i
L UIT HET WOORD J
ONDER REDACTIE VAN
Prof. Dr. J. SEVERIJN, UtrechtL. F. DUYMAER VAN TWIST, Den HaagC. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Vaassen
31
PREDIKBEURTEN
WAAROVER WE
LAZEN
VOOR DEN ZONDAG
OP ZONDAG 21 MEI 1933
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6,30
uur Ds. van Asch (Voort). H. A.)
Middelharnis, vm. 10 Ds. van der Wal van
Dirksland (H. A.) en 's av. 6,30 uur de heer
Vetter van Langstraat.
Den Bommel, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur (o. t.J
de heer Dijkman van Rijssen.
Ooltgensplaat, v.m, 9,30 Ds. van Asch van
Sommelsdijk en 's av. 6 uur leesdienst.
Oude Tonge, van. 9,30 Ds. Verkerk en s av.
6 uur leesdienst.
Nieuwe Tonge, van. 9,30 leesdienst en s av.
6 uur (O. tDs. Verkerk van Oude Tonge.
Dirksland, van. de heer Baart en s av. Ds.
van der Wal.
Herkingen1, v.m. 9,30 en s av. 6 uur (o. t.)
de heer OVerweel.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Ouddorp. v.m. en n.m. Ds. van Ameide.
GEREF. KE|RK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds.
de Graaff.
Den Bommel, v.m. leesdienst en n.m. Ds.
Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 Ds. Schaafsma van
Den Bommel (bev. nieuwe leden) en 's av.
6 uur leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
QHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 uur Ds.
Laman.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6,30 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. 9,30 en 's av, 6 uur (o. t.)
Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9,30, n.m. 2 en s av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m., n.m. en 's av. de heer Honkoop
van Rotterdam.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur (o. t.) leesd.
DOOPSGEZINDE KEjRK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE 0VERDENKIN8
■HmMHH
VERKIEZING en HEILIGMAKING.
„Want God heeft ons niet gesteld
tot toom, maar tot verkrijging der
zaligheid.' 1 Thess. 5 9a.
Het is de moeite waard, eens na te
gaan, hoe dikwijls in Gods Woord de
verkiezing to>t zaligheid dient, om het
pleidooi te versterken voor een heiligen
wandel der geioovigen, om aan te spo
ren, te prikkelen tot heiligmaking. Ook
hier heeft Paulus eerst aangemoedigd
en opgewekt, om als kinderen des lichts
te wandelen, om te waken en nuchteren
te zijn, om aan te doen het borstwapen
des geloofs en der liefde, kortom tot
alles aangespoord, wat voor een heilig
leven dienstig is. En dat alles dringt
hij nu aan, door te wijzen op de zalig
heid, waarvoor God de Thessalonicen-
zen bestemd heeft.
Immers, dat wandelen als kinderen
des lichts, dat waken en nuchteren zijn,
het is alles niet te vergeefsch. Het aan
doen van het borstwapen des geloofs
en der liefde, het is niet voor niets.
Niet ijdel is en niet doelloos is de wor
steling tegen de zondemacht, in de wa
penrusting Gods. Het loopt niet uit op
den dood, waarna niets meer volgt,
waarin al dat streven en worstelen nut
teloos en zinloos blijkt. Neen, het loopt
uit op de zaligheid. Heel de heiligma
king is een voorbereiding tot een hooge
eeuwige bestemming, en ontleent daar
aan zijn waarde.
Het is niet een strijd en vermoeienis,
gelijk de aardsche beslommering, gelijk
worsteling en moeite, om de dingen van
dit tijdelijke bestaan, waarvan de Pre-
u -w' Z*T ze99en ..Het is alles ijdel-
heidMaar integendeel, het heeft alles
zijn beteekenis voor de eeuwigheid. Het
is werk, dat zijn schitterende voltooi
ing zal krijgen en zijn bekroning in den
dag van Jezus wederkomst. Want"
zoo gaat Paulus voort, „God heeft ons
niet gesteld tot toorn, maar tot verkrij
ging der zaligheid."
Wel, wat is er bezielender, voor wie
worstelt en kampt en zich oefent en zich
te weer stelt tegen de machten der duis
ternis, en naar de volmaaktheid jaagt,
wat is er bezielender, dan de weten
schap ik bereik zeker mijn doel
En daarvan verzekert u de apostel.
