IPiilïEH
Haag lfi, B'dan
SPAHMS
Antirevolutionair
Orgaan
de Bestel
3ER m
V
in; hoc signo vinces
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden,
leenbank
FEUILLETON
No. 3819
WOENSDAG 27 JANUARI11932
46STE JAARGANG
IMHEL BATTERIJ
PRIJS 25 CENTS
nhou warl|
terdam
:MKOOL, ROODE
TTTE KOOL, gele
groene SAVOY E,
SKOOL, KROPSLA
enz.
est .bij
lOORT Wz.
S-SOIMflELSDUr
nt gelden aan leden
t. 's-jaars. Ze neemt
jen 3 pCt. 's-jaars,
eden. Voorschotten
lijks aangevraagd
n der leden van het
genheid tot inbreng-
Ig van gelden eiken
agauoDd van 6-4 uur
en kassier 0. J9FPE GZ.
K.
Alle stukken voor de Redactie bestemd» Advertentiën en verdere Administratie franco toe te asenden aass tl® Uitgevers
Overal verkrijgbaar
DE R. T. M. OP GOEREE EN
OVERFLAKKEE.
ALGEMEENE VERGADERING
der Vereeniging „Schuttevaer", op
Donderdag 21 Januari, des avonds
half 8, in hotel Spee te Sommelsdijk
GEBROKEN BAKKEN
5)
F. 11005 en 11946
ZWIJNDRECHT
260
in17273
aeubelcn en vierkante
Badstoelen,
bekleed en onbekleed
zooals Fapierman.
sis. Ook verkrijgbaar
rd, Middelharnli.
middagmalen inde
lamsche restaurants
ran vertrouwen is.
irtrouwen vindt in
ifaire
tNT P. SIMONS
viachmarkt 12
Kerk, Telef. 56341
a kwaliteit en ook
geven wordt.
>udste zaak is van
dat u daar net en
matige prjjzen kunt
tnentaar overbodig.
SQHOFN te dragen
tage schoenwerk
>kter en Apotheker
Iroge en warme voeten
bevelend,
RB Middelharafs
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
ib ML
DE BURGEMEESTERSBENOEMING
TE OUDE TONGE.
De heer J. C. de Bonte uit Dirksland be
spreekt in een ingezonden stuk in „Onze Eilan
den" onze driestar over de burgemeestersbe
noeming te Oude Tonge.
Veel brengt hij tegen de door ons getrokken
conclusie niet in, hetge'en hem trouwens op
grond van de verhoudingscijfers in die gemeente
niet gemakkelijk zou vallen.
Als hij zegt, dat het hier een coalitie in optima
forma geldt, dan heeft hij het bij 't rechte eind,
en daarvoor behoeven zich noch de A.-R. noch
de R.-Kath. te schamen. Zij blijven in het spoor,
dat al bijna een halve eeuw door beide partijen
is bewandeld.
De heer De Bonte behoeft zich dan ook niet
ongerust te maken, dat de Oude Tongensche
R.-Kath. en A.-R. bevolking hier niet achter de
kiesvereenigingen zou staan. Die zaak is in orde.
Dan vraagt de heer De Bonte wat de R.-K.
en A.-R. te dezer zake overeengekomen zijn en
acht het begrijpelijk, dat de R.-K. willen, dat
het een A.-R. burgemeester van Ned. Herv.
richting moet zijn. „Immers, de N. H. Kerk, met
haar diverse nuanceeringen van orthodox-cal
vinistisch tot ethisch-religieus toe, maakt het
mogelijk, dat er nog al wat te schipperen valt."
Hierop kunnen wij antwoorden, dat de eisch
„van Ned. Herv. richting" door de R.-Kath.
yolstrekt niet gesteld is. Het eenige, dat R.-Kath.
en A.-R. overeengekomen zijn is, dat er aan
gedrongen zou worden op een A.-R. burge
meester.
