ONDER REDACTIE VAN Prof. Dr. J. SEVERIJN, UtrechtL. F. DUYMAER VAN TWIST, Den HaagC. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Vaassen PREDIKBEURTEN L UIT HET WÖOftö J WAAROVER WE LAZEN r VOOR DEN ZONDAG ninri a /irnwird vr a ulT ITICT Wim—rnrnTTi—rrr—1—utttitui >i 'mum iib OP ZONDAG 14 MEI 1933 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. van Asoh. Middelharnis, v.m. 9,30 Ds. van Ameide van Ouddorp en 's av. 6 uur de heer Vetter van Langstraat. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst:. 0 Den Bommel, v.m. 9,30 leesdienst en n.m. .s uu Ds. Polhuijs van Stad aan t Haringvliet Ooltgensplaat, v.m. 9,30 leesdiens' Ji 6 uur Ds. v. d. Wal van Dirksiand.^ Oude Tonge, v.m. 9,30 en s Verkerk. Jeesdienst en 's av. Nieuwe Tonge, van. 6 uur Ds. Bouw van Melissant. Dirksland, v.m. 9,30 Ds. van der Wal en s av. 6 uur de heer Baart, Herkingen,v.m. 9,30 en s av. 6 uur de heer Overweel. Melissant, v.m. 9,30 uur Ds. Bouw. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en s av. Ds. de Graaff. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Laman. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, va. 9,30 en 's av. 6 u. leesdienst. Dirksland, van. 9,30 en 's av. 6 u. Ds. de Blois. Herkingieni, v.m. 9,30, n.m. 2 en s av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst, OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE 0VERDENKINQ DUUR GEKOCHT. Want gij zijt duur gekocht. 1 Cor. 6 20a. Het werk. der verlossing van onzen Zaligmaker is „koopexr De uitver- koornen, die tot genade gekomen zijn, en deelgenoot gemaakt werden van de erve des levens, heeten: gekochten des Heeren, de vrij gekochten van Sion. Dat geeft ons te bedenken, dat wij eerst slaven waren. De zonde, waarin wij ontvangen en geboren zijn, brengt ons in een toestand van slavernij. In zulk een jammerlijke, menschonwaardi- ge positie heeft zij ons neergedrukt, als- waarin oudtijds de slavenstand moest bukken. Aan dien vernederenden staat moe ten wij ook denken, als wij gekochten genoemd worden. Menschen, die gekocht kunnen wor den, zijn natuurlijk slaven. Vrije men schen verhandelt men niet, als koop waar. Daarvoor moet zoo diepe ver- smaadheid en vrijheidsberooving en eerverlies over den mensch gekomen zijn, als de slavernij alleen te zien geeft. Zoodat hij niet meer als een mensch, maar als een stuk vee, of meubel be schouwd wordt, dat voor een zekeren prijs van de hand wordt gedaan. Denk u dat goed in. Als er staat: „gij zijt duur gekocht", dan wordt gij her innerd aan de slavernij, waarin gij te voren geleefd hebt, in uw natuurlijken staat, waarin gij door den zondeval ge komen zijt. En zulk een herinnering is wel goed. Gij waart eertijds slaven dienstknechten, volgens onze bijbelver taling, der zonde en des Boozen, ja, maar het woord dienstknecht zegt het nog niet duidelijk genoeg, neen, slaven van zonde en Satan waart gij. In een zelfden toestand van totale afhankelijk heid en volstrekte onderworpenheid verkeerden wij, met betrekking tot de zonde, die in ons woonde en tot den Satan, die over ons heerschappij voer de, als waarin slaven tegenover hun heer stonden. Wat waren slaven? Menschen, zon der zelfstandigheid, zonder eenige zelf beschikking, overgeleverd met hun le ven en kracht, meth un vrouw en gezin aan de willekeur van den heer, die hen gekocht had en naar believen met hen handelen kon en zonder hen te raad plegen, weer aan een anderen heer kon overdoen. Zoo diep vernederd, zoo ongelukkig is een zondaar geworden. De natuurlijke mensch waant zich, in zijn verblinding, wel vrij, en eischt, in trotsche vermetelheid# voor zich het