vo<
V
L UIT HET WOORD J
ONDER REDACTIE VAN
Prof. Dr. J. SEVERIJN, Utrecht; L F. DUYMAER VAN TWIST, Den Haag; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Vaassen
PREDIKBEURTEN
WAAROVER WE
LAZEN
FEU1LLE
NAAR HET
r VOOR DEN ZONDAG
OP ZONDAG 7 MEI 1933
NED. HEjRV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9,30 leesdienst en 's av. 6
uur Ds. van Asch.
Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds.
Westra Hoekzema van Mijnsheerenland.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds.
Polhuijs.
D'eni Bommel, v.m. 9,30 Ds. Verkerk van Oude
Tonge en n.m. 2 uur Ds. Remme van Am-
sterdam (ooll. Studiefonds)
Ooltgensplaat, v.m. 9,30 Ds. van Ameide van
Ouddop en 's av. 6 uur Ds. Remme van
Amsterdam (coll. Leerstoelfonds)
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. 9,30 Ds. Remme van Amster
dam (coll. Studiefonds) en 's av. 6 uur Ds.
Verkerk.
Nieuwe Tonge, v.m. 9,30 Ds. van Asch van
Sommelsdijk en 's av 6 uur de heer Vetter
van Langstraat.
Dirksland, v.m. 9,30 Ds. v. d. Wal en 's av.
6 uur de heer Baart ('beide diensten extra
maandel. collecte)
Herkingen, v.m. 9,30 (dankz. H. A.) en 's av.
6 uur de heer O verweel.
Melissant, v.m. 9,30 (H. A.) en 's av. 6 uur
(Doop) Ds. Bouw.
Goedereede, n.m. 2 uur Ds. Verkerk van Oude
Tonge.
Ouddorp, v.m. leesdienst en nm. Ds. van
Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds.
de Graaff.
Den Boimmel, v.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, vm. 9,30 leesdienst en n.m. 2 uur
Ds. Schaaf sma van Den Bommel.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur Ds.
Laman.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9,30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. 9,30 en 's av. 6 uur leesdienst.
Herkingen, v.m. 9,30 (bev. lidm.) en 's av. 6
uur (Doop) Ds. de Blois; n.m. 2 uur leesd.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE 0VERDENKIN8
UW ARBEID NIET IJDEL.
„Jezus zeide tot hen: Brengt van de
visschen, die gij nu gevangen hebt."
Johannes 21 10.
De wonderbare vischvangst op het
meer van Galilea diende tot onderwij
zing van 's Heilands discipelen, omtrent
de ervaringen, die zij opdoen zouden en
de taak, die hen wachtte, wanneer zij
straks, als apostelen van den Christus,
in de wereld zouden uitgaan.
Heit werk, dat zij op het meer deden,
was een zinnebeeld van wat zij straks
op de groote volkerenzee zouden doen,
namelijk het vangen van de volkeren in
het net des Evangelies, om ze, behou
den, te trekken op het strand der eeu
wigheid. En de vrucht van hun arbeid
wacht de Heere zelf in, staande aan
den oever. Het is alles een, door Jezus
bedoelde, illustratie van Zijn woord
„Ik zal u visschers van menschen
maken".
In verband nu met deze zinnebeeldige
beteekenis van de wonderbare visch
vangst, doet het kolenvuur, met de
visch er op, aan den oever, duidelijk
uitkomen, dat de Heiland van de re
sultaten van der apostelen arbeid niet
afhankelijk is. Voor Zijn eere is het
goed, dat Hij onafhankelijk blijkt van
allen, die arbeiden in Zijn koninkrijk,
al heeft hun arbeid nog zooveel succes.
Gelijk van Zijn Vader staat: „dat hij
van menschenhanden niet gediend
wordt, als iets behoevende", zoo is de
Zoon niet afhankelijk van Zijn diena
ren. Al vraagt Hij Zijn discipelen, om
spijze, om het resultaat van hun arbeid,
Hij heeft het niet noodig, want Hij kan
het zich zonder Zijn dienaren verschaf
fen. Dat zegt het kolenvuur, met de
visch gereed staande. Toch veracht de
Heere niet, wat de discipelen tot den
maaltijd meebrachten. Hij zegt: „Brengt
van de visschen, die gij nu gevangen
hebt." Hij wil wel van Zijn discipelen
gediend worden, al kan Hij het zonder
hun dienst.
