I
IJS KI H HII.
I
Antirevolutionair ""'Iff Orgaan
A. D. OVERSTRIJD
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
No. 3938
ZATERDAG 18 MAART 1933
48STE JAARGANG
l IN HOC SIGNO VINCES
POLITIEKE REVUE
EERSTE BLAD.
SPECIAAL Magazijn voor
Horloges - Pendules - Klokken - Wekkers
FËUllJLETOM
NAAR HET LICHT
3 et.,
atigen
zet in
lag in
elkens
nd, in
groot
Ring
aren.
Aart
EN.
jur, te
ishoek,
Stel,
polder,
ppolder
rzoeke
IYS.
Jam in
Maart
ement
van
in erf-
n ptr-
an den
:g, ka-
55 cen-
in den
let per-
l voor
i 1933.
RG.
t-
444
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8 50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ F.N UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en viguetten Worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
&Ile stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te eenden aan de Uitgevers
We hebben in voorgaande artikelen
aangetoond, dat we met ons parlemen
taire stelsel zijn vasajeloopen. Het in
dividualistisch kiesr^Jit, gepaard met
evenredige vertegenwoordiging, heeft
de mogelijkheid tot oprichting van al
lerlei kleine partijtjes geopend en daar
van werd door politieke avonturiers
van allerlei slag gretig gebruik gemaakt.
Reeds direct na invoering van het nieu
we kiessysteem rezen ze als paddestoe
len uit den grond, en om zich te hand
haven waren ze gedwongen een voort
durende afbraakpolitiek te voeren en
te parasiteeren op de grootere politieke
•5s partijen. Het gevolg is geweest, dat
gr%>tere partijen onder den invloed
van dezen pblitieken zelfkant geraakt
zijn en de mogelijkheid een vaste parle
mentaire meerderheid op te bouwen
ging ontbreken. Daarmee viel ook de
mogelijkheid van parlementaire Kabi
netsformatie en werden we met een
serie extra-parlementaire Kabinetten
opgescheept.
En nu klaagt men over de slappe en
beginsellooze houding dezer z.g. „chris
telijke'' Regeering, maar de klagers
vergeten, dat z? zdlf oorzaak van dezen
chaos zijn geweest, dat ze zelf als een
kwajongen in 1925 de ruit hebben in
gegooid (wat altijd heel gemakkelijk
is), zonder dat ze ooit de kans hebben
te zorgen voor een nieuwe ruit.
Blijkbaar is men vergeten, dat min.
De Geer in 1926 zijn regeeringsverkla-
ring aflegde en daarin memoreerde, dat
vijf pogingen vóór hem om een kabinet
te vormen mislukt waren en dat hij
thans een kabinet presenteerde, dat uit
den aard der omstandigheden niet aan
beginselpolitiek kon doen en slechts
zakelijk zou optreden.
De heer Kersten heeft dus geen reden
om te klagen over een „slappe regee
ring", hij is er zelf de schuld van.
En nu staan we voor nieuwe ver
kiezingen.
En waar gaat het nu om?
Wij hebben gemeend de parlemen
taire geschiedenis der laatste acht jaren
even te moeten releveeren, want een
mensch is licht geneigd te vergeten en
ziet vaak door de boomen het bosch
niet meer en dat is hier méér dan fataal.
We zitten met een gegeven toestand
en ook hier ligt in 't heden het ver
leden.
Er wordt door de Kerstenmenschen
wel weer hard geschreeuwd en ach en
wee geroepen over de onchristelijkheid
van deze Christelijke regeering, maar
ze hebben wel in de laatste plaats het
recht om den mond open te doen, want
het is mede hun schuld, dat we in deze
ellende zitten.
We moeten dat heel deze verkie
zingsactie goed voor oogen houden.
En als we deze dingen goed zien, dan
is het antwoord op de vraag: waar het
bij deze verkiezingen om gaat, niet zoo
heel moeilijk.
Willen we uit het moeras van de
extra-parlementaire Kabinetten komen,
dan is het vóór alles noodzakelijk, dat
we met een flinke rechtsche meerder
heid uit de bus komen, zóó dat én
Roomsch-Kath. én Christ. Hist, er aan
leiding in vinden weer eens over een
coalitie-Kabinet te gaan praten.
Want daar moet het heen.
