Antire volutionair
Orgaan
yoor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
de Bestel
DE SCINl MIK «MS
IN HOC SIGNO YINCES
Na 3826
ZATERDAG 20 FEBRUARI 1932
46STE JAARGANG
EERSTE BLAD.
PRIJS 25 CENTS
Op den Uitkijk»
Al!© stukken voor d© Redactie bestemd, Advertentiës® en verder© Administratie franco toe te zenden aan «Se Uitgever®
Overal verkrijgbaar
En de Geest en de Bruid
zeggen: Mom.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVE: N.V. DRUKKERIJ EN,UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING lOcent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Nog altijd wordt door sommige
Christenen de leus aangeheven: „Chris-
tianiseering der openbare schoolof
beter nog: „het schoolonderwijs moet
van de Kerk uitgaan
Droeve misvatting van de taak der
ouders in het hoogst belangrijke stuk
der opvoeding.
Men gaat in zijn dwazen ijver zelfs
zoover de bijzondere school als product
van het, wat men ondefinieerbaar
noemt: neo-Gereformeerd of neo-Calvi-
nistisch beginsel te doodverven. En dat
lijkt in het oog van sommigen het ergste
wat er is.
Onkunde doet zoo spreken.
Onkunde betreffende het beginsel,
de wortel der opvoeding en onkun
de betreffende hetgeen zich in de vo
rige eeuw heeft afgespeeld.
Niet Kuyper, maar Groen van
Prinsterer is de man geweest, die
het eerst de leuze: de bijzondere school
regel, de openbare aanvulling, heeft
doen hooren.
Tot op de tragedie van de wet-Van
der Brugghen heeft Groen vastgehou
den aan wat hij noemde de facultatieve
splitsing der Staatsschool voor de ge
zindheden.
Toen dus nog geen bizondere school
gevraagd, maar evenmin wat de St.
Geref. in onze dagen willen, een school
naar artikel 36 der Ned. Geloofsbe
lijdenis.
Groen wenschte v r ij h e i d van on
derwijs voor ieder, en hij meende die
vrijheid het best gewaarborgd te zien
in de facultatieve splitsing naar de ge
zindheden.
Van een school uitgaande van de
Kerk wilde hij ook toen al niets weten.
Hij eischte gelijk recht in den Staat
voor Chr. Gereformeerde, Hervormde,
Lutheraan, Doopersche, Roomsche en
Jood. Hij was te veel Calvinist om een
kerkstaat te begeeren en om godsdienst
opvattingen, die met de zijne in strijd
kwamen, te willen weren en uitroeien.
Dwaasheid is het te beweren, dat
Kuyper eerst met dit beginsel gekomen
is, omdat hij het noodig had voor de
coalitie. Slechts onstellende onkunde
met wat er in de vorige eeuw gebeurd
is, kan zóó dom doen spreken.
Kuyper was in deze niet anders dan
leerling en opvolger van den grooten
Christen-staatsman.
In zijn eisch van facultatieve splitsing
verwierp Groen dus al het beginsel van
art. 36. Maar na het tragisch conflict
met Van der Brugghen, waarin Groen
zelfs aanleiding vond eenigen tijd uit de
Kamer terug te treden, veranderde hij
van inzicht en als hij in 1862 in de
Kamer terugkomt, aanvaardt hij den
godsdienstloozen Staat, begeert hij niet
langer facultatieve splitsing, maar ver
legt het zwaartepunt van den school
strijd van de openbare school naar de
bijzondere.
Zeer positief drukt hij zich uit in zijn
Studiën en Schetsen ter Schoolwets
herziening: „Niemand is meer dan ik,
voorstander van het openbaar onder
wijs geweest, op voorwaarde, dat het
met de behoefte eener godsdienstige be
volking in overeenstemming zou wor
den gebracht .Maar nu het tegendeel
geschied is, nu de godsdienst van de
Staatsschool geweerd wordt, nu moet
begunstiging ophouden. Nu brenge men
openbaar en bijzonder onderwijs in om
gekeerde verhouding. Nu geen voor
rang, geen uitbreiding der Staatsschool!