Voor niets liet Hij hen niet werken.
Hun- zwoegen en tobben was niet ijdel.
Hij zal er van gebruiken. Van hun
vangst.
Dit is groote voldoening voor de
discipelen, dat zij van de vrucht van
hun arbeid tot den Heere mogen dragen
voor den maaltijd.
Dat de Heere er op gesteld is, en er
naar vraagt.
Niet waar Dat is zoo groote vol
doening voor degenen, die in den dienst
des Heeren mogen bezig zijn, en Hem
hartelijk liefhebben, dat zij iets voor
Hem doen mogen, dat de Heere hun die
eer geeft, dat zij Hem mogen helpen en
Zijn medearbeiders mogen zijn. En dat
zij, na volbrachten arbeid naderen mo
gen en zeggen: „Heere, hier is het, wat
wij gewonnen hebben, het zij tot Uw
dienst."
Al is het, dat wij altijd in het veroot
moedigende besef leven, dat aan ons
werk zooveel zondigs kleeft, maar toch,
het hart springt op van vreugde, als wij
merken, dat de Heere er prijs op stelt,
al was het nog zoo gebrekkig; en al
moeten wij ons schamen over de ziels
gesteldheid, waaronder wij soms voor
Zijn koninkrijk arbeidden, des te dieper
ontroert het ons en maakt het ons ver
legen, dat Hïj zulk werk toch wil ge
bruiken in Zijn dienst.
Zoo zullen zich de discipelen blijde
gehaast hebben, om van den gevangen
buit aan te dragen tot den maaltijd.
En zoo zullen blijde zijn, degenen, die
eenmaal komen zullen voor het aange
zicht des Heeren, allen, die in den
Heere geleefd hebben en gestorven zijn,
als hun werken hen navolgen, en de
Heere hen prijzen zal: Wel, gij goede
en getrouwe dienstknecht.
Hoe zult gij voor den Heere verschij
nen Zult gij iets meebrengen tot den
grooten maaltijd
Natuurlijk is het wel 's Heeren eigen
werk. Zoo wel ergens duidelijk is, dat
het 's Heeren werk is, dat de discipelen
deden, dan is het bij de wonderbare
vischvangst. Dat was Zijn werk. De
Heere had het gedaan. Deze overwe
ging moet altijd nederig houden, bij
alles, wat wij tot stand brengen: het is
's Heeren werk, in en door ons ge
wrocht. Wij zijn maar instrumenten,
God is het, die het werk doet. En al
ons tobben en zwoegen zou vergeefs
zijn, als de Heere het werk niet deed.
Zoo moge Jezus' discipel klein blijven,
als God zijn werk voorspoedig maakt
en ijetuigen: „Het is de Heere".
Maar hij mag er ook op acht geven,
hoezeer de Heere toch ook aan zijn
discipelen eere geeft. De Heiland zegt
zoo vriendelijk tot de discipelen
„Brengt van de visschen, die gij nu
gevangen hebt". Hij wil op hun aandeel
in het werk wijzen, en laat op den ach
tergrond, wat Hij zelf er in deed.
Hij wil zijn medearbeiders in Zijn
Koninkrijk eere geven en gebruik ma
ken van, wat zij tot stand gebracht heb
ben in Zijn dienst. Om hen het troos
tend besef bij te brengen, dat zij niet
voor niets zich zoo hebben ingespannen.
Meer nog. Hij richt straks de maal
tijd toe, opdat zijn discipelen zullen
mede genieten van wat zij eerst mede-
gearbeid hebben.
Wie getrouw gearbeid heeft in
's Heeren dienst, zal ondervinden, dat
hij niet vergeefs heeft gediend, maar
dat de Heere voor hem de tafel zal toe
bereiden. Den arbeid hunner handen
zullen zij eten, zij zullen ontvangen het
genadeloon, dat de Heere zijn getrouwe
dienstknechten heeft toegezegd. Hun
verzadiging zal zijn uit de voorraad,
die de Heere mede door hun dienst
vergaderde.
