lOP oor age I Thans 10,55 per H.G -bus Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. *'dijk IN HOG SIGNO VINCES Geen „dienaren der gemeenschap" meer. - Verf f li ««EUiiUUE'rOft BRANDING htige eel le- bruine vanaf zulke en!! No. 3964 ZATERDAG 17 JUNI 1933 48ste JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk 1 SOU ALS HIJ "VÏIDDELD. heeft aan Sel- ote Londensche het oogfen'blik en geen geld pf meer imper- piij in het minst ais ik op het per een stuiver I mijn warenhuis pk zou hetzelfde jaren geleden Namelijk dat baar beslag op ligt de wanhoop om ons he'en, lenover die we igeland blijven, len baantje uit- bezet en laten Neen, zegt liropa van mijn (werelddeel op- 1 Zuid-Amerika |en jongm'ensch. jroot-Brittannië heele Britsche |nog onontgon- ling pas begon- van de opper- hans is, is het bat het worden t als elk jong- peele toekomst al moest het Isch en Portu- lennis verrijken, volk beter te Jeginnën. Ik zou Éaamste zenuw- menschen van Iste overtuiging, voorwaarden zou zijn ver lak al half ge- j te vinden. Als p, boezemt men 21 jaar was en zak. Dan zou fcggen: Wat hij #n en Fruil 81431 Imarkt per 70 K.Q. een Bankier 's middagt ■otterdam. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDTJK Telef. In tere. No. 202 - Postbus No. 2 ADVERTENTIEN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. AIS© stnkken yow «Is Redactie bestemd, Advertentie» ©n verdere Administratie, franco toe te «enden aan de Uitgevers Het Algem. Handelsblad had dezer dagen een onderhoud met den Heer Klaas de Vries, algemeen secretaris van Volksonderwijs en bekend propagan dist voor de openbare school. Sprekend over het verschijnsel van d^ bijzonderen groei van het aantal Christelijke scholen en de achteruitgang bij het openbaar onderwijs, meende de Heer de Vries, dat een der oorzaken hiervan gezocht moet worden in de houding van verschillende openbare onderwijzers zelf. Hij vindt het b.v. verkeerd dat er zijn die weigeren va- derlandsche liederen te laten zingen op school. De Heer de Vries meende dat tegen het positief optreden van onder wijzers in strijd met het karakter der school voldoende waarborgen bestaan, ,,maar zegt hij, „ook door iets na te laten kan een onderwijzer verkeerd doen, n.l. door de vaderlandsche liede ren niet te laten zingen." En even verder zegt hij Om alle onzekerheid op dit punt weg te nemen dient dan ook in alle leerplannen der openbare scholen het zingen van vaderland sche liederen voorgeschreven te worden. En de inspecteur heeft hierop toe te zien. Ouders die hiertegen bezwaar zouden maken, moeten dan, zooals de ouders te Heerlen, die met de openbare school daar niet tevreden waren, deden, een eigen school stichten en onderwij zers, die bezwaar hebben vaderlandsche lie deren te laten zingen, zouden daar dan op hun plaats zijn, niet op de openbare school. De onderwijzers moeten inzien, dat ze niet zijn „dienaren der gemeenschap", dat is een abstractie, maar opvoeders met die ouders, die voor hun kinderen het vaderlandsche on derwijs verlangen, dat vrij is van godsdiens tige leerstellingen, onderwijs, dat opvoedt niet voor een groep, een secte, maar voor saam- hoorigheid met de iandgenooten. Dat is nogal vrij scherp gezegd. En wanneer deze raad door vele on derwijzers die rood zijn en dus van het vaderlandsche lied niets moeten hebben, werd opgevolgd zou dat wel eens een heele exodus tengevolge kunnen hebben en er weinig van de openbare school overblijven. Overigens laat de Heer de Vries ook hier weer zeer ouderwetsche en be schimmelde klanken hooren. „Neutraal onderwijs", „opvoeden tot