voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
^Zonnebrand
flus 10.55 per ui-bus
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
No. 3958
ZATERDAG 27 MEI 1933
48ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
HEMELVAART.
Op den Uitkijk.
NAAR HET LICHT
weljuistv
|L.; Malta's 7—9 ct., Malta
ct., per K.G. Met flinken
pag.
PR, WOL, DIVERSEN.
22 Mei. VJas. (Opgaaf van
Aanvoer: 6140 K.G. blauw
J 3000 K.G. Groningsch 40<
IHoll. geel. 40—50 ct.; 1000
■5—^40 c., per KG. Eenige
Jnveranderd Aangevoerd vlas
lland eenigen' handel.
uw eigen taak
lis .gedaan,
pauw als moog'lijk is,
I een nieuwe aan.
hensch zich daaraan hield.
Jet gauw weer goed,
zakenwereld snel
tegemoet.
nengt zich iedereen
kan iedereen
Iritiseerend
1 fouten heen.
P>i)
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan,
Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
\lle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentlën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Wij menschen zijn aangelegd op 'de
concrete verschijnselen. Wat zicht- en
voel- en tastbaar is lijkt ons wezenlijk,
zijn wij geneigd te waardschatten als
van de hoogste orde.
Als Christus op aarde was gebleven,
lichamelijk, onder ons had gewandeld,
zooals Hij dat drie en dertig jaren heeft
gedaan, dan zoo meenen we zou
Zijn Koninkrijk pas gebaat zijn ge
weest. Wanneer Hij maar gebleven
was, zélf prediker, en teekenen en won
deren doende
Zoo redeneeren wij.
Maar Jezus zelf zei tot zijn discipelen:
,.Het is U nut, dat ik weg ga."
O Hij verstond het dus anders en beter.
Hemelvaart was noodzakelijk voor
de Kerk van Christus op aarde. Want
zegt onze Catechismus Hij is ons
ten goede daar. Daar immers is Hij dag
en nacht onze Voorspreker en in Hem
heeft de Kerk een zeker onderpand in
den Hemel, en is die Kerk verzekerd,
dat nu 'het Hoofd daar is, ook Zijn lid
maten tot Hem komen zullen.
Maar tenslotte en niet het minste
Christus moest naar den Hemel, opdat
de H. Geest op aarde komen kon en
Zijn werk hier verrichten in de Kerk
die achter bleef.
Maar die Geest is niet zichtbaar,
of tastbaar of voelbaar of hoorbaar met
onze zintuigen. Niet concreet en daar
om voor de massa onwezenlijk, onaan
nemelijk, wat zou de massa om abstrac
ties geven
Toch is dit bezwaar maar denkbeel-
O dig.
Hetgeen de Heilige Schrift ons dui
delijk leert.
Wanneer de lichamelijke tegenwoor
digheid van onzen Heiland sterke
kracht had voor het geloof, dan zou
de Christus méér hebben kunnen doen,
tijdens Zijn omwandeling op aarde.
Maar al Zijn wonderen, al Zijn tee
kenen hebben.niet kunnen baten. Hij is
zelfs uit verschillende vlekken wegge
vlucht, omdat Hij er geen krachten kon
doen vanwege hun ongeloof. Zelfs men-
schen aan wie Hij wonderteekenen ver
richtte, weigerden Hem te volgen, zelfs
Hem te danken.
Wanneer de Christus niet was op
gevaren, maar op aarde gebleven was,
dan zou dat de groei der Kerk niet be
vorderd, maar ernstig belemmerd heb
ben.
Want wij bewegen ons hier niet op
het terrein der stoffelijke, maar op dat
der geestelijke krachten.
En nu moeten we niet spreken, dat
dit terrein minder reëel, minder aan
vaardbaar is voor de massa.
De hoogste werkelijkheid is het gees
telijke leven. Niet de stof, maar de
geest heerscht op aarde, feitelijk is de
geestenwereld de eenige realiteit, wijl
de hoogste realiteit.
Daarom heeft God ook Zijn Zoon
lichamelijk tot Zich teruggenomen en
den Heiligen Geest geschonken.
De zaak is maar, dat we veel te veel
het zwaartepunt altijd maar weer op
de stoffelijke dingen leggen, hoewel die
maar een klein stukje van de groote
realiteit uitmaakt.
We zijn bang voor Gods zaak op
aarde, omdat we menschelijk redenee
ren. We zien met onze stoffelijke oogen
te veel en^ met het oog des geestes
te weinig.