Komt deze mogelijkheid er niet, dan
blijven we in de misère zitten, houden
we een „slappe" Regeering, die wel
Christelijk heet, maar het niet is, zooals
de heer Kersten zegt.
We hebben aangetoond, dat het par
lementaire stelsel slechts dan zuiver
kan werken, wanneer er een vaste re-
geeringsbasis in de Kamer tegenwoor
dig is. Dat is ten onzent slechts door
coalitie te bereiken.
Vergissen we ons niet, dan moet dat
de inzet voor de komende verkiezingen
zijn.
De electorale strijd gaat langs dit
extra-parlementaire Kabinet heen. Het
interesseert ons niet, omdat we er fei
telijk niets mee te maken hebben. Onze
partij staat er volkomen los van. De
bede minsiters van antirev. huize, die
er zitting in hebben, namen plaats ge
heel voor eigen verantwoording. Zij
hebben er geen enkele partijinstantie in
gekend, noch onze politieke leiders in
gemoeid of hen om advies gevraagd.
Wij waardeeren het vele goede, dat ze
in dit Kabinet gedaan hebben. Voor
zoover er nog principieele richting in
het politiek beleid van deze Regeering
te bekennen viel, kwam het wel van
hun zijde. Maar ze staan los van de
partij en de partij is voor hun optreden
als minister niet verantwoordelijk.
Dit mag ook nog wel eens goed ge
zegd worden, want de Kerstenmenschen
stellen het vaak voor alsof de Antirev.
partij een Regeeringspartij is en mede
verantwoordelijk dient te worden ge
steld voor hetgeen dit Kabinet deed of
naliet. Niets is echter minder waar.
Wij willen opnieuw heensturen naar
een flink coalitie-Kabinet.
En waarom
Omdat de ontzettende nood der tijden
er toe dwingt.
Slechts een stevig coalitie-Kabinet
kan weer iets terecht brengen van ons
parlementair stelsel en medewerken om
de groote knak, die het stelsel ten on
zent gekregen heeft, te boven te komen.
Natuurlijk zal het eisch zijn, dat de
drie groote rechtsche partijen over de
hoofdpunten van het regeerbeleid tot
elkander komen, maar dat is een kwes
tie, die na de stembus aan de orde
komt.
Voor alles is noodig, dat ons kiezers
volk goed doordrongen zij van den
ernst van den toestand.
En dat zoowel in geestelijk als stof
felijk opzicht.
Voor enkele weken, toen Mr. de
Wilde op Flakkee sprak, hebben we
kunnen beluisteren hoe het met de stof
felijke omstandigheden van ons volk
gesteld is. We leven economisch aan
den rand van een afgrond. Wanneer
er geen vast regeerbeleid gevoerd
wordt, staat voor ons volk en land het
ergste te vreezen. En de arbeiders
klasse en de kleine man zullen het eerst
en het ergst de dupe worden van een
financieele débacle.
Zoo ooit, dan is er thans behoefte
aan een vaste hand om de roerpen van
het schip van Staat.
Maar erger nog is de geestelijke crisis
waarin we leven.
We staan op een sterk hellend vlak
en het gaat in veel opzichten snel naar
beneden.
In de eerste plaats is er de onder-
i mijning van het gezag.
Het gebeurde met de Zeven Provin-
cin is een incidenteel geval, maar dat
tevens een symptoom van den toe
stand is.
De sociaal-democraten ondermijnen
stelselmatig en dag in dag uit het ge
zag en wanneer er slachtoffers vallen,
dan maakt ze de Regeering uit voor
moordenaarstroep.
We hebben een Regeering noodig,
die een vaste basis in de parlements-
meerderheid heeft, die weet wat ze wil,
die het gezag met straffe hand hand
haaft, verkeerde invloeden in het re-
geeringsapparaat uitzuivert en eerbied
voor het gezag, dat Godes is, bij de
ondergeschikten aankweekt.
Een extra-parlementair Kabinet is
hiertoe niet in staat. Het staat te
wankel.
Maar er is meer.
Met snelle gang gaat het in linksche
richting voort om de Christelijke grond
slagen van ons volksleven te onder
mijnen.
Daar is de huwelijkswetgeving.
Een punt, dat straks weer de aan
dacht van de volksvertegenwoordiging
vraagt en waarbij alles op alles gezet
zal worden om de moderne verwording
in de huwelijkswetgeving tot uitdruk
king te brengen.
