iai
repen
ion
1ST. L UIT HET WOORD J
allerlei
«m
Prof. Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; L. F. DUYMAER VAN TWIST, Den Haag; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. 6. VAN DER ZEE, Vaassen
PREDIKBEURTEN
1768
fs JEUGDLEVEN BS
j
"A
sht 580
oekjj aan
34274
fcKSLAND
oorko-
anden-
door
eft het
Ldsver-
ngend
reden
fd bij
rzitter.
a ris.
we
ge-
ijn.
aek
itis
'en.
:ee.
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 21 FEBR. 1932
bbbbbbbbbbbb ■■AMBHaüaaBHaBB
STICHTELIJKE 0VERDENKIN6
■■■imaimanamBUBBBiBr
MARIE DE RUITER,
1
keliers wilt
3 koffie bij
otterdam
BA W
VOOR DEN ZONDAG
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
van Asch.
Middelharnis, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 u.
Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
nu,' leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur de heer Vetter.
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Bouw
van Melissant.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. Ds. v. d. Wal en 's av. de
heer Baart.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Meidssant, v.m. 9.30 uur Ds. Bouw.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, v.m. Ds. Dekker van N. Tonge.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van
Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Ouddorp, vm. en n.m. Ds. v. d. Velden.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. van
Ree van Barendrecht.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst,
Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
Donderdag 25 Febr., v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av.
6 uur Ds. Vreugdenhil van Bruinisse (Biddag
voor het gewas).
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige "gemeenten geen opgaaf.
II
PROFETEER ONS
Profeteer ons, Christuswie is het,
die U geslagen heeft
Mattheus 26 68b.
„Toen spogen zij in Zijn aangezicht,
en sloegen Hem met vuisten en ande
ren gaven Hem kinnebakslagen". Ont
zettend tooneel beschrijven deze woor
den. Wie zouden wel dieper vernederd
worden: Jezus of de eerwaardige leden
van den Joodschen raad, die zich zoo
gedragen Hoe verlaagden zichzelf de
ze hooggeplaatste mannen. Maar ach,
hoeveel dieper wordt de Heiland ver
nederd, daar Hij de Zoon des Aller-
hoogsten is. Welk een grievende be-
jegening 1 Welk een zielesmart moet
Hem dat veroorzaken Zoo in het aan
gezicht geslagen en gespuwd te wor
den Is er wel iets, dat dieper belee-
digt Het geschiedt later nog eens,
maar dan door onbeschaafde krijgs
knechten. Nu echter door deftige man
nen, voorgangers van het volkDit
heeft den Heiland onnoemelijk veel
meer zeer gedaan, dan Hem de harde
vuistslagen in het gelaat pijn konden
doen.
Maar veel erger nog is de misdaad,
tegen zijn profetisch ambt bedreven.
Want in hun woede en haat tegen Je
zus zeggen zij: Profeteer, Christus, wie
is het, die U geslagen heeft Dat zal
den Heere Jezus nog veel meer hebben
gepijnigd en gewond in Zijn ziel.
Dit was toch mede Zijn heerlijkheid,
dat Hij de hoogste profeet was en de
Geest des Heeren op Hem rustte, de
Geest der wijsheid en des verstands, de
Geest des rajads en der sterkte, de
Geest der kennis en der vreeze des
Heeren.
En welk een karrikatuur wordt nu
van dit profetenambt gemaaktMen
doet alsof het profetenambt waarzeg
gerij is. Alsof dit iiet werk van de
Godsgezanten is, om allerlei niets be
duidende verborgen dingen te open
baren ter bevrediging van nieuwsgie
righeid: waarzeggerij, bij de heidenen
zoo gezocht.
Tot zulk een waarzeggerij wordt nu
door deze Joden, die het anders hadden
leeren verstaan, het profetenambt van
Jezus verlaagd. Gehoond wordt dat
heilig ambtt als zij roepen; „Profeteer,
Christus, wie is het, die U geslagen
heeft", nadat zij eerst een doek over
zijn hoofd geworpen hebben.
Ook zulk een kwelling heeft Jezus
moeten verduren. Tot in de ziel heeft
men Hem pijn gedaan, doordat men dat
heilige, heerlijke, dat Hij in Zijn zalving
ontvangen had, verlaagde tot een stuk
speelgoed, zijn profetenambt tot een er
barmelijk, onbeduidend kunstje maakte.
