ONDER REDACTIE VAN
Prof. Dr. J. SEVERIJN, UtrechtL. F. DUYMAER VAN TWIST, Den HaagC. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Vaassen
PREDIKBEURTEN
L UIT HET WÖOftö J
WAAROVER WE
LAZEN
r VOOR DEN ZONDAG
ninri a /irnwird vr a ulT ITICT Wim—rnrnTTi—rrr—1—utttitui >i 'mum iib
OP ZONDAG 14 MEI 1933
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur
Ds. van Asoh.
Middelharnis, v.m. 9,30 Ds. van Ameide van
Ouddorp en 's av. 6 uur de heer Vetter van
Langstraat.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst:. 0
Den Bommel, v.m. 9,30 leesdienst en n.m. .s uu
Ds. Polhuijs van Stad aan t Haringvliet
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 leesdiens' Ji
6 uur Ds. v. d. Wal van Dirksiand.^
Oude Tonge, v.m. 9,30 en s
Verkerk. Jeesdienst en 's av.
Nieuwe Tonge, van.
6 uur Ds. Bouw van Melissant.
Dirksland, v.m. 9,30 Ds. van der Wal en s av.
6 uur de heer Baart,
Herkingen,v.m. 9,30 en s av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. 9,30 uur Ds. Bouw.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van
Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en s av. Ds.
de Graaff.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds.
Laman.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, va. 9,30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Dirksland, van. 9,30 en 's av. 6 u. Ds. de Blois.
Herkingieni, v.m. 9,30, n.m. 2 en s av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst,
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE 0VERDENKINQ
DUUR GEKOCHT.
Want gij zijt duur gekocht.
1 Cor. 6 20a.
Het werk. der verlossing van onzen
Zaligmaker is „koopexr De uitver-
koornen, die tot genade gekomen zijn,
en deelgenoot gemaakt werden van de
erve des levens, heeten: gekochten des
Heeren, de vrij gekochten van Sion.
Dat geeft ons te bedenken, dat wij
eerst slaven waren. De zonde, waarin
wij ontvangen en geboren zijn, brengt
ons in een toestand van slavernij. In
zulk een jammerlijke, menschonwaardi-
ge positie heeft zij ons neergedrukt, als-
waarin oudtijds de slavenstand moest
bukken.
Aan dien vernederenden staat moe
ten wij ook denken, als wij gekochten
genoemd worden.
Menschen, die gekocht kunnen wor
den, zijn natuurlijk slaven. Vrije men
schen verhandelt men niet, als koop
waar. Daarvoor moet zoo diepe ver-
smaadheid en vrijheidsberooving en
eerverlies over den mensch gekomen
zijn, als de slavernij alleen te zien geeft.
Zoodat hij niet meer als een mensch,
maar als een stuk vee, of meubel be
schouwd wordt, dat voor een zekeren
prijs van de hand wordt gedaan.
Denk u dat goed in. Als er staat: „gij
zijt duur gekocht", dan wordt gij her
innerd aan de slavernij, waarin gij te
voren geleefd hebt, in uw natuurlijken
staat, waarin gij door den zondeval ge
komen zijt. En zulk een herinnering is
wel goed. Gij waart eertijds slaven
dienstknechten, volgens onze bijbelver
taling, der zonde en des Boozen, ja,
maar het woord dienstknecht zegt het
nog niet duidelijk genoeg, neen, slaven
van zonde en Satan waart gij. In een
zelfden toestand van totale afhankelijk
heid en volstrekte onderworpenheid
verkeerden wij, met betrekking tot de
zonde, die in ons woonde en tot den
Satan, die over ons heerschappij voer
de, als waarin slaven tegenover hun
heer stonden.
Wat waren slaven? Menschen, zon
der zelfstandigheid, zonder eenige zelf
beschikking, overgeleverd met hun le
ven en kracht, meth un vrouw en gezin
aan de willekeur van den heer, die hen
gekocht had en naar believen met hen
handelen kon en zonder hen te raad
plegen, weer aan een anderen heer kon
overdoen.
Zoo diep vernederd, zoo ongelukkig
is een zondaar geworden.