Slechts een vaste Regeeringsbasis in
het parlement zal in staat zijn wat er
nog is in onze wetgeving aan positief
Christelijk element, te beschermen te
gen alles wat het bedreigt.
En er is zooveel meer, zoo héél veel
meer dan waarvan ons eenvoudige volk
notie heeft.
Moge het besef onder ons levendig
worden, dat al wat verdeelt en versplin
tert slechts ongeloof en revolutie ten
goede komt, dat het meer dan ooit
eisch is, dat wat de groote rechtsche
Hoogstraat 223 - Rotterdam - Gevestigd Anno 1880
PSYCHISCHE EPIDEMIEEN IN HET
ROODE KAMP
I.
Gander hoor ik tromgeroffel.
'k Zie de laaiende flambouw
Hoe schiet rood uit z'n pantoffel,
d' Heilstaat is er zeker gauw 1
Zie, daar die ontbloote hoofden.
Zie die haardosch reuze groot
Hoor ze zingen die „beroofden"
,,d' Heilstaat kent geen hongersnood I"
Zie, daar die ontbloote borsten,
arnfen, beenen, bijkans 't al
Hoor ze schelden op de vorsten,
wier bestuur raakt kant noch wal 1
Zie, hoe vuisten zich verheffen
tegen elk, die anders denkt
Wil het volk dan niet beseffen,
dat de heilstaat „vrijheid" schenkt
Zie ze dapper voorwaarts treden.
't Zijn de mannen van de daad I
't Zijn met al hun nieuwigheden
Ondermijners van den Staat
Hoor ze spreken over fronten
Rood en zwart en geel en groen
Alles stinkt naar kruit en lonten.
Knokkeploegen, houdt je koen
„Weg, o weg met al die flarden
„Wij zijn werkers zonder land 1"
Heer Polak, uw oogen starden,
als gij zaagt dien gloênden brand I
Zie die rood gekleurde doeken,
Lees de woorden die er staan 1
„Honger Ruys kan „ruste" zoeken.
„Nü de beurt aan Jan ter Laan
Dat zijn nü de „vredemakers".
Van hun handen druipt het bloed
Dat zijn nü de „stoere stakers",
waarvan d' heilstaat" leven moet
J. A. KLERK DE MEESTER.
Mdhs, 18 Maart 1933. (Nadruk verboden).
groepen aan beginselen gemeen heeft
en dat is gelukkig nog heel wat
ook tot onderlinge eenheid brengen
moet, zullen we kunnen staande blijven
in den strijd, welke reeds in de vorige
eeuw door een Groen wend aange
bonden en waarvoor ook hij herhaalde
malen de hulp van en de samenwerking
met de Roomsch-Kath. landgenooten
inriep.
De toekomst is zeer donker.
Laat ons van onze verantwoordelijk
heid dan bewust zijn.
DOOR
J. VAN DEN BOSCH.
9)
Want och, dat merkte ze heel goed op, zoo
bijzonder werkzaam was hij niet. Hij ging liever
uithij maakte liever pret.
En dat beviel haar niet. Zij wilde niet zoo
stijf zijn als haar moeder. Die beweerde, dat
een mensch voor werken geboren is. Dat het zijn
roeping is te arbeiden. En dat tot eere van God.
Neen, als haar moeder redeneerde Edom niet.
Zij ging niet met haar mee, als was zij niet zoo
licht als haar vader. Zij meende, dat een mensch
wel eens ontspanning zelfs veel ontspanning
mocht hébben.
Maar een leven, als mijnheer Lapidoth leidde,
kon haar toch ook niet bekoren.
Dat stond haar vader had het wel eens
verteld des morgens laat op, om dan op het
kantoor wat te luieren. Verstand van de zaken
had hij in 't minst niet. Maar och, vergoelijkte
haar vader dan, hij hoeft ook niet te werken.
Hij weet zelf niet hoe rijk hij is.
Maar met die redeneering kon Edom niet mee
gaan. Vader werkte ook altijd, de compagnon
was dat eveneens verplicht.
De heer Jansen gaf daarop nooit antwoord.
Hij gaf zijn dochter inwendig volkomen gelijk.
Het beviel hem eigenlijk niets, het compagnon
schap. Maar het moest nu eenmaal. Het geld
had hij noodig. Ejn dat bezat mijnheer Lapidoth.
