vo< V L UIT HET WOORD J ONDER REDACTIE VAN Prof. Dr. J. SEVERIJN, Utrecht; L F. DUYMAER VAN TWIST, Den Haag; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Vaassen PREDIKBEURTEN WAAROVER WE LAZEN FEU1LLE NAAR HET r VOOR DEN ZONDAG OP ZONDAG 7 MEI 1933 NED. HEjRV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Westra Hoekzema van Mijnsheerenland. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. Polhuijs. D'eni Bommel, v.m. 9,30 Ds. Verkerk van Oude Tonge en n.m. 2 uur Ds. Remme van Am- sterdam (ooll. Studiefonds) Ooltgensplaat, v.m. 9,30 Ds. van Ameide van Ouddop en 's av. 6 uur Ds. Remme van Amsterdam (coll. Leerstoelfonds) Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. 9,30 Ds. Remme van Amster dam (coll. Studiefonds) en 's av. 6 uur Ds. Verkerk. Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 Ds. van Asch van Sommelsdijk en 's av 6 uur de heer Vetter van Langstraat. Dirksland, v.m. 9,30 Ds. v. d. Wal en 's av. 6 uur de heer Baart ('beide diensten extra maandel. collecte) Herkingen, v.m. 9,30 (dankz. H. A.) en 's av. 6 uur de heer O verweel. Melissant, v.m. 9,30 (H. A.) en 's av. 6 uur (Doop) Ds. Bouw. Goedereede, n.m. 2 uur Ds. Verkerk van Oude Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst en nm. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Boimmel, v.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, vm. 9,30 leesdienst en n.m. 2 uur Ds. Schaaf sma van Den Bommel. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds. Laman. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 u. leesdienst. Dirksland, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur leesdienst. Herkingen, v.m. 9,30 (bev. lidm.) en 's av. 6 uur (Doop) Ds. de Blois; n.m. 2 uur leesd. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE 0VERDENKIN8 UW ARBEID NIET IJDEL. „Jezus zeide tot hen: Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt." Johannes 21 10. De wonderbare vischvangst op het meer van Galilea diende tot onderwij zing van 's Heilands discipelen, omtrent de ervaringen, die zij opdoen zouden en de taak, die hen wachtte, wanneer zij straks, als apostelen van den Christus, in de wereld zouden uitgaan. Heit werk, dat zij op het meer deden, was een zinnebeeld van wat zij straks op de groote volkerenzee zouden doen, namelijk het vangen van de volkeren in het net des Evangelies, om ze, behou den, te trekken op het strand der eeu wigheid. En de vrucht van hun arbeid wacht de Heere zelf in, staande aan den oever. Het is alles een, door Jezus bedoelde, illustratie van Zijn woord „Ik zal u visschers van menschen maken". In verband nu met deze zinnebeeldige beteekenis van de wonderbare visch vangst, doet het kolenvuur, met de visch er op, aan den oever, duidelijk uitkomen, dat de Heiland van de re sultaten van der apostelen arbeid niet afhankelijk is. Voor Zijn eere is het goed, dat Hij onafhankelijk blijkt van allen, die arbeiden in Zijn koninkrijk, al heeft hun arbeid nog zooveel succes. Gelijk van Zijn Vader staat: „dat hij van menschenhanden niet gediend wordt, als iets behoevende", zoo is de Zoon niet afhankelijk van Zijn diena ren. Al vraagt Hij Zijn discipelen, om spijze, om het resultaat van hun arbeid, Hij heeft het niet noodig, want Hij kan het zich zonder Zijn dienaren verschaf fen. Dat zegt het kolenvuur, met de visch gereed staande. Toch veracht de Heere niet, wat de discipelen tot den maaltijd