iai repen ion 1ST. L UIT HET WOORD J allerlei «m Prof. Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; L. F. DUYMAER VAN TWIST, Den Haag; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. 6. VAN DER ZEE, Vaassen PREDIKBEURTEN 1768 fs JEUGDLEVEN BS j "A sht 580 oekjj aan 34274 fcKSLAND oorko- anden- door eft het Ldsver- ngend reden fd bij rzitter. a ris. we ge- ijn. aek itis 'en. :ee. ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 21 FEBR. 1932 bbbbbbbbbbbb ■■AMBHaüaaBHaBB STICHTELIJKE 0VERDENKIN6 ■■■imaimanamBUBBBiBr MARIE DE RUITER, 1 keliers wilt 3 koffie bij otterdam BA W VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 u. Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en nu,' leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur de heer Vetter. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Bouw van Melissant. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. Ds. v. d. Wal en 's av. de heer Baart. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Meidssant, v.m. 9.30 uur Ds. Bouw. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. Ds. Dekker van N. Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, vm. en n.m. Ds. v. d. Velden. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. van Ree van Barendrecht. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst, Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. Donderdag 25 Febr., v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur Ds. Vreugdenhil van Bruinisse (Biddag voor het gewas). OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige "gemeenten geen opgaaf. II PROFETEER ONS Profeteer ons, Christuswie is het, die U geslagen heeft Mattheus 26 68b. „Toen spogen zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten en ande ren gaven Hem kinnebakslagen". Ont zettend tooneel beschrijven deze woor den. Wie zouden wel dieper vernederd worden: Jezus of de eerwaardige leden van den Joodschen raad, die zich zoo gedragen Hoe verlaagden zichzelf de ze hooggeplaatste mannen. Maar ach, hoeveel dieper wordt de Heiland ver nederd, daar Hij de Zoon des Aller- hoogsten is. Welk een grievende be- jegening 1 Welk een zielesmart moet Hem dat veroorzaken Zoo in het aan gezicht geslagen en gespuwd te wor den Is er wel iets, dat dieper belee- digt Het geschiedt later nog eens, maar dan door onbeschaafde krijgs knechten. Nu echter door deftige man nen, voorgangers van het volkDit heeft den Heiland onnoemelijk veel meer zeer gedaan, dan Hem de harde vuistslagen in het gelaat pijn konden doen. Maar veel erger nog is de misdaad, tegen zijn profetisch ambt bedreven. Want in hun woede en haat tegen Je zus zeggen zij: Profeteer, Christus, wie is het, die U geslagen heeft Dat zal den Heere Jezus nog veel meer hebben gepijnigd en gewond in Zijn ziel. Dit was toch mede Zijn heerlijkheid, dat Hij de hoogste profeet was en de Geest des Heeren op Hem rustte, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des rajads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren. En welk een karrikatuur wordt nu van dit profetenambt gemaaktMen doet alsof het profetenambt waarzeg gerij is. Alsof dit iiet werk van de Godsgezanten is, om allerlei niets be duidende verborgen dingen te open baren ter bevrediging van nieuwsgie righeid: waarzeggerij, bij de heidenen zoo gezocht. Tot zulk een waarzeggerij wordt nu door deze Joden, die het anders hadden leeren verstaan, het profetenambt van Jezus verlaagd. Gehoond wordt dat heilig ambtt als zij roepen; „Profeteer, Christus, wie is het, die U geslagen