zelfbeschikkingsrecht op. Maar wat deerniswekkende begoocheling Niets, hoegenaamd, heeft hij vrij te beschik ken Hij is aan alle kant, aan handen en voeten, gebonden door zijn zondige driften, door de duisternis, die over hem viel, door den Vorst der duisternis, die met'hem doet naar welgevallen, en hem onder al zijn nukken doet bukken. Ge ketend is de zondaar. Banden van boo ze begeerte houden hem vast, sleepen hem mee, waarheen de duivel het wil. Banden des doods omknellen hem, en hij weet geen middel, om aan zijn ver schrikking en benauwenden greep te ontkomen, kan zich niet uit zijn knokige wurgende vingers bevrijden. In zijn val sleept hij de ketenen van het eeuwig verderf en der hel achter zich aan, en kan er zich niet van ontdoen. Zoo staat het met den zondaar. In zulke slavernij, in vreeslijke vernede ring, in gebondenheid, in een rechtloos, eerloos, vreugdeloos, hopeloos bestaan, sleept hij zijn leven voort, tot hij in den kuil des verderfs tuimelt, waaruit hij nooit meer opkomt. En zulk een ontzettend lot moeten wij ons weer in de gedachten terugbrengen, om te verstaan, uit hoe grooten nood ons de Heere Christus heeft gered, toen Hij ons „gekocht" heeft. Als uw zielsoog daarvoor open gaat, en gij ziet in wat jammerlijken toestand gij u zelf door uw zonde gebracht had. Wanneer gij voor oogen houdt den kuil, waarin gij gezonken waart, de ke tenen, waarin gij geklonken laagt, en wie uw meester was, uw harde boos aardige meester, die over u, lijf en ziel, te beschikken had en u bestemd had tot een eeuwig verderf dan verstaat gij ook, wat de Heere Jezus voor u gedaan heeft, dan ziet gij zijn werk, als een bevrijding uit grooten nood, en als een loskooping uit knellende banden. En dan ziet gij Jezus' zoenoffer, aan het kruis gebracht, nog eens aan, en be kent: Uit hoe grooten nood en dood heeft Hij mij verlost, van wat bange slavernij heeft Hij de ketenen ver broken En er komt zulk een diepe ontroering weer in uw ziel op, en sterke drang, om met dankzegging voor de voeten van uw Heiland neer te vallen, zooals een vrijgekochte slaaf voor zijn weldoener neervalt, juichend en snikkend van ver voering: Mijn Redder, mijn Goël, mijn heer, mijn God En als gij dan daarbij de verzekering hoort, dat gij duur gekocht zijt, dan wordt u het hart nog warmer. Een hoo- ge losprijs is voor u betaald. Met den kruisdood van den Zoon van God zijt gij vrijgekocht. Niet door goud of zil ver, maar door het dierbaar bloed van den Geliefde zijt gij gekocht. Jezus' ster ven was er voor noodig, zijn borgtoch- telijk lijden en sterven. Hij heeft kwel lingen en folteringen niet gevreesd, de schande van het kruis veracht, de be nauwdheid doorstaan, in helsche ang sten en kwalen heeft hij zich overge geven, om door die zelfovergave te be talen. Om u vrij te koopen uit uw sla vernij, waarin gij door eigen schuld geraakt waart. Immers, dat doet de vlam der liefde oplaaien in uw binnenste, dat Hij zoo veel voor u, onwaardige, gedaan heeft. Dat Gods Zoon zijn eigen bloed gaf. Het was het bloed van Hem, die geen roof achtte, Gode evengelijk te zijn Wat groote losprijs is voor u betaald, nietwaar Dat te bedenken, doe u met groote liefde altijd naar uw Heiland zien, die u zoo duur gekocht heeft. En mag u wel alle dag in herinnering bren gen, dat gij niet uws zelfs zijt. En moet u zeer gewillig maken, om Hem te die nen, uw nieuwen, uw dierbaren Mees ter, met de betuiging „Och, Heer, ik ben, o ja, ik ben uw knecht, Uws dienstmaagds zoon, gij slaaktet mijne banden. Dies doe ik U gewillig offeranden Van lof en dank, u plechtig toegezegd." ta tae am In het Chr. Vrouwenblad „In en om ons Huls" wordt