saamhoorigheid", „vrij van godsdiensti ge leerstellingen", het is allemaal zoo oud als de strijd op schoolgebied is, maar in de praktijk is er nooit iets van terecht gekomen. Het geen ook niet kan, omdat er zoo iets als neutraliteit niet bestaat. Het is nu eenmaal niet alleen de onderwijzer, „de opvoeder met de ou ders", zooals de heer de Vries dat wil, die voor de klas staat, maar óók de m e n s c h staat voor de klas, de mensch met een eigen overtuiging, een eigen politiek en godsdienstig inzicht, hetzij in positieve of dan wel negatieve geest en die mensch in den onderwijzer doet zich gelden, zet zijn stempel op het onderwijs. En wanneer dat niet ge beurt, deugt de opvoeder niet, want dan leeft de mensch niet in hem en is ook zijn werk geen menschenwerk, maar machinewerk. Juist bij alle op voeding, komt het in de allereerste plaats op d e n mensch in den paeda- goog aan, zonder dat kan er van de opvoeding niets terecht komen. Het is dan ook een principieele fout die hier gemaakt wordt. Onderwijs kan niet neutraal zijn en de openbare school is er het duidelijkste bewijs van. Naar het oordeel van principieele voor standers van de openbare school zelf, is ze gemaakt tot de socialistische secte- school. En al zegt de heer De Vries dat niet met zoovele woorden, hij be doelt toch het zelfde, als hij zegt, dat l de openbare onderwijzers moeten in zien, dat ze niet zijn „dienaren der ge meenschap", maar opvoeders met die ouders, die voor hun kinderen het va derlandsche onderwijs verlangen. Dat is juist wat zoovele openbare onderwijzers niet willen. Zij achten zich bij uitnemendheid dè opvoeders en dienaren der gemeenschap en wen- schen het kind allereerst tot gemeen schapswezen op te leiden. Overigens is deze uitspraak wel zeer opmerkelijk. De heer De Vries grijpt hier terug naar wat steeds in de voorstanders van de scholen met den Bijbel zoo sterk ver oordeeld werd. De vrienden der Christelijke scholen hebben altijd gepleit voor het principe: de school aan de ouders 1 Een principe, dat wortelde in de ge loofsovertuiging, dat niet de Staat en niet de gemeenschap, maar de ouders de verantwoording dragen voor de op voeding van hun kinderen. Daarom heeft de onderwijzer hetzelfde principe te belijden als de ouders der kinderen, die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd: belijdt hij niet hetzelfde beginsel, dan kan hij niet de onderwijzer van hun kinderen zijn. Dit beginsel is feitelijk het uitgangs punt geweest van het bijzonder onder wijs. En nu komt de heer De Vries ten einde raad precies hetzelfde zeggen „Geen dienaren der gemeenschap, maar mede-opvoeders met die ouders, die voor het kind vaderlandsch onderwijs verlangen." Eenmaal de voet op dien weg gezet, zal de heer De Vries ook verder mee moeten en als de vraag gesteld wordt door de ouders: „Wat hebben we onder vaderlandsch onderwijs" te verstaan, mee moeten den weg der nadere om schrijving op, waarbij natuurlijk de geestelijke inslag der ouders de norm der nadere omschrijving zal uitmaken. En het eind is, dat het bijzonder on derwijs gelijk krijgt Ja, wat de heer De Vries als red middel aangeeft, zal bij concrete toepas sing geen redmiddel blijken, maar veel eer de ondergang van het onderwijs. Want als niet meer de revolutionaire Staatsgedachte, de helft plus één zal uitmaken wat het onderwijs op de IHUPtRT itll{ UW HUIS MAAR GEBRUIKT vC-OEDf B MOOIE KLEUREH; ffWieihcuwer ONzü IRI.UA LAKVERF beter dan andere, snel drogend hooge glans GOED GEVULDE BUSSEN Staatsschool zijn zal, maar geluisterd moet worden naar de levensovertuiging der ouders, dan