lOP
oor
age
I
Thans 10,55 per H.G -bus
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
*'dijk
IN HOG SIGNO VINCES
Geen „dienaren der
gemeenschap" meer.
- Verf f li
««EUiiUUE'rOft
BRANDING
htige
eel le-
bruine
vanaf
zulke
en!!
No. 3964
ZATERDAG 17 JUNI 1933
48ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk
1
SOU ALS HIJ
"VÏIDDELD.
heeft aan Sel-
ote Londensche
het oogfen'blik
en geen geld
pf meer imper-
piij in het minst
ais ik op het
per een stuiver
I mijn warenhuis
pk zou hetzelfde
jaren geleden
Namelijk dat
baar beslag op
ligt de wanhoop
om ons he'en,
lenover die we
igeland blijven,
len baantje uit-
bezet en laten
Neen, zegt
liropa van mijn
(werelddeel op-
1 Zuid-Amerika
|en jongm'ensch.
jroot-Brittannië
heele Britsche
|nog onontgon-
ling pas begon-
van de opper-
hans is, is het
bat het worden
t als elk jong-
peele toekomst
al moest het
Isch en Portu-
lennis verrijken,
volk beter te
Jeginnën. Ik zou
Éaamste zenuw-
menschen van
Iste overtuiging,
voorwaarden
zou zijn ver
lak al half ge-
j te vinden. Als
p, boezemt men
21 jaar was en
zak. Dan zou
fcggen: Wat hij
#n en Fruil
81431
Imarkt
per 70 K.Q.
een Bankier
's middagt
■otterdam.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDTJK
Telef. In tere. No. 202 - Postbus No. 2
ADVERTENTIEN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
AIS© stnkken yow «Is Redactie bestemd, Advertentie» ©n verdere Administratie, franco toe te «enden aan de Uitgevers
Het Algem. Handelsblad had dezer
dagen een onderhoud met den Heer
Klaas de Vries, algemeen secretaris van
Volksonderwijs en bekend propagan
dist voor de openbare school.
Sprekend over het verschijnsel van
d^ bijzonderen groei van het aantal
Christelijke scholen en de achteruitgang
bij het openbaar onderwijs, meende de
Heer de Vries, dat een der oorzaken
hiervan gezocht moet worden in de
houding van verschillende openbare
onderwijzers zelf. Hij vindt het b.v.
verkeerd dat er zijn die weigeren va-
derlandsche liederen te laten zingen op
school. De Heer de Vries meende dat
tegen het positief optreden van onder
wijzers in strijd met het karakter der
school voldoende waarborgen bestaan,
,,maar zegt hij, „ook door iets na te
laten kan een onderwijzer verkeerd
doen, n.l. door de vaderlandsche liede
ren niet te laten zingen."
En even verder zegt hij
Om alle onzekerheid op dit punt weg te
nemen dient dan ook in alle leerplannen der
openbare scholen het zingen van vaderland
sche liederen voorgeschreven te worden. En
de inspecteur heeft hierop toe te zien. Ouders
die hiertegen bezwaar zouden maken, moeten
dan, zooals de ouders te Heerlen, die met
de openbare school daar niet tevreden waren,
deden, een eigen school stichten en onderwij
zers, die bezwaar hebben vaderlandsche lie
deren te laten zingen, zouden daar dan op
hun plaats zijn, niet op de openbare school.
De onderwijzers moeten inzien, dat ze niet
zijn „dienaren der gemeenschap", dat is een
abstractie, maar opvoeders met die ouders,
die voor hun kinderen het vaderlandsche on
derwijs verlangen, dat vrij is van godsdiens
tige leerstellingen, onderwijs, dat opvoedt niet
voor een groep, een secte, maar voor saam-
hoorigheid met de iandgenooten.
Dat is nogal vrij scherp gezegd.
En wanneer deze raad door vele on
derwijzers die rood zijn en dus van het
vaderlandsche lied niets moeten hebben,
werd opgevolgd zou dat wel eens een
heele exodus tengevolge kunnen hebben
en er weinig van de openbare school
overblijven.
Overigens laat de Heer de Vries ook
hier weer zeer ouderwetsche en be
schimmelde klanken hooren.