het volgende geschreven over MEVROUW IDENBURG. Maria Elizabeth Duetz werd 9 Augustus 1862 te Leerdam geboren, ontving het ge wone onderwijs voor meisjes in dien tijd, waarbij de moderne talen niet vergeten wer den en huwde in 1882 met Alexander Willem Frederik Idenburg, met wien zij als jong tweede-luitenantsvrouwtje naar Indië vertrok. De jongehuwden kenden elkaar reeds van hun jeugd af, waren familie van elkander; op haar 18e jaar was Marie Duetz verloofd. De reis naar de Oost werd ondernomen toen man en vrouw 21 en 20 jaar waren. Beiden kwamen uit een geloovig gezin. Dokter Idenburg en zijn vrouw te Utrecht, de ouders van den jeugdigen officier, hebben bewust den invloed van den reveiltijd meege maakt. De familie Duetz was van Duitsche afkomst; mevrouw Duetz was een innig vro me vrouw, die haar negen kinderen in de vreeze Gods opvoedde en wier godvruchtige wandel een blij venden indruk achterliet. Het geheele gezin was zeer muzikaal. De jonge mevrouw Idenburg had een mooie alt-stem; op meisjesvereenigingen in Indië die zij leidde, werden zang en muziek druk beoefend; zij componeerde zelf in deze jonge jaren. O.a. studeerde de meisjesvereeniging te Batavia een welkomstlied in om ds. Wijers in Indië te begroeten; dit lied was door mevrouw Idenburg gecomponeerd. In het Indische maatschappelijk en gezins leven vond de zeer jeugdige officiersvrouw toestanden, die een meisje van twintig jaar in dien tijd geheel onbekend waren, die daar door het jonge gemoed dubbei schrijnden. Als christenen naar Indië gaan, vinden zij altijd werk. Dat is thans nóg het geval, al heeft de zending veel christelijken arbeid ge organiseerd in den loop der jaren. Veertig, vijftig jaar geleden werd, nog meer dan tegen woordig, de hulp van ieder christen gewaar deerd. Het voortdurend komen en gaan der Europeesche bevolking maakt dat de krachten die nieuw aankomen, spoedig worden benut. Zoo heeft mevrouw Idenburg in haar tijd zich aan den arbeid van Dorcas te Batavia gegeven. De vereeniging Dorcas was oorspronkelijk opgericht om vrouwen in de kampong aan werk te helpen. Uit deze werkverschaffing voor Indo-E/uropeesche vrouwen sproot voort het huisbezoek in de kampong, nog later de verzorging van de vele verwaarloosde kin deren. Ging de leiding van meisjesvereenigingen vooral van mevrouw Idenburg uit, het werk van „Dorcas" was de gezamenlijke arbeid van man en vrouw. Wel zat mevrouw Iden burg officieel in het dames-bestuur, maar de talrijke zaken, die dergelijke arbeid meebracht, werden samen overwogen, samen opgelost en de plannen werden samen uitgevoerd. Indië is een heerlijk land om te arbeiden voor christenen. Nood te lenigen, te trachten in misstanden verbetering te brengen, in be hoeften te helpen voorzien, ziedaar wat het leven in Indië zoo rijk kan maken. En wat ook het leven van den heer en mevrouw Idenburg verrijkt heeft. „Dorcas" wasw aarlijk niet de eenige ver eeniging, die hunne belangstelling had. Zooals we reeds op den „In en om ons Huis"-kalen- der vermeldden, behoorde mevrouw Idenburg ook tot de oprichtsters van de Juliana-school voor Soendaneesche meisjes in Soekaboemi. En zeker mogen we niet vergeten beider belangstelling voor het uitgebreide zendings werk. Mevrouw Idenburg heeft haar man trouw terzijde gestaan, toen hooge, gewichtige en verantwoordelijke functies hem werden op gedragen. Haar statige figuur en beminlijke omgang werkten ongetwijfeld mede de hooge plaats van vrouw van den Gouverneur Gene raal waardig te vervullen. Maar het was geen lichte taak van 1909 tot 1916 in het paleis van Buitenzorg te troonen. Toch was het ook een voorrecht in