wordt de grond onder de openbare school weggegraven en blijft er alléén maar plaats voor de bij zondere school. Maar heeft niet wijlen Mr. Heems kerk het eens gezegd in een Unierede, dat de praktijk zelf de leuze: „bijzon dere school regel, openbare aanvulling" in ons land realiseeren zal Het zal er nu op aan komen, dat ons volk begrijpt in welke positie ons land en dus het volk zelf verkeert. We hebben een „crisis-kabinet", d. w. z. een nood-kabinet: Er is dus nood in ons land. Begrijpen we dat allemaal wel Telkens hoort men weer uitlatingen, die er op wijzen, dat men nog Jang niet van den ernst van den toestand doordrongen is. Natuurlijk is dat een funeste gedachte, want wanneer men niet aan den ernst van den toe stand wil, wil men óók niet aan de harde maatregelen, die er tegen genomen worden. Zoo nu en dan hoort men het nog wel eens, zelfs in kringen waar men het niet verwachten zou; „een beetje inflatie is zoo erg niet 1" Waar mee men zeggen wil, dat het beter is de gulden maar een beetje te laten kelderen, dan harde maatregelen te treffen om den gulden op zijn waarde te houden. Waarmee men bewijst weinig verstand van deze dingen te hebben. Want ook het voorbeeld van Engeland of Amerika kan hier niet gelden als bewijs, dat een beetje inflatie niet zoo erg is. We zijn in de eerste plaats een klein landje, dat wanneer de gulden eenmaal rollen gaat, het niet meer in de hand heeft om te bepalen op welke waarde hij zal blijven staan. Bovendien heeft voor ons de waardedaling van het ruil middel volstrekt geen zin, omdat we niet alleen met verkoop, maar ook met inkoop zitten. Een land, dat zich vrijwel bedruipen kan zonder al te groote import, kan nog een stootje velen, maar bij ons zal een waardedaling van het geld zich direct manifesteeren in een veel duurder worden van de meeste levensbehoeften, zoodat het voordeel van inflatie direct door hoogere prijzen wordt genivelleerd en de kans heel groot is, dat we aan hoogere prijzen veel meer zullen moeten betalen dan de winst van het goedkoo- pere geld ons voordeel geeft. De ellende, die zich over ons volk, en juist allereerst over de lagere klassen des volks, zou uitstorten, wanneer het buitenland zijn vertrou wen in ons ruilmiddel ging opzeggen, zou niet te overzien zijn. Het is daarom een zegen, dat we een kabinet hebben gekregen, dat van den ernst van den toestand volkomen overtuigd is en ook de kracht heeft om ingrijpende maatregelen te treffen om dien toestand zooveel mogelijk het hoofd te bieden. Maar zal er iets bereikt kunnen worden, dan moet ons volk zijn medewerking verieenen. Dezer dagen las ik in een onzer bladen-, dat over den nood van ons volk schreef, dat we op 't oogenblik zijn als een schip op de woeden de zee. De kapitein op de brug met zijn staf van officieren, overzien den nood en doen hun best de haven te bereiken, maar als zij met onwillige manschappen te doen hebben, staan ze met al hun zeemanskunst nog machteloos. Zoo is het metterdaad. Het is daarom te hopen, dat straks, als de regeering haar staatsbegrooting indient bij de Kamers, de volksregeering de noodige steun zal verieenen om die maatregelen te nemen, die wellicht hard zullen zijn, maar noodzakelijk om ons volk er boven op te houden. Maar ook al verieenen de Staten-Generaai hun medewerking wat gezien de ontvangst van dit ministerie door de Kamer wel verwacht kan worden dan is de regeering nog niet klaar, ook ons volk zal moeten medewerken, zich bereid toonen zoo noodïg zich offers te getroosten en tegenover de revolutionaire ge zindheid, welke ongetwijfeld onder harde maat regelen