We zien den Bond der Godloozen
voortwoekeren, we zien een Lenin, een
Trotzky, een Mussolini, een Hitier, een
groei van Ongeloof en Godsverzaking,
bruut ongeloof, een afval van de kerk,
een inkrimping van het terrein der reli
gie, enz. En we sidderen.
Maar we zien alles stoffelijk.
De geestelijke realiteit, d e feitelijke
werkelijkheid ziet er anders uit.
Christus is ten hemel gevaren, ons
ten goede is Hij daar, Voorspraak,
Paracleet, Voorbidder is Hij daar voor
Zijn volk.
Een geweldige geestelijke werkelijk
heid
En de Heilige Geest i s op aarde,
troost, bidt met onuitsprekelijke ver
zuchtingen, sterkt, vermaant, bestraft,
maar ook s t r ij d t, strijdt den gewel
digen strijd tegen den geest uit den af
grond, bezielt de hemelsche legerscha
ren in hun kamp voor en in de kerk
tegen de machten uit den afgrond
Dat is de realiteit.
Dit te zien met het geloofsoog, daar
toe was hemelvaart noodzakelijk. Af
zien van het zinlijke, het stoffelijke, het
zintuigelijk waarneembare.
Ons ten goede daar, opdat het oog
des geloofs van de bergtoppen des ge-
loofs leert blikken in de hoogste, de
waarachtige realiteit.
Daarom moet de kerk het zonder
uiterlijke, zonder stoffelijke kenteeke-
nen doen. Daarom is de Kerknieuwsru-
briek in de groote dagbladpers zooveel
kleiner dan het buitenlandsch nieuws
en de rubriek politiek.
Satan krijgt zijn deel in de stoffelijke
realiteit.
Een kleine tijd wordt hem groote
(stoffelijke) macht en wonderteekenen
vergund.
Maar het is slechts schijn van macht.
Wie met het oog des geloofs heeft
mogen zien, ziet de verhoudingen an
ders, ziet een strijd der geesten, welke
de lucht rondom ons vervult, een strijd,
die naar het einde dezer stoffelijke we
reld leidt, naar het einde ook van de
macht van den Antichrist.
En of de Satan dan niet betere kans
maakt dan Christus, omdat hij wel de
stoffelijke macht ten dienste krijgt, ter
wijl de Kerk het alléén met geestelijke
waarden doen moet
Neen
Dat zou wel het geval zijn, wanneer
wij zelf de geestelijke realiteit grijpen
moesten.
Maar de Geest grijpt ons
j Wedergeboorte uit genade, door den
Geest, die van den Vader gezonden is.
En wie gegrepen is krijgt oogen voor
geestelijke werkelijkheden, ziet de
noodzakelijkheid van Hemelvaart. Als
hij maar opwassen wil in het geloof.
Afleggende de eerste beginselen, waar
de apostel van spreekt, en voortvaart
naar eisch van Gods Woord, en zich
niet alleen met melk voedt, maar met
de vaste spijze.
Hemelvaartsdag is hém een feestdag,
een dag van troost, want hij heeft de
juiste verhoudingen leeren zien, gees
telijke realiteiten, die zijn oog telkens
weer verbaast, maar zijn ziel verheugt
en troost en sterkt.
Doos 30 en 60ct.
Voor eenigen tijd is er in Duitschland een
boek verschenen van Dr. Adolf Ehrt en Dr.
Julius Schweichert, dat tot titel heeft: „Ent-
fesselung der Unterwelt".
In onze taal zouden we zeggen: „De ont
ketende onderwereld".
Dit boek geeft een groote verzameling offi-
cieele gegevens over de wijze, waarop de com
munistische propraganda over de wereld heen
gevoerd wordt.
Deze propaganda is volstrekt iets nieuws in
de wereld.
Dit is een actie, die haar weerga in de we
reldhistorie niet kent. Welbewust en doelmatig
worden hier de geesten uit de onderwereld ont
ketend en alles gemobiliseerd wat slechts in
onzedelijkheid en misdaad leven wil tegen het
geordend maatschappelijk leven, in een ononder
broken kamp.
Maar daarnaast wordt deze zelfde actie op
verfijnder, op geraffineerder wijze gevoerd door
het communisme, door wetenschappelijke, psy
chologische methode te gebruiken, die er op
ingesteld is de zondige hartstochten, die in
ieder mensch leven, te ontketenen en aan te
wakkeren.
De natuurlijke lust om God en zijn naaste te
haaten, het ik te dienen, de zonde te doen,
hartstochten te laten uitwerken, wordt door
het communisme tot bondgenoot genomen om de
bestaande wereldorde te ondergraven.