dien veelbewogen tijd naast een man te staan, die op zijn ver antwoordelijken en zwaren post zich veilig wist in de hoede van zijn hemelschen Vader. Had hij niet „onder biddend opzien tot God" zijn taak aanvaard Voor menschen als de Idenburgen, die geen grootheid begeeren, wier hart niet uitgaat naar luister en aanzien van menschen, was het leven in een officieele omgeving als de residentie in Buitenzorg, niet enkel vreugde. Veel ontvangen en uitgaan maakt het leven niet licht, noch aangenaam. Het is gebeurd, dat zeventien diners in drie weken tijds wer den bijgewoond. En wie iets van officieele diners afweet, waarin men met talrijke geheel vreemden kennis maakt, verschillende talen spreekt en hoort spreken, begrijpt dat er wel eens heimwee zal geweest zijn naar een eigen gesloten familieleven. Het waarnemen van plicht en het bijwonen van officieele plechtigheden en feesten, heeft nooit het groote huiselijke geluk, dat in deze familie gevonden wordt, kunnen verstoren. Merkwaardig is het dat, hoe vaak ouders en kinderen ook gescheiden werden door een verblijf der ouders in West- of Oost-Indië, de onderlinge band hechter is dan in menig gezin in Holland. In 1932 hebben de heer en mevrouw Iden burg hun vijftigjarig huwelijksfeest mogen vieren met kinderen1 'en kleinkinderen. Nog vormen zij het middelpunt van dit zeer ge lukkige en zeer intieme familieleven. Nog stel len zij levendig belang in de zaken van ons land en volk, waaraan de heer Idenburg nog altijd zulk een belangrijk aandeel heeft. Geve God, dat nog jarenlang dit gave milieu, waardoor ieder die er mee in aan raking komt verkwikt en geestelijk gesterkt wordt, bewaard iblijve 1 A. D. In het tijdschrift „Eigen Haard" schrijft D. onder het opschrift„Een tegenstander van Oranje" o.a. het volgende „Petrus Dathenus. De naam ligt ons niet vreemd. Iedereen weet, dat meer dan twee eeuwen lang in iedere Protestantsche gods dienstoefening de psalmen volgens de berij ming van Dathenus werden gezongen en dat Dathenus' naam verbonden is aan de Heidel- bergsche Catechismus is velen evenmin on bekend. Maar, dat de man, die reeds door deze werken een zoo grooten invloed heeft gehad op het Nederlandsche volksleven, en bovendien beschouwd mag worden als de eer ste organisator van den Calvinistisohen eere- dienst en de voornaamste bewerker van zijn liturgie, de geslagen vijand is geweest van den Prins van Oranje en door dezen tot de ballingschap werd vervolgd, is minder van algemeënie bekendheid en moge door het hier- volgende in herinnering worden gebracht. Dathenus werd omstreeks 1531 in het Vlaamsche plaatsje Mont Cassei geboren en zal, voordat hij zijn naam naar de gewoonte dier tijden verlatiniseerde, wel Pieter Dathen gehceten hebben. Omtrent zijn afkomst is weinig bekend, dan dat hij zijns vaders naam genoot was en vermoedelijk uit de kleine bur gerij afkomstig was. Zijn ouders zonden hem naar het Carme- lieten-klooster te Yperen en de bewogen tijden, die in het midden der zestiende eeuw stonden aan te breken deden hun invloed ook binnen de kloostermuren gelden. De inquisitie begon hare vervolgingen en ook Yperen zag de eerste auto da fé's. De verschrikking daarvan «heeft echter Dathenus niet kunnen weerhou den, zich op 18 of 19-jarigen leeftijd voor de nieuwe leer te verklaren en het klooster te verlaten. Hij koos, als wonende in Zuid- Vlaanderen de, Calvinistische richting, hield al spoedig predikaties in Kortrijk en Pope- ring'en en het valt gemakkelijk te begrijpen, dat op deze wijze den gewezen kloosterling de grond onder de voeten te warm werd. Hij nam daarom de wijk naar Engeland, vestigde zich te