te meer zal oplaaien, een andere geestes houding te toonen. Zijn we daartoe bereid? Ik geloof, dat het wel een héél stuk schelen zal, als ofls volk zelf van de noodzaak dezer dingen overtuigd is. Maar voor zoover het deze overtuiging nog niet heeft, kan het zich er van overtuigen, door slechts te lezen wat de dag bladen ons bijna iederen dag mededeelen. De vraag is maar welke kranten we lezen. Er zijn heel wat z.g. neutrale volksdagbladen, die ons wel goed inlichten over bioscopen en allerlei andere amusementen en voorts lectuur verschaffen van verdachte kwaliteit, maar die in gebreke blijven ons op de hoogte te stellen van de positie, waarin we op 't oogenblik eco nomisch, maatschappelijk en geestelijk verkeeren. Ik geloof, dat het mede hieraan te wijten is, dat er nog zoovelen zijn, die zonder vaste eigen overtuiging, heel gemakelijk napraten wat ande ren op straat vertellen. We moeten in onze woning het Christelijk dagblad hebben, het blad, dat ons niet houdt in een schijnwereld van pret en uitgelatenheid, maar zegt hoe de werkelijkheid is. En als we ons best doen eenig idee er van te krijgen, dan zal de Overheid haar taak gemak kelijker kunnen vervullen dan dit bij een on willig volk het geval Is. Wij Hollanders zijn een eenigszins vreemd volk. We zijn heel lastig te regeeren, vallen- in groepjes en partijtjes uit elkander, eigen zinnig en wat op ons zelf gesteld. De historie heeft hier frappante bladzijden over. Maar evenzeer is waar, dat wanneer ons volk eenmaal van den ernst der omstandigheden over tuigd is en open oog krijgt voor den nood waarin het verkeert, plots de betere gevoelens openbaar worden en groot wordt in alles waarin een klein volk groot kan zijn. Ook hiervan heeft onze landshistorie karak teristieke bewijzen opgeleverd. Ik geloof, dat het ook nu zoo zijn zal. Maar dan moet ons volk ook van den nood overtuigd zijn. En ik geloof, dat dit nog lang niet in die mate het geval is, als wel noodzakelijk het geval zou moeten zijn. DOOR K. H. MARINUSSEN. 3) En tenslotte bestond de mogelijkheid (Frits drukte zich zeer gereserveerd uit) dat Dolf, vooral nu vader overleden was, zich geroepen zou gevoelen, zich meer aan moeder te hechten en dus meer thuis te komën, waardoor moeder hem althans de volle gelegenheid gaf, door dicht hij hem te komen wonen. De afstand Amster- ÜtrRott^a<n beteekent niets. Móeder loosde een zucht van verlichting "w S v°ikomen gelijk, Annie," zeide zij. i'JL*»*? 9P het voorstel van tante Kathe ln botterdam gaan wonen. Het zal u i i-.i ^-t osten, het dorp te verlaten, maar hHelktb ted:rahetMal,ar bezit van ppn irirtcifit» a cu 111 llcl et. Maar Dolf bezit we het dorp niet. ,ar P0'{ bc2If «°9 geen van beide Hij drijft met allen wind van leer. Ik vrees me groote vreeze, nu vader weggevallen is (o waarom, waarom heeft God hem tori, „1 nomen?) dat Dolf allen band gaat verliezen'en de verkeerde richting uitgaat. 'Moge God hem genadig zijn en hem grijpen De brief van Frits vertelde nog iets, dat ik aan mijn dagboek wel mag toevertrouwen Lena verwacht een baby Ze zijn nu twee jaar ge trouwd. Frits was drie en twintig en Lena vier en twintig. Moeder en ik hadden vader al eens geplaagd met zijn opaword'en, als vader schertsend op merkte, dat hij zich nog zoo jong gevoelde en niet kon begrijpen, reeds een getrouwden zoon te hebben. „Wacht maar, vader, straks is u opa Maar vader wordt geen opa. O, hoe schrij nend. Maar neen, Annie, neem een voorbeeld aan moeder, die haar smart zoo geloovig-he- rustend draagt Wij waren verblijd met het bericht, dat Frits, „onder geheimhouding" zond. Ik denk minstens even blijde, als in Noordwoude zelf HOOFDSTUK II. De verrassing. 