Hij wil met nadruk zeggen: Uw zalig
heid staat vast. Uw bestemming, waar
heen gij op weg zijt, waarheen gij wor
stelt, wakker en nuchter u houdend,
gebruikmakend van uw geestelijke wa
penrusting, uw bestemming bereikt gij
zonder eenige twijfel.
God heeft u gesteld tot verkrijging
der zaligheid". Het gaat hier om niets
minder, dan om een Goddelijke be
schikking. De zaligheid van degenen,
die in Christus gelooven, ligt in Gods
eeuwig en onveranderlijk besluit vast,
in Zijn raad verankerd. Hij heeft een
bestejc gemaakt voor al het geschapene,
en daarin komt gij voor, die in Jezus
Christus gelooven moogt, onder het
schepsel, dat Hij behouden wil, en tot
volle heerlijkheid en gelukzaligheid
brengen wil. Dat heeft Hij zoo beschikt.
„God heeft u gesteld tot verkrijging der
zaligheid. Is dat geen vastigheid, hech
ter en onwrikbaarder, dan de grondslag
der eeuwige bergen Gods bestel. Denk
er om, gij, die des Heeren zijt, gij kampt
naar geen onzekere toekomst heen, uw
geloofsstrijd is niet te vergeefs. Gij
komt er „God heeft u gesteld tot ver
krijging der zaligheid."
En om nu de uitwerking van de prik
kel tot een heiligen wandel, in deze
beschikking Gods gelegen, nog sterker
te maken, wijst Paulus er op, dat het
gaat, om een verkiezing, om een wel
behagen Gods, waardoor Hij aan u
boven anderen de voorkeur gaf. En dit
moet gij u zoo levendig voorstellen, als
het woord van Paulus het u voorzet.
Het gaat hier over: iets bewaren en
iets wegdoen, als de tijd van de nieuwe
bedeeling is aangebroken. Wij kunnen
hier ook vertalen: „God heeft u niet
gesteld tot toorn, maar tot een eigen
dom, dat Hij behouden wil." En deze
vertaling werpt een eigenaardig licht
op onze verkiezing tot zaligheid. Wij
denken aan den dag van Christus' we
derkomst, den dag der volkomen zalig
heid, als aan den dag, waarin God een
nieuwe huishouding opzet. Het woord:
nieuwe bedeeling beteekent ook niet
anders als: nieuwe huishouding.
Nu weet gij wel, wie een nieuwe
huishouding gaat opzetten, gaat soms
uit de oude schiften. Er zijn dingen, die
hij uit de oude huishouding niet gebrui
ken kan, en dingen, waarop hij wel prijs
stelt, om die mee te nemen en een plaats
te geven in de nieuwe huishouding.
Welnu, met eerbied gesproken, in de
nieuwe Goddelijke huishouding van den
dag der voleinding heeft God ook ge
kozen, wat daarin zal overgaan uit de
oude, en wat weggedaan moet worden.
Daarop wijzen deze woorden van Pau
lus. „God heeft ons niet gesteld tot
toorn, maar tot een eigendom, dat Hij
behouden wil". Wij mogen dus door
de genade van Christus, in Hem ge-
loovende, voorwerpen van Gods wel
gevallen zijn, waarop Hij prijs stelt, om
ze te behouden voor de nieuwe huis
houding der voleinding. Die anderen,
die buiten Christus staan, ze zijn in ze
keren zin ook wel zijn eigendom, maar
niet tot behoudenis, ze behagen Hem
niet, Hij heeft ze gesteld tot toorn. Hij
wil ze verwerpen en geen plaats geven
in de toekomstige Goddelijke huishou
ding.
Zoo zijt gij tot uw zaligheid gekomen,
door die Goddelijke voorkeur. Dat is,
om nooit te vergeten. Dat is, om altijd
verwonderd te blijven. En te vragen:
Wat onderscheidt ons toch, dat Hij ons
tot vaten der eere maakte in zijn huis
Waarom heeft Hij ons niet als brand
hout ten vure gedoemd, zooals de kin
deren des toorns, maar ons gemaakt tot
pilaren in Zijn tempel, om er eeuwig
te blijven Wij waren toch van ons
zelf even verwerpelijk door onze zon
de, en Gods toorn waardig
Maar als Hij nu toch ons gesteld
heeft tot een eigendom, op welks be
houd Hij prijs stelde in de bedeeling
der voleinding, hoe vurig moet dan niet
onze begeerte zijn en onze ijver, om
onszelf te heiligen, en het er alles op toe
te leggen, dat wij, afleggende alle wer
ken der duisternis, voorbereid mogen
worden op zoo heerlijke bestemming,
door te wandelen als kinderen des
lichts.
