Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Visscher's Inaftgureele
Oratie.
FEUILLETON
No. 3940
ZATERDAGL25 MAART 1933
48ste JAARGANG
ruit
p.o.
ikier
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
POLITIEKE REVUE
NAAR HET LICHT
TTi9tM
lag»
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— by vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIIKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVE: N.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN <S ZONEN
S0MMELSD1JK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
&lle stukke® voos* de Redactie bestemd. Adverientiën ets verdere Administratie, franco 4©e te sende» aan de Uitgevers
Een feit van beteekenis voor ons
Calvinistisch volk was de vorige week
de ambtsaanvaarding van Prof. Dr. H.
Visscher aan de Rijksuniversiteit te
Leiden.
Het is lang geleden, dat aan deze
historische Hoogeschool de Calvinisti
sche dogmatiek gedoceerd werd.
En ongetwijfeld is het te danken aan
de beteekenis, welke de Antirev. partij
in ons land gekregen heeft, dat dit
„eerherstel", althans in principe, plaats
kon vinden.
Zonder het werk dezer partij in den
y lande zou het nooit zoover gekomen
Zij, die niet anders dan kwaad van
^de A. R. partij weten te zeggen, mogen
dit wel eens bedenken.
Maar daarover wilden we het thans
niet hebben, al is dit feit op zichzelf
van voldoende gewicht om er eens wat
breeder bij stil te staan.
lAVaar we op wijzen willen is de be
teekenis van inaugureele oratie welke
Prof. Visscher bij zijn ambtsaanvaar
ding gehouden heeft.
Hij sprak over: 'Het Calvinisme en
de tolerantiepolitiek van Prins Willem
van Ofanje".
Een onderwerp, dat om twee rede
nen urgent mag heeten.
In de eerste plaats is Prins Willem
van Oranje de stichter dezer Hooge
school, aan Leiden gegeven om haar
fiere houding en volharding bij haar
beleg tegen de Spanjaarden in den tijd
toen het er voor ons land en volk bang
uitzag. Deze Hoogeschool was eenmaal
het bolwerk der Gereformeerde theo
logie.
Dat nu na zooveel jaren weer
een leerstoel in de Calvinistische dog
matiek beschikbaar kon worden ge
steld, geeft op zichzelf voldoende aan
leiding om over de Calvinistische le
venshouding van den stichter dezer
School te spreken.
Maar in de tweede plaats staan we
vlak voor de Willem de Zwijger-her
denking en ook dat feit geeft gereede
aanleiding vooj een oratie als Prof.
Visscher heeft gehouden.
En bovendien is het onderwerp ac
tueel, omdat de politiek van Vader
Willem door zoovelen nog zoo wordt
misverstaan.
Wij herinneren ons nog klaar, dat in
een debat hetwelk de heer Den Ouden
uit Den Haag op Flakkee eens had met
een Staatk. Geref. leidsman, deze in
verband met de A. R. coalitie-politiek
in verontwaardiging uitriep: „Dat had
Vader Willem van Oranje eens moeten
beleven
Deze Staatk. Geref. leider was hoofd
eener school, bezat dus de hoofdakte
en diende iets van de vaderlandsche
geschiedenis af te weten.
Sinds is er gelukkig veel opheldering
gekomen, waartoe ook de glasheldere
brochure van wijlen H. de Wilde zeer
heeft bijgedragen, wij bedoelen hier
zijn „Om de Vrijheid", dat we alle
maal wel kennen.
Het is thans wel duidelijk geworden,
dat niet Willem van Oranje, maar veel
eer diens tegenvoeter, Datheen in zijn
periode van dwaling, waarover hij in
zijn stervensure berouw betoond heeft,
de geestelijke vader mag genoemd wor
den van onze Staatk. Geref. broeders.
Een gezaghebbend man als Prof. Vis
scher, komt dat thans van den Catheder
van Prins Willem's Hoogeschool, nog
eens rond en klaar vertellen.
Prof. Visscher betoogt dat de lijn van
Calvijn niet loopt over Datheen maar
over Willem van Oranje, dat natuur
lijk ook deze de norm aanvaardt dat
voor den Staat ook geldtGij zult geen
andere goden voor Gods aangezicht
hebben.
Prof. Visscher zegt
„Dat is de norm, de eisch des
Woords, maar daarmede is niets beslist
over de vraag op welke wijze deze nu
zal worden toegepast. Juist daarop legt
nu Calvijn nadruk en staat hij aan de
zijde niet van Datheen maar van Wil
lem van Oranje. Spr. toonde dit met
voorbeelden aan.