't Was een pracht van een nazomer geweest. Maar eind October loeiden de stormen en striem den- de regenvlagen over het dorp, zoodat de boomen langs de wegen en op het dorpsplein, waaraan het fraaie, nieuw gebouwde gemeente huis verrees, in één dag en nacht kaal waren, gereed om d'en' winterslaap te beginnen. Mevrouw Woldinga en Annie kropen bij den haard, die een behagelijke warmte verspreidde. Den volgenden morgen zouden zij, in overleg met Kathe Hilligsma, naar Rotterdam gaan, ten einde daar een geschikte, niet al te groote wo ning te zoeken. Het besluit, om te vertrekken, was nu eenmaal gevallen, al hadden zij het nog aan iemand op het dorp verteld. Het viel wel niet mede, tegen den winter te verhuizen, maar zij konden het ten slotte nog beter eind November dan mid den Januari doen. Dit laatste zou trouwens niet mogelijk zijn, want het schoolbestuur wilde zijn best doen, uiterlijk I December een nieuw hoofd te hebben, in elk geval onmiddellijk na de Kerstvacantie. Annie, die secretaresse was van de Meisjes- vereeniging, was zeer bevriend met de presi dente, wier vader secretaris van 'het schoolbe stuur was en zij had vernomen, dat er heel wat sollicitanten- waren komen opdagen, wat ove rigens niemand verwonderde, want Laarwoud Was een groot, welvarénd dorp, niet ver van een stadje. De grootste helft der bevolking was positief christelijk, zoodat er een groote, bloeien de school was, die zich met de Rijkssubsidie goed bedruipen kon en het personeel behoorlijk salarieeren kon. Het overleden hoofd had althans andere tijden gekend. Tijden, waarin hij met een minimum salaris voor drie klassen stond en het dienen van het christelijk onderwijs een offer beteeken- de. Toen verdienden zijn collega's bij het open baar onderwijs wel driemaal zooveel als hij. Woldinga had gesolliciteerd naar het hoofd schap in Laarwoud, een rijk dorp, waar behoor lijk werd gesalarieerd, al was het salaris nog niet te vergelijken met dat van het hoofd der openbare school, die per saldo veel kleiner was dan de christelijke. De onderwijsstrijd was nog lang niet ten ein de, al had de subsidieering van het onderwijs, door verschillende christelijke ministeries ge bracht, reeds veel verbetering gegeven. Op aanraden van een vriend had Woldinga gesolliciteerd, hoewel hij er geen moment aan had gedacht, de betrekking te zullen krijgen. Hij wist niet, dat zijn vriend relaties in Laar woud had en hem krachtig had aanbevolen als e'en' goed onderwijsman en als een persoon, met wien de school van Laarwoud eer zou behalen. Er was serieuze aandacht aan de sollicitatie geschonken met het gevolg, dat de benoeming afkwam en Woldinga spoedig daarop in Laar woud verscheen, waar hij de school tot grooten bloei bracht, zoodat de openbare school in de schaduw kwam te staan. Dat bracht onder de liberalen in Laarwoud verbittering en vijand schap, maar zij moesten toch steeds erkennen, dat Woldinga een ridderlijk tegenstander was geweest. En het had velen goed gedaan, dat de zeer liberale burgemeester, die de christelijke school niet zetten kon, op de begrafenis van het hoofd van zijn medeleven blijk gaf, door op het kerkhof aanwezig te zijn. Dat gold niet de christelijke school, maar den persoon van het hoofd, die vol waardigheid het christelijk onderwijs, dat hij uit beginsel diende, hoog hield. In onderwijskringen 'en daarbuiten stond de christelijke school van Laarwoud goed aange schreven-, zoodat het geen verwondering baarde, dat op den oproep in de zoo plotseling ont