„Neutraal onderwijs", „opvoeden tot
saamhoorigheid", „vrij van godsdiensti
ge leerstellingen", het is allemaal zoo
oud als de strijd op schoolgebied is,
maar in de praktijk is er nooit iets van
terecht gekomen. Het geen ook niet
kan, omdat er zoo iets als neutraliteit
niet bestaat.
Het is nu eenmaal niet alleen de
onderwijzer, „de opvoeder met de ou
ders", zooals de heer de Vries dat wil,
die voor de klas staat, maar óók de
m e n s c h staat voor de klas, de
mensch met een eigen overtuiging, een
eigen politiek en godsdienstig inzicht,
hetzij in positieve of dan wel negatieve
geest en die mensch in den onderwijzer
doet zich gelden, zet zijn stempel op
het onderwijs. En wanneer dat niet ge
beurt, deugt de opvoeder niet, want
dan leeft de mensch niet in hem en
is ook zijn werk geen menschenwerk,
maar machinewerk. Juist bij alle op
voeding, komt het in de allereerste
plaats op d e n mensch in den paeda-
goog aan, zonder dat kan er van de
opvoeding niets terecht komen.
Het is dan ook een principieele fout
die hier gemaakt wordt. Onderwijs
kan niet neutraal zijn en de openbare
school is er het duidelijkste bewijs van.
Naar het oordeel van principieele voor
standers van de openbare school zelf,
is ze gemaakt tot de socialistische secte-
school. En al zegt de heer De Vries
dat niet met zoovele woorden, hij be
doelt toch het zelfde, als hij zegt, dat
l de openbare onderwijzers moeten in
zien, dat ze niet zijn „dienaren der ge
meenschap", maar opvoeders met die
ouders, die voor hun kinderen het va
derlandsche onderwijs verlangen.
Dat is juist wat zoovele openbare
onderwijzers niet willen. Zij achten
zich bij uitnemendheid dè opvoeders
en dienaren der gemeenschap en wen-
schen het kind allereerst tot gemeen
schapswezen op te leiden.
Overigens is deze uitspraak wel zeer
opmerkelijk.
De heer De Vries grijpt hier terug
naar wat steeds in de voorstanders van
de scholen met den Bijbel zoo sterk ver
oordeeld werd.
De vrienden der Christelijke scholen
hebben altijd gepleit voor het principe:
de school aan de ouders 1
Een principe, dat wortelde in de ge
loofsovertuiging, dat niet de Staat en
niet de gemeenschap, maar de ouders
de verantwoording dragen voor de op
voeding van hun kinderen. Daarom
heeft de onderwijzer hetzelfde principe
te belijden als de ouders der kinderen,
die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd:
belijdt hij niet hetzelfde beginsel, dan
kan hij niet de onderwijzer van hun
kinderen zijn.
Dit beginsel is feitelijk het uitgangs
punt geweest van het bijzonder onder
wijs.
En nu komt de heer De Vries ten
einde raad precies hetzelfde zeggen
„Geen dienaren der gemeenschap, maar
mede-opvoeders met die ouders, die
voor het kind vaderlandsch onderwijs
verlangen."
Eenmaal de voet op dien weg gezet,
zal de heer De Vries ook verder mee
moeten en als de vraag gesteld wordt
door de ouders: „Wat hebben we onder
vaderlandsch onderwijs" te verstaan,
mee moeten den weg der nadere om
schrijving op, waarbij natuurlijk de
geestelijke inslag der ouders de norm
der nadere omschrijving zal uitmaken.
En het eind is, dat het bijzonder on
derwijs gelijk krijgt
Ja, wat de heer De Vries als red
middel aangeeft, zal bij concrete toepas
sing geen redmiddel blijken, maar veel
eer de ondergang van het onderwijs.
Want als niet meer de revolutionaire
Staatsgedachte, de helft plus één zal
uitmaken wat het onderwijs op de
IHUPtRT itll{
UW HUIS
MAAR GEBRUIKT
vC-OEDf B
MOOIE KLEUREH;
ffWieihcuwer
ONzü IRI.UA
LAKVERF
beter dan andere,
snel drogend
hooge glans
GOED GEVULDE BUSSEN
Staatsschool zijn zal, maar geluisterd
moet worden naar de levensovertuiging
der ouders, dan wordt de grond onder
de openbare school weggegraven en
blijft er alléén maar plaats voor de bij
zondere school.