Zij moet te hulp komen, zij moet aan
vullen, suppleeren, waar het bij
zonder onderwijs te kort schiet."
Hier hebben wij dus de leuze, niet
voor het eerst bij Kuyper, maar
bij Groen: „de "bijzondere school regel,
de openbare aanvulling
En op de jaarvergadering van Chr.
Nat. Schoolonderwijs 1867 te Leeuwar
den gehouden, zegt Groen uitdrukkelijk:
„Sedert lang is mijn eigen standpunt
ter wetsherziening bekend. Tot de wet
van 1857 was ik voorstander van fa
cultatieve splitsing na dien t ij d
niet mee r."
Later zegt hij„Dit stelsel, den
voorrang van het b ij zonder
o n d e r w ij s, heb ik verdedigd, in en
buiten de Tweede Kamer, van 1861 tot
op heden. Met stilzwijgende toestem
ming van alles, naar ik meende. Thans
bestaat die ware of vermeende een
stemmigheid niet meer. Ik ontwaar se
dert eenige weken, dat de verscheiden
heid van inzichten groot is. En hier wijs
ik U op het gevoelen van mijn mede
strijder Elout van SoeterWoude, die
naar het door mij verlaten systeem
van facultatieve splitsing terugkeert.
Vooralsnog blijf ik bij mijn zienswijze."
En als Groen dan voor de voeten
wordt geworpen, dat de openbare
school niet mocht worden losgelaten,
dan antwoordt hij: „Gij moogt ze niet
loslaten, zegt ge. Gij hebt ze niet
kunnen vasthouden. Ze is niet meer in
uw macht."
Genoeg om te doen zien, dat Kuyper
in de leus: „de vrije school regel
Groen slechts navolgde, meer niet.
Dit wat de historie betreft.
Maar dan: het beginsel. Want het is
voor ons niet zoo, dat we de bijzondere
school noodgedwongen aanvaarden,
omdat de historie die richting uitwijst.
Het is voor ons een kwestie van be
ginsel, omdat w.ij een school, uitgaande
van de ouders, verlangen.
Niet een school, die Staatscreatuur
is, vrucht van Overheidsbemoeiing,
maar evenmin een school, die van de
Kerk uitgaat.
Trouwens wie op het voorbeeld der
vaderen wijst en naar art. 36 de school
wil inrichten, loopt al dadelijk vast.
We weten, dat de St. Geref. hoofd
zakelijk hun menschen hebben in de
kerk van Ds. Kersten, de Gereformeer
de Gemeente. Wil men het voorbeeld
der vaderen volgen en art. 36 in de
school toepassen, dan moeten en mogen
er alleen maar Gereformeerde Gemeen
te-scholen zijn We redeneeren nu van
het St. Geref. standpunt uit. Want wie
er maar niet oppervlakkig op los rede
neert en kennis van zijn vaderlandsche
geschiedenis heeft opgedaan, weet, dat
onze vaderen evenmin als in den gods
dienst, art. 36 op onderwijsgebied heb
ben toegepast. Er werd in ons landje
altijd door onderwijs gegeven in de
meest uiteenloopende godsdienstige
richtingen.
Maar, we willen de landshistorie nu
een oogenblik zien in het licht van Ds.
Kersten. Hoe moet het dan met de kin
deren van St. Geref. menschen, die niet
lid der Gereformeerde Gemeente zijn,
b.v .Ned. Herv. en b.v. Chr. Geref.,
want misschien heeft de S. G. P. daar
ook nog enkele stemmen onder
Men gevoelt wel, dat het in het ab
stracte heel gemakkelijk redeneeren is,
maar zoo gauw komt men niet aan de
praktijk toe, of men loopt vast, hope
loos vast, een feit waaraan men niet
ontkomt door critiek op andere par
tijen uit te brengen.
De school aan de Kerk, en dat naar
art. 36, is een pure onmogelijkheid.
Maar ook van Bijbelsch standpunt
volstrekt te veroordeelen.
Immers waar vindt men in de H.
