Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. de Beste! IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3817 WOENSDAG 20 JANUARI 1932 46STE JAARGANG 4M5TEL BATTERU PRIJS 25 CENTS Uit de Pers. Alle stabkeo voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers Overal verkrijgbaar Brieven uit Amerika. GEBROKEN BAKKEN Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS fier drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. AANHANGSEL NOTA INFLATIE. Van landbouwzijde wordt herhaaldelijk de aandacht gevestigd op een drietal middelen, waardoor de ernstige noodtoestand, waarin het landbouwbedrijf verkeert, eenigermate zou kun nen worden verzacht, n.l. 1. het, althans ten deele, doen vervallen der grondbelasting 2. vergoeding van de lasten der sociale ver zekering 3. inflatie. Wat deze middelen aangaat wil ik het vol gende opmerken 1. Ik ontken niet, dat de grondbelasting, voor al indien daarbij nog komen gemeentelijke en provinciale opcenten, een zwaren, in sommige gevallen zelfs te zwaren druk op het landbouw bedrijf legt. Is het echter om die reden wenschelijk de grondbelasting geheel of alleen ten aanzien van gebouwde eigendommen te doen verdwijnen M.i. zeker niet. Dit zou ten gevolge hebben dat ook niet-noodlijdende grondeigenaren in twee- ërlei opzicht een voordeel in den schoot viel, n.l. vooreerst het voordeel van belastingvermin dering en bovendien het voordeel van waarde vermeerdering van den bodem in vergelijking met de waarde van de roerende goederen, die het gevolg van de intrekking der grondbelasting zou zijn (de z.g. amortisatie). Terwijl deze voor- deelen door niet-eigenaren, met name ook door de pachters zouden moeten worden betaald in den vorm van belastingverhooging, aangezien het verlies van de opbrengst der grondbelasting toch op de een of andere manier door belasting verhooging zou moeten worden goedgemaakt. In plaats van geheele of gedeeltelijke afschaf fing der grondbelasting ware m.i. meer billijk en daarom meer aanbevelenswaardig herziening van de schatting der belastbare opbrengst van de grondeigendommen speciaal van de onge bouwde. Een dergelijke herziening is wettelijk voorgeschreven in geval van duurzame vermin dering in opbrengst door onvoorziene rampen. Ze kan door den belanghebbende bij Ged. Sta ten worden aangevraagd en de schatting ge schiedt zonder kosten voor den belanghebbende, indien het resultaat der schatting ongelijk is aan de thans geldende belastbare opbrengst. Door een soepele toepassing van deze rege ling en desnoods door een nader wettelijk voor schrift ter tegemoetkoming aan de belangen van de landbouwers, zou reeds veel verlichting van den druk der grondbelasting op noodlijdende bedrijven kunnen worden gedaan. 2. De kosten van de sociale verzekering, die ten laste van de werkgevers komen, zijn hoog en beteekenen voor tal van kleine landbouwers de laatste druppel, die de emmer doet overloo- pen. En begrijpelijk is het daarom, dat men naar verlichting van die lasten, speciaal ten be hoeve van het kleinbedrijf, zoekt. Doch het wegnemen van den laatsten drup pel brengt het water in den emmer nog niet ver beneden den rand. Daartoe is noodig verhoo ging van den prijs der landbouwproducten en verlaging van de productiekosten, met name van de loonen, die zich bij den gewijzigden le vensstandaard moeten aanpassen. Wat nu te zeggen van 'het denkbeeld om deze verzekeringskosten (uit de Rijkskas?) aan de noodlijdende landbouwers te vergoeden. Het denkbeeld lijkt aantrekkelijk. Doch zijn r ook buiten den landbouw niet tal van bedrijven, die met slechts geringe winst of soms zelfs met verlies worden voortgezet En naar welken maatstaf zou moeten worden beoordeeld' of er al dan niet voor vergoeding aanleiding is Men noemt als maatstaf het belastbaar inkomen. Doch deze maatstaf is geheel onvoldoende, omdat het belastbaar