Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. de Beste! IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3823 WOENSDAG 10 FEBRUARI 1932 46ste JAARGANG liSTEL BATTERIJ PRIJS 25 CENTS Alle stukk@a voor de Redactie bestemd, Advertentiëaa ©as verdere üd^inlstratie, franse® toe te asetsdesa aan de Uitgevers Overal verkrijgbaar Brieven uit Amerika. GEBROKEN BAKKEN Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per' drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIE tf 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. KLACHTEN OVER DE R. T. M. Een Flakkeeënaar, die met „H." onderteekent, schrijft het volgende aan de N. Rott. Ct. PERMANENTE VERKEERSMISERE OP GOEREE EN OVERFLAKKEE. Nu de tram voorloopig weer tot half Febr. blijft doorrijden, schijnt het, dat wij eiland bewoners niet van dit vervoermiddel verlost zullen worden. Of er nu eenige verbetering in zal komen In vele artikelen is reeds op den treurigen toestand gewezen, ten, eerste wat betreft den dienst op het eiland zelf en verder de verbinding met den vasten wal. Vergaderingen zijn gehouden, waar die toe standen gehekeld werden; tegenvergaderingen namen moties aan tot het behoud der tram. Wat zal echter de toekomst geven Het ver langen van het reizend publiek is toch waar lijk niet overdreven in den modernen tijd: snel en goedkoop verkeerVan de tegen woordige directie der R. T. M. is dit blijkbaar niet te verwachten en wat zullen rijk of pro vincie doen Ons kalm in afzondering laten Wie nu van het eiland af wil moet tegen moeite en kosten niet opzien ;over afstanden van 20 en 30 K.M. rijdt de tram uren. Komt daar nu geenerlei verbetering in Zijn alle vergaderingen, alle publicaties alleen maar storm in een glas water geweest en eindigt het met een sisser Krijgen we geen beter en goedkooper auto-veer Middelharnis—Hel- levoetsluis, waar momenteel een enkele reis luxe wagen 7—10 gulden kost? Van Ooltgensplaat-steiger was vroeger een goede verbinding naar Numansdorpj. Deze steiger steekt tegenwoordig letterlijk in de modder. Ook hier wordt niets ter verbetering gedaan. Het zou hier eenvoudig zijn om goede veerverbinding Dinteloord—Ooltgensplaat— Numansdorp te maken, door den bestaanden steiger ongeveer 600 meter te verlengen, ver der de rivier in te brengen. Het verkeers- en verbindingsvraagstuk met Flakkee is zeer eenvoudig en kan met behulp van rijk en provincie opgelost worden. Er schijnt echter niet de minste aandacht aan het eiland te worden besteed. H. Het is inmiddels bekend geworden', dat de tram niet tot half Februari a.s., maar zooals van te voren uit te rekenen was tot Januari 1933 zal blijven rijden. Wij hebben er ons geen oogenblik ongerust om gemaakt. De vraag is nu echter: wat zal er nu ge beuren De inzender, die hierboven aan het woord is, overdrijft niet in zijn klachten. En de Sommels- dijksche motie, die overal waar ze behandeld werd in de Raden, met groote meerderheid van stemmen of algemeene stemmen werd aange nomen, vraagt behoud van de tram in ver beterde conditie. Of het helpen zal DE OUDDORPSCHE KWESTIE. Over de Ouddorpsche kwestie kregen we nog verschillende ingezonden stukken, waarvan we er nog één dat van een bestuurder van den Ned. Chr. Landarbeidersbond zullen op nemen. Wij blijven overigens bij wat wij de vorige week hebben geschreven. Wij zijn het met den heer Krijgsman eens, dat niet is uitgemaakt wie de daders der bal dadigheid zijn geweest en het is daarom niet geoorloofd er de Chr. Landarbeidersorganisatie de schuld van te geven. Maar daarom juist te meer was het nood zakelijk, dat deze organisatie zich van die ge weldpleging