heeft", nadat zij eerst een doek over zijn hoofd geworpen hebben. Ook zulk een kwelling heeft Jezus moeten verduren. Tot in de ziel heeft men Hem pijn gedaan, doordat men dat heilige, heerlijke, dat Hij in Zijn zalving ontvangen had, verlaagde tot een stuk speelgoed, zijn profetenambt tot een er barmelijk, onbeduidend kunstje maakte. Alsof de zalving des Geestes Gods slechts diende om te weten, wie Hem geslagen had, en daartoe nog niet eens deugde. Hoe grievend moet dit voor den Heiland wel geweest zijn. Zijn ge heel eenige Geestesbegaafdheid tot waarzeggerij gedegradeerd te hooren. En dat kon Hij nog niet eens, zoo hoon den zij in hun spottend roepen: „Pro feteer ons Zij waren er gerust op. Hij maakte hun niets.-Hij kon hen immers niet ken nen, als Jiij een doek over het hoofd had. Hoe zou hij weten wie hem sloeg Maar daarin hebben zij zich vergist. Al liet de Heere Jezus hen vrij spel, om Hem te vernederen en al zweeg Hij op hun hoon, Hij wist wèl, wie Hem sloeg. Hij weet het nog, als zij zelf het mis schien reeds lang vergeten hebben. Dit is wel niet zijn profetisch werk alléén, veel voornamer profetie heeft Hij doen hooren, maar daarbij zal toch ook hoo ren, dat Hij eens profeteeren zal, wie Hem geslagen heeft. Al die mannen, die nu zulk een wree- de scherps met Jezus drijven, zullen straks voor Zijn rechterstoel staan en het antwoord op hun uitdaging ont vangen: >,j|ïij hebt mij geslagen". Dan zullen dié nu spotten, beg'innen te sid deren. Wij mpgen wel zeer behoedzaam zijn in onzen wandel, opdat wij niet, onop zettelijk, meedoen aan deze uitdaging van den hoogsten Profeet. Wanneer wij onszelf soms wijs maken, dat wij met een slordigen, met onze belijdenis strijdigen wandel, met eenige Hem ont- eerende praktijk, of handeling, Jezus in het aangezicht te kunnen slaan, en al thans doen alsof de Heere het niet ziet bedrieg U zelf niet, de Heere weet het, en al .denkt gij: niemand heeft het gemerkt.-^ijn kwaad is voor aller oog bedekt, het zal eens toch openbaar wor den, als de Heere Jezus zal beginnen te profeteeren: „Gij hebt mij geslagen". Laten.wij Hem niet uitdagen en niet spotten met Zijn profetisch ambt. Weet gij, wat wij doen zullen Als Jezus daar zoo staat, in het aangezicht geslagen en gehoond, zullen wij met een, over onze zonden verslagen, hart voor Hem knie len, en doelende op onze wandaden, Hem met droefheid bekennen: „Heere, ik heb U geslagen. Vergeef toch uw knecht, uw dienstmaagd, de zware mis daad tegen U bedreven, want wij heb ben ons des doods schuldig gemaakt. Opdat Hij ons vertroosten moge in on ze droefheid en uit onze verslagenheid ons oprichten en zeggen: „Eer gij Mij geslagen hadt, en U des doods schuldig gemaakt hadt, klonk het: „Des doods schuldig" reeds tegen Mij. Opdat gij nimmermeer in het gericht zoudt komen en genade en het leven zoudt hebben, door Mij". CONFIDENTIES. Er zijn altijd nog menschen, die niet veel van de jeugdorganisaties hebben moeten. ,,'t Brengt de dingen een voet te hoog wordt weL eens gezegd. In plaats van in 't hart, komt het in 't hoofd te zitten. Nu zou men hiertegen al direct kunnen op merken, dat dit juist de aangewezen weg is. Volgens de H. Schrift en daar hebben we ons toch altijd maar aan te houden, nietwaar moet het eerst in het hoofd komen, zal het ooit tot het hart kunnen doordringen. Ik denk hier maar aan één tekst alhoewel er heel wat aan te wijzen zouden zijn! ik denk aan het woord: „Hoe zullen zij gelooven zonder die hén predikt en „het geloof is door het gehoor". Wij menschen kunnen het ten slotte niet verder brengen