meebrachten. Hij zegt: „Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt." Hij wil wel van Zijn discipelen gediend worden, al kan Hij het zonder hun dienst. Voor niets liet Hij hen niet werken. Hun- zwoegen en tobben was niet ijdel. Hij zal er van gebruiken. Van hun vangst. Dit is groote voldoening voor de discipelen, dat zij van de vrucht van hun arbeid tot den Heere mogen dragen voor den maaltijd. Dat de Heere er op gesteld is, en er naar vraagt. Niet waar Dat is zoo groote vol doening voor degenen, die in den dienst des Heeren mogen bezig zijn, en Hem hartelijk liefhebben, dat zij iets voor Hem doen mogen, dat de Heere hun die eer geeft, dat zij Hem mogen helpen en Zijn medearbeiders mogen zijn. En dat zij, na volbrachten arbeid naderen mo gen en zeggen: „Heere, hier is het, wat wij gewonnen hebben, het zij tot Uw dienst." Al is het, dat wij altijd in het veroot moedigende besef leven, dat aan ons werk zooveel zondigs kleeft, maar toch, het hart springt op van vreugde, als wij merken, dat de Heere er prijs op stelt, al was het nog zoo gebrekkig; en al moeten wij ons schamen over de ziels gesteldheid, waaronder wij soms voor Zijn koninkrijk arbeidden, des te dieper ontroert het ons en maakt het ons ver legen, dat Hïj zulk werk toch wil ge bruiken in Zijn dienst. Zoo zullen zich de discipelen blijde gehaast hebben, om van den gevangen buit aan te dragen tot den maaltijd. En zoo zullen blijde zijn, degenen, die eenmaal komen zullen voor het aange zicht des Heeren, allen, die in den Heere geleefd hebben en gestorven zijn, als hun werken hen navolgen, en de Heere hen prijzen zal: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht. Hoe zult gij voor den Heere verschij nen Zult gij iets meebrengen tot den grooten maaltijd Natuurlijk is het wel 's Heeren eigen werk. Zoo wel ergens duidelijk is, dat het 's Heeren werk is, dat de discipelen deden, dan is het bij de wonderbare vischvangst. Dat was Zijn werk. De Heere had het gedaan. Deze overwe ging moet altijd nederig houden, bij alles, wat wij tot stand brengen: het is 's Heeren werk, in en door ons ge wrocht. Wij zijn maar instrumenten, God is het, die het werk doet. En al ons tobben en zwoegen zou vergeefs zijn, als de Heere het werk niet deed. Zoo moge Jezus' discipel klein blijven, als God zijn werk voorspoedig maakt en ijetuigen: „Het is de Heere". Maar hij mag er ook op acht geven, hoezeer de Heere toch ook aan zijn discipelen eere geeft. De Heiland zegt zoo vriendelijk tot de discipelen „Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt". Hij wil op hun aandeel in het werk wijzen, en laat op den ach tergrond, wat Hij zelf er in deed. Hij wil zijn medearbeiders in Zijn Koninkrijk eere geven en gebruik ma ken van, wat zij tot stand gebracht heb ben in Zijn dienst. Om hen het troos tend besef bij te brengen, dat zij niet voor niets zich zoo hebben ingespannen. Meer nog. Hij richt straks de maal tijd toe, opdat zijn discipelen zullen mede genieten van wat zij eerst mede- gearbeid hebben. Wie getrouw gearbeid heeft in 's Heeren dienst, zal ondervinden, dat hij niet vergeefs heeft gediend, maar dat de Heere voor hem de tafel zal toe bereiden. Den arbeid hunner handen zullen zij eten, zij zullen ontvangen het genadeloon, dat de Heere zijn getrouwe dienstknechten heeft toegezegd. Hun verzadiging zal zijn uit de voorraad, die de Heere mede door hun dienst vergaderde. Dat moet toch wel