Daarom richt zij zich natuurlijk tegen den
godsdienst, want godsdienst bindt zondelust,
handhaaft de zede-wet, dient de orde, vormt de
pilaar der vastigheid en der gerechtigheid van
het maatschappelijk leven.
Het communisme moét dus krachtens eigen
oorsprong en doelstelling den godsdienst haten.
Maar dit boek vertelt ons meer.
Het licht ons óók in over de wijze, waarop
het communisme den economischen nood exploi
teert om de ontreddering der wereld door te
zetten. Met bijna feillooze, zielkundige techniek,
zegt een recensent, worden alle kansen ge
wogen en gebruikt
Een onzer predikanten zegt naar aanleiding
van dit boek
„En wij staan in het leven, waarin de onder
wereld ontketend is, veel meer dan we ons
bewust zijn.
Hoe moet die onderwereld beteugeld worden
Een dwingende vuist zonder meer helpt na
tuurlijk niet.
Tegenover een gezindheid, een levensbeschou
wing, een bezetenheid richt louter kracht niets
uit.
Een orde, die ontspringt uit een moraal, waar
het Germaansch eerbegrip in het middelpunt
staat, is in wezen heidensch en daarom met
de onderwereld te zeer verwant om blijvend
redding te kunnen brengen.
Daar is één weg.
God is machtig de onderwereld te bedwin
gen. Hij alleen.
Door Zijn Woord en Zijn Geest.
Het leven bij Gods gebod geeft de kracht,
die zoo broodnoodig is.
We hebben natuurlijk noodig een sterke re
geering, die regeeren durft en kan.
We mogen niet ophouden daarvoor te bidden.
cmUPERTZElfT
UW HU 15
MAAR OEBRUIKT;
feOtPf
ei, MOOIEKLEUREI
IELHCUVER.
\V? V
KLLllREn.
ONZE PRIMA
LAKVERF
beter dan andere,
snel d r ogend
hooge glans
GOED GEVULDE BUSSEN
Maar wij „gemeene Christenen" hebben toch
iets anders te doen, dan te verklaren, dat er
een flink stelletje communisten en zoo achter
slot en grendel moet.
Dat is de taak van de Overheid en dat moe
ten we aan de Overheid ook overlaten.
Wij mogen niet nalaten onzen God te bidden
of Hij bekeering wil geven onder de menschen,
die Hem haten.
Als 't ons ernst is met het gevaar van de
ontketende onderwereld, zullen we wat minder
over geweld praten omdat we aan de Over
heid haar eigen taak willen laten en wat
meer bidden en werken om het Evangelie uit
te dragen in onze meest nabije omgeving.
Dat is de meest doeltreffende beveiliging
voor de kerk."
Er zijn groepen menschen onder ons volk,
die de fout alléén bij de Overheid zien.
Deze predikant ziet het beter, Schriftuurlijker.
Niet de Overheid, maar het volk zelf, daar
ligt de schuld.
Het zwaard der Overheid kan zóó weinig
beginnen tegen geestelijke stroomingen. Eigenlijk
staat de Overheid er machteloos tegenover. Be
ginselen werken door, ondanks vuur en zwaard,
brandstapel en schavot.
Dat heeft de geschiedenis ons toch wel kun
nen leeren.
Bismarck heeft het in zijn tijd ook even ge
dacht tien hij zijn socialistische wetten uitvaar
digde. Maar juist in den tijd, dat Duitschland
met macht en geweld den groei van het socia
lisme trachtte te stuiten, groeide het 't hardst.
Het bloed der martelaren is altijd nog het zaad
van iedere geestelijke beweging geweest.
Trouwens hier ligt geen taak voor de Over
heid.
Wanneer de Antichrist met het zwaard der
wereldlijke Overheid te keeren was, zou de
Antichrist de Antichrist niet zijn.
Het werk van den geest uit den afgrond gaat
langs de macht der Overheid heen.
Veel meer is het de kerk, die hier een rem
mende en regenereerende invloed heeft uit te
oefenen.