In het Chr. Ouderblad „Onze Kinderen,"
schrijft J. B. V. onder het opschrift .Gods
dienstige opvoeding een gevaarlijk werk" o.a.
het volgende
'.Slijpen, kweeken en dresseeren is niet
zoo moeilijk als kinderen opvoeden.
Wanneer de omgang niet en de inwerking
op de kinderen zich beperkt tot slijpen, kwee
ken en dresseeren, is de opvoeding e'ea ge-
makkelijke taak.
Uiterlijke beschaving; het niet meer zondi
gen tegen de oingangsetiquette; het laten uit
komen van de lichamelijke verzorging en het
goed reageeren op de buitenwereld wordt nog
maar ai te vaak voor de hoofdzaken der
opvoeding aangezien.
Innerlijke beschaving; grootheid van karak
ter; ontwikkeld verstand worden vaak van
minder waarde geacht.
E|en dom, harteloos mensch, die niet zondigt
tegen de society-traditie is dikwijls een wel
kome gast, terwijl de onhandige geleerde of
de bedeesde maar door en door oprechte jon-
gedochter maar noode wordt ontvangen.
Echte, gezonde opvoeding is boven tijdelijk.
Zij wortelt in den hemel.
De edite opvoeding is de godsdien
stige opvoeding.
Deze opvoeding geeft kleur aan alle levens
uitingen.
Zij omvat de uiterlijke en innerlijke bescha
ving beide; de lichamelijke schoonheid en
zieleadel tezamen, het reageeren op den naas
te niet alleen in den vorm der samenleving,
maar ook om te dienen.
Ei is in den grond maar één opvoe
ding, d.i. de godsdienstige opvoeding.
Een diamantslijper heeft succes; een bloem-
kweeker heeft succes; een paardendresseur
heeft succes, doch de opvoeder weet nooit,
of het hem gelukken zal de opvoeding van
zijn kind succesvol te voltooien.
De godsdienstige opvoeding is een gevaar
lijk werk.
Zij is het werk van God, door den mensch
gedaan.
Indien de opvoeding goed is, dan mag niets
en niemand zich plaatsen tusschen het kind
en: God.
Duidelijker 'en treffender dan ik het zeggen
kan vindt u deze gedachte uitgewerkt aan het
einde van een boekje: „Bijbel en Jeugd" van
Prof. Kohnstamm, die zijn beschouwingen
vastknoopte aan wat Mr. A. de Graaf schreef
in sexueele voorlichting.
„Wat moet de grootste zorg zijn van hem,
die belast is met het gevaarlijke werk van
godsdienstonderwijs; dit: dat de onderwijzer,
de geestelijke, de predikant er voor waakt,
niet zelf tusschen de ziel van zijn leerling en
God in te gaan staan; hij moet er zelf tusschen
uit: wie met zich laat dweepen, zelfs wie op
godsdienstig gebied te intiem met zijn leerling,
ook zelfs met zijn eigen kind wordt, is fle-
treden in het heiligdom, dat hij tot iederen
prijs had te eerbiedigen, hij treedt in Gods
rechten, en God is een ijverig, d.i. een ja-
loersch God. Vóór alles moet dus de stem
ming van den geestelijke, van de ouders, te
genover zijn leerling of hun kind zijn die van
eerbied. Het hart van uw kind, van uw leer
ling is een heiligdom, het is bestemd om Gods
woning te worden.