In het religieuse licht van Calvijns
wereldbeschouwing heeft de Zwijger
den gouden draad weder opgenomen,
die aan de hand van Constantijn de
Groote zoo spoedig was ontglipt en hij
trok haar door in de geweldige politie
ke problemen, voor welker oplossing
hij was gesteld.
Thans hoort men van alle zijden den
lof zingen van Oranje's politiek begin
sel, maar dit beteekent nog niet, dat het
ook practisch reeds volkomen toege
past wordtNog zijn er velen, die het
prijzen, maar het in eigen streven ver
geten schijnen. Daarom is het van be
lang te luisteren naar het woord van
den Zwijger tot allen, die meenen, dat
hetgeen zij gelooven alleen bestaans
recht heeft. Aldus sprak hijindien hun
meening.en verkeerd en valsch zijn, „de
waarheid is groot. Zij alleen zal over
winnen, want zij is de waarheid
Gods".'
Inderdaad, zoo is het.
De Waarheid zal overwinnen, indien
wij slechts zorgen dat we zelf uit de
Waarheid zijn.
Niet door het zwaard, zeker niet
door het zwaard der Overheid, maar
door Gods Geest alleen kan reforma
torisch werk tot stand gebracht worden.
De zonde is vóór alles een geestelijk
proces van ontbinding, het zwaard der
Overheid kan daar niet bij
Wanneer we toch met wereldlijke
macht deze ontbinding in haar diepste
wezen keeren willen, dan zegt de Hei
land „laat af, Gij weet niet van hoe-
danigen geest gij zijt
Prins Willem heeft het in Zijn tijd
verstaan, leefde daardoor ook zijn tijd
ver vooruit, stond op één lijn met de
corypheeën van het Calvinisme, die de
breede eeuwige beginselen der H.
Schrift in zich voelden leven en er door
beheerscht werden.
Daarom kon Willem van Oranje ook,
hóe ook verguisd en verkeerd begrepen
aan een religie-vrede met de R. Kath.
zijner dagen werken, omdat hij een an
der gevaar zag, dan die van het R. Ka
tholicisme, het wereldlijk imperialisme,
waarin de geest der eeuw, dat is de
geest uit den afgrond zich manifesteer
de en waarvan in dien tijd Philips de
Tweede de beklagenswaardige drager
was
Het aanzien der wereld wijzigt zich,
maar het karakter van de geestelijke
worsteling blijft hetzelfde.
Niet tegen de Roomsch-Katholieke
landgenooten gaat de strijd en met de
opheffing van een Pauselijk gezant
schap bereiken we letterlijk geen winst.
ook maar van één voet gronds. Ook nu
gaat de strijd tegen den geest der eeuw,
dat is de geest uit den afgrond, waar
van de Apostel zegtdeze is de Anti
christ, die den Vader en den Zoon
loochent.
Groen heeft dat in zijn tijd ook uit
stekend begrepen. Hoe kon het ook an
ders De man die jaren besteed heeft
aan studie van het archief van het
Oranjehuis.
En de Anti-Rev. partij gaat, Gode
zij lof tot heden in hetzelfde beproefde
voetspoor.
Laten wij slechts dienaren, van de
Waarheid willen zijn. „Want zij alleen
zal overwinnen, daar zij is de Waar
heid Gods."
Drie en vijftig partijen of partijtjes doen mee
aan den wedren naar een Kamerzetel
Heerlijk resultaat der moderne democratie
Heerlijk resultaat der hooggeloofde evenredi
ge vertegenwoordiging
Drie en vijftig lijsten
Hoeveel namen dragen ze in totaal
Ik weet het niet.
Maar dat er om iederen Kamerzetel een man
of zes zeven worstelen is toch wel zeker,
t Is een verschrikkelijke geschiedenis.
En dan moet men nog op den koop toe al
de vunzige en vieze reclame van al die avon
turiers in ontvangst nemen. Ze gooien het je
gang maar in en iederen morgen kan je de boel
opruimen.
Hoeveel van dat fraais zal er gelezen worden?
De eenige lichtzijde is dat de drukkerswereld
in dezen malaisetijd er nog wat werk door heeft.
Een frappant strooibiljet vond ik verleden
week in mijn gang. 't Was van de liberalen en
met vette letters werd er in gewaarschuwd tegen
het gevaar van Dr. Colijn. „Stem niet op Dr.