Maar heeft niet wijlen Mr. Heems
kerk het eens gezegd in een Unierede,
dat de praktijk zelf de leuze: „bijzon
dere school regel, openbare aanvulling"
in ons land realiseeren zal
Het zal er nu op aan komen, dat ons volk
begrijpt in welke positie ons land en dus het
volk zelf verkeert.
We hebben een „crisis-kabinet", d. w. z. een
nood-kabinet:
Er is dus nood in ons land.
Begrijpen we dat allemaal wel
Telkens hoort men weer uitlatingen, die er
op wijzen, dat men nog Jang niet van den ernst
van den toestand doordrongen is.
Natuurlijk is dat een funeste gedachte, want
wanneer men niet aan den ernst van den toe
stand wil, wil men óók niet aan de harde
maatregelen, die er tegen genomen worden.
Zoo nu en dan hoort men het nog wel eens,
zelfs in kringen waar men het niet verwachten
zou; „een beetje inflatie is zoo erg niet 1" Waar
mee men zeggen wil, dat het beter is de gulden
maar een beetje te laten kelderen, dan harde
maatregelen te treffen om den gulden op zijn
waarde te houden.
Waarmee men bewijst weinig verstand van
deze dingen te hebben.
Want ook het voorbeeld van Engeland of
Amerika kan hier niet gelden als bewijs, dat een
beetje inflatie niet zoo erg is.
We zijn in de eerste plaats een klein landje,
dat wanneer de gulden eenmaal rollen gaat, het
niet meer in de hand heeft om te bepalen op
welke waarde hij zal blijven staan. Bovendien
heeft voor ons de waardedaling van het ruil
middel volstrekt geen zin, omdat we niet alleen
met verkoop, maar ook met inkoop zitten. Een
land, dat zich vrijwel bedruipen kan zonder al
te groote import, kan nog een stootje velen,
maar bij ons zal een waardedaling van het geld
zich direct manifesteeren in een veel duurder
worden van de meeste levensbehoeften, zoodat
het voordeel van inflatie direct door hoogere
prijzen wordt genivelleerd en de kans heel groot
is, dat we aan hoogere prijzen veel meer zullen
moeten betalen dan de winst van het goedkoo-
pere geld ons voordeel geeft.
De ellende, die zich over ons volk, en juist
allereerst over de lagere klassen des volks, zou
uitstorten, wanneer het buitenland zijn vertrou
wen in ons ruilmiddel ging opzeggen, zou niet
te overzien zijn.
Het is daarom een zegen, dat we een kabinet
hebben gekregen, dat van den ernst van den
toestand volkomen overtuigd is en ook de kracht
heeft om ingrijpende maatregelen te treffen om
dien toestand zooveel mogelijk het hoofd te
bieden.
Maar zal er iets bereikt kunnen worden, dan
moet ons volk zijn medewerking verieenen.
Dezer dagen las ik in een onzer bladen-, dat
over den nood van ons volk schreef, dat we
op 't oogenblik zijn als een schip op de woeden
de zee. De kapitein op de brug met zijn staf
van officieren, overzien den nood en doen hun
best de haven te bereiken, maar als zij met
onwillige manschappen te doen hebben, staan ze
met al hun zeemanskunst nog machteloos.
Zoo is het metterdaad.
Het is daarom te hopen, dat straks, als de
regeering haar staatsbegrooting indient bij de
Kamers, de volksregeering de noodige steun zal
verieenen om die maatregelen te nemen, die
wellicht hard zullen zijn, maar noodzakelijk om
ons volk er boven op te houden.
Maar ook al verieenen de Staten-Generaai
hun medewerking wat gezien de ontvangst
van dit ministerie door de Kamer wel verwacht
kan worden dan is de regeering nog niet
klaar, ook ons volk zal moeten medewerken,
zich bereid toonen zoo noodïg zich offers te
getroosten en tegenover de revolutionaire ge
zindheid, welke ongetwijfeld onder harde maat
regelen te meer zal oplaaien, een andere geestes
houding te toonen.