Schrift aangewezen, dat de Kerk de
taak der ouders in het gezin moet over
nemen Nergens, wel het tegendeel.
De ouders zijn verantwoordelijk voor
de kinderen. De opvoeding is een ge
zinstaak, geen overheids- of kerkelijke
taak.
En hiermede raken we de kern waar
het hier over gaat.
Maar dat in een volgend artikel.
De N. R. Ct. had in haar blad van Zondag
j.l. in haar bekende rubriek „Onder de Men
schen" een artikel over „Huwelijksbureaux",
een gesprek met den directeur van een huwe
lijksbureau over de „zaken", die door dergelijke
inrichtingen verricht worden.
De schrijver van „Onder de Menschen" kreeg
van den directeur twee brieven te lezen, beide
voorzien van lange registers, bevattende de ge-
wenschte kwaliteiten in de verlangde echtge-
noote .Op de eerste lijst waren vijftien genum
merde voorwaarden gesteld. Onder meer: cor-
pulenten komen niet in aanmerking; volgzaam,
degelijk, lief. Stand is niet noodig, maar geen
dochter van een schoorsteenveger of een vodden
raper. Doodarm is geen bezwaar. Wel dokters
attest. Eenige portretten van verschillende kan
ten genomen. Geen valsch gebit. Niet langer dan
1.70 M. Ik ben 1.75 M. Grove lompe beenen
met gezwollen enkels komen niet in aanmerking.
Haar bruin of zwart. Oogen blauw of grijs.
Groen is uitgesloten.
De tweede lijst met vereischen waaraan de
reflectante moest voldoen, was nog veel langer
en verdiepte zich in allerlei lichamelijke be
schrijvingen tot in het discrete toe, waaraan de
gegadigde moest voldoen.
Dat is de moderne huwelijksopvatting.
Gelet wordt op het uiterlijk, ook op ver
mogen, stand, soms ook op karaktereigenschap
pen. Maar dan is men ook aan het eind van zijn
eischen. Dat de mensch ook nog een ziel heeft
wordt niet bedacht.
Opmerkelijk was echter het volgende, dat de
directeur aan den journalist vertelde
Een van de onvermijdelijkheden in de branche
van de echtverbindingen blijkt het regelmatig
adverteeren te zijn. „Anders besta je immers
niet". Maar de „christelijke bladen" nemen deze
advertenties niet op: „omdat zij alleen God
erkennen als de bemiddelaar tot het hwelijk".
Toch was onlangs een colporteur van een groot
katholiek dagblad zijn diensten komen' aanbieden.
De directeur, die wel beter wist, had zich aan
stonds bereid verklaard een contract aan te gaan
voor honderdduizend regels. „Mijn bankcrediet
was er goed voor". Maar den anderen morgen
was de man, die met zijn vrouw al verlokkende
plannen gemaakt had op dit fortuinlijke zaakje,
diep teleurgesteld teruggekeerd: hij mocht 't niet
afsluiten."
Hier wordt de Christelijke pers door een libe
raal dagblad misschien ongewild en niet bedoeld
een pluim op den hoed gestoken. Inderdaad zal
geen Christelijk blad, dat zichzelf respecteert,
er toe overgaan huwelijksadvertenties te plaat
sen ,al werden ze ook met goud betaald.
Dat de Roomsche pers ook op dit standpunt
staat, lijkt mij nog niet zoo zeker.
Meermalen heb ik in de Roomsche bladen
huwelijksadvertenties aangetroffen. Maar dan
werd meestal de bemiddeling van den geeste
lijke graag aanvaard. De echte Roomsche op
vatting van het huwelijk dus. De Kerk sluit ten
slotte dit huwelijk en het huwelijk is dan ook
een sacrament, welk bezwaar kan er dan tegen
zijn, dat de pastoor of kapelaan bruid en bruide
gom bij elkander brengt
In Protestantsche kringen is dat echter anders.
Wij beschouwen het huwelijk niet als een
schepping van de Overheid, maar ook niet als
een product van de Kerk. Het huwelijk bloeit
op uit de schepping zelf 'en was door God' in
gesteld vóór de Kerk of de Overheid bestond.