inkomen en de bedrijfs- uitkomst twee verschillende grootheden zijn, die zelfs in het kleine landbouwbedrijf niet altijd samenvallen. Uitvoering van dit denkbeeld zou vorderen een nauwkeurig onderzoek naar de resultaten van elk bedrijf afzonderlijk. Technisch het eenvoudigst ware nog dat het Rijk alle kosten der sociale verzekering voor zijn rekening nam. Doch afgezien van de ernstige principieele bedenkingen tegen een der gelijke uitbreiding der staatsbemoeing, waarbij de gansche sociale verzekering zou worden om gezet in een rechtstreeksche staatszorg zou het Rijk hiermede een niet te dragen last aan vaarden en de aanpassing van de loonen bij den gewijzigden levensstandaard veeleer belem meren dan bevorderen. 3. Tenslotte nog een enkele opmerking over de gedachte om door middel van inflatie aan de belangen van den landbouw tegemoet te komen. Man overheidswege zou deze inflatie b.v. door het doen toenemen der ruilmiddelen, met loslating van den gouden standaard, kunstmatig kunnen worden bevorderd. Doch mag de Over heid dat doen Die vraag wordt in den regel niet gesteld en derhalve ook niet beantwoord. Doch om die vraag draait, dunkt mij, de quaes- tie. Mag de Overheid' door bevordering van inflatie den hypotheekboer (want op diens be langen wordt vooral gewezen) tegemoet komen door hem in staat te stellen aflossing en schuld in gedeprimeerde munt te voldoen Mag m.a.w. de Overheid door een dergelijke maatregel den hypotheeknemer ten kaste van den hypotreek- houder bevoordeelen1 Het antwoord op die vraag ligt, dunkt mij, voor de hand. De Overheid mag dit niet, wijl zij hierdoor een groote onbillijkheid zou begaan ten opzichte van den hypotheekhouder en andere geldschieters. Practisch zou een dergelijke maatregel hierop neerkomen, dat de Overheid aan de eene groep burgers geeft wat zij aan de andere groep ont neemt. En zulks zonder dat hiervoor een rechts grond bestaat. Want volstrekt niet alle hypo theeknemers, zelfs niet alle hypotheekboeren zijn noodlijdend. En volstrekt niet alle hypo theekhouders, geldschieters, spaarders, pensioen gerechtigden 'e.d. staan er gunstiger voor dan de hypotheekboeren. Integendeel, ook onder deze laatste groepen heeft de crisis haar duizenden en tienduizenden verslagen. Maar, zegt men, de goudwaarde is gestegen en dus zou bij handhaving van het verband tusschen den gulden en het goud, de geldnemer ten koste van den geldschieter bevoordeeld zijn. Doch deze theorie lijkt mij absoluut onhoud baar. Goudschaarschte moge al eenigen invloed op de prijsdaling geoefend hebben, die prijsdaling is toch niet het gevolg van stijging der goud- waarde, doch van tal van andere factoren, met name van de geringe afzetmogelijkheid en de overproductie. En ook afgezien van de vraag of de goud- waarde al of niet gestegen is, heeft degene, die zijn bezit in guldens heeft belegd, aanspraak op de hem door den Staat gewaarborgde goud- waarde. Wie landerijen of roerende goederen bezit loopt het risico van prijsdaling, evenals hij de kans heeft voordeel te genieten van prijs stijging. Doch wie zijn bezit in guldens heeft belegd, heeft aanspraak op de daarmede cor- respondeerende goudwaarde. En de Overheid, die het verband tusschen goud en geld zonder noodzaak verbreekt, teneinde de waarde van den gulden zich te doen aanpassen aan de ver minderde waarde der goederen, handelt ten opzicht van hem, die in vertrouwen op de goud waarde van den gulden zijn bezit in guldens heeft belegd, even onbillijk als de koopman, die waren van mindere qualiteit dan overeenge komen is, levert. En dan rijst voorts nog de vraag, of inflatie inderdaad voor alle hypotheekboeren een wer kelijk blijvend voordeel zou beteekenen, een vraag, waarop ik niet gaarne een bevestigend antwoord geven zou. Niet door inflatie, doch door maatregelen van steun en bescherming, zooals er reeds ver scheiden