Zijn we daartoe bereid?
Ik geloof, dat het wel een héél stuk schelen
zal, als ofls volk zelf van de noodzaak dezer
dingen overtuigd is. Maar voor zoover het deze
overtuiging nog niet heeft, kan het zich er van
overtuigen, door slechts te lezen wat de dag
bladen ons bijna iederen dag mededeelen.
De vraag is maar welke kranten we lezen.
Er zijn heel wat z.g. neutrale volksdagbladen,
die ons wel goed inlichten over bioscopen en
allerlei andere amusementen en voorts lectuur
verschaffen van verdachte kwaliteit, maar die
in gebreke blijven ons op de hoogte te stellen
van de positie, waarin we op 't oogenblik eco
nomisch, maatschappelijk en geestelijk verkeeren.
Ik geloof, dat het mede hieraan te wijten is,
dat er nog zoovelen zijn, die zonder vaste eigen
overtuiging, heel gemakelijk napraten wat ande
ren op straat vertellen.
We moeten in onze woning het Christelijk
dagblad hebben, het blad, dat ons niet houdt
in een schijnwereld van pret en uitgelatenheid,
maar zegt hoe de werkelijkheid is.
En als we ons best doen eenig idee er van te
krijgen, dan zal de Overheid haar taak gemak
kelijker kunnen vervullen dan dit bij een on
willig volk het geval Is.
Wij Hollanders zijn een eenigszins vreemd
volk. We zijn heel lastig te regeeren, vallen-
in groepjes en partijtjes uit elkander, eigen
zinnig en wat op ons zelf gesteld. De historie
heeft hier frappante bladzijden over.
Maar evenzeer is waar, dat wanneer ons volk
eenmaal van den ernst der omstandigheden over
tuigd is en open oog krijgt voor den nood
waarin het verkeert, plots de betere gevoelens
openbaar worden en groot wordt in alles waarin
een klein volk groot kan zijn.
Ook hiervan heeft onze landshistorie karak
teristieke bewijzen opgeleverd.
Ik geloof, dat het ook nu zoo zijn zal.
Maar dan moet ons volk ook van den nood
overtuigd zijn.
En ik geloof, dat dit nog lang niet in die mate
het geval is, als wel noodzakelijk het geval zou
moeten zijn.
DOOR
K. H. MARINUSSEN.
3)
En tenslotte bestond de mogelijkheid (Frits
drukte zich zeer gereserveerd uit) dat Dolf,
vooral nu vader overleden was, zich geroepen
zou gevoelen, zich meer aan moeder te hechten
en dus meer thuis te komën, waardoor moeder
hem althans de volle gelegenheid gaf, door dicht
hij hem te komen wonen. De afstand Amster-
ÜtrRott^a<n beteekent niets.
Móeder loosde een zucht van verlichting
"w S v°ikomen gelijk, Annie," zeide zij.
i'JL*»*? 9P het voorstel van tante Kathe
ln botterdam gaan wonen. Het zal
u i i-.i ^-t osten, het dorp te verlaten, maar
hHelktb
ted:rahetMal,ar
bezit van ppn irirtcifit» a cu 111 llcl
et.
Maar Dolf bezit
we het dorp
niet.
,ar P0'{ bc2If «°9 geen van beide Hij
drijft met allen wind van leer. Ik vrees me
groote vreeze, nu vader weggevallen is (o
waarom, waarom heeft God hem tori, „1
nomen?) dat Dolf allen band gaat verliezen'en
de verkeerde richting uitgaat.
'Moge God hem genadig zijn en hem grijpen
De brief van Frits vertelde nog iets, dat ik
aan mijn dagboek wel mag toevertrouwen Lena
verwacht een baby Ze zijn nu twee jaar ge
trouwd. Frits was drie en twintig en Lena vier
en twintig.
Moeder en ik hadden vader al eens geplaagd
met zijn opaword'en, als vader schertsend op
merkte, dat hij zich nog zoo jong gevoelde en
niet kon begrijpen, reeds een getrouwden zoon
te hebben. „Wacht maar, vader, straks is u
opa
Maar vader wordt geen opa. O, hoe schrij
nend. Maar neen, Annie, neem een voorbeeld
aan moeder, die haar smart zoo geloovig-he-
rustend draagt
Wij waren verblijd met het bericht, dat Frits,
„onder geheimhouding" zond. Ik denk minstens
even blijde, als in Noordwoude zelf
HOOFDSTUK II.