vrijmaakte, hetgeen verleden week Dinsdag dan ook gelukkig is gebeurd. Overigens blijven we voor de Ouddorpers hopen, dat er een regeling getroffen kan worden, die voor beide partijen bevredigend kan zijn. Moge hiertoe beiderzijds bereidwilligheid en samenwerking gevonden worden. DE VERWORPEN PACHTWET. Men heeft uit de loutere mededeeling van de verwerping der Pachtwet in ons blad van Vrijdag j.l. willen opmaken, dat wij dezen gang van zaken toejuichten en verblijd waren, dat de Pachtwet van de baan was. Wel een beetje voorbarig geoordeeld. Wie den gang van zaken goed gevolgd heeft, weet dat de A.-R. Kamerleden slechts tegen een bepaald onderdeel der Pachtwet zeer over wegende bezwaren hadden. Het groote struikelblok was het continuatie- recht met de mogelijkheid van pachtbepaling door den rechter, waarin een onredelijke dwang ten aanzien van den grondeigenaar opgesloten lag. Om onredelijke pachtopzegging te bestrijden werd de wenschelijkheid bepleit van recht op schadeloosstelling bij onredelijke pachtopzegging. Het ging er dus niet om om de Pachtwet van de baan te hebben, zooals men ons schrijft, maar men wilde al te ver ingrijpende bemoeiing in het eigendomsrecht voorkomen. En daar de Eerste Kamer het recht van amen dement mist, moest men de wet verwerpen, waarbij echter aan de Regeering duidelijk te kennen is gegeven, dat wanneer in den geest als door de Eerste Kamer uitgesproken, een ge wijzigd ontwerp werd ingediend, zij de groote meerderheid van ons Hooger Huis aan haar zijde zou vinden. Een soort van verkapt gebruik van het recht van amendement, zooals onze parlementaire his torie er meer kent. Men wachte zich dus wel voor een scheeve voorstelling, die van een zijde, waar men graag op dezen gang van zaken wil speculeeren, maar al te bereidwillig gegeven wordt. EEN MULTIMILLIONAIRSDOCHTER EN EEN TUINDERSZOON. Beste Vriend! Marionette, de dochter van een multimiiiio- nair, wandelt in den vroegen morgen op Zondag in haar prachtig aangelegden tuin. Achter, aan een dwarsweg, staat het huis van den tuinman. Het is nog schemer. De lichten bij den tuinman zijn nog aan. Door het raam kan zij zien, dat de jongens, die zij allen bij naam kent, aan het oefenen waren voor hun koorzang, die zij straks in de kerk moeten zingen. Ook een dochter, die de piano speelt, doet in dit koor mede. Zij zingen „Work, for the nigth is coming, Work through the sunny noon, Til] brightest hours with labor. Rest comes sure and Soon. Work for the night is coming, When man work no more. Give every flying minute Something to keep in store.'' Vrij vertaald „Werk, want de nacht zal komen, Werk van den morgen aan. Laat niet in wufte droomen 't Ochtenduur vergaan. Tijd weet van slaap noch rusten Zie 't zonlicht op zijn baan, En laat II niets gelusten Voor gij hebt gedaan." Van uit het prieëel, waar zij in dezen Sab- bathmorgen heeft plaats genomen, kan zij 3e activiteit van dit gezin gadeslaan. Zijn deze menschen eigenlijk niet gelukkig Is de uiting van hun leven niet 't bewijs, dat zij het doel van hun leven verstaan zes dagen werken zij om de groote residentie van haar vader als een paradijs te onderhouden, en op den dag die hun voor rust gegeven is, zijn ze in dezen vroegen morgen al bezig om zich te oefenen, opdat ze straks ook in hun Godshuis de schoone zang kunst dienstbaar kunnen stellen aan den eere- dienst. Werkelijk, deze menschen zijn gelukkig. Moeder, die niet jong meer is, staat in de keuken het ontbijt in orde te brengen. Ook zij zingt mede, terwijl zij haar arbeid verricht. Zij geniet er blijkbaar in, dat haar kinderen zich in deze bezigheid