En ook de beschouwing, die de heer De Bonte
er aan vastknoopt is er geheel naast, want als
hij kerkelijk goed georiënteerd was, zou hij wel
weten, dat de Ned. Herv. A.-R. schier uit
sluitend te zoeken zijn onder de leden van den
Geref. Bond. Wie niet orthodox-calvinistisch is
in de Ned. Herv. Kerk, is meestal ook geen lid
der A.-R. partij.
Er valt hier dus niets te „schipperen".
Ten slotte stoot de heer De Bonte zich aan
het voorbehoud, dat door ons gemaakt werd,
„mits een krachtige persoonlijkheid", en hij
maakt hier de tegenstelling: „Oude Tonge heeft
geen behoefte aan een krachtfiguur, maar aan
een sociaal voelend en denkend burgemeester."
Maar we zijn zoo vrij te vragen: het een be
hoeft het ander toch niet uit te sluiten De heer
De Bonte ziet een tegenstelling waar ze niet
behoeft te zijn. Ging zijn tegenstelling op, dan
zouden er in de S.D.A.P. geen krachtige per
soonlijkheden kunnen zijn en we denken, dat we
den heer De Bonte en zijn partijgenooten be-
leedigen zouden, als we dit durfden beweren.
We gelooven integendeel, dat het „sociaal
voelend en denkend" elem'ent het 'best in een
krachtige persoonlijkheid naar voren kan treden.
Als we spreken van een krachtige persoon
lijkheid, dan bedoelen we daar alleen mee, dat
in Oude Tonge een burgemeester op zijn plaats
is, die niet geleid wordt, d. w. z. dan door de
eene partij in deze richting, dan door de andere
partij in die richting geduwd wordt, maar een
man, die leiding weet te geven. In Oude Tonge
met zijn vele en scherpe verhoudingen is alleen
een flinke figuur op zijn plaats.
Als de heer De Bonte aan het slot van zijn
artikel de opmerking maakt: „Op zijn minst
hebben de O. T. ingezetenen recht te weten,
wat de R.-K. en A.-R. over de burgemeesters
vacature zijn overeengekomen", dan gelooven
we te mogen aannemen, met ons antwoord den
heer De Bonte tevreden te hebben gesteld.
BEDOELD NOCH GEZEGD.
De Chr. Hist. „Zuid-Hollander" is boos over
onze driestar over de secretarisbenoeming te
iMiddelharnis. Zooals onze lezers zich zullen her
inneren, hebben we er op gewezen, dat in deze
gemeente een Chr. Hist, secretaris niet op zijn
plaats zou zijn.
Wij schreven voorts
„Bovendien zijn er tegenwoordig Chr. Hist, en
„Chr, HWt.", de laatsten tusschen aanhalings-
teekens. Er zijn van die liberale sollicitanten
naar allerlei publieke ambten, die er geen be
zwaar in zien, zich in een rechtsche gemeente
als „Chr. Hist." aan te dienen, dat maakt hun
persoon wat aannemelijker.
„De Zuid-Hollander" trekt hier de conclusie
uit, „dat al zou een liberaal zich als „Chr. Hist."
aandienen, daarom het omgekeerde nog niet
waar is. Ieder Christelijk Historisch sollicitant is
niet liberaal. Dat addertje schuilt hier onder
het gras."
Wij antwoorden hierop, dat wij niet zónder
oorzaak geschreven hebben wat we schreven.
Uit den aard der zaak kan de redacteur van
„De Zuid-Hollander", die in Voorburg zit, dat
niet weten.
Maar hoe hij er toe komt, om nu ook het
omgekeerde uit onze woorden te lezen, is ons
een raadsel. Wij weten even goed als onze
Chr. Hist, collega, dat al is een koe een vier
voetig dier, daarom alle viervoetige dieren nog
geen koeien zijn. We hebben daarom ook uit
drukkelijk geschreven, dat er tegenwoordig ook
„Chr. Hist." tusschen aanhalingsteekens zijn.
Daar zit in opgesloten, dat er dus ook zijn zon
der aanhalingsteekens en dat zijn de goede, de
echte, de m'enschen, die uit beginsel Chr. Hist,
zijn.