Alsof de zalving des Geestes Gods
slechts diende om te weten, wie Hem
geslagen had, en daartoe nog niet eens
deugde. Hoe grievend moet dit voor
den Heiland wel geweest zijn. Zijn ge
heel eenige Geestesbegaafdheid tot
waarzeggerij gedegradeerd te hooren.
En dat kon Hij nog niet eens, zoo hoon
den zij in hun spottend roepen: „Pro
feteer ons
Zij waren er gerust op. Hij maakte
hun niets.-Hij kon hen immers niet ken
nen, als Jiij een doek over het hoofd
had. Hoe zou hij weten wie hem sloeg
Maar daarin hebben zij zich vergist.
Al liet de Heere Jezus hen vrij spel, om
Hem te vernederen en al zweeg Hij op
hun hoon, Hij wist wèl, wie Hem sloeg.
Hij weet het nog, als zij zelf het mis
schien reeds lang vergeten hebben. Dit
is wel niet zijn profetisch werk alléén,
veel voornamer profetie heeft Hij doen
hooren, maar daarbij zal toch ook hoo
ren, dat Hij eens profeteeren zal, wie
Hem geslagen heeft.
Al die mannen, die nu zulk een wree-
de scherps met Jezus drijven, zullen
straks voor Zijn rechterstoel staan en
het antwoord op hun uitdaging ont
vangen: >,j|ïij hebt mij geslagen". Dan
zullen dié nu spotten, beg'innen te sid
deren.
Wij mpgen wel zeer behoedzaam zijn
in onzen wandel, opdat wij niet, onop
zettelijk, meedoen aan deze uitdaging
van den hoogsten Profeet. Wanneer
wij onszelf soms wijs maken, dat wij
met een slordigen, met onze belijdenis
strijdigen wandel, met eenige Hem ont-
eerende praktijk, of handeling, Jezus in
het aangezicht te kunnen slaan, en al
thans doen alsof de Heere het niet ziet
bedrieg U zelf niet, de Heere weet
het, en al .denkt gij: niemand heeft het
gemerkt.-^ijn kwaad is voor aller oog
bedekt, het zal eens toch openbaar wor
den, als de Heere Jezus zal beginnen
te profeteeren: „Gij hebt mij geslagen".
Laten.wij Hem niet uitdagen en niet
spotten met Zijn profetisch ambt. Weet
gij, wat wij doen zullen Als Jezus daar
zoo staat, in het aangezicht geslagen en
gehoond, zullen wij met een, over onze
zonden verslagen, hart voor Hem knie
len, en doelende op onze wandaden,
Hem met droefheid bekennen: „Heere,
ik heb U geslagen. Vergeef toch uw
knecht, uw dienstmaagd, de zware mis
daad tegen U bedreven, want wij heb
ben ons des doods schuldig gemaakt.
Opdat Hij ons vertroosten moge in on
ze droefheid en uit onze verslagenheid
ons oprichten en zeggen: „Eer gij Mij
geslagen hadt, en U des doods schuldig
gemaakt hadt, klonk het: „Des doods
schuldig" reeds tegen Mij. Opdat gij
nimmermeer in het gericht zoudt komen
en genade en het leven zoudt hebben,
door Mij".
CONFIDENTIES.
Er zijn altijd nog menschen, die niet veel van
de jeugdorganisaties hebben moeten.
,,'t Brengt de dingen een voet te hoog
wordt weL eens gezegd. In plaats van in 't hart,
komt het in 't hoofd te zitten.
Nu zou men hiertegen al direct kunnen op
merken, dat dit juist de aangewezen weg is.
Volgens de H. Schrift en daar hebben we
ons toch altijd maar aan te houden, nietwaar
moet het eerst in het hoofd komen, zal
het ooit tot het hart kunnen doordringen.
Ik denk hier maar aan één tekst alhoewel
er heel wat aan te wijzen zouden zijn! ik
denk aan het woord: „Hoe zullen zij gelooven
zonder die hén predikt en „het geloof is door
het gehoor". Wij menschen kunnen het ten slotte
niet verder brengen dan het hoofd, de weg
naar het hart kan alleen de H. Geest vinden,
Die het gehoorde en het geleerde moet toe
passen aan het hart.