verlustigen. Daar kraakt iets in de verte. Het zijn de doode takjes, die door den tuinman in zijn loop breken onder zijn voet. Marionette staat op. Zij wil niet in dit vroege uur opgemerkt worden, maar 't is te laat, want haar hond, die altijd bij haar is, verraadt haar tegenwoordigheid, en springt kwispelstaartend tegen den tuinman op, die hij even goed kent als zijn meesteres, „Good morning, miss. Ik dacht wel: waar uw hond was, zoudt ook gij zelf wel zijn „Yes, sir. Good morning. Is 't geen heerlijke morgen Ik vind den vroegen morgen de beste tijd van den dag. „Ja, miss, en vooral de Zondagmorgen", zei hij. Toen de tuinbaas weg was dacht zij: zou de Zondagmorgen een andere zijn dan de andere morgens Misschien wel voor die menschen. want hun leven en levensopvatting is zoo ver schillend van de onze. O, kon ik maar eens met hun medeleven erl genieten wat zij genieten. Toen zij naar huis wandelde, hoorde zij in de nabijheid van het huis een geweerschot. Haar broer, die niet door een woudduif in zijn slaap wilde gestoord worden, had het beest van de tweede verdieping door het raam neergeschoten. Marionette raapte de duif, die zoo menigmaal haar oor gestreeld had met zijn gekoer, op. Arm dier gesneuveld, omdat hij zijn natuurlijk leven leeft en daaraan uiting geeft. In de garage was de chauffeur haar auto aan 't oppoetsen. „Zeg Jan, ik wou eens naar de Emanuel Pres- biterian Church om half elf. Je kunt dan daar wel wachten, of mee de kerk ingaan. Het duurt, geloof ik, zoowat een uur." Jan dacht: wat zal er nu gebeuren Zal mijn miss een kerkganster worden Het was niet onmogelijk, want daar had ze precies aanleg voor. Hij had een gemakkelijk leven bij haar in vergelijking met de andere chauffeurs, die alle nachten op de straat waren met haar broers en de reeds getrouwde zusters. Zij was altijd thuis. En als er een partijtje was, waar zij niet buiten kon, dan was zij de eerste, die haar chauffeur riep om naar huis te gaan. Marionette had tegen de keukenmeid gezegd, die al zoo lang bij haar ouders diende als zij oud was: „Ik ga vanmorgen naar de Presb. Church, daar gaat onze tuinman immers ook, is 't niet 7" „Jawel, Marionette, ga maar eens, het zal je geen kwaad doen. Ik kan mijzelf geen leven voorstellen zonder de kerk, want ik ben daarin grootgebracht, maar het leven zooals jullie dat hebt, is geen leven, dat is de duisternis van den doodv" Marionette schrok: zoo had ze de keukenmeid nog nooit hooren praten. Ze ging naar de kerk. De dominee had tot tekst 1 Petrus 1 vers 24 en 25: „Want alle vleesch is als gras, en alle heerlijkheid des menschen is als een bloem des velds. Het gras verdort, en zijne bloem is af gevallen, maar het woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het woord, dat onder U verkondigd is". O ja, dit is het leven. Dit is het 'geheim van hun gelukkig leven. Voor 't eerst bad Mario nette: „O God, openbaar dit leven ook aan mij". De kerk ging uit. Uit een zijdeur, waar haar auto stond en de chauffeur reeds met het portier in zijn hand op haar stond te wachten, kwamen de koorzangers, ook de jongen van den tuinbaas, de middelste van de drie, die Marionette een bij uitstek lieve jongen vond. In haar oog was er geen knapper verschijning op de wereld. Zij hield hem even staande en zei: „Zeg tegen ;e moeder, dat dk over een half uur even kom". De chauffeur reed naar de villa. Marionette ging naar haar kamer en overdacht het ge hoorde in de kerk. En voor 't eerst ging er van uit haar kamer een gebed op om meer licht. Toen zij naar beneden ging om even den tuinbaas een bezoek te brengen, vond zij haar broers en haar vader nog in