aansporen, om getrouw te ijveren voor den Heere en Zijn Koninkrijk, om te arbeiden, zoo lang als het dag is. Word niet moede en laat niSt af, in het dienen van uw Heiland, want uw werken volgen u na. Zie op de ver gelding des loons. „Zijt standvastig, on beweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere." In de Christelijke Illustratie „De Spiegel" schrijft W. A. P. Sinit onder het opschrift „Als het Meimaand is" o.a. het volgende „Reeds vanouds was de eerste Mei een der heiligste dagen bij onze heidensche voor ouders, en de ge'heele Meimaand met al de gebruiken', die er aan waren verbonden en gedeeltelijk nog in stand zijn gebleven, duid- d'eni op de groote vreugde, welke er bij het menschdom heerschte over het weder ont waken der natuur en over den terugkeer van zon en zomer. De Meimaand is waarschijnlijk genoemd naar Miaja, de moeder van Mercurius, aan wie de Romeinen den eersten dag der derde maand hadden gewijd. Die vereering ging na d« invoering van het Christendom over op de maagd Maria, aan wie trouwens in de Katholieke Kerk ook thans nog de Meimaand is toegewijd. In Duitschland valt nog duidelijk te con- stateeren, hoe die eenmaal heidensche ge bruiken zich tot in onzen tijd hebben kunnen handhaven. Herinneren we ons slechts de zoogenaamde Walpurgisnacht, wanneer vol gens het volksgeloof de geesten bruiloft hiel den op den Broeken (Harz), en volgens de Germaansche godenleer werd in dien tijd het huwelijk gevierd van de Walküren met den tot duivel geworden Wodan. Hier was het, na de invoering van het Christendom, de heilige Walpurgis of Walburga, die de hei densche goden1 verdrong, maar ook de ge kerstende volksverbeelding kon de gedachte aan het booze geestenheir niet op zijde zetten. En de heidensche traditie wordt nog jaar lijks in moderner vorm voortgezet, wanneer in den nacht van 30 April op 1 Mei op den Broeken een soort carnaval wordt gevierd, waarbij de bezoekers van het bekende Bro eken-hotel, als duivels vermomd, rondtrekken langs Teufelskanzel en Hexenaltar. Het behoeft ons niet te verwonderen, dat, vooral ook op het platteland, dat zoozeer af hankelijk is van het weder ontwaken der na tuur, de Meimaand in het volksgeloof een voorname plaats inneemt. Vroeger werden op den „olden Mei", d.i. 13 Mei volgens de Juliaansche tijderkening, de koeien in de wei gedreven en op d'enzelfden datum moest ook de rogge dn de aren komen. De weersgesteld heid in die maand is van groote beteekenis voor den oogst Een natte Mei Geeft boter in de wei. Miei koel en nat Vult de schuur en ook het vat. In de Meimaand nestelen de volgels en in de Meimaand trouwen in het boerenland de meeste paartjes. In de maand Mei Leggen alle vogels een ei, Behalve de kwartel en1 de griet Die leggen in de Meimaand niet. Merkwaardig is, dat in andere landen, b.v. in Engeland, de Meimaand voor het trouwen juist als de ongelukkigste van het jaar wordt beschouwd Marry in May You'll rue the day. (In Mei trouwen Zal U berouwëni) In de oude kronieken zijn nog heel wat her inneringen aan het Mieifeest, zooals bet vdroe- ger werd gevierd, te vinden. Vooral aan het Meiboom-planten werd door een Ieder, jong en oud, rijk en arm, boer en burger, meege daan. In Den Haag plantte men een Meiboom voor het hof van den Graaf en later voor de woning van den Prins of Stadhouder. Maar ook verschillende bestuurslichamen1, zooals de Staten Generaal en de stedelijke