Londen en verdiende er zijn brood „mitter Typographie", hetgeen evenzeer kap beteekenen, dat hij zich met druk-technischen arbeid dan wel met de uitgeverij, ook wei: met beide, 'heeft beziggehouden. Intusscheil, deze arbeid was niet dan middel, om in zijn behoeften te voorzien. De klooster jar en had den hem natuurlijk zekere theologische scho ling opgeleverd. Zijn belangstelling voor de godsdienstige vraagstukken van den dag dreef hem tot voortgezette studie en. zoo duurde het niet lang, of hij werd tot den dienst des god- delijken woords beroepen, waaronder we niet hebben te verstaan, dat hij in Engeland als predikant werkzaam is geweest maar, dat hij, hier en1 daar voor Calvinistisch georiënteerden optredende, zich voorbereidde voor het predik ambt, waartoe hij roeping bleek te gevoelen." „Intusschen ging het voor de Hervormden hier te lande een bedenkelijken kant uit. De landvoogdes stelde op bevel van Madrid een aantal vervolgingen in. Een plan van Dathe nus, om voor drie millioen gulden van den Spaanschen koning het recht van vrije uit oefening van godsdienst te koopen, mis lukte en de strijd, die tachtig jaar zou moeten duren, werd ingezet. In 1566 had de eerste ontmoeting plaats tusschen Dathenus en den Prins van Oranje en wel t^ Antwerpen, waar de eerste een spreek beurt zou vervullen en bij die gelegenheid den eed van gehoorzaamheid in handen van den Prins aflegde. Weinig zullen beiden toen vermoed hebben, hoe binnen enkele jaren de gehoorzaamheid zou omslaan in opstandigheid en vijandschap." ,,De Prins, ééns zeer gematigd Katholiek, sinds eeni gen tijd even gematigd Protestant, had op 't punt der religie als hoogst ideaal: algemeene verdraagzaamheid, hetgeen hem dreef tot een ontwerp-godsdienstvrede, die aan de gewestelijke staten ter beoordeeling werd aangeboden. „De hoofdbepaling van dit ont werp was wel deze, dat de hervormingsge- zinden in elke plaats vrij hun godsdienst zou den mogierii uitoefenen, wanneer honderd ge zinnen dit begeerden; daartegenover zouden dan in de Protestantsche Gewesten de Room- schen godsdienstvrijheid erlangen. In plaats dat dit ontwerp den vrede nader bracht, deed het den godsdienstoorlog eerst recht ontbranden. Want met deze poging gaf de Prins van Oranje blijk, weinig rekening te houden met den geest, die dez etijden nog zoo volkomen beheerschte: Het Calvinistisch volk was nog niet rijp voor een zoo mild beginsel. Voor den Calvinist van de 16e eeuw was iedere andere vorm van godsdiënistbelijding dan de Nederlandsche geloofsbelijdenis van Guido de Bres een gruwel. Samenwerking in verdraagzaamheid was iets volkomen onaan vaardbaars voor 't Geuzenvolk. En zoo wa- r'en het maar heel enkele steden (o.a. Ant werpen) die den godsdienstvrede aanvaard den. Zoo goed als nergens wilde men er iets van weten. Van nu af vond de Prins Dathenus tegen over zich. De synode van Dordrecht in 1578 kan het getuigen, doch óók, dat de gewezen „raed en kommissaris" van den Prins het ver trouwen der kerkelijke kringen heeft behou den, die hem zelfs belasten met het voorbe reidend werk eener bijbelvertaling, Ook wees deze Synode hem een nieuw ar beidsveld aan, n.l. zijn oude gemeente in Gent en de Prins van Oranje mocht al moeite in 't werk stellen, Dathenus beroepen te krijgen in het Oranje gezinde Antwerpen, Gent, bol werk van het verzet tegen den godsdienst vrede, toonde door plunderingen van Room- sche kerken en nieuwe beeldenstormen zoo ondubbelzinnig, dat het Dathenus verlangde en verwachtte, dat deze Antwerpen verliet en den wensch van den Prins in den wind slaande, naar Gent vertrok. Binnen enkele weken is deze Vlaamsche