De verrassing.
't Was een pracht van een nazomer geweest.
Maar eind October loeiden de stormen en striem
den- de regenvlagen over het dorp, zoodat de
boomen langs de wegen en op het dorpsplein,
waaraan het fraaie, nieuw gebouwde gemeente
huis verrees, in één dag en nacht kaal waren,
gereed om d'en' winterslaap te beginnen.
Mevrouw Woldinga en Annie kropen bij den
haard, die een behagelijke warmte verspreidde.
Den volgenden morgen zouden zij, in overleg
met Kathe Hilligsma, naar Rotterdam gaan, ten
einde daar een geschikte, niet al te groote wo
ning te zoeken.
Het besluit, om te vertrekken, was nu eenmaal
gevallen, al hadden zij het nog aan iemand op
het dorp verteld. Het viel wel niet mede, tegen
den winter te verhuizen, maar zij konden het
ten slotte nog beter eind November dan mid
den Januari doen.
Dit laatste zou trouwens niet mogelijk zijn,
want het schoolbestuur wilde zijn best doen,
uiterlijk I December een nieuw hoofd te hebben,
in elk geval onmiddellijk na de Kerstvacantie.
Annie, die secretaresse was van de Meisjes-
vereeniging, was zeer bevriend met de presi
dente, wier vader secretaris van 'het schoolbe
stuur was en zij had vernomen, dat er heel wat
sollicitanten- waren komen opdagen, wat ove
rigens niemand verwonderde, want Laarwoud
Was een groot, welvarénd dorp, niet ver van een
stadje. De grootste helft der bevolking was
positief christelijk, zoodat er een groote, bloeien
de school was, die zich met de Rijkssubsidie
goed bedruipen kon en het personeel behoorlijk
salarieeren kon.
Het overleden hoofd had althans andere tijden
gekend. Tijden, waarin hij met een minimum
salaris voor drie klassen stond en het dienen
van het christelijk onderwijs een offer beteeken-
de. Toen verdienden zijn collega's bij het open
baar onderwijs wel driemaal zooveel als hij.
Woldinga had gesolliciteerd naar het hoofd
schap in Laarwoud, een rijk dorp, waar behoor
lijk werd gesalarieerd, al was het salaris nog
niet te vergelijken met dat van het hoofd der
openbare school, die per saldo veel kleiner was
dan de christelijke.
De onderwijsstrijd was nog lang niet ten ein
de, al had de subsidieering van het onderwijs,
door verschillende christelijke ministeries ge
bracht, reeds veel verbetering gegeven.
Op aanraden van een vriend had Woldinga
gesolliciteerd, hoewel hij er geen moment aan
had gedacht, de betrekking te zullen krijgen.
Hij wist niet, dat zijn vriend relaties in Laar
woud had en hem krachtig had aanbevolen als
e'en' goed onderwijsman en als een persoon, met
wien de school van Laarwoud eer zou behalen.
Er was serieuze aandacht aan de sollicitatie
geschonken met het gevolg, dat de benoeming
afkwam en Woldinga spoedig daarop in Laar
woud verscheen, waar hij de school tot grooten
bloei bracht, zoodat de openbare school in de
schaduw kwam te staan. Dat bracht onder de
liberalen in Laarwoud verbittering en vijand
schap, maar zij moesten toch steeds erkennen,
dat Woldinga een ridderlijk tegenstander was
geweest. En het had velen goed gedaan, dat
de zeer liberale burgemeester, die de christelijke
school niet zetten kon, op de begrafenis van
het hoofd van zijn medeleven blijk gaf, door op
het kerkhof aanwezig te zijn.
Dat gold niet de christelijke school, maar den
persoon van het hoofd, die vol waardigheid het
christelijk onderwijs, dat hij uit beginsel diende,
hoog hield.