Wanneer" dit dan ook het bezwaar is tegen
jeugdorganisaties, dan zou ik zoo zeggen: gaat
dan ook maar nooit meer naar de kerk, want
de dominé kan het ook niet verder dan het
hoofd brengen, ook niet al was héél zijn preek
toepassing. Èn alles wat wij aan den- mensch
kunnen doen, hetzij jong of oud, is het brengen
in het hóófd en zelfs dat nog niet eens altijd
Dat bezwaar is er dus vlak naast.
„Maar", zéggen anderen, „mijn bezwaar is,
dat al dat gepraat op jongelings- en jongedoch-
tersvereenigingen slechts warme hoofden en kou
de harten maakt. Er wordt gepraat en getwist
over allerlei verstandsvragen, die ten slotte het
hart niet raken. Wanneer hoor je nu eens een
jongmensch praten over eigen zieleleven, over
hetgeen zijn hart raakt. Zouden ze het zelfs
ooit wel eens onder elkander over die dingen
hebben?"
Hier wordt een teêre vraag gesteld.
Bij de beantwoording hiervan moeten we eerst
eens even naar de ouderen kijken.
Hoe is het bij hen gesteld V
In een gesprek met iemand hoorde ik dezelfde
klacht uiten aangaande oudere menschen.
Er is zoo weinig spreken van hart tot hart.
Er wordt zooveel gepraat over allerlei dog
ma's, leerstellingen, kerkelijke vraagstukken en
kerkelijke kwesties, over algemeene dingen, die
vaak wel opbouwend soms ook wel afbre
kend kunnen zijn, maar die toch niet het
hart raken.
Misschien is deze klacht wel gegrond.
Ofschoon ik ook hier direct weer een kant-
teekening bij maken moet.
Laat ons altijd voorzichtig zijn met de waar
deering van z.g. geestelijke gesprekken. Er gaat
zooveel voor „geestelijk door wat niet anders
dan uitwendig menschelijk en vaak diep zondig
is, buiten al wat de Geest ons leert, om is.
De roerselen van de menschelijke ziel zijn zoo
onnaspeurbaar, dat we soms zelf niet weten van
ons zelf wat echt 18 karaats is of namaak.
Wanneer de H. Geest ons werkelijk heeft
aangeraakt, kan het zoo wonderlijk stil in ons
worden, een diepe schuchterheid in het heilige,
een toekeeren van de vensters van ons ziele
leven, omdat wij geen vreemde blikken daarin
Kunnen gedoogen, zelfs niet van onze intiemste
bloedverwanten of vrienden niet.
Menschen, die in gezelschappen altijd maar
zoo vlak weg kunnen spreken over hun ont
moetingen met God, behooren meestal tot de
oppervlakkigste naturen.
Het komt ook hier in de eerste plaats niet op
de praat, maar op de daad aan.
Verder geloof ik, dat er bij den waarachtigen
Christen een opwassen, een toenemen in de
genade is.
Ik ken uit mijn jeugdleven oude menschen, die
voor mijn geheeie leven tot rijken zegen zuilen
zijn. Woorden, die ik van hen opving, toen zij
met elkander in diep geestelijk gesprek waren,
blijven mijn geheeie leven rrjij bij.
ik geloof, dat uitzonderingen daar gelaten
de ouderdom, als het recht staat voor God,
vrijmoediger maakt, wanneer het geestelijke le
ven zich gaat rijpen voor de eeuwigheid, de
korenhalmen zwaar gaan worden en buigend
gaan wachten op den sikkel van den Verlosser,
Die ze in zijn groote voorraadschuur komt bin
nenhalen, wanneer de vleeschelijke hartstochten
zich zijn gaan leggen, de strijd gestreden raakt.
Dat wil niet zeggen, dat er, waar Gods Geest
werkt, ook bij jonge menschen geen spreken is,
geen getuigen van wat in hen is. Genade maakt
mededeelzaam. Maar dat zal altijd een woord
op zijn pas zijn. De door God geleerde wijze
kent zijn tijd. Én men moet niet verwachten, dat
de mensch, die door Gods Geest werd aange
raakt .altijd maar bereid is .tegen ieder, die dat
op elk oogenblik mocht verlangen, te open
baren wat in hem is.
Ook al niet, omdat er zooveel misbruik van
gemaakt wordt.