Waarom spreken die menschen altijd over de
schuld der Overheid ta hoort men ze nooit over
de schuld der Kerk praten
DOOR
J. VAN DEN BCSCH.
27)
..O, t is niets bijzonders", haastte mevrouw
an der Mandere zich te zeggen. „Ik herinner
me iets uit dien tijd, maar schon ker absoluut
geen aandacht aan. Hij had het verdiend, vond
„Wien bedoelt u t 1
5p daar? weet£ k6* niet. En daarom vroeg ik
je daareven, of er soms een compagnon was."
pidoth." W3S 6r- Een zekere miJnheer La-
„Ja, hij was nog verre familie
t-v vtllc lamme van mijn man
en is toen in Den Haaq noo p'Pne jkn
en vertelde er van. Maar het inteLsee?^ onl
bitter ■weinig. In de eerste plaats was hij schat
rijk, dus kon hij het verlies best dragen En
dan was het zijn verdiende joon. Hij was een
losbol. Mijn man noemde hem een gemeen sujet
Haar onverklaarbare antipathie tegen hem
indertijd, ging Edom nu begrijpen.
Maar, naar waarheid, antwoordde zij: „Daar
weet ik niets van. Ik mocht hem wel niet."Maar
van zijn particulier leven is mij niets bekend."
„Het was niet van het mooiste. Dat weet ik
wel", zei mevrouw Van der Mandere. „Ove
rigens weet, ik niet, waar hij gevlogen of ge
stoven is."
Meta kwam binnen. Het gesprek -werd niet
verder voortgezet.
..We krijgén morgen nieuwe pensiongasten
hier zei Meta, „Mevrouw van der Meer ver
telde het mij."
XXXV.
Den volgenden dag peddelde mevrouw Van
der Mandere met de beide meisjes mee. Zij
gingen naar Domburg, om per tram terug te
keeren, wat des avonds ongeveer half acht 't
geval was.
Na het diner - voor deze gelegenheid wat
later gesteld ging Edom alleen wat naar het
strand, waar de drukte der dorpsmenschen was
verminderd.
Zij ging de houten trap af en liep op het
strand, turend in de zee.
Uit tegenovergestelde richting kwam een da
me. Haar gang en houding kwam Edom bekend
voor. Doch dat zou wel een vergissing zijn.
Inmiddels naderde de dame, een slanke, magere
gestalte.
Ze was vlak bij Edom, keek haar aan en
bleef daarop plots staan, als het ware aan den
grond genageld.
Ook Edom stond stil, uitroepend, verbaasd:
Willy
Tegelijk klonk het
„Edom
Daarop sprak geen van beiden een woord.
„Je bent Willyzei Edom en greep haar
hand, „maar ik zou je bijna niet meer her
kennen."
„Geef je mij een hand vroeg Willy. „Ik
heb je toen niet netjes behandeld. Ik haatte je
en ik weet niet, waarom. Had ik maar naar je
raad geluisterd
Als een bittere noodkreet kwam deze laatste
uitroep er uit.
Edom begreep natuurlijk onmiddellijk, wat
ze bedoelde.
„Je bent niet gelukkig getrouwd", zei ze.
Let aan je. Je bent een schim bij
vroeger.
„Ik weet het. Het leven is een hel".
rr iS géén LU. 'Maar de menschen
kunnen het wel tot een hel maken."
„Ja, ik weet nog wel, wat je bedoelt. Maar
dat is niet voor mij.
„O ja, dat is voor ieder, die God in oprecht
heid zoekt."
„Johan beweert dat ook. O ja, dat weet je
natuurlijk niet. Die is heelemaal omgekeerd.
Vader en moeder begrijpen er niets van. Hij is
nu in de zaak. Vader heeft zich uit de zaken
getrokken. Alfred zit in Indië. We hooren nooit
iets van hem.
„En jij
„We wonen in Driebergen. Hij is op de
secretarie daar."
Die „hij" was dan Jhr. van Reigersberg, be
greep Edom. Minachtend kwam het er uit.
„Waarom spreek je eigenlijk met mij vroeg
Willy opeens.
„Waarom ik met je spreek Wel, je bent toch
mijn nicht
„Och ja", was het ongeduldigde antwoord.
„Dat weet ik natuurlijk ook wel. Maar we heb
ben je toch niet vriendelijk behandeld, toen.
Als we anders waren' geweest, was je nooit
weggegaan. Is het niet waar
„Dat is waar. Ik voelde me niet thuis bij
jullie. Maar dat wil niet zeggen, dat ik nu
niet met je spreek. Waarom zou ik niet."
„Ik begrijp het niet. Ik had nooit iets meer
gezegd tegen hen, die mij zoo behandelden
„In eigen kracht gaat dat ook niet. Ik tracht
lief te hebben, ook die mij haten of onvrien
delijk mij bejegenen."
„Dat is bovenmenschelijk," zei Willy. „Dacht
je, dat ik ooit Van Reigersberg kan liefhebben
Ik haat hem met een doodelijken haat. Hij is
een onverlaat."
Edom schrok van den hartstochtelijken toon.