Dat moet toch wel aansporen, om
getrouw te ijveren voor den Heere en
Zijn Koninkrijk, om te arbeiden, zoo
lang als het dag is.
Word niet moede en laat niSt af, in
het dienen van uw Heiland, want uw
werken volgen u na. Zie op de ver
gelding des loons. „Zijt standvastig, on
beweeglijk, altijd overvloedig zijnde in
het werk des Heeren, als die weet, dat
uw arbeid niet ijdel is in den Heere."
In de Christelijke Illustratie „De Spiegel"
schrijft W. A. P. Sinit onder het opschrift „Als
het Meimaand is" o.a. het volgende
„Reeds vanouds was de eerste Mei een
der heiligste dagen bij onze heidensche voor
ouders, en de ge'heele Meimaand met al de
gebruiken', die er aan waren verbonden en
gedeeltelijk nog in stand zijn gebleven, duid-
d'eni op de groote vreugde, welke er bij het
menschdom heerschte over het weder ont
waken der natuur en over den terugkeer van
zon en zomer.
De Meimaand is waarschijnlijk genoemd
naar Miaja, de moeder van Mercurius, aan
wie de Romeinen den eersten dag der derde
maand hadden gewijd. Die vereering ging na
d« invoering van het Christendom over op
de maagd Maria, aan wie trouwens in de
Katholieke Kerk ook thans nog de Meimaand
is toegewijd.
In Duitschland valt nog duidelijk te con-
stateeren, hoe die eenmaal heidensche ge
bruiken zich tot in onzen tijd hebben kunnen
handhaven. Herinneren we ons slechts de
zoogenaamde Walpurgisnacht, wanneer vol
gens het volksgeloof de geesten bruiloft hiel
den op den Broeken (Harz), en volgens de
Germaansche godenleer werd in dien tijd het
huwelijk gevierd van de Walküren met den
tot duivel geworden Wodan. Hier was het,
na de invoering van het Christendom, de
heilige Walpurgis of Walburga, die de hei
densche goden1 verdrong, maar ook de ge
kerstende volksverbeelding kon de gedachte
aan het booze geestenheir niet op zijde zetten.
En de heidensche traditie wordt nog jaar
lijks in moderner vorm voortgezet, wanneer
in den nacht van 30 April op 1 Mei op den
Broeken een soort carnaval wordt gevierd,
waarbij de bezoekers van het bekende Bro
eken-hotel, als duivels vermomd, rondtrekken
langs Teufelskanzel en Hexenaltar.
Het behoeft ons niet te verwonderen, dat,
vooral ook op het platteland, dat zoozeer af
hankelijk is van het weder ontwaken der na
tuur, de Meimaand in het volksgeloof een
voorname plaats inneemt. Vroeger werden
op den „olden Mei", d.i. 13 Mei volgens de
Juliaansche tijderkening, de koeien in de wei
gedreven en op d'enzelfden datum moest ook
de rogge dn de aren komen. De weersgesteld
heid in die maand is van groote beteekenis
voor den oogst
Een natte Mei
Geeft boter in de wei.
Miei koel en nat
Vult de schuur en ook het vat.
In de Meimaand nestelen de volgels en in
de Meimaand trouwen in het boerenland de
meeste paartjes.
In de maand Mei
Leggen alle vogels een ei,
Behalve de kwartel en1 de griet
Die leggen in de Meimaand niet.
Merkwaardig is, dat in andere landen, b.v.
in Engeland, de Meimaand voor het trouwen
juist als de ongelukkigste van het jaar wordt
beschouwd
Marry in May
You'll rue the day.
(In Mei trouwen
Zal U berouwëni)
In de oude kronieken zijn nog heel wat her
inneringen aan het Mieifeest, zooals bet vdroe-
ger werd gevierd, te vinden. Vooral aan het
Meiboom-planten werd door een Ieder, jong
en oud, rijk en arm, boer en burger, meege
daan. In Den Haag plantte men een Meiboom
voor het hof van den Graaf en later voor de
woning van den Prins of Stadhouder. Maar
ook verschillende bestuurslichamen1, zooals de
Staten Generaal en de stedelijke regeeringen,
kregteri Meiboomen, waarvan het oprichten
ressorteerde onder de Schutterij. Natuurlijk
was de boom voor het hof van den Prins van
Oranje het mooist; de Schutters werden voor
hun vriendelijkheid dan ook beloond met een
gift van 100 zilveren dukaten. Als herinne
ring aan de feestelijkheid werden soms ook
gedenkpenningen geslagen, aan de eene zijde
de woning van den Prins met den: Meiboom
er voor en een schutters er naast en aan de
andere zijde het rijmpje
Ter eren van de Prins is deze
[mei geplant
Door Joris de Colen, was doen
[ons luitenant."