dan het hoofd, de weg naar het hart kan alleen de H. Geest vinden, Die het gehoorde en het geleerde moet toe passen aan het hart. Wanneer" dit dan ook het bezwaar is tegen jeugdorganisaties, dan zou ik zoo zeggen: gaat dan ook maar nooit meer naar de kerk, want de dominé kan het ook niet verder dan het hoofd brengen, ook niet al was héél zijn preek toepassing. Èn alles wat wij aan den- mensch kunnen doen, hetzij jong of oud, is het brengen in het hóófd en zelfs dat nog niet eens altijd Dat bezwaar is er dus vlak naast. „Maar", zéggen anderen, „mijn bezwaar is, dat al dat gepraat op jongelings- en jongedoch- tersvereenigingen slechts warme hoofden en kou de harten maakt. Er wordt gepraat en getwist over allerlei verstandsvragen, die ten slotte het hart niet raken. Wanneer hoor je nu eens een jongmensch praten over eigen zieleleven, over hetgeen zijn hart raakt. Zouden ze het zelfs ooit wel eens onder elkander over die dingen hebben?" Hier wordt een teêre vraag gesteld. Bij de beantwoording hiervan moeten we eerst eens even naar de ouderen kijken. Hoe is het bij hen gesteld V In een gesprek met iemand hoorde ik dezelfde klacht uiten aangaande oudere menschen. Er is zoo weinig spreken van hart tot hart. Er wordt zooveel gepraat over allerlei dog ma's, leerstellingen, kerkelijke vraagstukken en kerkelijke kwesties, over algemeene dingen, die vaak wel opbouwend soms ook wel afbre kend kunnen zijn, maar die toch niet het hart raken. Misschien is deze klacht wel gegrond. Ofschoon ik ook hier direct weer een kant- teekening bij maken moet. Laat ons altijd voorzichtig zijn met de waar deering van z.g. geestelijke gesprekken. Er gaat zooveel voor „geestelijk door wat niet anders dan uitwendig menschelijk en vaak diep zondig is, buiten al wat de Geest ons leert, om is. De roerselen van de menschelijke ziel zijn zoo onnaspeurbaar, dat we soms zelf niet weten van ons zelf wat echt 18 karaats is of namaak. Wanneer de H. Geest ons werkelijk heeft aangeraakt, kan het zoo wonderlijk stil in ons worden, een diepe schuchterheid in het heilige, een toekeeren van de vensters van ons ziele leven, omdat wij geen vreemde blikken daarin Kunnen gedoogen, zelfs niet van onze intiemste bloedverwanten of vrienden niet. Menschen, die in gezelschappen altijd maar zoo vlak weg kunnen spreken over hun ont moetingen met God, behooren meestal tot de oppervlakkigste naturen. Het komt ook hier in de eerste plaats niet op de praat, maar op de daad aan. Verder geloof ik, dat er bij den waarachtigen Christen een opwassen, een toenemen in de genade is. Ik ken uit mijn jeugdleven oude menschen, die voor mijn geheeie leven tot rijken zegen zuilen zijn. Woorden, die ik van hen opving, toen zij met elkander in diep geestelijk gesprek waren, blijven mijn geheeie leven rrjij bij. ik geloof, dat uitzonderingen daar gelaten de ouderdom, als het recht staat voor God, vrijmoediger maakt, wanneer het geestelijke le ven zich gaat rijpen voor de eeuwigheid, de korenhalmen zwaar gaan worden en buigend gaan wachten op den sikkel van den Verlosser, Die ze in zijn groote voorraadschuur komt bin nenhalen, wanneer de vleeschelijke hartstochten zich zijn gaan leggen, de strijd gestreden raakt. Dat wil niet zeggen, dat er, waar Gods Geest werkt, ook bij jonge menschen geen spreken is, geen getuigen van wat in hen is. Genade maakt mededeelzaam. Maar dat zal altijd een woord op zijn pas zijn. De door God geleerde wijze kent zijn tijd. Én men moet niet verwachten, dat de mensch, die door Gods Geest werd aange raakt .altijd maar bereid is .tegen ieder, die dat op elk oogenblik mocht verlangen, te open baren wat in hem is. Ook al niet, omdat er zooveel misbruik van gemaakt wordt. Maar als dat zoo bij volwassen, en bij men schen, die midden in het léven staan, is, hoe zal het dan bij jonge menschen zijn Zullen die geen schuchterheid in het heilige kennen Laat ons voorzichtig zijn met ons oordeel over hen God vindt er soms meer in, dan wij in onze eigenwijsheid vermoeden. Predikanten, die de heilige kunst verstaan om het vertrouwen der jeugd te winnen, zouden er over kunnen spreken, welk een zwaren geeste lijken strijd er in menig jong gemoed gestreden wordt, een strijd vaak waar eigen ouders en intiemste vrienden geen flauw besef van hebben. Een strijd, die in de eenzaamheid wordt af- geworsteld met heete tranen vaak. Want Satan wil beslag leggen op de jeugdige ziel. Als hij de jeugd heeft, heeft hij al zooveel gewonnen. Een zondaar honderd jaar oud geworden zijn de, zal verloren gaan. Hoe ouder de mensch wordt, hoe moeilijker bekeering kan plaats heb ben. Er is ook een verharding. En menig Chris ten, die door Gods genade gered werd en in den weg des behoudds gebracht werd, zal kunnen getuigen, dat de jaren zoo tusschen zijn I7e tot zijn 22e, 23e jaar voor zijn geestelijk leven beter waren dan zijn latere jaren, toen een ver koeling scheen ingetreden, Hoe komt dat? Laat ons niet vragen, maar hooren wat Gods Woord ook hiervan zegt: „Leer den jongen de beginselen zijns wegs, als hij oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken". Èn: „Ge denk aan Uw Schepper in de dagen der jonge lingschap, eer dat de kwade dagen komen en gij zeggen zult: ik heb geen lust in dezelve". En vooral ook wat Johannes zegt: „Jongelingen, gij zijt sterk, want gij hebt den booze over wonnen". Er gaat, Gode zij dank, in het hart van menig jongeling en jong meisje veel meer om dan wij ouderen weten of zelfs beseffen kunnen. En dan staan we maar klaar met ons licht vaardig oordeel, en vertrappen het jonge plantje dat God in Zijn wijngaard geplant had. Zélf niet ingaan en als we konden anderen verhinderen om in te gaan Welk een vreeselijk oordeel zal dat zijn. Paulus dacht er anders over ais hij Timotheus schreef Laat ons toch de jonkheid niet verachten. God is vaak'bezig in die jonge harten een fun dament te leggen, waarop het gebouw moet ver rijzen, dat straks de stormen des levens zal moeten trotseeren. En wij, ouderen, zijn vaak zulke slechte op voeders Ik denk met blijdschap terug aan mijn eigen jongelingsjaren. Met hoe groote vrucht heb ik mogen medearbeiden aan het werk op onze groote stads-jongelingsvereeniging Vrucht voor hoofd en hart beide. Ik zie er Gods leiding in. En nu wil ik uit dien tijd hier iets mede- deelen, dat het karakter dragen zal van con fidenties. Ik wil iets mededeelen van de uiterlijke sfeer, waarin wij jongelingen in dien tijd met elkander omgingen, maar dan ook een stuk van het doek, waarachter ons eigenlijke zieleleven ver borgen lag en dat wij zoo hoogst zelden, velen misschien wel nooit, voor elkander hebben wil len openbaren, maar dat naar mij bij latere be schouwing bleek, er toch wel inderdaad was, weglichten. Maar dat bewaar ik voor een volgende keer. EEN OUD J.V.'ER. JAARVERGADERING J.V. „TIMOTHEUS" TE STELLENDAM. 