stad het tooneel van woeling en onrust. De onstuimige Jan van Hembyze en de woelzieke Francois van de Kethule, heer van Rijhove, die 't bewind voeren ter plaatse, zijn gevaar lijk gezelschap voor den licht-ontvlambaren Datheen, die zich zelfs niet ontziet, den zoon van zijn voormaligen beschermer, Johan Ca- simir, naar Gent te roepen en dezen in 't geschil met den Prins te betrekken. Maar Oranje begrijpt, dat er een voor beeld dient gesteld. De Prins reist zelf naar Gent en op 't gerucht van zijn komst nemen Datheen, Hembyze en de anderen de wijk. De Prins verschijnt, herstelt de rust en kon digt den godsvrede af, voordat hij in Januari 1579 vertrekt." „De Synode, door een brief van den Prins zelf reeds ingelicht omtrent diens gevoelens jegens Dathenus, verzocht thans een vrijge leide voor Dathenus aan Oranje. Maar deze, waarschijnlijk geprikkeld door de houding van pleitbezorger, die de Synode aannfcm, ant woordde, dat Dathenus een vrijgeleide kon krijgen op voorwaarde, dat hij zou verschijnen om geoordeeld te worden. Dat deze onder deze voorwaarden liever wegbleef laat zich hooren en het einde was een vrij verwarde briefwisseling tusschen Middelburg, Franken- thal en Gent. De zaak werd niet beëindigd. De verwijdering bleef bestaan en 't is men- schelijk, gedurende de jaren, dat Datheen in de Palts vertoefde, zweeg hij juist niet over zijn confict met Oranje, zoodat Jan van Nas sau het zelfs noodig achtte, zijn broeder te waarschuwen, dat diens houding tijdens de Gentsciie onlusten meer aan eigenbaat dan aan zucht, 's lands belang te dienen, werd toegeschreven. Het is natuurlijk de vraag, of dergelijke aantijgingen het werk van Da thenus waren, doch het illustreert eens te meer, waartoe in vijandschap verkeerde vriendschap leidt. De pogingen tot verzoening bleven intus schen niet tot die der Middelburgsche Synode beperkt. Ook van particuliere zijde werden ze ondernomen en zelfs de zooeven genoemde broeder des Prinsen heeft zich beijverd een verzoening met Dathenus en Johan Casimir (die natuurlijk ook bij den Prins uit de gratie was) voor te bereiden. Alles echter was ver- geefsche moeite." „Uit het bovenstaande mogen echter twee zaken gebleken zijn: Vooreerst, hoezeer een figuur als die van Petrus Dathenus ons iaat zien, hoe hopeloos godsdienst en politiek in de jaren 1560—1580 hier te lande dooreenge- mengd werden en alleen door een genie als Willem van Oranje uit elkander worden ge houden 'en voorts, hoe er op de dikwijls ver nomen bewering, dat onze voorvaderen „als één man" den strijd voor gewetensvrijheid hebben gestreden in vroom vertrouwen op den Prins van Oranje, nog wel wat af te dingen is. Zijn woelziek, onverstandig kroost heeft den Vader des Vaderlands zorgen ge noeg opgeleverd." ZELFVERLOOCHENING. U zelf wilt gij verloochnen goed I Dat is een edel streVen. 't Is de eerzucht van een vroom gemoed, Voor andren slechts te leven. Doch wie zichzelf verlochnen wil, In woorden en in werken, Hij doe liet vroolijk, needrig, stil, En laat zijn strijd niet merken. Want weet, als in uw sombren blik, In uw mistroostig wezen, De leus: „Mij-zelf verloochen' ik 1" Voor ieder staat te lezen Dan rooft ge uw liefdewerk zijn kroon, Zijn lieflijkheid, zijn waarde Dan rooft ge uw eigen ziel haar loon, Omdat gij 't vraagt van de aarde. Dan is uw offer goed noch groot, En zal geen hart verrukken Wat meer dan goud kon zijn als lood Zal 't op uw naaste drukken. Dan wekt ge liefde noch ontzag, Maar weerzin, meedelijden De kunst is: met een milden lach, Als streedt ge niet te strijden I P. A, de Gé nest et.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 7