In „Tdmotheus" schrijft Henidrika Kuyper-
van Oordt over „Alva zijn bril" o.a. 'het vol
gende
„Maar nu: Alva zijn bril
Er bestaat een geschiedverhaal, dat reeds
in 1579 te Norwich (waar, zooals 'bekend is,
veel uitgewekenen leefden) gedrukt is. Het
staat dus vlak bij de gebeurtenis zelf. 't Heet:
Historie der Nederlandsche Oorlogen en 't
is samengesteld door een zekeren Theophilus.
Bij de beschrijving van de inneming van Den
Briel staat op den kant aangeteekend: „De
Hertog krijget een Briel op dei Neuze."
Men ziet, dat is heel wat anders dan wat
het rijmpje zegt. In plaats van dat Alva zijn
bril verliest als Den Briel wordt ingenomen,
krijgt hij bij die gelegenheid juist een bril op
d'enj neusNu komt het er maar op aan om
te weten wat dat voor een „bril" was.
Bril, dat is weer een van die Nederland
sche woorden, wier beteekenis langzamerhand
onbekend wordt, of liever, 't raakt in 't ver
geetboek, datJ veel woorden meer dan één
beteekenis hebben. Van Dale staat er vol van.
Eigenlijk ds 't jammer, dat er zoo veel van
onze taal in onbruik raakt. Men moest de
moeite eens nemen om na te gaan hoeveel,
of liever hoe weinig woorden', die Van Dale's
woordenboek toch alle opgeeft als tot de
Nederlandsche taal behoorende, nog werkelijk
in omloop zijn. Men krijgt den indruk wel
van verarming. Vooral zijn het uitdrukkingen,
die op bet akkerwerk, op veeteelt, scheeps
bouw, ambacht of handarbeid betrekking heb
ben, die verdwijnën of der verdwijning nabij
zijn. In de steden gaat dit uiteraard 'het snelste.
En men mag zeggen, dat ieder tijd ook weer
nieuwe uitdrukkingswijzen 't aanzijn schenkt,
vele zijn dit toch eigenlijk niet.
Laten we nu Van Dale eens opslaan.
Als hij 't rijmpje aanhaalt: den eersten April
verloor Alva zijn bril, dan laat hij vooraf
gaan: brillen, ook brillen verkoopen: beet
nemen, foppen. Doch er volgt: „wellicht voor:
kreeg Alva een bril op den neus". Dus wat
ook 't oude geschiedverhaal zegt. De om
schrijving of uitwerking van Bilderdijk, die
niet dichtte maar rijmde
„Een booze dag, gelijk de lieden weten
Due d' Alva werd zijn bril toen afgesmeten,
Zoodat hij met een langen neus bleef staan."
Die „lange neus" is er maar bij gehaald.
Men kan volstrekt niet zeggen, dat een veld
heer, wanneer de vijand de een of andere stad
op hem verovert, deswege met een langen
neus staat.
Maar Van Dale ontsteekt toch wel licht in
de zaak. Want er is ook een zelfstandig naam
woord bril, dat 't zelfde is als praam,
tang, pen, 'het voorwerp, waarmede een on
handelbaar paard of woeste stier gebrei
deld of bedwongen wordt. Fruin, aan wien
ik de gegevens voor dit artikeltje ontleen,
(Verspreide Geschriften) deelt mede, dat hij
in 't Mauritshuis in Denj Haag een schilderij
van Paulus Potter gezien had, aldaar tijdelijk
tentoongesteld uit een Engelsche collectie,
waar een liggende stier op was afgebeeld met
een klem op den neus, een hoefijzervormig
stuk hout, dat zijn kop een „gebrild" voor
komen gaf.