stane vacature zich betrekkelijk veel sollicitan ten aanmeldden. Onder hen, dat was vrij algemeen bekend, waren twee onderwijzers met hoofdacte, die reeds eenige jaren aan de school verbonden waren en die beiden door Woldinga als goede, principieele krachten geprezen waren. Mevrouw Woldinga op het dorp sprak men van „de juffrouw van den bovenmeester" en Annie zaten druk te praten over hun reis naar Rotterdam, zich makend een voorstelling van het huis, dat zij zouden huren, toen plot seling, het was reeds half negen, de schel over ging. „Wie kan er nu zijn met dit weer vroeg Annie, opstaande om naar de voordeur te loopen. 't Was Meulemans, een rustend boer, die voorzitter was van het schoolbestuur. Hij bekleedde die functie niet, omdat hij een betrekkelijk rijk man was, maar omdat hij er inderdaad de capaciteiten voor bezat. Hij zelf had het voorzitterschap nooit begeerd, al stelde hij wel een eer in, lid van het schoolbestuur te zijn. De functie van voorzitter was reeds twaalf, dertien jaar vervuld geweest door de beide pre dikanten, die elkaar opvolgden. Men had het vanzelfsprekend gevonden, dat ook de tegen woordige predikant voorzitter werd. Doch deze had geweigerd, allereerst, omdat hij jong was en zich in de gemeente moest in werken, maar dan ook, omdat hij het niet goed vond, dat de predikant alles was, terwijl er an dere goede krachten aanwezig waren. Men had die meening ten slotte gerespecteerd en Meulemans was voorzitter geworden, al had hij de functie niet begeerd. En nu hij het een maal was, verrichtte hij zijn werk op voorbeel dige wijze, wat mogelijk was, daar het hem niet aan ontwikkeling mankeerde en hij bovendien een wijs, bezadigd, tactvol man was, die het bestuur én' de vereeniging beheerschte zonder cr over te heerschen. De jonge dominé Jansen, die wel in het schoolbestuur zat, bewonderde hem vaak om zijn tactisch optreden en zijn gave, om verschillende meeningen toch in één bedding te krijgen en dan zóó, dat de betrokkenen er volkomen mee instemden. Het leven der school was de laatste jaren zeer rustig verloopen. Een enkele maal kwam het voor, dat een onderwijzer vertrok, zoodat een nieuwe moest worden benoemd, maar moeilijk- j heden leverde dat niet op, want de persoon, dien Woldinga voordroeg, werd benoemd, daar men Woldinga ten volle vertrouwde. Het plotselinge, tragische, ontroerende over lijden van den man, die jaren aan het hoofd der school had gestaan en zijn werk met voorbeelde- loozen ijver had verricht, plaatste voor de groote moeilijkheid, dat een hoofd moest worden be noemd, die ongeveer van hetzelfde slag als Wol- dnga was. Aan gegadigden was geen gebrek, maar Meulemans wenschte goed uit de oogen te zien. Het lastige was daarbij nog, dat twee onder wijzers hadden gesolliciteerd, 't Was hun recht, en zij hadden gelijk. Beiden waren goed,, al viel de vergelijking met Woldinga in het voordeel van dezen uit. De moeilijkheid was nu hierin gelegen, dat bij een benoeming van den één, de ander voor het hoofd werd gestooten. En dat wilde Meule mans juist voorkomen. Vandaar, dat hij was gaan praten met den secretaris en met dominé Jansen en het besluit was gevallen, dat hij aan het bestuur zou voor stellen, geen van beiden te 'benoemen. Dan werd er ook „geen kwaad bloed" gezet. Rechtstreeks of langs e'en omweg zou aan de onderwijzers dan worden medegedeeld, waarom één hunner niet was benoemd. Maar om het t voltallige bestuur, dat vol strekt niet uit marionetten bestond, al kende het Meulemans groot gezag toe, gemakkelijk te ma- i

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 1