De natuurlijke mensch waant zich, in
zijn verblinding, wel vrij, en eischt, in
trotsche vermetelheid# voor zich het
zelfbeschikkingsrecht op. Maar wat
deerniswekkende begoocheling Niets,
hoegenaamd, heeft hij vrij te beschik
ken Hij is aan alle kant, aan handen
en voeten, gebonden door zijn zondige
driften, door de duisternis, die over hem
viel, door den Vorst der duisternis, die
met'hem doet naar welgevallen, en hem
onder al zijn nukken doet bukken. Ge
ketend is de zondaar. Banden van boo
ze begeerte houden hem vast, sleepen
hem mee, waarheen de duivel het wil.
Banden des doods omknellen hem, en
hij weet geen middel, om aan zijn ver
schrikking en benauwenden greep te
ontkomen, kan zich niet uit zijn knokige
wurgende vingers bevrijden. In zijn val
sleept hij de ketenen van het eeuwig
verderf en der hel achter zich aan, en
kan er zich niet van ontdoen.
Zoo staat het met den zondaar. In
zulke slavernij, in vreeslijke vernede
ring, in gebondenheid, in een rechtloos,
eerloos, vreugdeloos, hopeloos bestaan,
sleept hij zijn leven voort, tot hij in den
kuil des verderfs tuimelt, waaruit hij
nooit meer opkomt.
En zulk een ontzettend lot moeten wij
ons weer in de gedachten terugbrengen,
om te verstaan, uit hoe grooten nood
ons de Heere Christus heeft gered, toen
Hij ons „gekocht" heeft.
Als uw zielsoog daarvoor open gaat,
en gij ziet in wat jammerlijken toestand
gij u zelf door uw zonde gebracht had.
Wanneer gij voor oogen houdt den
kuil, waarin gij gezonken waart, de ke
tenen, waarin gij geklonken laagt, en
wie uw meester was, uw harde boos
aardige meester, die over u, lijf en ziel,
te beschikken had en u bestemd had tot
een eeuwig verderf dan verstaat gij
ook, wat de Heere Jezus voor u gedaan
heeft, dan ziet gij zijn werk, als een
bevrijding uit grooten nood, en als een
loskooping uit knellende banden. En
dan ziet gij Jezus' zoenoffer, aan het
kruis gebracht, nog eens aan, en be
kent: Uit hoe grooten nood en dood
heeft Hij mij verlost, van wat bange
slavernij heeft Hij de ketenen ver
broken
En er komt zulk een diepe ontroering
weer in uw ziel op, en sterke drang, om
met dankzegging voor de voeten van
uw Heiland neer te vallen, zooals een
vrijgekochte slaaf voor zijn weldoener
neervalt, juichend en snikkend van ver
voering: Mijn Redder, mijn Goël, mijn
heer, mijn God
En als gij dan daarbij de verzekering
hoort, dat gij duur gekocht zijt, dan
wordt u het hart nog warmer. Een hoo-
ge losprijs is voor u betaald. Met den
kruisdood van den Zoon van God zijt
gij vrijgekocht. Niet door goud of zil
ver, maar door het dierbaar bloed van
den Geliefde zijt gij gekocht. Jezus' ster
ven was er voor noodig, zijn borgtoch-
telijk lijden en sterven. Hij heeft kwel
lingen en folteringen niet gevreesd, de
schande van het kruis veracht, de be
nauwdheid doorstaan, in helsche ang
sten en kwalen heeft hij zich overge
geven, om door die zelfovergave te be
talen. Om u vrij te koopen uit uw sla
vernij, waarin gij door eigen schuld
geraakt waart.
Immers, dat doet de vlam der liefde
oplaaien in uw binnenste, dat Hij zoo
veel voor u, onwaardige, gedaan heeft.
Dat Gods Zoon zijn eigen bloed gaf.
Het was het bloed van Hem, die geen
roof achtte, Gode evengelijk te zijn
Wat groote losprijs is voor u betaald,
nietwaar Dat te bedenken, doe u met
groote liefde altijd naar uw Heiland
zien, die u zoo duur gekocht heeft. En
mag u wel alle dag in herinnering bren
gen, dat gij niet uws zelfs zijt. En moet
u zeer gewillig maken, om Hem te die
nen, uw nieuwen, uw dierbaren Mees
ter, met de betuiging
„Och, Heer, ik ben, o ja, ik ben
uw knecht,
Uws dienstmaagds zoon, gij slaaktet
mijne banden.