Nu leent dus de plaatsnaam „den Briel"
zich tot ©en woordspel op „bril" in tweeërlei
beteekenis. Het eene is dan b r i 1 kijkglas,
afgeleid van het middeleeuwsche beril, glas,
eigenlijk een edelgesteente. En b r a 1 klem,
praam, etymologisch waarschijnlijk samen
hangend met breidel, wellicht daaruit samen
getrokken. Het spelen echter op „kijkslag" is
onzin, 't tweeregelig versje bevat dan een
ongerijmdheid, en is dus als spotdicht zoute
loos. Maar met „bril" breidel komt men
misschien waar men wezen moet. Want dat
werd Den Briel wel voor den ijzeren hertog.
„•Due d' Alvens rijeke heeft een ent", zong
een gelijktijdig Geuzenliedje. Zoo ver was het
nu nog wel lang niet. Maar hij kon zich toch
den bril, dien hem de Geuzen hadden op
gezet, maar niet zoo weer van den neus
nemen. „No es nada", het is niets, zou de
hertog gezegd hebben, toen hij de tijding hoor
de, dat Den Briel veroverd was, maar dat
was in hoogmoed gesproken. En zijn pogingen
om de stad te hernemen bleven vruchteloos.
Nog »deelt Fruin mede, dat Lumey, de be
kende Geuzenaanvoerder, een bril in zijn
vaandel droeg, met de overmoedige woorden
van Alva „No es nada" er onder. Een snedige
kwinkslagMaar de groote hoop zal den
bril, de klem, waar op gezinspeeld werd, niet
herkend hebben als zoodanig, 'en' 't misver
stand lag voor de hand. Zoo zou dan het
rijmpje de onbegrepen verbastering zijn van
het oorspronkelijk gezegde."
In het Maandbericht van de Nederlandsche
afdeeling van den „Wereldbond der Kerken"
lezen wij het volgende
EEN ENGELSCHE EENHEIDSSTAP OF
NADEREND CONFLICT
Uit Engeland komt het belangrijke nieuws,
dat de aartsbisschoppen van Canterbury en
York, de hoofden der Engelsche kerk, in over
eenstemming met den v/ensch der Kerkverga
deringen van 1928 en 1930, een groot comité
hebben ingesteld (Church of Engeland Coun
cil on Foreign Relations) met de opdracht om
bet contact en de relaties van de Kerk van
Engeland met a. de Roomsch-Katholieke Kerk,
b. de Oostersch-Orthodoxe kerken, c. de
Assyrische kerk, de Koptische 'en, Abessyni-
sche kerk, de Syrisch-Orthodixe (Jacobitische)
kerk en haar dochterkerk in Zuid-Britsch-
Indië en de Armeensche kerk, en' d. de Pro-
testansch-Evangelische kerken op bet conti
nent, tot zijn voorwerp van zorg te maken,
ter zake zoowel te adviseeren als te handelen
in al wat zich voordoet en dit contact en
deze relaties te bevorderen.
Het comité heeft tot voorzitter ontvangen
den aartsbisschop van Canterbury, tot vice-
voorzitter den aartsbisschop van York, telt een
ge'heele rij van bisschoppen als leden, mede
tal van vooraanstaanden in de Engelsche
kerkelijke beweging, o.a. ook lord Dickinson,
lord Hugh Cecil, eniz. en beduidt dus een
officieele en belangrijke stap der Engelsche
staatskerk ter bevordering der eenheidsbe
weging.