Het godsdienstonderwijs een gevaarlijk
werk. Inderdaad, groot is onze verantwoor
delijkheid, laat ons haar dragen „in vreeze
en beven". En toch is één ding, dat in staat
is ons ook deze taak te doen verrichten in
kracht en in blijdschap. Het is het bewustzijn,
dat het ten slotte ook hier niet aankomt op
onze zwakke krachten. Wij zijn slechts het
werktuig, een werktuig in de hand van Hem,
die de harten vormt. Wij kunnen planten en
nat maken, maar God geeft den wasdom. Als
wij onze bescheiden taak naar behooren ver
vullen, laat ons het meerdere dan aan Hem
in vertrouwen overlaten. Wij kunnen met ge
rustheid effaceeren. Hij moet wassen, maar
wij minder worden. Dan zal ten slotte het
doel van onzen arbeid, biddend verricht, door
Gods kracht worden bereikt. En onze kinderen
zullen tot ons kunnen zeggen: Wij gelooven
niet meer om uws zeggens wil, want wijzelve
hebben Hem gehoord en weten, dat deze
waarlijk is d« Christus, de Zaligmaker der
wereld."
In het Chr. tijdschrift „Op den Uitkijk" schrijft
G. J. Peelen onder het opschrift „Iets over
namén en naamgeving" o.a. het volgende
In de oudste tijden was in vele landen de
veestapel 't eenig-denkbare bezit. Vandaar
dat ons woord „schat" „veestapel" beteekent.
In vele talen is nog altijd 't woord voor
„geld" „vee", ft Gotische faihu (ons
vee) in 't latijn pecunia ons geld).
De primitieve, simplistische middeleeuwsche
toestanden maakten plaats voor onze heden-
daagsche gecompliceerde maatschappelijke
verhoudingen, maar de namen bleven, zij 't
dan ook, dat hun beteekenis méé vooruitge
gaan zijn met den groei der zaken, die ze
benoemden.
De Bngelsche titels lord en lady beteekenen
oorspronkelijk niets anders dan: broodbewaar
der en broodkneedster.
De geschiedenis van die namen is de weer
spiegeling van de beschavingsgeschiedenis.
Een mooi voorbeeld hiervan is 't woord:
Maarschalk.
Op 't hoorénl hiervan denken we uitslui
tend aan een hooggeplaatst bevelhebber; ver
der zegt 't niets meer, en niemand denkt meer
zoo hij die al weet aan de eigenlijke
beteekenis: paardenknecht. Want niets
anders wil 't zeggen
(Marescalc: schalk; scale was oorspronke
lijk: knecht; mare, vergelijk ons merrie).
Zoo vertelt die naam een stukje cultuur
geschiedenis.
De kruisvaarder had z'n dienaars: de paar
denknecht.
Hij werd na z'n terugkomst uit het Heilige
Land tot ridder geslagen. De ridder, werd
leenman en graaf, zijn stoterij breidde zich
uit, de paardenknecht werd z'n stalmeester.
De graaf werd landheer, die z'n prestige
moest kunnen handhaven; de stalmeester werd
hoofd van zijn ruiterij.
De landsheer werd souverein vorst, en 't
hoofd der ruiterij werd opperbevelhebber van
zijn leger.
Maar de naam Maarschalk ging mee, van
paardenknecht tot opperbevelhebber, maakte
dus die „mare scale" promotie, en zoo kwam
hij prachtig vooruit in de wereld. Ik wil ein
digen met een wapenbroeder, dien 't tegenge-
loopen, die gedegradeerd is, n.l. de korpo
raal, ouder caporaal, een woord, dat de
zelfde geschiedenis en oorsprong heeft als
„kapitein".
Beiden komen van 't latijnsche caput
hoofd, chef.
Van zijn vroegere „aanvoerders"-glorie
is den opvolgers-groepscommandant echter
slechts een droevig restje gelaten
Mét de beteekenis is ook 't gevoel van
„ebenbürtigkeit" van deze oude collega's
Kapitein en Korperaal verbleekt.
In het maandschhrift „Eltheto" der Neder-
landsche Christenstudenten-vereeniging schrijft
Roel Houwink over „De positie van het Chris
tendom in onze wereld" o.a. het volgende
Wanneer wij nu vragen naar de werkelijk
heid van het Christendom voor dén modernen
mensch ten opzichte van de gemeenschap,
waarin hij staat; ten opzichte dus van de fa
milie, waarvan hij deel uitmaakt; het land,
welks nationaliteit hij draagt; de historische
en kosmische orde waarin hij opgenomen is
als kind van zijn tijd en als menschelijk wezen
van deze wereld; ten aanzien van de religieu
zen kring eindelijk die hem omsluitwan
neer wij vragen naar de realiteit van het
Christendom met betrekking tot deze reeks
concentrische cirkels in welker midden hij
staat, dan is er, schijnt het ons, maar één
mogelijkheid voor den modernen niemsch om
op dit gebied de werkelijkheid van het Chris
tendom te verstaan, en dat is het Evangelie
woord omtrent het Koninkrijk Gods, dat in
ons midden is (en niet i n ons, zooals een
hardnekkig individualistisch idealisme het zoo
gaarne interpreteert!).