genomen of in voorbereiding zijn (steun aan aardapplmeel- en suikercultuur, tarwewet, contingteeringswet, anti-dumpingsontwerp, ver hooging invoerrechten e.d.) behoort de Over- hid aan de belangen van den landbouw tege moet te komen. In deze richting moet m.i. wor den voortgegaan. Beste Vriend! Ik ga U deze week een echt Amerikaansch staaltje vertellen. Een van mijn vrienden, een ernstig jong- mensch, zocht opleiding tot het predikambt. Toen hij geslaagd was als candidaat in de theo logie, kreeg hij in onze Chr. Geref. Kerk geen beroep. Hij was een flink student, maar was zeer gebrekkig in de Hollandsohe taal. Lezen en schrijven ging wel, maar zijn uitspraak was dikwijls onverstaanbaar. Toch ontmoedigde dit hem niet. Hij gevoelde, dat hij alles probeeren moest om aan zijn levenskeuze gevolg te geven. Daarom ging hij voor een jaar naar een van onze Amerikaansche opleidingen in Philadelphia. Een school, die nog maar pas opgericht is door uitgetredenen van de Presbiteriaansche Univer siteit te Princeton. Natuurlijk kwam hij met deze daad midden in onze Amerikaansche we reld terecht. Dit was voor hem echter geen groote verandering, want 'hij was doordat zijn grootouders hier peeds geboren waren, meer Amerikaan dan Hollander. Toen hij na een jaar in Philadelphia gestudeerd te hebben, in de Presbiteriaansche kerken beroepbaar gesteld werd, kreeg hij meer dan één gelegenheid om aan zijn keus gevolg te geven. Van Canada zoowel als van de Vereenigde Staten kreeg hij brieven om als herder en leeraar te dienen. Hij koos een gemeente van ca. 70 huisgezinnen in den Staat Wisconsin op een tractement van 2000. En vanzelf, daar hij een goed vriend van mij is, was ik wel wat nieuwsgierig, hoe de broeder het in zijn nieuwen werkkring maak te. Hij zelf schreef mij, dat hij met huisbezoek bezig was. En nu eigenlijk, doordat hij met alle leden persoonlijk in contact komt, eerst in de gelegenheid is een goed overzicht te krijgen. En daardoor is hij tot de ontdekking gekomen, dat alle „isme's" en „istisch" in zijn gemeente tegenwoordig zijn. Wat hem eigenlijk wel wat onaangenaam stemde. Hij dacht, dat in een oude gemeente, waar naar Presbiteriaansche begin selen het Woord rustdag na rustdag bediend wordt, er toch niet zoo veel wanbegrippen moesten zijn. Ik heb hem geschreven, dat hij maar dankbaar moest zijn, dat hij in een ge meente is, waar de leden nog zeggen wat zij denken, dan kan hij daar zijn preeken naar inrichten. Veel erger is het als men niet meer denkt ,of niet wil zeggen wat men denkt. Dat maakt een gemeente zoo dood als het kerkhof. En dat is voor een predikant het ergste wat hem in zijn leven overkomen kan. Maar daarover wilde ik nu eigenlijk niet schrijven. Ik wilde U het echt Amerikaansche leven eens laten zien. Zijn vrouw schreef deze week aan mijn vrouw een brief. Deze begint: Ik stond te strijken. Aan de voordeur schelde een meisje met de mededeeling, dat mevrouw met den dominee samen verzocht werden even in de consistoriekamer te komen. „Ik zal wel even voor u strijken en op de baby passen". Zij gingen samen er heen. En toen zij de deur van de consistoriekamer open deden, rie pen daar een honderd stemmen him een welkom toe. Daar stonden ze midden in een „harvest shower" (letterlijk vertaald „oogstbui"). Maar 't beteekent eigenlijk: zooals een bui iemand overgiet met regenwater, zoo overgieten wij U met onze oogstproducten. Wat nu die shower zoo interressant maakt is, dat het reeds lang te voren was voorbereid. Wanneer de ladies in de pastorie op visite waren, werd het opslaan van winterproducten altijd afgeraden. Verschil lende redenen werden daarvoor dan opgegeven, maar natuurlijk niet, dat de gemeente hen een verrassing voorbereidde. Het is een bewijs van waardeering, daarom voor den jeugdigen pre dikant en zijn vrouw bemoedigend. Er was van alles: aardappelen en groenten en