Het Ned C.hr. Persbureau mag het bij de
rondzending van dit bericht inderdaad opmer
kelijk noemen, dat in de instelling en taak-
bepaling dezer commissie de Roomsch-Katho
lieke kerk het eerst genoemd wordt en de
Protestantscbe kerken het laatsthet wijst
daarbij op het Engelsche tijdschrift The Re
cord, dat tegen een verscherping van den
strijd tusschen Anglo-Katholiek en Protestant
waarschuwt en oordeelt, dat de bisschoppen
van deze verscherping de voornaamste schuld
dragen, met name doordat zij officieel de
geheel e kerk hebben opgeroepen om het 100-
jarig gedenkfeest van de Oxford-beweging,
de groote ritualistische beweging in Engeland,
mede te vierëni, waardoor het streven dezer
beweging officieel geijkt wordt als een' der
belangrijkste gebeurtenissen in het leven der
kerk. Het gevolg is, dat de Protestantscbe
Alliantie meetings gaat beleggen om tegen
over de eeuwfeestvieringen van de Oxford-
beweging de erfgoederen der Kerkhervorming
te verdedigen. Wanneer men hierbij denkt
aan de gebeurenissen uit den laatsten tijd,
o.a. aan de onderwerping van Lord Strick
land, gouverneur van Malta, aan den paus
en het daarop gevolgde herstel van de relatie
met het Vaticaan, gesanctioneerd thans door
t bezoek aan den paus van Engelands eersten
minister, den orthodox-protestantschen Mac
Donald, waarover deze onmiddellijk het vol
gende telegram ontving: „De protestantscbe
Alliantie vraagt vol respect van U de ver
zekering, dat Uw bezoek bij d>en' paus hem
slechts geldt in zijn eigenschap als opperhoofd
van de Vaticaanstad en niet als opperhoofd
der Roomsch-Katholieke Kerk"1), dan is het
geen wonder, aldus terecht het N. Ghr. P.,
„dat de roering onder de Evangelisch-Pro-
testantsche beweging in de Engelsche staats
kerk voortdurend toeneemt en de nadering
van het eeuwfeest meer en meer in het teeken
verschijnt van het conflict".
Dat echter 'bij alle streven naar eenheid ook
met de Roomsch-Katholieke kerk de erkenning
van het primaat van den paus nog steeds de
groote, wellicht onoverkomelijke moeilijkheid
vormt, bewijst wel het kortgeleden besluit
der Anglicaansch-Oostersch Orthodoxe asso
ciatie (Anglican and Eastern Churches asso
ciation) dat luidt; „De publieke verdediging
van het aanvaarden van het pausdom als een
centrum en een leiding der kerk, door God
ingesteld, is onvereenigbaar met het lidmaat
schap der associatie an met het deelnemen aan
den arbeid der associatie".
De Protestantsche Rundschau (April '33)
deelt mee, dat het met den oproep der Ang-
likaansche geestelijkheid tot viering van het
100-jarig jubilee van de Oxford-beweging
zoon vaart niet loopt. Rome maakt er veel
ophef van, doch de oproep is slechts door 51
geestelijken van de 12000 tot de Anglikaan-
sche kerk behoorende gemeenten onderteekend
en onder deze 51 bevindt zich geen enkele
bisschop In hetzelfde bovengenoemde num
mer wordt een berekening van een Engelsche
Jezuiet meegedeeld, volgens welke er tegen
over 13000 overgangen naar de Roomsche
kerk 14000 staan, die de moederkerk ver
lieten."
U Het antwoord van Mac Donald luidde:
„Ministers van landen, die diplomatieke be
trekkingen met den H. Stoel onderhouden, be
zoeken overeenkomstig den regel den paus.
In overeenstemming met dit gebruik brengt
ook nu de eerste minister zijn visite."
LENTEWIND.
O lentewind o hemelkind
Doe open hemels poort gezwind,
Zweef blij door 't blauw van de atherzee
En breng mijn ziel uw vrede mee.
Daal af de trap van louter goud,
Door broeder Zonneschijn gebouwd
En zing in 't suizend lenteloof
't Herlevingslied van stroof tot stroof.
Een groene hemel lijkt het veld,
Bestarnd met bloemen ongeteld.
O dans er, dronken van den wijn,
Dien schenkt uw broeder Zonneschijn
Kus op'enj alle knoppen zacht,
Die sluianren stil in donzen vacht,
Besneeuw met bloesem eiken rank,
Geef 't vogellied zijn lenteklank.
Blaas bol uw rozewangen1 bei,
Laat schettren over land en wei,
Laat schettren over bosch en tuin,
O Meiherautuw vreugdbazuin.
O lentewind o levenswind
Mijn ziel is ook een hemelkind.
In d' engen kerker levensmoe,
Wil ze altoos recht ten hemel toe.