hun nachtslaap. Zij verafschuwde dat ongeestelijke en zelfs on natuurlijke leven. Het was niet eer gebeurd, dat Marionette uit eigen beweging een visite kwam brengen bij den tuinman. Toen zij een klein meisje was, had ze wel eens met de kinderen gespeeld, maar de laatste 15 jaar was zij er niet in huis geweest. Zij vond den tuinman met zijn Bijbel voor zich. Daaruit onderwees hij zijn kinderen, die naar de Zondagsschool gingen, en daar voorbe reid moesten komen. Marionette vertelde den tuinbaas haar begeerte om iets van dat leven deelachtig te worden. Het gesprek werd intiem. De tuinbaas deed hier het werk, dat eer een Filippus deed 'bij den Kamerling. George, de middelste van de drie jongens, had zich inmiddels wat verkleed, want hij moest de twee koeien, die hen en de villabewoners van melk en boter voorzagen, hun voer gaan brengen. Marionette riep: „Wacht even, George, ik ga mee met je." Toen zij langs het prieëel liepen, liet Mario nette hem den vogel zien, die in den vroegen morgen gedood was om zijn liefelijk gekoer. George zei: „Geef haar mij, ik zal haar voor je opzetten, zij is weinig of niets gehavend". Een maand later gaf George haar den vogel. „George", zei Marionette, „dien morgen toen dit dier gedood werd, heb ik het leven ge vonden. Ja ik bezat het al, maar ik wist het niet. Nooit heb ik het leven geleefd van mijn mede-collegestudenten, maar ik had ook geen kennis aan het leven van een Christen. Dit is mij door genade geworden. En nu leeft er nog een begeerte in mijn ziel en dat is, om nu ook omgang te krijgen met dat volk, dat God kent en in Zijn wegen wandelt." Marionette, die erg vrij was met de keuken meid, had haar veel verteld, en deze had veel duisterheden voor haar helder gemaakt, ofschoon ze niet erg thuis was in de H. Schrift, want catechetisch onderwijs had ze niet gehad. Reeds lang riep zij rond met een zaak, die zij de keukenmeid niet durfde zeggen, maar op een morgen, dat zij met haar in de keuken was, kwam het er uit. DOOR H. ZEEBERG. 8) „Ben je malNaar dat saaie dorp 't Is hier in Rotterdam toch duizend procent prettiger wonen. Je kunt hier je leven eens uitleven." Elsa gaf weer geen antwoord. Stil liepen zij naast elkaar voort, tot Dolf de stilte verbrak: „Zet die gedachte uit je hoofd, Elsa. Moeder is veel te blij, dat jij het hier zoo goed hebt." t j n°® eens z'en 9a^ Elsa verstrooid terug. Inderdaad zou het haar smarten en pijn doen, wanneer zij Mevrouw Le Grand verlaten moest. Toch had zij de afgeloopen dagen in ernst er over nagedacht. ,,'t Wordt onze tijd, h3or, Dolf. Wij pakken even een trammetje." De trein, die even vóór half acht Rotterdam verliet, stond, daar het Maasstation het begin punt was, gereed, zoodat Dolf, die vergezeld was van Elsa, een goede plaats kiezen kon en zij nog even konden praten. „Doe je moe de hartelijke groeten, als je morgenavond thuis komt 7' Eerst te half twaalf arriveerde de trein in Meerstad, zoodat er voor Dolf geen denken meer aan was, naar het dorp te gaan. En den volgen den dag had hij zijn werk op het kleine handels kantoor, dat hij nu met het groote in Rotterdam ging verwisselen. „Ik beloof het je plechtig, voogdes", zeide hij. Er tintelde iets in zijn oogen. Elsa wist niet, of het spot, humor of sarcasme was. .,Je kunt soms verbazend onaardig doen, Dolf." „Trek het je niet aan, Elsje, 'k Heb vandaag den indruk gekregen, dat je zoo'n weinig voogd over mij spelen wilt. Maar begin daar niet aan, want dan zal ik een weerbarstige pupil zijn. Laat mij maar gerust mijn gang gaan. Ik loop niet in zeven slooten tegelijk, al zal ik wel eens denkbeelden hebben en