Maar als dat zoo bij volwassen, en bij men
schen, die midden in het léven staan, is, hoe
zal het dan bij jonge menschen zijn
Zullen die geen schuchterheid in het heilige
kennen
Laat ons voorzichtig zijn met ons oordeel
over hen
God vindt er soms meer in, dan wij in onze
eigenwijsheid vermoeden.
Predikanten, die de heilige kunst verstaan om
het vertrouwen der jeugd te winnen, zouden er
over kunnen spreken, welk een zwaren geeste
lijken strijd er in menig jong gemoed gestreden
wordt, een strijd vaak waar eigen ouders en
intiemste vrienden geen flauw besef van hebben.
Een strijd, die in de eenzaamheid wordt af-
geworsteld met heete tranen vaak.
Want Satan wil beslag leggen op de jeugdige
ziel.
Als hij de jeugd heeft, heeft hij al zooveel
gewonnen.
Een zondaar honderd jaar oud geworden zijn
de, zal verloren gaan. Hoe ouder de mensch
wordt, hoe moeilijker bekeering kan plaats heb
ben. Er is ook een verharding. En menig Chris
ten, die door Gods genade gered werd en in den
weg des behoudds gebracht werd, zal kunnen
getuigen, dat de jaren zoo tusschen zijn I7e tot
zijn 22e, 23e jaar voor zijn geestelijk leven
beter waren dan zijn latere jaren, toen een ver
koeling scheen ingetreden,
Hoe komt dat?
Laat ons niet vragen, maar hooren wat Gods
Woord ook hiervan zegt: „Leer den jongen de
beginselen zijns wegs, als hij oud zal geworden
zijn, zal hij daarvan niet afwijken". Èn: „Ge
denk aan Uw Schepper in de dagen der jonge
lingschap, eer dat de kwade dagen komen en
gij zeggen zult: ik heb geen lust in dezelve".
En vooral ook wat Johannes zegt: „Jongelingen,
gij zijt sterk, want gij hebt den booze over
wonnen".
Er gaat, Gode zij dank, in het hart van
menig jongeling en jong meisje veel meer om
dan wij ouderen weten of zelfs beseffen kunnen.
En dan staan we maar klaar met ons licht
vaardig oordeel, en vertrappen het jonge plantje
dat God in Zijn wijngaard geplant had.
Zélf niet ingaan en als we konden anderen
verhinderen om in te gaan
Welk een vreeselijk oordeel zal dat zijn.
Paulus dacht er anders over ais hij Timotheus
schreef
Laat ons toch de jonkheid niet verachten.
God is vaak'bezig in die jonge harten een fun
dament te leggen, waarop het gebouw moet ver
rijzen, dat straks de stormen des levens zal
moeten trotseeren.
En wij, ouderen, zijn vaak zulke slechte op
voeders
Ik denk met blijdschap terug aan mijn eigen
jongelingsjaren. Met hoe groote vrucht heb ik
mogen medearbeiden aan het werk op onze
groote stads-jongelingsvereeniging Vrucht voor
hoofd en hart beide.
Ik zie er Gods leiding in.
En nu wil ik uit dien tijd hier iets mede-
deelen, dat het karakter dragen zal van con
fidenties.
Ik wil iets mededeelen van de uiterlijke sfeer,
waarin wij jongelingen in dien tijd met elkander
omgingen, maar dan ook een stuk van het
doek, waarachter ons eigenlijke zieleleven ver
borgen lag en dat wij zoo hoogst zelden, velen
misschien wel nooit, voor elkander hebben wil
len openbaren, maar dat naar mij bij latere be
schouwing bleek, er toch wel inderdaad was,
weglichten.
Maar dat bewaar ik voor een volgende keer.
EEN OUD J.V.'ER.
JAARVERGADERING J.V. „TIMOTHEUS"
TE STELLENDAM.
12 Februari hield de Jongelingsvereeniging
„Timotheus" te Stellendam haar jaarfeest.
De vergadering stond onder leiding van den
heer L. Menheer.