regeeringen, kregteri Meiboomen, waarvan het oprichten ressorteerde onder de Schutterij. Natuurlijk was de boom voor het hof van den Prins van Oranje het mooist; de Schutters werden voor hun vriendelijkheid dan ook beloond met een gift van 100 zilveren dukaten. Als herinne ring aan de feestelijkheid werden soms ook gedenkpenningen geslagen, aan de eene zijde de woning van den Prins met den: Meiboom er voor en een schutters er naast en aan de andere zijde het rijmpje Ter eren van de Prins is deze [mei geplant Door Joris de Colen, was doen [ons luitenant." In „Tdmotheus" schrijft Henidrika Kuyper- van Oordt over „Alva zijn bril" o.a. 'het vol gende „Maar nu: Alva zijn bril Er bestaat een geschiedverhaal, dat reeds in 1579 te Norwich (waar, zooals 'bekend is, veel uitgewekenen leefden) gedrukt is. Het staat dus vlak bij de gebeurtenis zelf. 't Heet: Historie der Nederlandsche Oorlogen en 't is samengesteld door een zekeren Theophilus. Bij de beschrijving van de inneming van Den Briel staat op den kant aangeteekend: „De Hertog krijget een Briel op dei Neuze." Men ziet, dat is heel wat anders dan wat het rijmpje zegt. In plaats van dat Alva zijn bril verliest als Den Briel wordt ingenomen, krijgt hij bij die gelegenheid juist een bril op d'enj neusNu komt het er maar op aan om te weten wat dat voor een „bril" was. Bril, dat is weer een van die Nederland sche woorden, wier beteekenis langzamerhand onbekend wordt, of liever, 't raakt in 't ver geetboek, datJ veel woorden meer dan één beteekenis hebben. Van Dale staat er vol van. Eigenlijk ds 't jammer, dat er zoo veel van onze taal in onbruik raakt. Men moest de moeite eens nemen om na te gaan hoeveel, of liever hoe weinig woorden', die Van Dale's woordenboek toch alle opgeeft als tot de Nederlandsche taal behoorende, nog werkelijk in omloop zijn. Men krijgt den indruk wel van verarming. Vooral zijn het uitdrukkingen, die op bet akkerwerk, op veeteelt, scheeps bouw, ambacht of handarbeid betrekking heb ben, die verdwijnën of der verdwijning nabij zijn. In de steden gaat dit uiteraard 'het snelste. En men mag zeggen, dat ieder tijd ook weer nieuwe uitdrukkingswijzen 't aanzijn schenkt, vele zijn dit toch eigenlijk niet. Laten we nu Van Dale eens opslaan. Als hij 't rijmpje aanhaalt: den eersten April verloor Alva zijn bril, dan laat hij vooraf gaan: brillen, ook brillen verkoopen: beet nemen, foppen. Doch er volgt: „wellicht voor: kreeg Alva een bril op den neus". Dus wat ook 't oude geschiedverhaal zegt. De om schrijving of uitwerking van Bilderdijk, die niet dichtte maar rijmde „Een booze dag, gelijk de lieden weten Due d' Alva werd zijn bril toen afgesmeten, Zoodat hij met een langen neus bleef staan." Die „lange neus" is er maar bij gehaald. Men kan volstrekt niet zeggen, dat een veld heer, wanneer de vijand de een of andere stad op hem verovert, deswege met een langen neus staat. Maar Van Dale ontsteekt toch wel licht in de zaak. Want er is ook een zelfstandig naam woord bril, dat 't zelfde is als praam, tang, pen, 'het voorwerp, waarmede een on handelbaar paard of woeste stier gebrei deld of bedwongen wordt. Fruin, aan wien ik de gegevens voor dit artikeltje ontleen, (Verspreide Geschriften) deelt mede, dat hij in 't Mauritshuis in Denj Haag een schilderij van Paulus Potter gezien had, aldaar tijdelijk tentoongesteld uit een Engelsche collectie, waar een liggende stier op was afgebeeld met een klem