Dus praatte hij verder maar niet, hoewel hij
hem liever niet, dan wel op het kantoor zag.
Zóó stonden de zaken ettelijke maanden, na
dat de heer Lapidoth in de bankierszaak zijn
intrede had gedaan en schier dagelijks in het
huis in de Lange Delft vertoefde.
Mevrouw Jansen had nu zekerheidmijnheer
Lapidoth maakte haar dochter het hof.' Maar
deze wist het ook 1 En toen haar Moe op ze
keren dag er over sprak, was zij direct er bij,
om te zeggen „Mama, ik weet het. Maar maak
u daarover niet ongerust. Want ik denk er niet
om. Ik mag mijnheer Lapidoth niet."
Verruimd haalde de vrouw van den bankier
adem. Gode zij dank, dat toch niet
IX.
Geagiteerd kwam de bankier de serre binnen,
waar zijn vrouw aan een handwerkje bezig was.
Edom was uit. Dat had hij begrepen. Want
haar fiets stond niet in de vestibule.
Haastig liep hij op z'n vrouw toe. Verwon
derd keek zij op, schrok van zijn opgewonden,
rood gelaat en van de angst in zijn oogen.
Voordat hij nog één woord had kunnen uit
brengen, riep zij uit„Arthur, wat heb-je Wat
is er?"
„k moet je direct spreken, Annie. Kan het
hier
„We zijn niet erg vrij. Ga mee."
Zij ging hem voor naar haar boudoir. Hij
wierp zich op een stoel. Zij, onrustig, viel in
een fauteuil.
Er was een oogenblik stilte.
Mevrouw Jansen keek haar man aan, zonder
iets te zeggen eerst. Maar de stilte werd be
klemmend.
Daarom vroeg ze in spanning „Wat is er,
Arthur Wat is er vertel het."
'Het was haar oneindige liefde, die het haar
deed vragen. Haar stem klonk liefdevol. Zij
verteederde hem.
„'t Is vreeselijk", steunde hij. ,,'t Is vree
selijk."
„Maar wat dan?" vroeg ze ongeduldig nu.
„Hij weet het. Hij weet alles," barstte hij los.
„Hij weet alles. O, wat was dat een tooneel."
Eerügszins ging haar een licht op. Die „hij"
was de compagnon, mijnheer Lapidoth. Maar
wat was hij nu te weten gekomen? Toen
toen begreep ze. Een blos van schaamte kwam
op haar wangen.
„Maar maar," stamelde zij, haar man aan
ziend, „maar wist hij dan niet van het verlies
Wist hij dan niet, waarvan hij compagnon
werd
Ademloos wachtte zij het antwoord af.
„Neen," heftigde hij, alsof het de natuurlijk
ste zaak ter wereld betrof, „neen, natuurlijk
niet. Als ik het hem had gezegd, was hij geen
compagnon. Dat spreekt vanzelf. Wie steekt
zijn geld in een zaak, die op het punt staat,
bankroet te gaan
Hij lachte een harden, kouden lach.
Zij huiverde.
Wat deed hij raarHij was zeker niet
goed bij zijn zinnen.
Zou hijzou hijvroeg zij zich ang
stig af, zou hij dronken zijn? Maar daarnaar
zag hij toch niet uit. Die verhoogde, roode
kleur op zijn gelaat was wel niet natuurlijk,
maar leek haar louter een gevolg van opge
wondenheid.
Het was alsof hij haar gedachten raadde.
„Neen, ik mankeer niets. Ik heb geen drup
pel gezien. Drank zou mij nog verder van den
weg brengen. Maar ik ben zenuwachtig, op
gewonden. Ik heb zoo juist een heftig onder
houd gehad met Lapidoth. O, 't is vreeselijk.
Het noodlot achtervolgt me. Het
„Noodlot bestaat niet," zei ze.
„Ja, stil nou maar," antwoordde hij heftig.
„Dat ken ik wel. Help me liever."
Smartelijk keek ze hem aan.
„Ik wil je altijd helpen," zei ze onderworpen.
„Dat weet je wel. je hebt mij nooit in vertrou
wen genomen. Ik leefde altijd alleen. Ik wist
niet
„Laten we nu maar geen oude koeien uit
de sloot halen. Ik heb het meer gezegd vrou
wen hebben geen verstand van zaken. En
vooral niet van geldzaken. Maar toch kun je
me helpen."