fruit jp. over vloed. Zij zelf schrijft: meer dan wij kunnen consumeeren: koffie, thee en chocolade enz. Een program was door een commissie opgesteld en het verdere verloop van den avond werd ge zellig doorgebracht. Ook schreef ze, dat ze bijna even hard moet studeeren als haar man, want Zondagsmiddags als haar man naar een Zendingsstation gaat om daar aan de ver strooiden het woord des levens te brengen, dan moet zij in eigen gemeente „Christian Envedor" leiden en de leden van die vereeniging zijn niet dom. Die vereeniging heeft ten doel de bijbel- sche waarheden te onderzoeken, waarvan bijna alle leden der gemeente gebruik maken. Die Zondagmiddagvergaderingen zoowel als de „Harvest Shower" dateeren nog uit de dagen van de oude Settlers, zijn eigenlijk nog een erfstuk van de Puriteinen. Toen men hier in dit land begon, bestond de ruilhandel, want geld was er niet en was ook niet noodig. Men ruilde de beestenvellen en de producten van 't land voor andere behoeften, die men zelf niet had. Zoo werd ook de predikant betaald, maar hij kreeg van de eerstelingen het beste wat men had. Vandaar, dat.de Harvest Shower bij de Amerikanen nog voortleeft. Men heeft meer van die oude gebruiken, die men om de historie te bewaren nog jaarlijks onderhoudt. Zoo eet elke Amerikaan op dank dag, dat is de laatste Donderdag in November, kalkoen, omdat de nationale dankdag een in stelling is van de Puriteinen, die in hun tijd wilde kalkoenen in overvloed hadden. Vandaar het feit, dat in November j.l. alleen uit den Staat Texas 20 millioen kalkoenen zijn aan gevoerd. En zekeF komen er evenveel of meer uit de andere Staten tezamen. Ook de Zondag namiddag „Endevor" is nog uit den tijd, dat men echt Puriteinschallen menschen denzelfden godsdienst opdrong. Men moest naar die ver gaderingen, want om burger te worden, moest men de eerste beginselen weten van hun gods dienst. Vanzelf hebben de „Christian Endevór-ver- gaderingen" dat karakter niet meer. Onze nationale dankdag is een gewichtvolle dag. Alle kerken hebben dienst in den voor middag. Dit is een proclamatie van den Presi dent. Én een goede Amerikaansche gewoonte is, dat de kinderen zoo lang hun ouders leven, ge trouwd of ongetrouwd, hun dankdagmaaltijd bij hun ouders gebruiken, om dan als gezin God te danken vooral voor de gezinszegeningen. In de kerk is het dankdaggebed meer van algemeenen aard, maar in 't gezin is het intiem. Ouders, die hun ambtelijke taak verstaan, heb ben op zulk een dag een heilige plicht om op het gezinsaltaar de offerande des danks den Heere te offeren. Ie AMERIKAANSCHE VRIEND. HET GAAT DEN VERKEERDEN WEG OP. Wij lezen in „De Waarheidsvriend", het orgaan van den Gereformeerden Bond in de Ned. Herv. Kerk, dd. 7 Januari 1932 Er is groote overeenkomst wat de methode betreft van volksvoorlichting en volksopvoeding tusschen Sociaal Democraten en Staatkundig DOOR H. ZEEBERG. 3) Dat willen komen naar Rotterdam was alleen ingeg-ven door den drang, om zelfstandig te zijn. liet kon wel waar wezen, dat in Meerstad geen vooruitzichten waren, hoewel Elsa dat be twijfelde, maar dan kon hij toch wel in de buurt slagen en behoefde hij niet naar Rotterdam te komen. Zij richtte zich in haar volle, slanke lengte op en stond weer voor het raam, starend op de rivier, waar de vaart steeds rusteloos door ging. Elsa was eenvoudig, maar met veel smaak gekleed. Zij had een intelligent gelaat met zui vere lijnen. Een volle, blonde haardos bedekte haar hoofd. Een paar diep blauwe oogen zagen met bescheiden vrijmoedigheid rond. Zij was ontegenzeggelijk een knappe verschijning. Onafgebroken golfde haar gedachtengang ver der. Onder het lezen der zinsnede: „Dat ik hier alleen achterblijf, is niet erg" had zij gedacht: waarom komt moeder dan ook niet naar hier: zij kan toch wonen, waar zij wil en dan had Dolf in eenen een tehuis doch die snel opge komen