O lentewind o vlinderwind
Volbreng op aarde uw plicht gezwind
En, zweeft ge weer door de aetherzee,
O neem mijn ziel ten hemel mee
(Uit: Gedichten).
H 1 n e Zwarth.
Lust 'era' liefde zijn de vleugels tot groote
daden.
Niets in de wereld leert den Schepper
zoo lief hebben als het schoonheidsgevoel.
Die zal ik tot mijn beste vrienden reke-
en, die mij de waarheid zeggen, al krenken zij
er mij mee.
Ge zoekt een doelstreef het naGe
zoekt een leven beleef het
Men moet zich dagelijks rekenschap ge
ven.
Tracht in het ongeluk noqtt den moed te
verliezen.
Deze Courani verschijnt elke
ABONNEMENTSPRIJS per c
BUITENLAND bij vooruitbe
AFZONDERLIJKE NUMMER
Alle stnhken
OP DEN DREMPEL V
NIEUWEN TIJD.
Men beweert wel eens dat
wereldbeschouwing is, welke
bodem nimmer veld kan winn
ders moeten niets hebben van
Wij zouden niet gaarne d;
schrijven.
Zooals de Italiaansche en Du
vol geestdrift voor de fascis
heeft gegeven, zoo ook wijzen
op, dat ook onze Hollandsehe|
tengevolge van het ook in on,
rakende parlementarisme grijpt
kundige idealen van den tegem
„De Standaard" van Zatei
zich ook in dezen geest uit,
aan het spreekwoord wie de j
de toekomst
„Dit alles nu is een zeer b(
des tijds, dat onze volle aan
Wij willen thans alleen letten
inzonderheid de jeugd in dez
den nieuwëra tijd zeer sterk t
Welk een wonderlijke tegenste
rige eeuw. Toen kwam het lib<
neutraliteit, die bij de jeugd niell
ligheid kweekte voor de ideëeh
En daarna bedierf het mate
socialisme nog verder, wat er
bleef.
Maar de reactie is niet uitgel
De ellende van dezen tijd rc
die lethargie, waarin het ongel
Zij grijpt met beide handen n
tijd en wordt door dien tijd
grepen.
Het opnieuw opkomend nati<|
cisme appelleeren weer aan g
het menschelijk hart niet kunnen,
hoezeer zij werden onderdrukt.
Het biedt een ideaal, dat de
i '.-ft wekt. Het voldoet aan ha I
te gehoorzamen aan een krachti
leider. Het brengt autoriteit. Hf I
fer, het spreekt van een toekor
zijn. Het weet alom de jeugd
Vooral kan dit gezegd wordil
die niet gevormd is in jeugdbed
Het blad zegt van de door d<
staatkundig gevormde jongereij
„De beweging onzer dagen
niet vreemd, maar zij lokte ove|
op vreemde wegen, omdat de
beweeglijke dingen van Gods K
bleef.
En het is daardoor, dat, in
i, wij in onzen verkiezin
DOOR
J. VAN DEN BO
22)
Dat 'behoefde Edom niet te A
het zeker. Oogenschijnlijk we
hij had een liefdevol, trouw
zijn karakter niet van een vi
zijn innerlijke gevoelens voor
grootendeels alleen hierom, oi
wilde 'bewaren met vrouw ei
wat zelden gebeurde, omdat
had, als hij eens met haar
kamer of den salon zat, k
dat hij niets in buis te vertel
handelsrelaties, bij al zijn rijk
diep beklagenswaardig wez
omringd door vrouwelijke
aanhankelijkheid, zorg. Zijn
leefden alleen voor uitgaan
Zij joegen oom de deur
het huis, zoo rijk en fraai
tot 'n woestijn. Het was ei
ongezellig. Waarom Edom
hoe oom het waardeerde, d.
was. Schertsend had hij he
netje in huis" genoemd. Zij
hem en beklaagde hem.
Het eerst aan hèm ihad zij
verteld. Verrast had hij haar
de 't eerst niet gelooven. M<
lang. In vollen ernst stond
l 'n blijden glimlach op het ge
dat het zoo was.
Hartelijk had hij haar
uitgesproken, dat zij gelukk
en haar gezegd, dat zij goe
j, zijn en het hem gezellig' nu