God s rijk hier en nu; midden in de levens-
krisis van den modernen mensch; midden in
de wezenskrisis van den natuurlijken mensch.
God s rijk hier en nu, temidden van verdor
ring en ontbinding, van misdaad en gebrek;
temidden van wellust en hoogmoed: toch
God s rijk, hier en nu. Het trekt door ons
heen, het omringt ons; de conon van den
tijd, waarin wij ingesponnen zijn, begint te
scheuren
Man en vrouw. Het God s rijk is in hun
midden; en daarom is wel in het huwelijk de
man meer dan zijn mannelijk wezen en de
vrouw meer dan haar vrouwelijke natuur en
zijn zij in een onvatbare twee-eenheid naar
lichaam en geest te samengevoegd, opdat een
nieuw leven uit hen oorsprong nemen zou.
Ouders en kinderen. Het God s rijk is in
hun midden; en daarom is wel het gezin meer
dan een natuurlijk instituut, een gemeenschap,
waarin zich de menschelijke persoonlijkheid
vormt en verjongt in haar essentieele deelen.
En ook temidden van ons volk is het Ko
ninkrijk God's en overstraalt de aarde, waarop
wij geboren zijn. Daarom is geen staatsman
er ir. geslaagd, het lot van een volk te ver
binden met dat van een staat, die zich met
zijn karakter niet dekt. Het volk heeft zijn
eigen lot want, het heeft zijn lot ontvangen
uit God's hand. Door geen menschenbrein zijn
zijn grenzen bepaald. Even verborgen soms
als God's rijk ligt het jaren te sluimeren. En
Het ontwaakt op een dag, zonder dat wij het
weten wie het gewekt heeft, zoo niet God.
Midden in onze actueele situatie is het
Godsrijk aanwezig. Het doorsnijdt aan alle
zijden onze tijdsproblemen. Is de ondergang
van het Westen nabij Zullen wijsgeer en
kunstenaar een museum-raritedt worden in de
komende samenleving? Wie kan het deeren,
die de verkondiging vernomen heeft, dat het
Koninkrijk der Hemelen in ons midden is I
Wij, menschelijke wezens in deze wereld;
wij, die onlangs en met hoeveel recht
helaas 1 een gedegenereerende variëteit der
aapaohtigen zijn geheeten; die de onschuld
van het dier hebbëni verloren en die in de
besten onzer gekweld worden door een mach
teloos verlangen naar de onschuld der enge
len; wij, die in bloed en pijnen, als uit den
schoot des doods, geboren worden; die ster
ven, leVend; die leven, stervendin ons
midden staat opgericht God's rijk; aanwezig is
het, daar waar wij zijn, ongeacht de kleur
onzer huid, ongeacht den stand onzer oogen.
Het maakt voor den neger ge'en halt, het keert
zich niet af van den Jood. Het is om den
minister en om den uitgeworpene; het is om
wie honger lijdt en wie te veel heeft. Zonder
privileges, zonder voorwaarden is ons de
goede boodschap, het Evangelie, aangezegd.
Geen poorten zijn er, die toegang geven tot
dit Koninkrijk. Want poorten kunnen gesloten
worden en grendels kunnen verroesten.
En ook temidden van de gespletenheid en
verscheurdheid der Kerk, temidden der secten
is het Koninkrijk God's en wast in onzicht
baarheid. Het geschonden, gemartelde lichaam
van Christus is geborgen in Gods' rijk. Wij
weten niet hoé, wij weten niet waar, maar
om ons en in ons groeit Zijn verkondiging.
Waar wij den hemel bestormen met onzen
nood en onze angsten, wijkt hij terug; maar
wanneer wij in eerbiedige gehoorzaamheid ons
buigen voor God s wil, wanneer wij neerknie
len bij den naaste en niet staande hem trachten
op te heffen' tot onze zelfverzekerdheid, dan
schouwen wij met blinde oogen, hoe over
gansch de wereld God's lichtrijk gekoepeld
staat.