Dies doe ik U gewillig offeranden
Van lof en dank, u plechtig toegezegd."
ta
tae
am
In het Chr. Vrouwenblad „In en om ons Huls"
wordt het volgende geschreven over
MEVROUW IDENBURG.
Maria Elizabeth Duetz werd 9 Augustus
1862 te Leerdam geboren, ontving het ge
wone onderwijs voor meisjes in dien tijd,
waarbij de moderne talen niet vergeten wer
den en huwde in 1882 met Alexander Willem
Frederik Idenburg, met wien zij als jong
tweede-luitenantsvrouwtje naar Indië vertrok.
De jongehuwden kenden elkaar reeds van
hun jeugd af, waren familie van elkander;
op haar 18e jaar was Marie Duetz verloofd.
De reis naar de Oost werd ondernomen toen
man en vrouw 21 en 20 jaar waren.
Beiden kwamen uit een geloovig gezin.
Dokter Idenburg en zijn vrouw te Utrecht,
de ouders van den jeugdigen officier, hebben
bewust den invloed van den reveiltijd meege
maakt. De familie Duetz was van Duitsche
afkomst; mevrouw Duetz was een innig vro
me vrouw, die haar negen kinderen in de
vreeze Gods opvoedde en wier godvruchtige
wandel een blij venden indruk achterliet. Het
geheele gezin was zeer muzikaal. De jonge
mevrouw Idenburg had een mooie alt-stem;
op meisjesvereenigingen in Indië die zij leidde,
werden zang en muziek druk beoefend; zij
componeerde zelf in deze jonge jaren. O.a.
studeerde de meisjesvereeniging te Batavia
een welkomstlied in om ds. Wijers in Indië
te begroeten; dit lied was door mevrouw
Idenburg gecomponeerd.
In het Indische maatschappelijk en gezins
leven vond de zeer jeugdige officiersvrouw
toestanden, die een meisje van twintig jaar
in dien tijd geheel onbekend waren, die daar
door het jonge gemoed dubbei schrijnden.
Als christenen naar Indië gaan, vinden zij
altijd werk. Dat is thans nóg het geval, al
heeft de zending veel christelijken arbeid ge
organiseerd in den loop der jaren. Veertig,
vijftig jaar geleden werd, nog meer dan tegen
woordig, de hulp van ieder christen gewaar
deerd. Het voortdurend komen en gaan der
Europeesche bevolking maakt dat de krachten
die nieuw aankomen, spoedig worden benut.
Zoo heeft mevrouw Idenburg in haar tijd
zich aan den arbeid van Dorcas te Batavia
gegeven.
De vereeniging Dorcas was oorspronkelijk
opgericht om vrouwen in de kampong aan
werk te helpen. Uit deze werkverschaffing
voor Indo-E/uropeesche vrouwen sproot voort
het huisbezoek in de kampong, nog later de
verzorging van de vele verwaarloosde kin
deren.
Ging de leiding van meisjesvereenigingen
vooral van mevrouw Idenburg uit, het werk
van „Dorcas" was de gezamenlijke arbeid
van man en vrouw. Wel zat mevrouw Iden
burg officieel in het dames-bestuur, maar de
talrijke zaken, die dergelijke arbeid meebracht,
werden samen overwogen, samen opgelost en
de plannen werden samen uitgevoerd.
Indië is een heerlijk land om te arbeiden
voor christenen. Nood te lenigen, te trachten
in misstanden verbetering te brengen, in be
hoeften te helpen voorzien, ziedaar wat het
leven in Indië zoo rijk kan maken. En wat
ook het leven van den heer en mevrouw
Idenburg verrijkt heeft.
„Dorcas" wasw aarlijk niet de eenige ver
eeniging, die hunne belangstelling had. Zooals
we reeds op den „In en om ons Huis"-kalen-
der vermeldden, behoorde mevrouw Idenburg
ook tot de oprichtsters van de Juliana-school
voor Soendaneesche meisjes in Soekaboemi.
En zeker mogen we niet vergeten beider
belangstelling voor het uitgebreide zendings
werk.
Mevrouw Idenburg heeft haar man trouw
terzijde gestaan, toen hooge, gewichtige en
verantwoordelijke functies hem werden op
gedragen. Haar statige figuur en beminlijke
omgang werkten ongetwijfeld mede de hooge
plaats van vrouw van den Gouverneur Gene
raal waardig te vervullen. Maar het was
geen lichte taak van 1909 tot 1916 in het
paleis van Buitenzorg te troonen. Toch was
het ook een voorrecht in dien veelbewogen
tijd naast een man te staan, die op zijn ver
antwoordelijken en zwaren post zich veilig
wist in de hoede van zijn hemelschen Vader.