Colijn al is hij een krachtfiguur, want hij is
recht", zoo ongeveer was de bedoeling van het
biljet.
Maar wat mijn oog trof was het opschrift.
Er stond boven „Op wie stemt een denkend
liberaal."
De onderstreeping is van mij.
'k Dacht direct aan het ..denkend deel der
natie" uit de vorige eeuw.
Een denkend liberaal.
Het klinkt wel deftig en voornaam en vooral
Intellectueel.
Al hebben ze haast geen partij meer en gaan
ze door den hen zoo verguisden Groen „den
veldheer zonder leger" al aardig achterop wat
het cijfer betreft, arrogant blijven ze. Een libe
rale vos verliest wel zijn haren, maar z'n ver
waande streken houdt hij.
Hij blijft het „denkend" deel der natie ver
tegenwoordigen.
Een ander frappant ding in deze verkiezingen
PSYCHISCHE EPIDEMIEEN IN HET
ROODE KAMP!
II.
De A.J.Céër als „cultuurmeiusch".
„Waarheen, mijn kind Waar ga je heen
Zoo vroeg nog eens de vader.
„Is dan ons eigen huis te kleen
Ach toe, kom toch eens nader?"
Maar Jelle zweeg en schoof terzij
Waarom zal hij nog buigen
Een A. J. Céër is steeds vrij 1
't Gezin stort straks in duigen
Het oude is voorbij gegaan.
't Is alles nieuw geworden
Een schoone dageraad breekt aan
voor „Pieter Jelles' horden
Zij treden aan met vaan en vlag,
met mandoline, trom en fluit I
Eln reeds bij 't lichten van den dag
trekt 't roode keurcorps er op uit 1
Ze trekken naar het stille strand.
En zij zoekt hem en hij zoekt haar.
En samen gaan ze hand aan hand.
't Is gul genieten wonderbaar
Men zwemt en plast en zonnebaadt.
„Culte du corpsCulture physique
Meen niet, dat zoon vertooning schaadt,
't Is immers ,/t meest beschaafd" publiek
Vraag mij, of k and're leuzen strooi
„1" Art pour l'art„Kunst om de kunst
„Le laid c'est le beau!" „Het leelijke is mooi!"
Dit strandpubliek vermijdt wangunst
Zoon jeugdbeweging maakt vroeg wijs,
'en kweekt een schoon geslacht aan zee
Men leeft als in een paradijs,
en „wisselt vrouwtje" „Chassez Croisez!"
Zie hier het beeld van deze jeugd
„Van 't leven de tragiek
Ze maakt van zonde hier een deugd
„Dat is haar politiek
J. A. KLERK DE MEESTER.
Mdhs, 25 Maart 1933. (Nadruk verboden).
is, het leger van propagandisten dat op de
landbouwers wordt losgelaten.
Een niet-politiek landbouworgaan schreef daar
dezer dagen het volgende over
„Men krijgt bijna geen krant in handen, waar
in niet het verslag van de een of andere lezing
voorkomt, waarbij iemand, die men vroeger
nooit heeft hooren noemen, als kampvechter
voor de boeren optreedt, aan de regeering alle
mogelijke en onmogelijke zonden verwijt, en pro
beert de bestaande wetten en regelingen door
betere te vervangen.
Dat is eigenlijk niet juist, want bijna zon
der uitzondering wordt alleen afgebroken en
DOOR
I. VAN DEN BOSCH.
11)
„Volgens zijn oom is zijn zedelijk leven niet
van hetbeste geweest", zei hij voorzichtig.
Dat dacht ik wel. Het is hem aan te zien.
.tin aan zoo iemand zouden we onze dochter
tot vrouw geven. Dat nooit
Overtuigend kwam het er uit. De bankier
voelde allen grond onder zijn voeten wegzinken.
„Het zal wel moeten", waagde hij nog te
zeggen. y
Edom dan niets in te brengen 7" vroeg
wil TarPeri 1 is toch 3een stuk koopwaar,
Z fuS1 2e9aen' dat z'i riets van
Lapidoth moet hebben
"Hoe weet je dat?" vroeg hij angstig,
al'"«nvoudig. 9ezeUd. Dat is nog
„Hebben julie er dan wel eens over ge
praat 7 a
„Ja ik had vermoedens, reeds sinds lang,
dat hi) haar het hof maakte. Toen hebben we
er over gesproken. Zij wil alles. Maar dat
niet."