Wat „De Zuid-Hollander" er van maakt is
door ons bedoeld noch gezegd.
Het Flakkeesche comité, zich nog
steeds stellend op het oorspronkelijk
ingenomen standpunt, neergelegd in de
motie, aangenomen in de groote ver
gadering dd. 8 October 1931 te
Sommelsdijk, bijgewoond door enkele
Tweede Kamerleden, dat het niet in
het belang van Flakkee geacht kan
worden, dat de R. T. M. den dienst op
het eiland staakt, heeft opnieuw bij den
Minister aangedrongen, dat Zijné Ex
cellentie, in samenwerking met heeren
Gedeputeerde Staten, al het mogelijke
in het werk stelle om te beletten, dat
de Tram haar diensten op Flakkee
staakt.
Is dit niet te voorkomen, dan dringt
het Comité er op aan, dat de Rotter-
damsche Tramweg Maatschappij ook
uit de veren gaat, opdat op korten ter
mijn in overleg met Gedeputeerde Sta
ten de gereedliggende plannen
kunnen worden uitgevoerd, waardoor
in het verkeer over Flakkee en op de
veerdiensten op doeltreffende wijze kan
worden voorzien.
Aan de onzekerheid, die de tram als
dreigend wapen misbruikt, moet ten
spoedigste een einde komen,
Het Comité,
L. J. DEN HOLLANDER, Voorz.
VAN PAASSCHEN, Secretaris.
Burgemeester Den Hollander moet verstek
laten gaan, zoodat de heer M. Joppe, als waar
nemend voorzitter, op de hem eigen prettige en
zakelijke wijze deze vergadering leidt.
Hij heet allen welkom, wenscht allen, want
het is de eerste vergadering in dit jaar, nog
een goed jaar toe, vooral wat de vaart betreft,
en hoopt, dat dit nieuwe jaar veel beter mag
zijn dan het afgeloopene.
Daarna leest de heer Hoek de notulen der
vorige vergadering, welke onveranderd worden
goedgekeurd.
Ingekomen stukken.
Een zeer belangrijk punt. Immers, er is van
het hoofdbestuur van Schuttevaer een schrijven
binnengekomen, waarin elke afdeeling werd ver
zocht haar meening te uiten over het z.g.n.
Moerdijksche Kanaal.
De heer Hoek houdt dan een bespreking over
dit kanaal. Hij gaat eerst de ontwikkeling na
van Antwerpen en Rotterdam als zeehaven.
Antwerpen heeft altijd voor gehad op Rotter
dam, doordat Antwerpen veel gemakkelijker was
te bereiken door den natuurlijken waterweg, de
Schelde. Rotterdam daarentegen heeft vroeger
erg moeten tobben, doordat eerst de schepen
Brouwershaven binnenliepen, later werd het
Voornsche kanaal gegraven, totdat ook dit te
klein werd, en toen heeft Caland dat mooie
ontwerp gemaakt voor den Nieuwen Waterweg,
waardoor Rotterdam nu veel gunstiger ligt dan
Antwerpen. Antwerpen wil nu kanalen hebben,
naar den Rijn toe, maar daar is spreker zeer
op tegen. Holland heeft z. i. al veel te veel
gedaan voor Antwerpen: kanalen gemaakt door
Walcheren en Zuid-Beveland, waterwegen uit
gediept, nu weer een leidam bij Ooltgensplaat,
en dit alles kost millioenen, ten voordeele van
Antwerpen, en ten nadeele voor Rotterdam.
Wanneer de Regeering toestaat, dat er weer een
kanaal wordt gemaakt, door Brabant heen, zal
dit weer millioenen kosten, en dat zal bet einde
nog niet zijn. Voor den Moerdijk liggen platen,
België zal eischen, dat die opgeruimd moeten
worden, de Moerdijksche brug zal een sta-in-
den-weg zijn, de Kil zal weer verbeterd moeten
worden, en dat alles ten koste van Rotterdam.