Het programma werd in geregelde volgorde
afgewerkt. De onderwerpen werden afgewisseld
door verslagen van bibliothecaris, secretaris en
penningmeester, voordrachten en tractatie. Uit
de verslagen bleek, ten eerste een tekort van
29, ten tweede ,dat de bibliotheek met enkele
boeken vooritgegaan was en thans 455 boeken
telt. De voordrachten werden gehouden door:
F. van Oostenbrugge, A. Brinkman, J. Klink,
A. Menheer, J. C. Klink, G. Kievit, P. van
Oosten en vr. de Later.
Het eerste onderwerp werd behandeld door
vr. A. L. Kreeft over: „De arbeiders in den
wijngaard". Wij hoorden in dit onderwerp, dat
de Heere veel door gelijkenissen sprak in het
Oosten, met het doel Goddelijke waarheden be
kend te maken. Zoo ook met deze gelijkenis. De
inl. toonde aan hoe ook wij gehuurd moeten
worden, om aan Christus dienst te werken, en
dat het loon, dat toegekend wordt, niet is uit
verdienste, maar uit genade. En ten slotte wil
Jezus ons er mee leeren, dat vele eersten de
laatsten en vele laatsten de eersten' zullen zijn.
Het tweede onderwerp was van vr. M. van
Oostenbrugge over Vaderl. Gesch. „1672". Op
duidelijke wijze zette deze vriend uiteen hoe de
De Witten rechtstreeks tegen Oranje stonden,
maar eindelijk klonk het weer: „Oranje boven,
de Witten onder". Er kwam weder een op
leving door het geheeie land. Wij hoorden ook
hoe de spreuk weer bewaarheid werd: „Een
dracht maakt macht", want de Oranje's werden
van alle kanten aangevallen, maar toch niet
verloren.
De voorzitter wees er nog op, dat de vader-
landsche geschiedenis vaak op den achtergrond
ligt, hetwelk niet is volgens den Psalmdichter,
want als wij de vaderlandsche geschiedenis niet
gebruiken, dan verwerpen wij hetgeen God ge
sproken heeft door de daden, ook van Oranje.
In de bespreking kwam nog uit, hoe door het
naar voren komen van de Oranje's het voik
voor revolutie gespaard is.
Na de voordracht van A. Menheer werd ge
zongen Ps. 47 1 en gecollecteerd, waarna
pauze gehouden werd.
Daarna volgden de felicitaties van afgevaar
digden der zusterverenigingen en Kerkeraad,
waarna de aanwezigen het Bondslied van de
M.V. en J.V. zongen.
Het derde onderwerp was van vr. L. Menheer
over Art. 21 van de Geloofsbelijdenis. Op dui
delijke wijze zette de inl. ten eerste het ver
zoenend Priesterschap uiteen. Het verzoenend
Priesterwerk staat op den voorgrond, die loopt
parrallel met Zondag 12. In het O. Testament
mocht niemand offeren dan een .Priester. Paulus
wil zeggen tegen de Hebreeën, dat het onder 't
Oude Verbond slechts schaduw was, maar
Christus onder 't Nieuwe Verbond stond veel
hooger dan Mozes. Wij hoorden hoe Christus
den dood op zich nam, die den mensch zich
waardig gemaakt heeft. De Hoogepriester hangt
aan het kruis, want Hij bidt voor Zijne vijan
den. in de tweede plaats zette de inleider uiteen:
het Priesterschap naar de ordening van Melchi-
zedek. Het Priesterschap van Melchizedek is
het oorspronkelijke scheppingspriesterschap. Hij
wees er ook op hoe al de kinderen Gods Pries
ters zijn, die door de wereld wel veracht zijn,
maar die eenmaal aan zullen komen in den
hemel met alle verlosten, die verlost zijn door
dien Hoogepriester.
Het laatste onderwerp was van vr. A. Kreeft
over het gezag. Op zeer duidelijke wijze zette
de inl. uiteen hoe God aan den mensch door
Zijne gemeente gratie een drang in hem gelegd
heeft tot gehoorzaamheid, verder hoe de Over
heid geen tyran mag wezen. Zij is Gods die
naresse. Alle gezag is van God. Wij moeten
een Vorstin, die buigt voor Gods Woord en
die Overheid gehoorzamen, omdat zij Gods die
naresse is. Ook wees de inl. er op, dat Je
Overheid er is om de zonde te stuiten en 't
leven der Kerk mogelijk te maken. Toch heeft
zij in de Kerk niets te zeggen, omdat God de
hoogste Koning is.