verkondigden, die je schul deloos zieltje kwellen. Laat mij begaan, zus. Ik red mij wel. Moeder en jij denken minstens, dat ik door en door goddeloos ben. Er zijn er wel minder, hoor." Elsa vond het het verstandigst, op déze op merkingen niet te reageeren. Maar met pijn in het hart staarde (zij den trein na, die spoedig daarop vertrok. Dolf was geheel op den ver keerden weg, wat niet alleen bleek uit zijn op merkingen, die vlijmden door spot, maar ook uit zijn dóen en laten. „Ik red mij wel". Het klonk als een honen van God Elsa in de ooren. Wat was dat nu Was dat nu jeugdige over moed? Of was het werkelijk een zuivere, op rechte bekentenis van ongeloof Zij kon op die vragen geen antwoord geven. En met een bekommerd hart verliet zij het per ron, om langzaam, het was kostelijk zomerweer, naar huis te gaan. Het voorwerp harer overdenking had zich be- hagelijk in een hoek van een leege coupé ge nesteld, genietend van een sigaar, maar méér nog van het succes, dat hij dien dag had be haald. Maar zijn gedachten bepaalden zich toch ook tot Elsa. Hij waardeerde het in haar. dat zij het goed met hem meende en hem wilde helpen. Maar van die hulo was hij juist niet gediend. Hij kon zich niet meer vinden in de sfeer van moeder en Elsa en al die anderen. Het beste was maar, want hij wilde eerlijk blijven, dat bij gelegenheid eens ronduit te zeggen. Dan glimlachte hij plotseling: hoe was het toch mogelijk, dat zij hem opeens zoo met an dere oogen aanzagen Hij was naar hun idee een volslagen ongeloovige; iemand, die maar luk raak leefde. En wat konden zij eigenlijk op hem aanmerken Leefde hij niet serieus Werk te hij niet van dén morgen tot den avond Leidde hij een zedeloos leven Was hij een kroeglooper Niets van dat alles. Welnu, wat hadden zij dan op hem tegen en waarom moest hij als een onmondig kind behandeld worden Hij was in hun oogen een ongeloovige. Maar was hij dat wel Dolf, peinzend in de coupé van den naar Utrecht snellenden trein, meende van niet. Hij dacht niet precies als moeder en Elsa en de anderen, dat moest hij toegeven, 't Zat, naar zijn meening, niet in het kerkgaan. Hij kende de menschen, die zoogenaamd Chris telijk waren, maar die de kat in het donker knepen. Die menschen hadden hem aan het wankelen gebracht. En nu meende hij, dat van het leven genoten worden kon. Hij was jong. En hij moest vooruit in de wereld. En dan kan je, oordeelde hij, je niet laten neerdrukken door allerlei sombere gedachten. Als hij wat ouder was, kon hij daaraan wel eens gaan denken. Het leven was toch al zoo kort. En als je dan nog vervuld moest wezen van dingen, die je van dat leven aftrekken-, zij moesten het hem niet kwalijk nemen, hij paste er voorloopig voor. Bovendien was er buiten de kerk ook veel goeds en veel edels. Hij dacht er nog aan, hoe teleurgesteld Elsa was, toen hij verklaarde, reeds een kamer te hebben. Hij had maar niet verteld, dat hij op zettelijk alleen op stap was gegaan, om haar daarna voor een voldongen feit te kunnen plaat sen. Want hij had wel begrepen, welke richting Elsa uit wilde: hem onderdak brengen bij men schen, die naar haar meening nu eens juist ge schikt waren; misschien wel een paar oude vrouwen, bij wie er geen lachje op over kon schieten. 