„Wat moet er dan gebeuren, Arthur Moe
ten we ons bekrimpen, zuiniger gaan leven.
Ik vind het best. Ik wil wel kleiner gaan
wonen. Als jij dan maar bij Edom en mij
blijft
Het was de hartekreet eener verlaten vrouw,
van een vrouw, die hunkerde naar een bewijs
van liefde
Doch Arthur Jansen maakt een ongeduldige
beweging.
„Zeg niet zulke dwaze dingen, Annie. Dat
kan natuurlijk niet. Dan gaan we onmiddelijk
over de tong. Het vertrouwen van de cliëntele
is weg. En daarmee is de zaak naar de maan."
„Ik zie niet in, waarom het niet kan," ant
woordde zij. „O, Arthur", zij stond op, kwam
naar hem toe, lei de hand op z'n schouder,
terwijl inwendig een stil gebed oprees tot God,
haar God, „o, Arthur, kon het niet beter wor
den Geef mijnheer Lapidoth zijn geld terug.
Maak hem compagnon af. En begin dan een
nieuw leven. Laten we ons bekrimpen. O, het
zal goed gaan. Als jij
Ze kon niet verder praten. Hij steunde het
hoofd op de hand en riep, kermde bijna „Dat
kan niet meer Daarvoor is het te laat."
Zij begreep hem nietstreek hem liefkoo-
zend over het haar.
„Daarvoor is het niet te laat. Daarvoor is
het niet te Iaat. Daarvoor is het nooit te laat.
God wil altijd helpen. Als wij maar tot Hem
gaan/'
Zij verwachtte, als steeds, tegenspraak. Maar
die bleef uit. Hij zweeg.
Het was hoorbaar stil in het boudoir.
Zij hoorde alleen zijn gejaagde adenhaling.
Toen keek hij op. Er was iets in zijn oogen,
dat zij nog nooit had gezien, zoolang zij ge
trouwd waren. Zij kon er geen naam aan ge
ven. Het was alles: wroeging, angst, verlegen
heid, schuldgevoel. Hij sloeg zijn oogen direct
weer neer
Zij voelde, dat er iets meer was, dan hij
reeds had gezegd. Zijn oogen zeiden het haar.
Doch zij kon het niet realiseeren. Het allererg
ste wist zij nog niet.
Steeds bleef hij maar zwijgen.
Daarom vroeg zij„Waarom kan het dan
niet anders worden? Met vlijt, eerlijkheid en
spaarzaamheid kom je er immers weer boven
op Wij moeten ons bekrimpen. Maar dat is
het minste."
„Hou toch op," schreeuwde hij dan heesch
van opwinding. „Begrijp je het dan nietJe
kwelt me met je vragen en opmerkingen."
Toen ging haar een licht op. Zij huiverde.
Om zekerheid te hebben vermande zij zich en
vroeg, aarzelend, met een bang voorgevoel
„Arthur, kun je niet van mijnheer Lapidoth af
Kun je hem zijn geld niet teruggeven?"
Zij vroeg het niet boos. Maar wel vol me-
dedoogen.
Het maakte hem klein.
Zij zag tranen in zijn oogen. En weer vroeg
zij, dringerder nu: „Heb je het niet?"
Hij liet het hoofd op de tafel zinken en
snikte als een klein kind.
Zij wist niet of het tranen van berouw wa
ren. Maar zij hoopte het. Als die er maar kwa
men dan kwam het andere vanzelf wel.
„Heb je het niet, Arthur? Gaat het niet?
O, als je maar van je compagnon af kon. Het
is nooit goed gegaan. Ik vertrouw hem ook
niet."
„Hij is een schurk", barstte hij los, „hij
is ingemeen."
De tranen waren verdwenen. Woede was
plots op zijn gelaat te lezen. Zijn oogen fon
kelden.
Het deed haar verkillen
Want nu wist zij hethet waren geen tra
nen van berouw, zooevenHet waren tra
nen van woedeHet hooge, trotsche 'hart
van haar man kon niet dulden, dat hij afhan
kelijk was van mijnheer LapidothDat was
hetZij zag het en zij huiverde er van,
hij haatte hem met een doodelijken haat. Waar
op moest dat uitloopen?
Het hartelijke verdween bij haar. Zij streed
om het terug te krijgen. Maar het lukte mo
menteel niet.
4 (Wordt vervolgd)