De bankier zuchtte. Hij had nog een stille
hoop gekoesterd, dat Edom, die vaak gekscheer
de met Lapidoth, wel zou toestemmen. Dat was
nu voorbij. Aan de mededeeling van zijn vrouw
twijfelde hij geen oogenblik.
„Dan moeten wij haar overreden", zei hij.
Doch hij had aan de verkeerde deur geklopt.
„Wij", zei ze schamper. „Wij, Ik denk er
niet aan. Ik wil niet, dat Lapidoth Edom tot
vrouw krijgt. Het zou haar ongeluk zijn. En
jij wilt het in den grond van je hart ook niet,
ik weet het zeker. Alleen om je eigen belang
zou je je dochter opofferen. Arthur, als je het
doet, ben je een ontaard vader."
Driftig, opgewonden had zij gesproken. Als
striemende zweepslagen vielen haar woorden
op hem. Hij moest haar volkomen gelijk geven.
Maar hij toonde dat niet. Hij schroeide zijn
geweten als met een brandijzer dichtsatan
had zijn prooi maar al te goed in zijn macht.
„Ik denk er niet over, zooals jij", zei hij.
„Liever had ik niet niet, dat Edom met Lapi
doth trouwt, omdat ik hem niet graag mag.
Maar aan den anderen kant: ze zou veel minder
partij kunnen doen. Hij is schatrijk. Nu, wat
wil je meer En als ze getrouwd zijn, och, ze
zijn onafhankelijk van elkaar. Dat zullen beiden
zoo kwaad niet vinden."
Mevrouw Jansen zat sprakeloos. Een derge
lijke cynische redeneering, zulk een goddeloos
spreken, zulk egoismeneen, ze kon er niet
bij. Een oogenblik keek ze haar man aan.
Méénde hij nu, wat hij zei Of wist hij niet,
wat hij beweerde Was hij dan zoo vreeselijk
afgezakt, alleen door zijn zucht naar geld, dat
hem niets meer heilig was Zelfs het huwelijk
niet meer „Och, ze zijn onafhankelijk van
elkaar", had ze hem hooren zeggen. Dat be-
teekende zooveel als: ieder van hen kan doen,
wat hij of zij wilde. Wat geeft eigenlijk een
huwelijk Als ze niet van elkaar houden, wel,
ieder gaat zijn gangZij voelde haar hart kil
wordenDat was verschikkelijk
Op dat moment kon mevrouw Jansen weer
bidden.
Alle toorn verdween.
Diep, intens diep medelijden kwam in haar op
v9pT den zondaar, die haar man was.
Maar daarnaast stond haar besluit onherroe
pelijk vast. Er mocht van komen, wat er van
wam. Doch haar medewerking mocht zij niet
ver eenen. Ja, nog meer, zij voelde het als een
ei ïge plicht, dat zij, de moeder met alle kracht,
die in haar was, haar dochter moest terughou
den, tegen den wil van den vader. Dat zou
vreeselijk zijn. Dat zou allicht aanleiding geven
tot veel twist en ongenoegen, zoo niet erger.
Maar zij kon niet anders. God wees haar den
weg, dien zij gaan moest. Hem moest zij meer
gehoorzamen dan de menschen, óók meer dan
haar man.
Ze wist, wat zij had te doen.
Dat gaf haar volmaakte kalmte.
Zij stond op, liep naar de deur en zei
„Arthur, alles wil ik doen, om je te helpen.
Als het eerlijk is, kun je me overal voor krijgen.
Al worden we straatarm, als God het wil, dan
moet het. En dan zullen we het met z'n drieën
geduldig dragen. En we zullen er hard voor
werken, om er weer bovenop te komen. Maar
er toe medewerken, dat Edom de vrouw van
Lapidoth wordt, terwijl zij, ik weet, absoluut
niet van hem houdt, ik doe het niet. Ik heb
mijn dochter te lief, dan dat ik haar toevertrouw
aan een losbol als Lapidoth. Ik weet geen bij
zonderheden uit zijn leven. Jij weet er wèl van.
Maar je wilt ze niet zeggen. Je wilt ze verdon-
kermanen. Je moet het zélf weten. Maar ik
ben moeder, die, dat eischt God van mij, het
goede voor mijn kind zal zoeken. En daarom
werk ik er niet aan mee. Integendeel, ik zal
Edom, zoo zij soms, wat ik niet denk, haar
vader ter wille wil zijn, onder het oog brengen,
wat haar wacht Ik zal tegenwerken. Dit is in
deze zaak mijn laatste woord, Arthur. Het lijkt
hard, neen, het is hard, maar plicht kan hard
zijn. Ik voel, God zegt het mij, dat het mijn
plicht is."