op den neus, een hoefijzervormig stuk hout, dat zijn kop een „gebrild" voor komen gaf. Nu leent dus de plaatsnaam „den Briel" zich tot ©en woordspel op „bril" in tweeërlei beteekenis. Het eene is dan b r i 1 kijkglas, afgeleid van het middeleeuwsche beril, glas, eigenlijk een edelgesteente. En b r a 1 klem, praam, etymologisch waarschijnlijk samen hangend met breidel, wellicht daaruit samen getrokken. Het spelen echter op „kijkslag" is onzin, 't tweeregelig versje bevat dan een ongerijmdheid, en is dus als spotdicht zoute loos. Maar met „bril" breidel komt men misschien waar men wezen moet. Want dat werd Den Briel wel voor den ijzeren hertog. „•Due d' Alvens rijeke heeft een ent", zong een gelijktijdig Geuzenliedje. Zoo ver was het nu nog wel lang niet. Maar hij kon zich toch den bril, dien hem de Geuzen hadden op gezet, maar niet zoo weer van den neus nemen. „No es nada", het is niets, zou de hertog gezegd hebben, toen hij de tijding hoor de, dat Den Briel veroverd was, maar dat was in hoogmoed gesproken. En zijn pogingen om de stad te hernemen bleven vruchteloos. Nog »deelt Fruin mede, dat Lumey, de be kende Geuzenaanvoerder, een bril in zijn vaandel droeg, met de overmoedige woorden van Alva „No es nada" er onder. Een snedige kwinkslagMaar de groote hoop zal den bril, de klem, waar op gezinspeeld werd, niet herkend hebben als zoodanig, 'en' 't misver stand lag voor de hand. Zoo zou dan het rijmpje de onbegrepen verbastering zijn van het oorspronkelijk gezegde." In het Maandbericht van de Nederlandsche afdeeling van den „Wereldbond der Kerken" lezen wij het volgende EEN ENGELSCHE EENHEIDSSTAP OF NADEREND CONFLICT Uit Engeland komt het belangrijke nieuws, dat de aartsbisschoppen van Canterbury en York, de hoofden der Engelsche kerk, in over eenstemming met den v/ensch der Kerkverga deringen van 1928 en 1930, een groot comité hebben ingesteld (Church of Engeland Coun cil on Foreign Relations) met de opdracht om bet contact en de relaties van de Kerk van Engeland met a. de Roomsch-Katholieke Kerk, b. de Oostersch-Orthodoxe kerken, c. de Assyrische kerk, de Koptische 'en, Abessyni- sche kerk, de Syrisch-Orthodixe (Jacobitische) kerk en haar dochterkerk in Zuid-Britsch- Indië en de Armeensche kerk, en' d. de Pro- testansch-Evangelische kerken op bet conti nent, tot zijn voorwerp van zorg te maken, ter zake zoowel te adviseeren als te handelen in al wat zich voordoet en dit contact en deze relaties te bevorderen. Het comité heeft tot voorzitter ontvangen den aartsbisschop van Canterbury, tot vice- voorzitter den aartsbisschop van York, telt een ge'heele rij van bisschoppen als leden, mede tal van vooraanstaanden in de Engelsche kerkelijke beweging, o.a. ook lord Dickinson, lord Hugh Cecil, eniz. en beduidt dus een officieele en belangrijke stap der Engelsche staatskerk ter bevordering der eenheidsbe weging. Het Ned C.hr. Persbureau mag het bij de rondzending van dit bericht inderdaad opmer kelijk noemen, dat in de instelling en taak- bepaling dezer commissie de Roomsch-Katho lieke kerk het eerst genoemd wordt en de Protestantscbe kerken het laatsthet wijst daarbij op het Engelsche tijdschrift The Re cord, dat tegen een verscherping van den strijd tusschen Anglo-Katholiek en Protestant waarschuwt en oordeelt, dat de bisschoppen van deze verscherping de voornaamste schuld dragen, met name doordat zij officieel de geheel e kerk hebben opgeroepen