De schipoers hier hebben met Rotterdam te
maken en dat is ons belang, niet Antwerpen.
De vaart van den Rijn naar Antwernen gaat
spreker dan na. Hij wijst op de vluchthav'ens,
die er gebouwd zijn, Numansdorp, Dinteloord,
de Stoofpolder en Zijpe. Spreker zegt als des
kundige zelfs, dat er bijna geen betere verbin
ding is te maken, want sleepen gaan op en af,
met vloed en eb, en dat heeft heel wat te be-
teekenen. Natuurlijk is er nog het een en ander
te verbeteren, maar dat behoeft niet zooveel
te kosten als een kanaal van 100 meter breedte,
dat voorgesteld wordt.
Hierop worden dan nog eenige vragen ge
steld, welke door den heer Hoek worden be
antwoord.
De heer Dijkers meent juist, dat dit kanaal
voor de Rijnvaart gaat, ten niet voor de zeevaart.
De heer Hoek is het daarmee eens, maar als
de Rijnvaart naar Antwerpen gaat is dat de
nekslag voor Rotterdam.
Nog eenige discussie en de vergadering is het
geheel eens met Hoek, dat dit kanaal zeer
ongewenscht is.
De penningmeester doet verslag. Er is ont
vangen 105.—, uitgegeven 62.40, dus een
batig saldo. Bovendien nog van verleden jaar
een overschotje, zoodat er in kas is een bedrag
van 233.96^2, gedeeltelijk op de Boerenleen
bank geplaatst.
De heer Dijkers en Vroegindeweij kijken de
rekening na en gaan er mee accoord.
De Voorzitter dankt dan den penningmeester
en de eerstgenoemde heeren voor hun werk.
De heer Hoek brengt verslag uit van de
algemeene vergadering in Scharwoude. Hij is
erg tevreden.
De heer Vroegindeweij vraagt even 't woord.
Hij heeft gehoord, dat de heer Hoek, die nu
reeds 80 jaar is, zooveel gedaan heeft voor de
schipperij. Hij hoopt, dat er ook een officieele
erkenning voor zijn verdiensten komt. Hij ver
zoekt den voorzitter daar eens met de autori
teiten over te spreken.
De vergadering is het daar volkomen mee
eens.
De heeren Zoon ten Mast werden herkozen
als bestuurslid met groote meerderheid van
stemmen.
Voorstellen voor de algemeene vergadering.
De voorstellen luiden: Baggeren in den Klei
nen Beer, en den berm verleggen. Uit de toe
lichting blijkt, dat op den Kleinen Beer den
laatsten tijd nog al wat schroeven' kapot ge
slagen zijn.
De sluis in Middelharnis wordt dan be-
critiseerd.
Vooreerst is het uniek, dat er steeds e'en rood
licht 's avonds brandt. Gewoonte is, dat indien
sluis voor de schepvaart open is, er een groen
licht brandt. Hier altijd een rood, alsof de
sluis gesloten is. Het licht op de sluis ver
blindt, dus wordt nog eens aangedrongen op
blindeeren.
Ook wordt er op aangedrongen, dat het pad
van het licht naar de sluis verbeterd zal wor
den, want zij, die hun schip moeten trekken
van het licht naar de sluis, hebben veel last
van dien modderigen bodem, die geen houvast
geeft, als zij trekken moeten.
De wisselplaats bij de gasfabriek en het uit
laten van het water in de haven van Middel
harnis—Sommelsdijk.
De sluizen der welsprekendheid worden open
gezet. Van alle zijden worden deze onderwerpen
bekeken. Vooreerst wordt het contract van
1808 er bij gehaald, waarbij aan de schippers
in Sommelsdijk toegestaan werd, dat zij in de
haven van Middelharnis mochten liggen, mits
zij niet laden of lossen: ten ook mogen zij niet
in de Kaai liggen.
Schipper Zoon klaagt er over, dat hij en met
hem de Sommelsdijksche schippers, toch 50.
moeten betalen, terwijl er toch in dat contract
staat, dat zij vrij mogen liggen in de haven.