Zij ging heen en trok de deur haast geruisch-
loos achter zich dicht.
Dan liep zij verder, een eindje slechts.
Haar krachten begaVen haar schier. Zij leun
de tegen den muur.
Zij snikte.
Het was een krampachtig snikken, het snik
ken eener diep bedroefde vrouw
Zij weende over haar man
Deze bleef alleen achter.
Hij was haar bij de lange toespraak, waarvan
hij de beteekenis heel goed begreep, niet in de
rede gevallen. Even was hij verbaasd geweest
over de kordaatheid van zijn anders zoo zachte
vrouw. Hij voelde echter, dat zij haar woorden
niet meer zou terugnemen. Daar was iets in,
dat hij niet kon verklaren. Daar zat iets Hoo-
gers achter, waar hij niet bij kon.
Doch hij filosofeerde daarover niet lang.
Hij dacht zich zijn toestand in.
Het zou twee tegen één zijn. Edom zou niet
willen, haar moeder zou meehelpen haar te
stijven in haar wil. Wat kon hij daartegenover
doen? Immers niets? Hij had, overlegde hij,
de nederlaag geleden. En dat beteekende, dat
Lapidoth over acht dagen zijn geld moest heb
ben. En hij had het niet
Hij vloekte.
Hij vloekte Lapidoth; hij vloekte Edom; hij
vloekte zijn vrouw; hij vloekte het lot
Toen begreep hij, dat hij daarmee niet verder
kwam.
Hij moest uit de verlegenheid komen. Maar
hoe
XI.
Ze waren in de „Nadrost" aan het tennissen.
Mijnheer Lapidoth naderde Edom.
„Ik zou willen", zei hij, „dat je straks niet
met de anderen naar huis gingt. Want ik moet
je spreken."
Zij schrok.
Altijd had zij een alleen-zijn vermeden. Doch
nu kon zij, beleefdheidshalve, niet weigeren.
,,'t Is goed", zei ze. „Maar ik moet vlug
naar huis."
Hij antwoordde er niet op.
Ze speelden weer door.
Toen het oogenblik van eindigen gekomen
was, draalde Edom. Anders ging zij onmiddel
lijk met de andere dames-kennissen mee,
„Kom, Edom, vlug wat", riep er een.
„Ga maar vooruit", antwoordde zij. „Ik kom
zoo."
Lapidoth was er niet meer. Eln niemand ver
moedde iets. Edom merkte het op en loosde
een zucht van verlichting.
Niemand was meer op het terrein.
Edom maakte aanstalten om heen te gaan,
inwendig verstoord, dat zij Lapidoth ter wille
was geweest.
Deze verscheen uit het kleedkamertje.
Zij namen hun rijwielen en verlieten het
Edom wilde opstappen.
„Pardon, Edom, we zullen loopen", zei hij.
„Al rijdende valt niet te praten."
„Waarom niet. Ik vind praten, terwijl ik fiets,
wel heerlijk."
Ze bewaarde den luchtigen conversatietoon,
hoewel zij bevreesd was. Want zij begreep het
wel, wat er volgen zou. En dat wilde ze niet.
Neen, dat niet
Een oogenblik was er stilte.
Lapidoth verbrak die.
„Weet je niet, waarom ik je vroeg, niet met
de anderen te gaan Ik wilde alleen met je
zijn."
„Zeer vereert", spotte zij.
„Neen, Edom, nu geen gekheid. Het is mij
volle ernst. Weet je dan niet, dat ik dolveel
van je houd en je tot vrouw begeer?"
Edom had zich een liefdesverklaring altijd
anders voorgesteld. In de boeken werd het ten
minste anders beschreven Dit was toch al heel
koudToen begreep zij onmiddellijk, dat het
kwam, omdat zijn aanzoek geen weerklank in
haar binnenste vond.
Lapidoth was haar volmaakt onverschillig.
Zij antwoordde niet.
„Nu", zei hij, ietwat ongeduldig. „Vermoed-
det gij dat niet?"
„Eenigszins wel", zei ze. „Maar" en ze sprak
de waarheid, „ik had niet gedacht, dat je on
middellijk mij tot je vrouw zou vragen. We
kennen elkaar nog zoo kort. En man en vrouw,
dat beteekent toch nog al wat
Zij wilde tijd winnen. Zij wilde van een ant
woord af zijn.
(Wordt vervolgd)