Had hij niet „onder biddend opzien tot God"
zijn taak aanvaard
Voor menschen als de Idenburgen, die geen
grootheid begeeren, wier hart niet uitgaat
naar luister en aanzien van menschen, was
het leven in een officieele omgeving als de
residentie in Buitenzorg, niet enkel vreugde.
Veel ontvangen en uitgaan maakt het leven
niet licht, noch aangenaam. Het is gebeurd,
dat zeventien diners in drie weken tijds wer
den bijgewoond. En wie iets van officieele
diners afweet, waarin men met talrijke geheel
vreemden kennis maakt, verschillende talen
spreekt en hoort spreken, begrijpt dat er wel
eens heimwee zal geweest zijn naar een eigen
gesloten familieleven.
Het waarnemen van plicht en het bijwonen
van officieele plechtigheden en feesten, heeft
nooit het groote huiselijke geluk, dat in deze
familie gevonden wordt, kunnen verstoren.
Merkwaardig is het dat, hoe vaak ouders
en kinderen ook gescheiden werden door een
verblijf der ouders in West- of Oost-Indië,
de onderlinge band hechter is dan in menig
gezin in Holland.
In 1932 hebben de heer en mevrouw Iden
burg hun vijftigjarig huwelijksfeest mogen
vieren met kinderen1 'en kleinkinderen. Nog
vormen zij het middelpunt van dit zeer ge
lukkige en zeer intieme familieleven. Nog stel
len zij levendig belang in de zaken van ons
land en volk, waaraan de heer Idenburg nog
altijd zulk een belangrijk aandeel heeft.
Geve God, dat nog jarenlang dit gave
milieu, waardoor ieder die er mee in aan
raking komt verkwikt en geestelijk gesterkt
wordt, bewaard iblijve 1 A. D.
In het tijdschrift „Eigen Haard" schrijft D.
onder het opschrift„Een tegenstander van
Oranje" o.a. het volgende
„Petrus Dathenus. De naam ligt ons niet
vreemd. Iedereen weet, dat meer dan twee
eeuwen lang in iedere Protestantsche gods
dienstoefening de psalmen volgens de berij
ming van Dathenus werden gezongen en dat
Dathenus' naam verbonden is aan de Heidel-
bergsche Catechismus is velen evenmin on
bekend. Maar, dat de man, die reeds door
deze werken een zoo grooten invloed heeft
gehad op het Nederlandsche volksleven, en
bovendien beschouwd mag worden als de eer
ste organisator van den Calvinistisohen eere-
dienst en de voornaamste bewerker van zijn
liturgie, de geslagen vijand is geweest van
den Prins van Oranje en door dezen tot de
ballingschap werd vervolgd, is minder van
algemeënie bekendheid en moge door het hier-
volgende in herinnering worden gebracht.
Dathenus werd omstreeks 1531 in het
Vlaamsche plaatsje Mont Cassei geboren en
zal, voordat hij zijn naam naar de gewoonte
dier tijden verlatiniseerde, wel Pieter Dathen
gehceten hebben. Omtrent zijn afkomst is
weinig bekend, dan dat hij zijns vaders naam
genoot was en vermoedelijk uit de kleine bur
gerij afkomstig was.
Zijn ouders zonden hem naar het Carme-
lieten-klooster te Yperen en de bewogen tijden,
die in het midden der zestiende eeuw stonden
aan te breken deden hun invloed ook binnen
de kloostermuren gelden. De inquisitie begon
hare vervolgingen en ook Yperen zag de
eerste auto da fé's. De verschrikking daarvan
«heeft echter Dathenus niet kunnen weerhou
den, zich op 18 of 19-jarigen leeftijd voor
de nieuwe leer te verklaren en het klooster
te verlaten. Hij koos, als wonende in Zuid-
Vlaanderen de, Calvinistische richting, hield
al spoedig predikaties in Kortrijk en Pope-
ring'en en het valt gemakkelijk te begrijpen,
dat op deze wijze den gewezen kloosterling
de grond onder de voeten te warm werd. Hij
nam daarom de wijk naar Engeland, vestigde
zich te Londen en verdiende er zijn brood
„mitter Typographie", hetgeen evenzeer kap
beteekenen, dat hij zich met druk-technischen
arbeid dan wel met de uitgeverij, ook wei:
met beide, 'heeft beziggehouden. Intusscheil,
deze arbeid was niet dan middel, om in zijn
behoeften te voorzien. De klooster jar en had
den hem natuurlijk zekere theologische scho
ling opgeleverd. Zijn belangstelling voor de
godsdienstige vraagstukken van den dag dreef
hem tot voortgezette studie en. zoo duurde het
niet lang, of hij werd tot den dienst des god-
delijken woords beroepen, waaronder we niet
hebben te verstaan, dat hij in Engeland als
predikant werkzaam is geweest maar, dat hij,
hier en1 daar voor Calvinistisch georiënteerden
optredende, zich voorbereidde voor het predik
ambt, waartoe hij roeping bleek te gevoelen."