Nu is er in Middelharnis niet veel ligplaats
meer, ook door de schuur van Kooman, zoodat
er gevraagd zal worden, of die Sommelsdijksche .f'
schippers dan aan de Mestkaai mogen liggen.
Schipper Verschelling gaat nog verder. De
haven laat men maar leegloopen, zonder dat
gevraagd wordt, of dit niet lastig is voor de
scheepvaart.
DOOR
H. ZEEBERG.
„Het kan toch niet ontkend worden, dat er
vaak afval is: dat kinderen uit oprecht Chris
telijke gezinnen, van vrome ouders algeheel,
hopeloos wegdwalen," meende Elsa.
„Die gevallen zijn er bij honderden en duizen
den, Els. Het bezit van een vromen vader of
een vrome moeder beteekent niet, dat de kin
deren geborgen zijn. Jezus moet onze p e r-
s o o n I ij k e Borg en Zaligmaker zijn. Maar
daar mag, op grond van de Schrift, toch tegen
overgesteld worded, dat er is een: in de lijn
der geslachten. Ik heb zelf die ervaring."
De sympathieke stem zweeg even, om dan
te vervolgen: „Och, ik spreek er zelden over
en dan nooit, nooit met vreemden. Maar je
moogt wel weten', dat ik kom uit een gezin, waar
met God niet werd en wordt gerekend."
Elsa wist niet, wht zij hoorde. De verbazing
en mogelijk ook wel het ongeloof was op haar
gelaat te lezen.
Mevrouw Meinema glimlachte.
„Je vraagt je misschien af, hoe dat mogelijk
is. Maar het is inderdaad waar. Ik heb midden
in de wereld geleefd, Elsa. Midden in de uit
gaande wereld. Ik was in de danszalen en in
de schouwburgen, 'k Had nooit anders geweten,
of het behoorde zoo. Mijn moeder wist anders.
Want- zij kwam uit een heel eenvoudig, arm
gezin op 'het platteland, op het dorp, waar Opa
Meinema nu nóg predikant is. Maar zij trok
naar Rotterdam, omdat het haar thuis te een
voudig was. Daar huwde zij met mijn vader,
die afkomstig is uit een ongeloovig gezin. Va
der werd architect in Utrecht en het ging hem
zeer voorspoedig, 'k Heb gezegd, hoe wij leef
den. Het was eenvoudig een ladderleven
Elsa luisterde ingespannen toe. Zij geloofde
natuurlijk, wat haar verteld werd, maar zij kon
het bijna niet gelooven, dat de predikantsvrouw
had geleefd, geheel vreemd aan God en Zijn
gebod.
„Dat leven bevredigde mij niet, Elsa. Ik snak
te naar een ander. Waarom wist ik niet. Ik kan
n u alleen, vol geloof en dankbaarheid, zeggen
God de Heere gaf mij dat machtig verlangen
in het hart. Bizonderheden laat ik natuurlijk
rusten. Ik wist mijn vader te bewegen, mijn
voorspraak bij moeder te zijn. Want ik wilde,
het was in het hartje van den winter, naar
Grootmoeder, om tot rust te komen
„Grootmoeder Blankert, over wie Hans 'het
altijd zoo druk heeft vroeg Elsa, glimlachend,
als zij dan dacht aan den leuken, vluggen rak
kert.
„Dezelfde. Zij woonde in een klein, onooge-
lijk huisje aan den voet van den Zeedijk „Het
huisje aan den Zeedijk", noemde ik het. En zóó
is het blijven heeten tot nu toe, al woont Groot
moeder er niet meer.