Kerk en Overheid zijn gevolgen der zonde. Maar
het huwelijksleven bloeide reeds in het Paradijs.
Een groot theoloog heeft eens geschreven:
„In het Scheppingsmysterie ligt het huwelijk als
zoodanig, en dus als Goddelijke ordinantie ge
fundeerd; en juist om dit Scheppingsmysterie
moest het zevende gebod als wachter bij het
huwelijk van God besteld worden. Er liggen in
ons menschelijk wezen twee mysteriën: le de
mysterieuse eenheid van ziel en lichaam en
2e de mysterieuse eenheid van het organisme
der mënschheid als een geheel, als uit éénen
bloede, door de splitsing in man en vrouw.
Welnu, wie het huwelijk weg wil hebben of
tegen het huwelijk zondigt, wat doet hij anders,
dan dat hij het tweede mysterie van het eerste
mysterie losmaakt, en het tweede losmaakt van
zijn doel Ziel en lichaam moeten beide als
eenheid in man en vrouw worden samengevoegd
en wie deze samenvoeging zoekt enkel in het
lichaam, buiten de ziel, vernietigt, zooveel aan
hem ligt, de eenheid van ziel en lichaam in de
eenheid des persoohs en raakt uit het mënsTïïe
lijke in het dierlijke. Huwen onder de menschen
en paren onder de dieren verschilt juist door
dit heerschen van de ziel in het huwelijk, en
het alleen heerschen van het vleesch in het
paren der dieren. Zoo is dus het huwelijk niet
een verzinning van menschen, maar in de schep
ping zelve gegrond, en wel gegrond in het
dubbele feit: le dat God den mensch man en
vrouw schiep, en 2e dat hij den mensch schiep
ziel en lichaam is, zich naar ziel en lichaam ver
scheidingen dooreenvlecht, zoodat een man, die
ziel en lichaam is, met een vrouw, die eveneens
zie len lichaam is, zich naar ziel en lichaam ver-
eenigt, hebt gij de rijke gedachte en al de rea
liteit van den huwelijken staat."
Men gevoelt, dat wanneer men deze rijke ge
dachte diep doordenkt, geen speld tusschen dit
diepgaand beginsel is te krijgen.
Maar nu is dit juist het fatale van onzen
modernen tijd, dat het verschil tusschen mensch
en dier wordt weggewischt, ook voor wat be
treft het huwelijk. Men moet de moderne roman
litteratuur maar lezen om te zien hoe de tegen
woordige huwelijksopvatting is. Vleeschelijke
hartstochten worden beschouwd als DE LIEFDE
en als de passie-vlam is uitgedoofd heeft de
mensch weer recht zichzelf te zijn en zich aan
een ander te pafen, naar wie zijn LIEFDE
(lees harstochten) ook mogen uitgaan. Op dit
dierlijke beginsel wordt de beruchte „droehoeks-
constellatie" in de moderne roman opgebouwd.
En het is alles één groote tragiek, één groote
ellende, waar het op uitloopt, want de mensch
blijft nu eenmaal in het bezit van een ziel, ook
al kijkt hij er niet naar om en verwaarloost
hij ze.
Hartstocht wordt voor liefde aangezien. En
toch liggen zij beide zoo ver uit elkaar.
llitleving van de hartstocht is niet anders
dan uitleving van het bruut egoïsme, zelfhand
having ook al gaat er een ander bij onder. Liefde
daarentegen staat precies aan de andere zijde,
zij is volkomen zelfovergave ten bate van een
ander. Zij hebben dan ook niets met -elkander
gemeen, evenmin als het paren der dieren en
het huwen van de menschen met elkander ge
meen kunnen hebben (als het huwelijk tenminste
werkelijk als huwelijk verstaan wordt).
Het loslaten van dit positief Christelijk be
ginsel is de oorzaak van zoovele ongelukkige
huwelijken, van zooveel echtscheidingen, van
zooveel drama's waar nooit een buitenstaander
iets van te weten komt.