Aan het einde van de agenda gekomen sprak
de voorzitter zijn dank uit aan allen, die mede
gewerkt hebben tot het welslagen van dezen
avond, ook aan de dames, die van tijd tot tijd
ons verkwikten met melk en koekjes.
Nadat nog gezongen was Ps. 119 88 eindigde
de eere-voorzitter met dankgebed.
De Jongelingsvereeniging mag op een goed
geslaagde vergadering terugzien.
HET HARMONIUMSPEL.
Een eigenaardig, maar tevens een goed ver
schijnsel is, dat zich naast de vele soorten van
muziekliefhebberij, zich tegenwoordig een har
moniumkunst ontwikkelt en ook werkelijk
opzienbare omvang aanneemt.
Vroeger, we noemen 20 jaar terug, schaften
velen onzer zich een harmonium, een huisorgel
aan. Er zat wijding in, om zoo 's avonds samen
een vers uit den bundel van Joh. de Heer, Van
Woensel-Kooy of een ander natuur- of Vader-
landsch lied bij 't harmonium te zingen. En
velen stelden zich tevreden zoo'n „versje" of
„psalm" naar behooren te kunnen spelen.
Edoch, voor de meer muzikaal aangelegde
spelers was dit op den duur toch armelijk.
Immers was het gebruik van altijd diezelfde
accoorden in het spel te „droog" om interesse
voor zijn spel te houden. Hij verlangde m r
u i t z'n instrument te halen. Doch meestal
ontbrak een goede leiding, terwijl 't maar zeer
weinigen of eigenlijk niemand gelukt zich ge
heel autodadktisch zóó op te werken, dat zijn
spel in alle opzichten „af" mag heeten.
Zoovele fouten in vingerzetting en voordracht
(rythme niet te vergeten) sluipen in, zonder dat
men nu bepaald onmuzikaal behoeft te zijn.
Ook zelfs een goedé handleiding is voor
zelfstudie niet toereikendzonder leer
meester is (op een enkele uitzon
dering na) geen fatsoenlijke trap
in het harmoniumspel te bereiken.
De harmoniumkunst, zeiden we, heeft zich den
laatsten tijd sterk ontwikkeld. Daaraan hebben
velen meegewerkt en ook vele omstandigheden.
Immers moest deze belangstelling van het har
monium wel gelijken tred houden met die
voor het kerkorgel. Wie zich opwerken in
het orgelspel (het spelen met handen en
voeten) maakt de elementaire, zijn vóór-studie
thuis op het harmonium. Zij, die deze lijn volgen
willen, doch ook hun, die zich bij het harmonium
wenschen te houden, mogen een en ander uit dit
artikeltje van dienst zijn.
Onder degenen, die tot ophouw van de har
moniumspeelkunst hebben bijgedragen, moet in
't bijzonder Sigfried Karg-Ëlert worden ge
noemd; de man, die veel voor harmonium en
orgel heeft getoonzet en die thans door de
Vereen. Staten van Amerika een orgeltournee
maakt en daar op z'n Amerikaansch wordt toe
gejuicht. De Nederl. Orgelexamencommissie
(secretariaat: H. C. J. de Man te Gouda) heeft
ook een harmonium-examen ingesteld.
Het harmonium is een eigen plaats gaan in
nemen onder de solo-muziekinstrumenten; is niet
meer het instrument, dat in den mond van onze
pianospelers vroeger „een ding waarop men
wat zeurt" werd genoemd.
't Is daarom, dat wij er enkele woorden aan
hebben gewijd.
Voor hen, die het harmonium als voorstudie
gebruiken, dus de toekomstige organisten, zij
tenslotte nog dezen weg gewezen
Voorop worde gesteld, dat zij muzikale aan
leg bezitten en de noodige vlijt
„De Harmoniumspeler" van H. P. Steenhuis
of een andere „goede" school worde eerst
zóó doorgewerkt, dat alles daarin beslist „af" is.
Daarna neme men twee opeenvolgende boe
ken van gelijke moeilijkheid, als: a. „Een gezel
lig uurtje aan het harmonium" (Band I) van
Joh. Lips, en b. „Allerseelen (Band I) van
Herin. Wenzei.