„Dat meende ik toch ook. Zij is
„Op de boerderij, bij haar zoon, oom Adri-
aan. Zoo lang mogelijk bleef zij in haar huisje
aan den Zeedijk. Tot zij inzag, dat het niet
meer kon en zij het, al kostte het moeite, ver
laten heeft, om op de boerderij natuurlijk een
kostelijke verzorging te genieten. Maar toen
woonde 'zij in dat kleine huisje. En daar heb ik
God gevonden. Dat huisje, dat ik bijna eiken
zomer nog zie, herbergt voor mij heilige, dier
bare herinneringen. Och, ik weet 't natuurlijk
wel, dat huisje beteekent niets. Men behoeft
er waarlijk niet heen te gaan, om God te vin
den. Hij is ook in 'het geroezemoes van deze
stad. Maar voor m ij n besef is dat huisje mij
heilig en dierbaar. Want het was in die omge
ving, bij Grootmoeder Blankert, in de pastorie
bij de Meinema's, in de geheele sfeer daar, dat
mijn hart tot rust kwam, dat het vrede vond
bij het Kruis. Het is niet in eenen gegaan. Ik
ben, na een eerste bezoek, thuis geweest, zóó,
dat alles mij weer ontzonk. Maar daarna is het
volle Licht doorgebroken."
„Maar hoe werd het dan thuis opgenomen
vfoeg Elsa, «die zóó ingespannen zat te luiste
ren, dat een blos haar wangen bedekte.
„Och, ik laat bizonderheden weer maar rus
ten, misschien vertel ik je er later nog wel eens
vhn, thuis was in dien tusschentijd heel wat el
lende voorgevallen. Annie, mijn zuster, was ge
huwd met een lid van een van de rijkste fami
lies uit Utrecht. Het was, dat zeide zij mij rond
uit, geen huwelijk uit liefde. Zuiver uit bereke
ning, uit eerzucht. De straf is niet uitgebleven.
Het was een diep ongelukkig huwelijk. Boven
dien bleek nog, dat haar man een losbol was.
Zij werd zwaar ziek en stierf. Dat geval heeft
vader en moeder geweldig aangegrepen. Zij zijn
radicaal van levensgewoonte veranderd. Tot op
dit oogenblik toe. Zij hebben ingezien, dat al
dat gejaag naar geld en goed en eer en aan
zien, dat bij moeder veel en veel sterker gevon
den werd dan bij vader, wien au fond het leven
ook niet beviel, zij hebben ingezien, dat al dat
streven niets beteekent en geen geluk aanbrengt.
Maar helaasverder zijn vader 'en moeder niet
gekomen. Daar is bij hen geen zondebesef, daar
is geen vluchten naar Jezus. Het is de smart,
die knaagt aan ons geluk, aan dat van Hans
en mij, aan dat van Grootmoeder Blankert en
de geheele verdere familie. W ij kunnen er niets
aan doen. Wij bidden alleen. En dat is ook het
beste. De verstandhouding tusschen mijn moe
der en haar moeder, Grootmoeder Blankert, die
jaren, zuiver ten alleen door de schuld van mijn
moeder, verstoord was, is sinds dien tijd uit
stekend. Er is geen enkele wanklank. En vader
en moeder komen, al 'heb je ze nog niet ontmoet,
hier dikwijls. Maar gemeenschap in onzen Hei
land is er niet. Soms denken Hans en ik het
wel eens, omdat beiden hier mede gaan naar
de kerk. Maar in Utrecht gaan zij, voorzoover
wij weten, niet, Dat is het kruis, dat God ons
oplegt, Elsa. Zooals elk huis, zijn kruis heeft,
elk een andersoortig, maar tóch een kruis."
„Ik weet niet, wat ik allemaal hoor," zeide
Elsa.
„Ik vertelde het precies, zooals het is. Je
moogt het weten, want je komt hier zoo vaak.
En ik weet wel, dat je er niet mee te koop
loopt. Zulke dingen vertelt men niet aan ieder.
Jij bent in deze negen jaar de tweede, aan wie
ik het meedeel. Maar om nu terug te komen
op ons uitgangspunter is een lij'n der geslach
ten. Mijn moeder verloor het geloof harer kin
derjaren en voedde haar kinderen in volslagen
ongeloof op. Maar één van die kinderen werd
gegrepen. Lia was de uitverkorene. En ik heb
mij aan Jezus gegeven. Er is niets, dat mij van
Hem scheiden kan."