om het 100- jarig gedenkfeest van de Oxford-beweging, de groote ritualistische beweging in Engeland, mede te vierëni, waardoor het streven dezer beweging officieel geijkt wordt als een' der belangrijkste gebeurtenissen in het leven der kerk. Het gevolg is, dat de Protestantscbe Alliantie meetings gaat beleggen om tegen over de eeuwfeestvieringen van de Oxford- beweging de erfgoederen der Kerkhervorming te verdedigen. Wanneer men hierbij denkt aan de gebeurenissen uit den laatsten tijd, o.a. aan de onderwerping van Lord Strick land, gouverneur van Malta, aan den paus en het daarop gevolgde herstel van de relatie met het Vaticaan, gesanctioneerd thans door t bezoek aan den paus van Engelands eersten minister, den orthodox-protestantschen Mac Donald, waarover deze onmiddellijk het vol gende telegram ontving: „De protestantscbe Alliantie vraagt vol respect van U de ver zekering, dat Uw bezoek bij d>en' paus hem slechts geldt in zijn eigenschap als opperhoofd van de Vaticaanstad en niet als opperhoofd der Roomsch-Katholieke Kerk"1), dan is het geen wonder, aldus terecht het N. Ghr. P., „dat de roering onder de Evangelisch-Pro- testantsche beweging in de Engelsche staats kerk voortdurend toeneemt en de nadering van het eeuwfeest meer en meer in het teeken verschijnt van het conflict". Dat echter 'bij alle streven naar eenheid ook met de Roomsch-Katholieke kerk de erkenning van het primaat van den paus nog steeds de groote, wellicht onoverkomelijke moeilijkheid vormt, bewijst wel het kortgeleden besluit der Anglicaansch-Oostersch Orthodoxe asso ciatie (Anglican and Eastern Churches asso ciation) dat luidt; „De publieke verdediging van het aanvaarden van het pausdom als een centrum en een leiding der kerk, door God ingesteld, is onvereenigbaar met het lidmaat schap der associatie an met het deelnemen aan den arbeid der associatie". De Protestantsche Rundschau (April '33) deelt mee, dat het met den oproep der Ang- likaansche geestelijkheid tot viering van het 100-jarig jubilee van de Oxford-beweging zoon vaart niet loopt. Rome maakt er veel ophef van, doch de oproep is slechts door 51 geestelijken van de 12000 tot de Anglikaan- sche kerk behoorende gemeenten onderteekend en onder deze 51 bevindt zich geen enkele bisschop In hetzelfde bovengenoemde num mer wordt een berekening van een Engelsche Jezuiet meegedeeld, volgens welke er tegen over 13000 overgangen naar de Roomsche kerk 14000 staan, die de moederkerk ver lieten." U Het antwoord van Mac Donald luidde: „Ministers van landen, die diplomatieke be trekkingen met den H. Stoel onderhouden, be zoeken overeenkomstig den regel den paus. In overeenstemming met dit gebruik brengt ook nu de eerste minister zijn visite." LENTEWIND. O lentewind o hemelkind Doe open hemels poort gezwind, Zweef blij door 't blauw van de atherzee En breng mijn ziel uw vrede mee. Daal af de trap van louter goud, Door broeder Zonneschijn gebouwd En zing in 't suizend lenteloof 't Herlevingslied van stroof tot stroof. Een groene hemel lijkt het veld, Bestarnd met bloemen ongeteld. O dans er, dronken van den wijn, Dien schenkt uw broeder Zonneschijn Kus op'enj alle knoppen zacht, Die sluianren stil in donzen vacht, Besneeuw met bloesem eiken rank, Geef 't vogellied zijn lenteklank. Blaas bol uw rozewangen1 bei, Laat schettren over land en wei, Laat schettren over bosch en tuin, O Meiherautuw vreugdbazuin. O lentewind o levenswind