„Intusschen ging het voor de Hervormden
hier te lande een bedenkelijken kant uit. De
landvoogdes stelde op bevel van Madrid een
aantal vervolgingen in. Een plan van Dathe
nus, om voor drie millioen gulden van den
Spaanschen koning het recht van vrije uit
oefening van godsdienst te koopen, mis
lukte en de strijd, die tachtig jaar zou moeten
duren, werd ingezet.
In 1566 had de eerste ontmoeting plaats
tusschen Dathenus en den Prins van Oranje en
wel t^ Antwerpen, waar de eerste een spreek
beurt zou vervullen en bij die gelegenheid
den eed van gehoorzaamheid in handen van
den Prins aflegde. Weinig zullen beiden toen
vermoed hebben, hoe binnen enkele jaren de
gehoorzaamheid zou omslaan in opstandigheid
en vijandschap."
,,De Prins, ééns zeer gematigd Katholiek,
sinds eeni gen tijd even gematigd Protestant,
had op 't punt der religie als hoogst ideaal:
algemeene verdraagzaamheid, hetgeen hem
dreef tot een ontwerp-godsdienstvrede, die aan
de gewestelijke staten ter beoordeeling werd
aangeboden. „De hoofdbepaling van dit ont
werp was wel deze, dat de hervormingsge-
zinden in elke plaats vrij hun godsdienst zou
den mogierii uitoefenen, wanneer honderd ge
zinnen dit begeerden; daartegenover zouden
dan in de Protestantsche Gewesten de Room-
schen godsdienstvrijheid erlangen.
In plaats dat dit ontwerp den vrede nader
bracht, deed het den godsdienstoorlog eerst
recht ontbranden. Want met deze poging gaf
de Prins van Oranje blijk, weinig rekening te
houden met den geest, die dez etijden nog zoo
volkomen beheerschte: Het Calvinistisch volk
was nog niet rijp voor een zoo mild beginsel.
Voor den Calvinist van de 16e eeuw was
iedere andere vorm van godsdiënistbelijding
dan de Nederlandsche geloofsbelijdenis van
Guido de Bres een gruwel. Samenwerking in
verdraagzaamheid was iets volkomen onaan
vaardbaars voor 't Geuzenvolk. En zoo wa-
r'en het maar heel enkele steden (o.a. Ant
werpen) die den godsdienstvrede aanvaard
den. Zoo goed als nergens wilde men er iets
van weten.
Van nu af vond de Prins Dathenus tegen
over zich. De synode van Dordrecht in 1578
kan het getuigen, doch óók, dat de gewezen
„raed en kommissaris" van den Prins het ver
trouwen der kerkelijke kringen heeft behou
den, die hem zelfs belasten met het voorbe
reidend werk eener bijbelvertaling,
Ook wees deze Synode hem een nieuw ar
beidsveld aan, n.l. zijn oude gemeente in Gent
en de Prins van Oranje mocht al moeite in
't werk stellen, Dathenus beroepen te krijgen
in het Oranje gezinde Antwerpen, Gent, bol
werk van het verzet tegen den godsdienst
vrede, toonde door plunderingen van Room-
sche kerken en nieuwe beeldenstormen zoo
ondubbelzinnig, dat het Dathenus verlangde
en verwachtte, dat deze Antwerpen verliet
en den wensch van den Prins in den wind
slaande, naar Gent vertrok.