„Heb je toen domlné ontmoet vroeg Elsa
na eenige minuten van welsprekend zwijgen.
„Hans' vader was en is predikant in het dorp
aan den Zeedijk. Hans Meinema. 't Is allemaal
Hans." lachte Mevrouw Meinema. „Hans was
toen candidaat en hij waagde het er op, mij tot
vrouw te nemen, hoewel ik een pas ingeleide
was en in tal van geestelijke dingen zeer 'dom."
„Dominé behoeft er geen spijt van te hebben."
meende Elsa zonder eenigen zweem van vleierij.
„Ik ben wat jaloersch van je, want ik bezit
niet je bergenverzettend geloof, al mag ik, Gode
zij dank, ook zeggen, dat er van twijfel zoo góed
als geen sprake meer is."
„Dan is het ook in orde, Elsa", meende de
ander, sprekend op warmen toon. „Twijfel ver
nietigt een mensch. Maar met God en in God
komen wij van twijfel tot zekerheid. En dan
kunnen wij ook alles dragen. Hans ontmoet wel
leden van de gemeente, die al maar 'twijfelen,
die meenen, dat het heil in Jezus niet voor hen
is weggelegd. In Zuidwoud is er zoo een oude
broeder vol twijfel de eeuwigheid ingegaan. Het
is verschrikkelijk. Zulk twijfelen is ook zonde.
Omdat het recht tegen de Schrift ingaat. Geloof
in den Heere Jezus en gij zult zalig worden.
Dat is niet voor niets ons voorgehouden. Het
is het Evangelie ter redding. En wie twijfelt is
gehouden in het gebed, dat zeker verhoord zal
worden, dien twijfel te overwinnen. Maar nu
mag je ook niet twijfelen in Gods leiding met
je broer, Elsa. Ik ken hem niet, maar ik neem
nu eens aan, dat hij, zooals je meent, geheel
op het doolpad is. Dan nóg is God de Mach
tige, om hem terecht te brengen. Wees daarom
niet bekommerd, kind. Treed hem met liefde
tegemoet. Maar hem hem, voor zoover je dat
kunt, hier zoo aangenaam mogelijk. En laat het
verder aan den Heere over. Wij meenen, het is
zoo echt menschelijk en wij bedoelen het na
tuurlijk goed, dat wij iets toe of af kunnen doen
aan iemands zaligheid. Och, wij kunnen' niets,
als Gods Geest niet werkt. Maar wat wij wel
kunnen en moeten, dat is: niet loslatten hen, die
God op onzen weg zendt. En steeds voor hen
bidden."
De bezielde en bezielende stem van Mevrouw
Meinema, die sinds het tijdstip, waarop zij,
volgens het verhaal aan haar 'bezoekster, van
een, die jujist gevonden en gegrepen had, ge-
word'en was tot een geloovige, die leiding geven
kon aan anderen, omdat het hare vast gefun
deerd en verankerd was in Jezus Christus, de
bezielde en bezielende stem, vol klank en ryth-
me, zweeg.
En Elsa was, evenals dien middag, toen
Mevrouw Le Grand met haar praatte, weer ge
sterkt.
Het was niet goed, om zóó bekommerd te zijn.
God zou zorgen. En Hij kon het met Dolf
ook wel maken, zelfs langs een weg van lijden
en tranen
„Het wordt hier kil, dunkt me", meende
'Mevrouw Meinema.
Elsa sloot de serredeuren, om dan op te mer
ken: „Wat is het hier toch stil. Men zou hier
niet zeggen, in een stad te wonen."
„Wij hebben met opzet een stille 'buitenwijk
gekozen. Het kon ook gemakkelijk, omdat Hans*
wijk voor een groot deel in deze buitenbuurt
ligt. Anders hadden wij wel in de binnenstad
moeten wonen. Die overgang zou wel wat groot
geweest zijn, Want al ben ik van jongsaan het