In het tijdschrift „Eigen Haard" lezen wij
het volgende
Volgens het bijbelverhaal zorgde Jozef, die
een wijs man in zijn tijd was, gedurende de
„zeven vette jaren" in Ejgypte voor de zeven
magere jaren .Hij bracht zeer veel koren bij
een, „als het zand der zee, zoodat men op
hield te tellen, want daarvan was geen getal".
En toen er na die zeven jaar honger in Egyp-
teland gekpmén was, verkocht hij het opge
spaarde graan. Oneerbiedige Yankees hebben
naar aanleiding hiervan beweerdIt was
Joseph who made the first corner in wheat I
In jaren van hongersnood is zelfs graan
van jaren oud welkom, maar daaruit volgt nog
niet, dat het door het bewaren niets van zijn
go£de kwaliteiten verliest. Het tegendeel is in
de meeste gevallen waar. Volgens een Ame-
rikaansch blad heeft men monsters mais, tar
we, gerst, haver en rogge twee jaar lang in
ongemalen toestand bewaard en bij tusschen-
poozen van een half jaar gedeelten daarvan
gemalen en nauwkeurig onderzocht. Daarbij
bleken al deze graansoorten ingrijpende ver
anderingen te hebben ondergaan, welke ge
leidelijk toenamen, hoewel niet zoo snel als
bij gemalen graan. Vooral het suikergehalte
was zeer veranderlijk .Ongemalen mais ver-
f liest in twee jaren drie vijfde van zijn suiker
gehalte en tevens zijn kiemvatbaarheid: ook
in de eiwitstoffen schijnt een scheikundige ver
andering plaats te hebben. Gerst en haver
krijgen eveneens langzamerhand een geringer
suikergehalte. Daarentegen vindt men bij tar
we na twee jaar een vermeerdering van het
suikergehalte. De veranderingen, welke de
eiwitstoffen ondergaan is het grootst bij mais
en dan, in volgorde, bij gerst, rogge, tarwe
en haver.
In het tijdschrift voor den brandstoffenhandel
„Het Zwarte Goud" lezen wij over „Waar
komen onze kolen vandaan?" o.a. het volgfende:
De groote hoeveelheid organische stof, die
onze planten jaarlijks produceeren, gaat voor
het grootste gedeelte weer door verrotting
verloren; een klein gedeelte wordt, waar de
omstandigheden gunstig zijn, van de lucht
afgesloten en vormt langzamerhand meer of
minder dikke lagen, die, wanneer ze door klei
overslibd worden, het begin-stadium vormen
van een toekomstige kolenlaag.
Wij kennen dit proces van nabij in ons
land, waar we de veenlagen zoowel aan de
oppervlakte alsook reeds diep onder klei en
zandlagen bedolven, aantreffen.
Hoe ouder deze vormingen zijn, hoe grooter
de veranderingen, die dit plantenmateriaal
ondergaan heeft, vooral wanneer door grooten
druk der bedekkende lagen en een verhoogde
temperatuur door het 'bereiken van groote
diepte in de aardkorst, het zoogenaamde in-
kolingsproces versneld wordt. Het gehalte aan
zuurstof en waterstof neemt af, waardoor het
koolstofgehalte toeneemt. Zoo ontstaan ach
tereenvolgens turf, bruinkool, gasvlamkool,
gaskool, vetkool, magerkolen, anthraciet, om
eindelijk in nagenoeg zuivere koolstof over te
gaan, n.l. de grafiet. Deze conserveering van
plantenresten moet dus hebben plaats gehad
in alle geologische tijdperken, waarin planten
leven mogelijk was.
MOMENT-OPNAME.
Klein kindje in den hoogen stoel,
Kijkt naar het bonte straatgewoel
Met wijd-verbaasde oogen
De handjes op den rand in rust,
De dartelheid als uitgebluscht
Bij 't strak bevattings-pogen.
Klein kindje in den hoogen stoel,
Voorloopig vind je nog geen doel
In 't druk beweeg der dingen.
Lach daarom door de vensterruit
Gerust de wijde wereld uit,
Die eens ook jou zal dwingen.
Fr. H. MAADE—KUYPER,