En dan wordt in moderne kringen gesmaald,
dat de „bekrompen" Christelijke geest een knel
lende band van het huwelijk maakt, en dan
maakt men zich op om de huwelijkswetgeving
te wijzigen, want die band moet worden los
gemaakt. De mensch moet immers vrij zijn om
zich uit te leven
Alles gevolg van het verkeerde begrip van
LIEFDE, men ziet een passie voor liefde aan.
Men gaat oppervlakkig een verbintenis aan, in
vlam gezet door een looze hartstocht, en als
straks niet meer dan een paar doove sintels
overblijven, moet de band weer worden losge
maakt, moet men vrij zijn om het spel met een
ander te kunnen beginnen.
Hier hebt ge de armoe der wereld.
In zijn kostelijk werk „Het huwelijksprobleem"
schrijft Dr. C. Honig: „Hoe zal het gaan Zal
er e'en geestelijke religieuze opleving kunnen
ontstaan, machtig genoeg om het niets-ontziende,
het onteerende, het leven verprolitariseerende
individualisme te overwinnen Zal het duidelijk
worden wat het begrip der menschelijke vrijheid
inhoudt Zal het collectieve zich baan breken
als een zegenrijke bestrijding van verderfelijk
egoïsme Gevoel van menschelijke verantwoor
delijkheid, vertrouwen op God, geloof in elkan
der zijn voorwaarden, -die voor de daad van de
huwelijksverbintenis onmisbaar zijn. Dan wordt
het leven in ware echtgemeenschap aanvaard.
Ons levenslot ligt in Gods handen. Ook de
realiseering van zijn gedachte in het ideaal van
ons persoonlijk verbonden leven in eenheid van
lichaam en ziel"En aan het slot zegt hij:
„Op al deze vragen kan slechts één antwoord
gegeven worden, 't Huwelijk is een werkende
realiteit naar zijn metaphysischen zin, naar de
gedachte Gods. Alle wereldleven openbaart die
zelfde werkzaamheid. Waar bet huwelijk werk
zaam is naar Gods eeuwig verbond, zal het ons
ten eeuwigen zegen zijn Eenheid van leven is
het dan in Hem, tot Wiens eer en verheerlijking
alle dingen zijn
Welk e'en rijkdom openbaart zóó het waar
achtig Christelijke huwelijk. Ik sprak dezer dagen
een vrouw, die mij, toen het gesprek over deze
dingen' liep, zei: Mijn ruwelijk is rijk en ik weet,
dat ik alle vertrouwen in mijn man stellen kan,
want ik weet hoe God ons somengebracht heeft.
Hier wordt de rechte toon aangeslagen. De toon,
waarin ook ons schoon huwelijksformulier
spreekt, als het zegt: „daarmede betuigende, dat
Hij nog heden ten dage aan een iegelijk zijne
huisvrouw gelijk als met Zijn hand toebrengt".
Wat maakt het „Christen zijn" ons leven
toch rijk 1
UITKIJK.
XXI.
JODENDOM EN CHRISTENDOM. (3)
Middelharnis, 20 Februari 1932.
Zeer geachte Heer SLAGER,
Uw meer vooraanstaande plaats in de Sy
nagoge doet mij, vóór ik verder over 't Joden
dom schrijf, Uwe aandacht vragen voor een
teedere kwestie, die ik vroeger de eer had met
U te bespreken, toen ik in een artikel 't woord
„Jood" bezigde.
U hebt me toen beleefd uitgenoodigd om 't
woord „Jood" "te vermijden en daarvoor „Is
raëliet" in de plaats te stellen.
Uit den aard der zaak zal onze achting voor
den Heiland, die zelf een Israëliet was, er toe
leiden om met die onderscheiding van „Jood"
of „Israëliet" terdege rekening te houden; maar
als ons Christel ij k beginsel er ons toe
drijft om nadrukkelijk onderscheid te
moeten maken tusschen de twee betitelingen,
dan vergunne U ons daarvan publiekelijk reken
schap te geven, opdat U en Uwe geloofsgenoo-
ten op Flakkee ons niet ten laste leggen een
odium erga Judaeos, of Jodenhaat, dien ik
niet ken.