12 Februari hield de Jongelingsvereeniging „Timotheus" te Stellendam haar jaarfeest. De vergadering stond onder leiding van den heer L. Menheer. Het programma werd in geregelde volgorde afgewerkt. De onderwerpen werden afgewisseld door verslagen van bibliothecaris, secretaris en penningmeester, voordrachten en tractatie. Uit de verslagen bleek, ten eerste een tekort van 29, ten tweede ,dat de bibliotheek met enkele boeken vooritgegaan was en thans 455 boeken telt. De voordrachten werden gehouden door: F. van Oostenbrugge, A. Brinkman, J. Klink, A. Menheer, J. C. Klink, G. Kievit, P. van Oosten en vr. de Later. Het eerste onderwerp werd behandeld door vr. A. L. Kreeft over: „De arbeiders in den wijngaard". Wij hoorden in dit onderwerp, dat de Heere veel door gelijkenissen sprak in het Oosten, met het doel Goddelijke waarheden be kend te maken. Zoo ook met deze gelijkenis. De inl. toonde aan hoe ook wij gehuurd moeten worden, om aan Christus dienst te werken, en dat het loon, dat toegekend wordt, niet is uit verdienste, maar uit genade. En ten slotte wil Jezus ons er mee leeren, dat vele eersten de laatsten en vele laatsten de eersten' zullen zijn. Het tweede onderwerp was van vr. M. van Oostenbrugge over Vaderl. Gesch. „1672". Op duidelijke wijze zette deze vriend uiteen hoe de De Witten rechtstreeks tegen Oranje stonden, maar eindelijk klonk het weer: „Oranje boven, de Witten onder". Er kwam weder een op leving door het geheeie land. Wij hoorden ook hoe de spreuk weer bewaarheid werd: „Een dracht maakt macht", want de Oranje's werden van alle kanten aangevallen, maar toch niet verloren. De voorzitter wees er nog op, dat de vader- landsche geschiedenis vaak op den achtergrond ligt, hetwelk niet is volgens den Psalmdichter, want als wij de vaderlandsche geschiedenis niet gebruiken, dan verwerpen wij hetgeen God ge sproken heeft door de daden, ook van Oranje. In de bespreking kwam nog uit, hoe door het naar voren komen van de Oranje's het voik voor revolutie gespaard is. Na de voordracht van A. Menheer werd ge zongen Ps. 47 1 en gecollecteerd, waarna pauze gehouden werd. Daarna volgden de felicitaties van afgevaar digden der zusterverenigingen en Kerkeraad, waarna de aanwezigen het Bondslied van de M.V. en J.V. zongen. Het derde onderwerp was van vr. L. Menheer over Art. 21 van de Geloofsbelijdenis. Op dui delijke wijze zette de inl. ten eerste het ver zoenend Priesterschap uiteen. Het verzoenend Priesterwerk staat op den voorgrond, die loopt parrallel met Zondag 12. In het O. Testament mocht niemand offeren dan een .Priester. Paulus wil zeggen tegen de Hebreeën, dat het onder 't Oude Verbond slechts schaduw was, maar Christus onder 't Nieuwe Verbond stond veel hooger dan Mozes. Wij hoorden hoe Christus den dood op zich nam, die den mensch zich waardig gemaakt heeft. De Hoogepriester hangt aan het kruis, want Hij bidt voor Zijne vijan den. in de tweede plaats zette de inleider uiteen: het Priesterschap naar de ordening van Melchi- zedek. Het Priesterschap van Melchizedek is het oorspronkelijke scheppingspriesterschap. Hij wees er ook op hoe al de kinderen Gods Pries ters zijn, die door de wereld wel veracht zijn, maar die eenmaal aan zullen komen in den hemel met alle verlosten, die verlost zijn door dien Hoogepriester. Het laatste onderwerp was van vr. A. Kreeft over het gezag. Op zeer duidelijke wijze zette de inl. uiteen hoe God aan den mensch door Zijne gemeente gratie een drang in hem gelegd heeft tot gehoorzaamheid, verder hoe de Over heid geen tyran mag wezen. Zij is Gods die naresse. Alle gezag is van God. Wij moeten een Vorstin, die buigt voor Gods Woord en die Overheid gehoorzamen, omdat zij Gods die naresse is. Ook wees de inl. er op, dat Je Overheid er is om de zonde te stuiten en 't leven der Kerk mogelijk te maken. Toch heeft zij in de Kerk niets te