In onderwijskringen 'en daarbuiten stond de
christelijke school van Laarwoud goed aange
schreven-, zoodat het geen verwondering baarde,
dat op den oproep in de zoo plotseling ont
stane vacature zich betrekkelijk veel sollicitan
ten aanmeldden.
Onder hen, dat was vrij algemeen bekend,
waren twee onderwijzers met hoofdacte, die
reeds eenige jaren aan de school verbonden
waren en die beiden door Woldinga als goede,
principieele krachten geprezen waren.
Mevrouw Woldinga op het dorp sprak
men van „de juffrouw van den bovenmeester"
en Annie zaten druk te praten over hun reis
naar Rotterdam, zich makend een voorstelling
van het huis, dat zij zouden huren, toen plot
seling, het was reeds half negen, de schel over
ging.
„Wie kan er nu zijn met dit weer vroeg
Annie, opstaande om naar de voordeur te
loopen.
't Was Meulemans, een rustend boer, die
voorzitter was van het schoolbestuur.
Hij bekleedde die functie niet, omdat hij een
betrekkelijk rijk man was, maar omdat hij er
inderdaad de capaciteiten voor bezat. Hij zelf
had het voorzitterschap nooit begeerd, al stelde
hij wel een eer in, lid van het schoolbestuur
te zijn.
De functie van voorzitter was reeds twaalf,
dertien jaar vervuld geweest door de beide pre
dikanten, die elkaar opvolgden. Men had het
vanzelfsprekend gevonden, dat ook de tegen
woordige predikant voorzitter werd.
Doch deze had geweigerd, allereerst, omdat
hij jong was en zich in de gemeente moest in
werken, maar dan ook, omdat hij het niet goed
vond, dat de predikant alles was, terwijl er an
dere goede krachten aanwezig waren.
Men had die meening ten slotte gerespecteerd
en Meulemans was voorzitter geworden, al had
hij de functie niet begeerd. En nu hij het een
maal was, verrichtte hij zijn werk op voorbeel
dige wijze, wat mogelijk was, daar het hem niet
aan ontwikkeling mankeerde en hij bovendien
een wijs, bezadigd, tactvol man was, die het
bestuur én' de vereeniging beheerschte zonder
cr over te heerschen. De jonge dominé Jansen,
die wel in het schoolbestuur zat, bewonderde
hem vaak om zijn tactisch optreden en zijn gave,
om verschillende meeningen toch in één bedding
te krijgen en dan zóó, dat de betrokkenen er
volkomen mee instemden.
Het leven der school was de laatste jaren zeer
rustig verloopen. Een enkele maal kwam het
voor, dat een onderwijzer vertrok, zoodat een
nieuwe moest worden benoemd, maar moeilijk-
j heden leverde dat niet op, want de persoon,
dien Woldinga voordroeg, werd benoemd, daar
men Woldinga ten volle vertrouwde.
Het plotselinge, tragische, ontroerende over
lijden van den man, die jaren aan het hoofd der
school had gestaan en zijn werk met voorbeelde-
loozen ijver had verricht, plaatste voor de groote
moeilijkheid, dat een hoofd moest worden be
noemd, die ongeveer van hetzelfde slag als Wol-
dnga was. Aan gegadigden was geen gebrek,
maar Meulemans wenschte goed uit de oogen
te zien.
Het lastige was daarbij nog, dat twee onder
wijzers hadden gesolliciteerd, 't Was hun recht,
en zij hadden gelijk. Beiden waren goed,, al viel
de vergelijking met Woldinga in het voordeel
van dezen uit.
De moeilijkheid was nu hierin gelegen, dat
bij een benoeming van den één, de ander voor
het hoofd werd gestooten. En dat wilde Meule
mans juist voorkomen.
Vandaar, dat hij was gaan praten met den
secretaris en met dominé Jansen en het besluit
was gevallen, dat hij aan het bestuur zou voor
stellen, geen van beiden te 'benoemen. Dan werd
er ook „geen kwaad bloed" gezet. Rechtstreeks
of langs e'en omweg zou aan de onderwijzers
dan worden medegedeeld, waarom één hunner
niet was benoemd.
Maar om het t voltallige bestuur, dat vol
strekt niet uit marionetten bestond, al kende het
Meulemans groot gezag toe, gemakkelijk te ma-
i