Niet ken, omdat de historie van Uw natie,
sinds de eerste kiemen van 't Jahvebewustzijn
in Uw volk gelegd werden door den ook door
ons aangebeden „Ik zal z ij n, Die Ik z ij n
zal", mij niet onbekend is. En die Joodsche
historie uit de door U en ons aanvaarde Oud-
Testamentische oorkonden en documenten; mèt
de Joodsche historie na Uw diaspora of ver
spreiding uit Sion na zijn verwoesting, ons diepe
indrukken heeft achtergelaten van 't roemen,
maar ook van 't ontzettend bitter lijden èn de
onmenschelijke afslachtingen, verguizingen, be
spottingen, vervolgingen, achteruitzettingen als
burgers tot paria's in ghettos of Jodenbuurten....
die gewijde en ongewijde geschiedenis leidt onze
gedachten niet tot een odium of haat van Uw
volk, maar zou ons veeleer prikkelen om in
dezen nood der tijden U op te zoeken om niet
Uw volk Jahve en Elohim en Schaddai te
smeeken in Kerk en Synagoge, om Neerlands
volk te bewaren voor vernietiging der Gods
kennisnaar de idealen, die 't Bolsjewisme
zich in Rusland en overal stelt.
Te meer zou ik dat odium onderdrukken, nu
er in Duitschland en (Nederland een Anti-
Semietische of Hittler-beweging op touw gezet
is, die, door de Nationale Socialistische Arbei
derspartij in 't leven geroepen, Uw volk weer
wil schaden en schenden en terugvoeren naar
't tijdvak der Middeleeuwen, toen in Europa
Uw kinderen drinken moesten 't bloed hunner
doorstoken moeder.
Mocht dan ook die Duitsche patriottische be
weging zich verder te Uwen ongunste uit
breiden, dan zult U gewis de Antirev. partij,
èn zeer zeker de Geref. Kerken naast U vinden
om de Constitutie of Grondwet te handhaven,
elks Religievrijheid te mainteneeren, de
menschelijke persoonlijkheid te eerbiedigen en
oprichting van -toekomstige Gettopoorten te ver
ijdelen; dan zal „de geest des Zwijgers" of
Oranje, vaardig worden over onze Partij, om
de Anti-Semietische actie te remmen, opdat ieder
burger een stil en gerust leven hebbe om zijn
God te dienen op zijn eigen achtenswaardige,
en niemands geweten krenkende wijze.
Maar, mijnheer Slager al is dus dat odium
verre van ons, toch moeten we de kwestie
„Jood óf Israëliet" nader onder de
oogen zien.
Principieel weiger ik absoluut
om eiken Jood een Israëliet te noemen.
Envoor 't woord „Jood" hebt U zich
nooit te schamendat deed zelfs Uw Opper
rabbijn niet, wijlen mijnheer Tal te Arnhem,
toen hij in een feestrede sprak voor honderden
Joodsche feestgenooten
„Waarom ligt zulk een.aangrij-
pende macht in de psalmen? Waar
om heeft de koninklijke zanger altijd woorden
van zoo treffende innigheid Waarom drin
gen zijn verzen zoo diep in 't harte Omdat
aan Davids hooge dichterlijke vlucht zich een
reine ware geestdrift paart; omdat hij niet
enkel een dichter van Gods ge
nade, maar óók een Jood van Gods
genade was; gmdat een heilig vurig Gods-
bewustzijn hem doordrong; omdat hij niet enkel
een begaafd poëet, maar bovenal een waar
achtige Israëliet was."
En dan de nieuwe Synagoge „inwijdend"
spreekt hij
Mocht ik in die dikwijls half uitgedoofde
harten, wat gloed kunnen doen ontvlammen;
gloed voor de waarheden onzer Thora (wet)
voor onze Joodsch-nationale herinneringen; voor
den eerbied, waarmede we opzien naar de hel
den van ons geloof, naar de leeraren onzer