„Stil, Willy, stil, dat mag je niet zeggen
„Volgens jou niet, ik weet het wel. Maar
hij bedroog mij finaal. Hij hield niet van me.
Het was om mijn geld te doen, waarvan hij
mooi weer speelde. Maar om mij gaf hij niet.
O, Edom, waarom heb ik niet naar je ge
luisterd Je meende het goed, al gauw zag ik
dat in. Maar toen was het te laat. Ik was
getrouwd
„Laat ons oploopen," zei Edom. „Ben, je
hier in pensdon
„Bij mevrouw Van der Meer, op den bou
levard De Ruyter.'
„Daar ben ik ook", zei Edom. „Met mevrouw
Van der Mandere en haar dochter."
„Als gezelschapsjuffrouw
„Ja vier weken geleden héb ik haar man
verpleegd. Hij is gestorven. Toen ben ik op
zijn verzoek gebleven
„Je kunt beter ondergeschikte wezen, dan de
vrouw van een jonkheer, zooals ik", zei Willy
bitter.
Edom gaf geen antwoord.
Ze waren juist het huis genaderd.
Meta stond op den1 uitkijk. Het was al wat
duister. Ze zag alleen Edom, aanvankelijk.
„We dachten, dat je naar het oude fort. je
weet wel van gisteren, geloopen waart", lachte
Meta. „We waren al ongerust."
Maar onmiddellijk daarop Willy ziende: „O,
pardon."
Edom stelde voor „Mevrouw Van Reigers
berg Meta Van der Mandere."
„Mevrouw Van Reigersberg is onze pension-
genoot Meta," zei Edom. „Ik kende haar."
„Dan hopen Ma en ik ook nader met u ken
nis te maken," zed Meta. „Vanavond nog?"
„Laten we het uitstellen tot morgen',' zei
Willy mat. „Mijn echtgenoot zal wel op mij
wachten."
„Zooals u wilt," zei Meta en liet haar naar
binnen.
Daarop gingen Edom en Meta naar het salon,
waar Mevrouw Van der Mandere thee dronk.
Edom vertelde eenvoudig haar ontmoeting.
„Hoe kwam die kennismaking zoo gauw
vroeg Meta.
„Zij is mijn nicht," antwoordde Edom.
„Uw nicht?"
„Je nicht
Gelijktijdig werd het gevraagd.
„Ja, mijn nicht, Willy van der Velden."
Mevrouw Van der Mandere keek Edom aan.
Gister had ze verteld, hoe onvriendelijk ze
daar in Rotterdam was bejegend. Edom was
toch een wonderlijk schepsel. Zou je zoo'n
nicht, die je zoo hadt behandeld, niet links
laten liggen
Toen herinnerde mevrouw Van der Mandere
zich plots het ziekbed van haar man. Aan het
hoofdeinde zat Edom, de ziekenverpleegster
„Ik moet het voorbeeld van Jezus volgen en
liefde en barmhartigheid aan mijn naaste be
wijzen. Dat kan ik natuurlijk niet. Dat kan
niemand. Want wij zijn allen egoïstisch. Maar
als we er God om bidden, dan geeft Hij ons
genade, het te doen."
Dat had Edom gezegd aan het ziekbed van
haar man.
Steeds had zij dien God van liefde gehoor
zaamd. Hierom haatte zij niet meer de nicht,
die haar had veracht.
Inwendig moest Mevrouw Van der Mandere
bekennen, dat echt Christendom iets heerlijks,
iets bovénimenschelijks is.
Toen Meta haar slaapkamer had opgezocht,
vertelde Edom de geschiedenis van Willy's on
gelukkig huwelijk.
„Ken je dien Jhr. Van Reigersberg vroeg
mevrouw Van der Mandere.
„Ik heb hem maar enkele malen, heel even
ontmoet. Johan, dat is een broer van Willy,
vertelde me, dat hij arm was en veel schulden
had, en alleen om het geld naar Willy's hand
dong. Hij smeekte mij, haar te waarschuwen.
Ik deed het. Het werd mij zeer kwalijk geno
men. Maar vanavond klaagde zij mij haar
smart. Het is een ongelukkig huwelijk. Ik her
kende haar bijna niet. Zoo is ze vermagerd
van verdriet. Vreeselijk, hé
„Ja, dat is ontzettend. Dus die twee leven
met elkaar, maar gaan niet in elkaar op, sym-
pathiseeren niet? Ik kan het mij niet voorstel
len."
Het is ook moeilijk je dat voor te stellen.
Maar helaas, is het zoo."
(Word4: vervolgd.)
U