't Was wel jammer voor Elsa, want zij meen de het goed, maar hij was toch blij, dat hij zijn eigen weg was gegaan. En dat zou hij blijven doen, als hij in Rotterdam woonde. De ver standhouding moest natuurlijk goed blijven, maar Elsa behoefde geen toeziend voogdes over hem te spelen. Hij was straks een en twintig en kon best zijn eigen pad, dat ontdaan moest zijn van alle traditie en alle dogma, wandelen. Vervuld met die gedachten greep Dolf een door hem gekochte courant en begon te lezen. Elsa had graag gewild, dat Mevrouw Le Grand iets van Dolf had gezegd, dat verband hield met zijn karakter en zijn optreden. De oude dame bepaalde er zich echter toe, slechts enkele algemeenheden te plaatsen. Haar gezelschaps juffrouw snakte echter naar een bemoedigend woord. En daarom begon Elsa zelf met eenige mededeelingen te doen. „Wacht den tijd af, Elsalief. Wij kunnen dien toch niet vooruitloop en. Het is best mogelijk, dat je bange vermoedens bewaarheid worden, wij weten het niet. Maar laat ons twee dingen niet vergeten. Allereerst, dat je broer in Gods Hand is en blijft. Alles geschiedt, zooals Hij het wil. En in de tweede plaats, laat ons steeds bedenken, dat wij, menschen, niet in Gods werk kunnen komen. Wij hebben te bidden voor het afgedwaalde, wij hebben te waarschuwen en te vermanen. Maar verandering brengen kunnen wij niet. Als het, wat de Heere moge verhoeden, met je broer verkeerd gaat, dan moeten wij daarin berusten, kind. Die berusting leeren wij in de leerschool des levens, maar méér nog in die van het gebed. HOOFDSTUK V. „Kerel, weet je wel, dat je met je neus in de boter gevallen bent „Wat bedoel je met deze raadselachtige taal?" vroeg Dolf aan zijn buurman. „Over twee weken groote fuif, man. Dan is de chef hier vijf-en-twintig jaar. Nog niet ge hoord „Hoe zou ik dat weten Ik ben hier nauwe lijks." „Dat is waar. Maar het zou kunnen, dat je al op de hoogte was. Er wordt hier waarlijk genoeg over gepraat, 't Zal ook een feest van belang zijn. Niet dat officieele gedoe natuurlijk. Speeches en cadeaux en weet ik wat meer. Het feest is 's avonds. In besloten kring. Muziek en zang en tooneelspel. Het personeel van de zaak heeft een tooneelclub gevormd. Jammer, dat je niet een maand eerder hier bent gekomen. Dan was er nog wel een rol voor je geweest. Wij hebben twee mooie stukken. Het wordt een pracht avond, die natuurlijk besloten wordt met een dansje. Zeg ik te veel, als ik beweer, dat je met de neus in de boter gevallen bent „Neen. Het begint tenminste heel aardig. Maar ik zal eerst eens rustig toezien. Het is alles nog zoo vreemd", meende Dolf, die voor dien morgen voor het eerst bij Smeetsman Co. werkte. „Als ik je nu 'een goeden raad geven mag, houd je hier niet op een afstand. Dat kon wel eens verkeerde gevolgen hebben. Want daar van zijn wij hier niet gediend. Wij nemen, dat is Rotterdamsche gewoonte, nieuwelingen on middellijk in den kring op. Maar wie zich op zettelijk afzijdig houdt, loopt de kans, absoluut genegeerd te worden", zeide de ander. Inderdaad moest Dolf toestemmen, dat hij gul en zonder eenige gereserveerdheid ontvangen was, wel in tegenstelling met de streek, waarin hij steeds had gewoond en waar men tegenover vreemdelingen altijd eenige terughoudendheid aan den dag legde, zoodat velen het er niet wennen konden. „Ho, ho, ik bén niet van plan, mij op den achtergrond te houden", lachte Dolf. „Er lijken mij hier leuke jongelui te zitten." „Respect voor je opmerkingsgave. Zóó is het. Er wordt hier hard gewerkt, dat moet je trou wens wel, anders maak je kennis met de straat keien, maar op zijn tijd wordt er geschertst en gelachen. Op een enkele uitzondering na is het hier een gezellig, leuk stel. Kniesooren heb je natuurlijk overal. Maar die laten wij vanzelf links liggen." „Dat is ook het verstandigst", gaf Dolf toe. „Met een begrafenisgezicht behoeven1 we niet te loopen." „Dat doet zij, die daar komt, zeker niet", lachte de ander,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1932 | | pagina 1