Binnen enkele weken is deze Vlaamsche
stad het tooneel van woeling en onrust. De
onstuimige Jan van Hembyze en de woelzieke
Francois van de Kethule, heer van Rijhove,
die 't bewind voeren ter plaatse, zijn gevaar
lijk gezelschap voor den licht-ontvlambaren
Datheen, die zich zelfs niet ontziet, den zoon
van zijn voormaligen beschermer, Johan Ca-
simir, naar Gent te roepen en dezen in 't
geschil met den Prins te betrekken.
Maar Oranje begrijpt, dat er een voor
beeld dient gesteld. De Prins reist zelf naar
Gent en op 't gerucht van zijn komst nemen
Datheen, Hembyze en de anderen de wijk.
De Prins verschijnt, herstelt de rust en kon
digt den godsvrede af, voordat hij in Januari
1579 vertrekt."
„De Synode, door een brief van den Prins
zelf reeds ingelicht omtrent diens gevoelens
jegens Dathenus, verzocht thans een vrijge
leide voor Dathenus aan Oranje. Maar deze,
waarschijnlijk geprikkeld door de houding van
pleitbezorger, die de Synode aannfcm, ant
woordde, dat Dathenus een vrijgeleide kon
krijgen op voorwaarde, dat hij zou verschijnen
om geoordeeld te worden. Dat deze onder
deze voorwaarden liever wegbleef laat zich
hooren en het einde was een vrij verwarde
briefwisseling tusschen Middelburg, Franken-
thal en Gent. De zaak werd niet beëindigd.
De verwijdering bleef bestaan en 't is men-
schelijk, gedurende de jaren, dat Datheen in
de Palts vertoefde, zweeg hij juist niet over
zijn confict met Oranje, zoodat Jan van Nas
sau het zelfs noodig achtte, zijn broeder te
waarschuwen, dat diens houding tijdens de
Gentsciie onlusten meer aan eigenbaat dan
aan zucht, 's lands belang te dienen, werd
toegeschreven. Het is natuurlijk de vraag,
of dergelijke aantijgingen het werk van Da
thenus waren, doch het illustreert eens te
meer, waartoe in vijandschap verkeerde
vriendschap leidt.
De pogingen tot verzoening bleven intus
schen niet tot die der Middelburgsche Synode
beperkt. Ook van particuliere zijde werden
ze ondernomen en zelfs de zooeven genoemde
broeder des Prinsen heeft zich beijverd een
verzoening met Dathenus en Johan Casimir
(die natuurlijk ook bij den Prins uit de gratie
was) voor te bereiden. Alles echter was ver-
geefsche moeite."
„Uit het bovenstaande mogen echter twee
zaken gebleken zijn: Vooreerst, hoezeer een
figuur als die van Petrus Dathenus ons iaat
zien, hoe hopeloos godsdienst en politiek in
de jaren 1560—1580 hier te lande dooreenge-
mengd werden en alleen door een genie als
Willem van Oranje uit elkander worden ge
houden 'en voorts, hoe er op de dikwijls ver
nomen bewering, dat onze voorvaderen „als
één man" den strijd voor gewetensvrijheid
hebben gestreden in vroom vertrouwen op
den Prins van Oranje, nog wel wat af te
dingen is. Zijn woelziek, onverstandig kroost
heeft den Vader des Vaderlands zorgen ge
noeg opgeleverd."
ZELFVERLOOCHENING.
U zelf wilt gij verloochnen goed I
Dat is een edel streVen.
't Is de eerzucht van een vroom gemoed,
Voor andren slechts te leven.
Doch wie zichzelf verlochnen wil,
In woorden en in werken,
Hij doe liet vroolijk, needrig, stil,
En laat zijn strijd niet merken.
Want weet, als in uw sombren blik,
In uw mistroostig wezen,
De leus: „Mij-zelf verloochen' ik 1"
Voor ieder staat te lezen
Dan rooft ge uw liefdewerk zijn kroon,
Zijn lieflijkheid, zijn waarde
Dan rooft ge uw eigen ziel haar loon,
Omdat gij 't vraagt van de aarde.
Dan is uw offer goed noch groot,
En zal geen hart verrukken
Wat meer dan goud kon zijn als lood
Zal 't op uw naaste drukken.
Dan wekt ge liefde noch ontzag,
Maar weerzin, meedelijden
De kunst is: met een milden lach,
Als streedt ge niet te strijden I
P. A, de Gé nest et.