zeggen, omdat God de hoogste Koning is. Aan het einde van de agenda gekomen sprak de voorzitter zijn dank uit aan allen, die mede gewerkt hebben tot het welslagen van dezen avond, ook aan de dames, die van tijd tot tijd ons verkwikten met melk en koekjes. Nadat nog gezongen was Ps. 119 88 eindigde de eere-voorzitter met dankgebed. De Jongelingsvereeniging mag op een goed geslaagde vergadering terugzien. HET HARMONIUMSPEL. Een eigenaardig, maar tevens een goed ver schijnsel is, dat zich naast de vele soorten van muziekliefhebberij, zich tegenwoordig een har moniumkunst ontwikkelt en ook werkelijk opzienbare omvang aanneemt. Vroeger, we noemen 20 jaar terug, schaften velen onzer zich een harmonium, een huisorgel aan. Er zat wijding in, om zoo 's avonds samen een vers uit den bundel van Joh. de Heer, Van Woensel-Kooy of een ander natuur- of Vader- landsch lied bij 't harmonium te zingen. En velen stelden zich tevreden zoo'n „versje" of „psalm" naar behooren te kunnen spelen. Edoch, voor de meer muzikaal aangelegde spelers was dit op den duur toch armelijk. Immers was het gebruik van altijd diezelfde accoorden in het spel te „droog" om interesse voor zijn spel te houden. Hij verlangde m r u i t z'n instrument te halen. Doch meestal ontbrak een goede leiding, terwijl 't maar zeer weinigen of eigenlijk niemand gelukt zich ge heel autodadktisch zóó op te werken, dat zijn spel in alle opzichten „af" mag heeten. Zoovele fouten in vingerzetting en voordracht (rythme niet te vergeten) sluipen in, zonder dat men nu bepaald onmuzikaal behoeft te zijn. Ook zelfs een goedé handleiding is voor zelfstudie niet toereikendzonder leer meester is (op een enkele uitzon dering na) geen fatsoenlijke trap in het harmoniumspel te bereiken. De harmoniumkunst, zeiden we, heeft zich den laatsten tijd sterk ontwikkeld. Daaraan hebben velen meegewerkt en ook vele omstandigheden. Immers moest deze belangstelling van het har monium wel gelijken tred houden met die voor het kerkorgel. Wie zich opwerken in het orgelspel (het spelen met handen en voeten) maakt de elementaire, zijn vóór-studie thuis op het harmonium. Zij, die deze lijn volgen willen, doch ook hun, die zich bij het harmonium wenschen te houden, mogen een en ander uit dit artikeltje van dienst zijn. Onder degenen, die tot ophouw van de har moniumspeelkunst hebben bijgedragen, moet in 't bijzonder Sigfried Karg-Ëlert worden ge noemd; de man, die veel voor harmonium en orgel heeft getoonzet en die thans door de Vereen. Staten van Amerika een orgeltournee maakt en daar op z'n Amerikaansch wordt toe gejuicht. De Nederl. Orgelexamencommissie (secretariaat: H. C. J. de Man te Gouda) heeft ook een harmonium-examen ingesteld. Het harmonium is een eigen plaats gaan in nemen onder de solo-muziekinstrumenten; is niet meer het instrument, dat in den mond van onze pianospelers vroeger „een ding waarop men wat zeurt" werd genoemd. 't Is daarom, dat wij er enkele woorden aan hebben gewijd. Voor hen, die het harmonium als voorstudie gebruiken, dus de toekomstige organisten, zij tenslotte nog dezen weg gewezen Voorop worde gesteld, dat zij muzikale aan leg bezitten en de noodige vlijt „De Harmoniumspeler" van H. P. Steenhuis of een andere „goede" school worde eerst zóó doorgewerkt, dat alles daarin beslist „af" is. Daarna neme men twee opeenvolgende boe ken van gelijke moeilijkheid, als: a. „Een gezel lig uurtje aan het harmonium" (Band I) van Joh. Lips, en b. „Allerseelen (Band I) van Herin. Wenzei. Men spele intusschen geregeld toonladders en ook gebroken accoorden: onmisbaar voor de vorming van een goede tech niek. Daarna kan men zijn oefeningen voort zetten met: „550 Studiën" (Band I) van August Reinhardt, Opus 74. De handige speler kan hierna beginnen met de „Kleine Praludien und Fugen" van J. S. Bach (Editie Peters 200). Hij, die het met Reinhardt nog wat „druk" heeft, neme stukken van gelijke moeilijkheid als Band II van de Harmoniumschool van Steen huis en daarna Bach. Na de genoemden KL Pral und Fugen kunnen ook de „twee- en drie stemmige Inventionen (Universal Editie 324) worden doorgenomen. Al deze Bach-stukken geven de(n) speler handen-vol-werk; bij volhardende studie zullen de resultaten echter niet uitblijven. Nu neme men nog „Die hohe Schule des Ligatospiels" van S. Karg Elert (Collection Simon). Hiermede zijn wij aan het geschikte moment gekomen om bij aanwezigheid van een pedaal aan de Orgelstudie te beginnen. Vóór dezen zijn bij matige omstandigheden (1 tot 2 uur studie daags) meestal drie jaar verloopen. Voor pedaalstudie zijn goed de Orgelschool van Sattler, Merkel, Ritter, Rinck en anderen. Elk muzikaal leermeester zoowel als leerling zal thans voldoende materiaal tot zijn beschik king vinden, zijn weg te vervolgen. Noemen we bijv. in Band VIII (Ed. Peters) van Bach. Etüden voor pedaal van Merkel, Schneider, de Lange, Thomas, e. a. Band V van Bach en overigens de geheeie orgelliteratuur. Men lette steeds op een nauwkeurige voet- en vinger zetting en de zelfstandigheid der werkende aan- deelen: voeten, linker- en rechterhand. (Voor het „doorgaan in de orgelstudie is echter een flinke dosis theoriekennis -noodig. We verstaan hieronder: Kennis van de Algemeene muziek leer (groote Worp-Dresden). Verder: harmo nieleer (goed zijn: Louis (nieuwere richting) Richter en Jadassohn (klassiek). Over deze boeken en over de harmonieleer in 't algemeen hopen we later nog uitvoeriger te zijn. Historische studiën zijn zeer aan te bevelen voor de vorming van een juist in zicht in voordracht en wat daarmee samenhangt. De(n) lezer zal ondertusschen begrijpen, dat het harmoniumspel als orgel-voor-studie het idieel is te noemen. Verwijzen wij voor een breedere keuze in de harmoniummuziek nog naar: „Overzicht van harmoniumliteratuur door Willem Zorgman, uit gegeven door Joh. de Heer Zn. te Rotterdam. Ontegenzeggelijk heeft het harmonium in vele gezinnen zegen gebracht. En al is 't, dat we veel beluisteren door middel van radio e.d„ tóch gaat er niets boven zelfprestatie. Dat geeft wisseling in onze smaak en persoonlijkheid. Bij het harmonium genieten we van „eigen kunn'en". Rumpt. J. H. VAN EGK. DE WINTER. Winter, ach, je bent wel mooi, En je witte sneeuwkleed, En je gladde vloer van ijs, En nog veel wat mooi heet. Maar je hebt bij al dat schoons Toch je gure dagen, En je felle winterkou Heeft menigeen doen klagen. Winter, ach, je vergde steeds Zooveel zieke menschen. Heel den langen winter door Uitte jij je wenschen. Altijd vergde je nog meer. Nooit ben je tevreden. Winter, ach, 'k weet niet half Hoé er wordt geleden Ieder huisje heeft zijn kruis, Zeker, 'k zeg 't met U. Maar er zijn er zónder thuis, Zeg mij, hoe zit dat nu Hebben a 1 die menschen dan Heel geen kruis of sponde Ach door je strenge winterkou Gingen zij ten gronde. Winter, zeg je ziet wel, dat Je schoons ons niet kan baten, Want al vinden wij je mooi, Je kan toch niet laten De strenge taak, die je verricht, Over ons ten eind te brengen. Daarom vraag 'k je slechts Doe zacht je plicht, GIJ edele Gesttenge. _i

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1932 | | pagina 7