Men spele intusschen geregeld toonladders en
ook gebroken accoorden: onmisbaar voor
de vorming van een goede tech
niek. Daarna kan men zijn oefeningen voort
zetten met: „550 Studiën" (Band I) van August
Reinhardt, Opus 74. De handige speler kan
hierna beginnen met de „Kleine Praludien und
Fugen" van J. S. Bach (Editie Peters 200).
Hij, die het met Reinhardt nog wat „druk"
heeft, neme stukken van gelijke moeilijkheid als
Band II van de Harmoniumschool van Steen
huis en daarna Bach. Na de genoemden KL
Pral und Fugen kunnen ook de „twee- en drie
stemmige Inventionen (Universal Editie 324)
worden doorgenomen.
Al deze Bach-stukken geven de(n) speler
handen-vol-werk; bij volhardende studie zullen
de resultaten echter niet uitblijven.
Nu neme men nog „Die hohe Schule des
Ligatospiels" van S. Karg Elert (Collection
Simon). Hiermede zijn wij aan het geschikte
moment gekomen om bij aanwezigheid van een
pedaal aan de Orgelstudie te beginnen.
Vóór dezen zijn bij matige omstandigheden
(1 tot 2 uur studie daags) meestal drie jaar
verloopen.
Voor pedaalstudie zijn goed de Orgelschool
van Sattler, Merkel, Ritter, Rinck en anderen.
Elk muzikaal leermeester zoowel als leerling
zal thans voldoende materiaal tot zijn beschik
king vinden, zijn weg te vervolgen. Noemen we
bijv. in Band VIII (Ed. Peters) van Bach.
Etüden voor pedaal van Merkel, Schneider,
de Lange, Thomas, e. a. Band V van Bach en
overigens de geheeie orgelliteratuur. Men lette
steeds op een nauwkeurige voet- en vinger
zetting en de zelfstandigheid der werkende aan-
deelen: voeten, linker- en rechterhand. (Voor
het „doorgaan in de orgelstudie is echter een
flinke dosis theoriekennis -noodig. We verstaan
hieronder: Kennis van de Algemeene muziek
leer (groote Worp-Dresden). Verder: harmo
nieleer (goed zijn: Louis (nieuwere richting)
Richter en Jadassohn (klassiek). Over deze
boeken en over de harmonieleer in 't algemeen
hopen we later nog uitvoeriger te zijn.
Historische studiën zijn zeer aan
te bevelen voor de vorming van een juist in
zicht in voordracht en wat daarmee samenhangt.
De(n) lezer zal ondertusschen begrijpen, dat
het harmoniumspel als orgel-voor-studie het
idieel is te noemen.
Verwijzen wij voor een breedere keuze in
de harmoniummuziek nog naar: „Overzicht van
harmoniumliteratuur door Willem Zorgman, uit
gegeven door Joh. de Heer Zn. te Rotterdam.
Ontegenzeggelijk heeft het harmonium in vele
gezinnen zegen gebracht. En al is 't, dat we
veel beluisteren door middel van radio e.d„ tóch
gaat er niets boven zelfprestatie. Dat geeft
wisseling in onze smaak en persoonlijkheid.
Bij het harmonium genieten we van „eigen
kunn'en".
Rumpt.
J. H. VAN EGK.
DE WINTER.
Winter, ach, je bent wel mooi,
En je witte sneeuwkleed,
En je gladde vloer van ijs,
En nog veel wat mooi heet.
Maar je hebt bij al dat schoons
Toch je gure dagen,
En je felle winterkou
Heeft menigeen doen klagen.
Winter, ach, je vergde steeds
Zooveel zieke menschen.
Heel den langen winter door
Uitte jij je wenschen.
Altijd vergde je nog meer.
Nooit ben je tevreden.
Winter, ach, 'k weet niet half
Hoé er wordt geleden
Ieder huisje heeft zijn kruis,
Zeker, 'k zeg 't met U.
Maar er zijn er zónder thuis,
Zeg mij, hoe zit dat nu
Hebben a 1 die menschen dan
Heel geen kruis of sponde
Ach door je strenge winterkou
Gingen zij ten gronde.
Winter, zeg je ziet wel, dat
Je schoons ons niet kan baten,
Want al vinden wij je mooi,
Je kan toch niet laten
De strenge taak, die je verricht,
Over ons ten eind te brengen.
Daarom vraag 'k je slechts
Doe zacht je plicht,
GIJ edele Gesttenge.
_i