Mijn ziel is ook een hemelkind. In d' engen kerker levensmoe, Wil ze altoos recht ten hemel toe. O lentewind o vlinderwind Volbreng op aarde uw plicht gezwind En, zweeft ge weer door de aetherzee, O neem mijn ziel ten hemel mee (Uit: Gedichten). H 1 n e Zwarth. Lust 'era' liefde zijn de vleugels tot groote daden. Niets in de wereld leert den Schepper zoo lief hebben als het schoonheidsgevoel. Die zal ik tot mijn beste vrienden reke- en, die mij de waarheid zeggen, al krenken zij er mij mee. Ge zoekt een doelstreef het naGe zoekt een leven beleef het Men moet zich dagelijks rekenschap ge ven. Tracht in het ongeluk noqtt den moed te verliezen. Deze Courani verschijnt elke ABONNEMENTSPRIJS per c BUITENLAND bij vooruitbe AFZONDERLIJKE NUMMER Alle stnhken OP DEN DREMPEL V NIEUWEN TIJD. Men beweert wel eens dat wereldbeschouwing is, welke bodem nimmer veld kan winn ders moeten niets hebben van Wij zouden niet gaarne d; schrijven. Zooals de Italiaansche en Du vol geestdrift voor de fascis heeft gegeven, zoo ook wijzen op, dat ook onze Hollandsehe| tengevolge van het ook in on, rakende parlementarisme grijpt kundige idealen van den tegem „De Standaard" van Zatei zich ook in dezen geest uit, aan het spreekwoord wie de j de toekomst „Dit alles nu is een zeer b( des tijds, dat onze volle aan Wij willen thans alleen letten inzonderheid de jeugd in dez den nieuwëra tijd zeer sterk t Welk een wonderlijke tegenste rige eeuw. Toen kwam het lib< neutraliteit, die bij de jeugd niell ligheid kweekte voor de ideëeh En daarna bedierf het mate socialisme nog verder, wat er bleef. Maar de reactie is niet uitgel De ellende van dezen tijd rc die lethargie, waarin het ongel Zij grijpt met beide handen n tijd en wordt door dien tijd grepen. Het opnieuw opkomend nati<| cisme appelleeren weer aan g het menschelijk hart niet kunnen, hoezeer zij werden onderdrukt. Het biedt een ideaal, dat de i '.-ft wekt. Het voldoet aan ha I te gehoorzamen aan een krachti leider. Het brengt autoriteit. Hf I fer, het spreekt van een toekor zijn. Het weet alom de jeugd Vooral kan dit gezegd wordil die niet gevormd is in jeugdbed Het blad zegt van de door d< staatkundig gevormde jongereij „De beweging onzer dagen niet vreemd, maar zij lokte ove| op vreemde wegen, omdat de beweeglijke dingen van Gods K bleef. En het is daardoor, dat, in i, wij in onzen verkiezin DOOR J. VAN DEN BO 22) Dat 'behoefde Edom niet te A het zeker. Oogenschijnlijk we hij had een liefdevol, trouw zijn karakter niet van een vi zijn innerlijke gevoelens voor grootendeels alleen hierom, oi wilde 'bewaren met vrouw ei wat zelden gebeurde, omdat had, als hij eens met haar kamer of den salon zat, k dat hij niets in buis te vertel handelsrelaties, bij al zijn rijk diep beklagenswaardig wez omringd door vrouwelijke aanhankelijkheid, zorg. Zijn leefden alleen voor uitgaan Zij joegen oom de deur het huis, zoo rijk en fraai tot 'n woestijn. Het was ei ongezellig. Waarom Edom hoe oom het waardeerde, d. was. Schertsend had hij he netje in huis" genoemd. Zij hem en beklaagde hem. Het eerst aan hèm ihad zij verteld. Verrast had hij haar de 't eerst niet gelooven. M< lang. In vollen ernst stond l 'n blijden glimlach op het ge dat het zoo was. Hartelijk had hij haar uitgesproken, dat zij gelukk en haar gezegd, dat zij goe j, zijn en het hem gezellig' nu

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1933 | | pagina 10