overlegging was even snel weer ver dwenen: moeder wilde het liefst wonen in het dorp, waar zij zich thuis gevoelde; en bovendien zou het heel niet naar den zin van Dolf zijn, die, dat had zij reeds lang gemerkt, op eigen beenen wilde gaan staan. Elsa wist niet, wat zij er van denken moest, yp zichzelf was het heel begrijpelijk, dat een jongeling van twintig jaar op eigen beenen wilde 8aan staan of althans flinke pogingen deed, om Vooruit te komen in de wereld. Zóó bezien, was het ook iets heel gewoons, dat Dolf meende, in Rotterdam vooruit te kun nen komen. Inderdaad zou dat hem beter in de tweede koopstad des lands dan in Meerstad gelukken. Maar Elsa had onder het lezen van moeders brief onmiddellijk gevoeld en begrepen, dat dit slechts één van Dolfs drijfveeren was, mogelijk niet eens de voornaamste. Het was hem op het dorp en in Meerstad veel te bekrompen, naar hij haar de laatste maal, toen zij thuis was, onomwonden had gezegd. Hij hunkerde naar vertier. „Als je 's avonds klaar bent", 'had hij opgemerkt, „wil je ook wel eens wat gezellig heid en je hebt hier niets." Neen, Dolf had er zijn reden voor, naar Rot terdam te solliciteeren I Daar was, wat hij noemde, gezelligheid. Daar was vertier. Daar keek niemand hem op de vingers. 'Hij was er verloren in de massa. Zij keerde terug naar haar fauteuil en las den brief, die na de mededeeling omtrent Dolf nog enkele regels bevatte, uit, om vervolgens weer bij het begin te beginnen. „Jullie kunnen het gelukkig goed met elkaar vinden", las zij weer. Ach, moeder wist niet, hoe het haar de laatste maal overduidelijk was gebleken, dat er tusschen 'Dolf en haar een klove gapen ging. Hun meeningen liepen niet op ondergeschikte punten uiteen, maar hun beider levens- en wereldbeschouwingen waren anti poden van elkaar. Dolf was reeds ver afgegleden. Hij sprak over de kerk en het christelijk vereenigingsleven op een wijze, die bij het cynische af was. Thuis bond hij zich nog wat in, maar toen hij met haar alleen wandelde, vernam zij meeningen, die haar met schrik en zorg en angst vervulden. Aanvankelijk had zij gemeend, dat hij ver keerde in de crisis van de jeugd, die critisch aangelegd is. Zij had dien tijd ook gekend, al had zij nooit gesproken als Dolf. Maar lang zamerhand was bij haar de twijfel verkeerd in zekerheid en zij had in volle overgave haar hart gegeven aan Hem, Die vriendelijk-noodend zeide: „Kom tot Mij, allen, die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal u rust geven." Maar was het wel twijfel bij Dolf Zij had tot haar ontzetting gemeend te bespeuren, dat hét bij hem zuiver ongeloof was. Hij ging naar de kerk, om moeder niet te ontstemmen. Hij bezocht zoo nu en dan in Meerstad de catechi satie, had meestal een uitvlucht 'bij de hand. Hij ■had' op het dorp bedankt als lid van de Jonge- lingsvereeniging onder het voorwendsel, dat hij anders nooit thuis was. 't Waren alle voorwendsels, vonden. Hij wilde het liefst uit heel die bekrompen omgeving weg. Hoe kon hij dat beter doen dan naar Rotterdam 'te komen Daar kon hij zich immers geheel losrukken uit die bekrompen sfeer, die hem, het was een uitdrukking van hem zelf, als een harnas omsloot Als Elsa zóó zijn komen naar Rotterdam be zag en instinctmatig deed zij dat en zij las tusschen de regels van moeders brief door, dat deze precies zóó dacht dan was er reden, om bezorgd en 'beangst te zijn. „Want al heb je je werk en je positie, je kunt misschien wel iets op hem letten", schreef moeder. Acr, Dolf was nog al iemand, om zich te laten beschoolmeesteren Hij zou dan juist in staat zijn, om de verzenen tegen de prikkels te slaan Natuurlijk zou zij hem niet aan zijn lot over laten. Maar moeder moest heusch niet denken, dat zij eenigen invloed op hem had. Dat had zij de laatste maal wel bespeurd. Nóg hoorde zij hem zeggen: „Je bent beminnelijk naief, Elsa, en ik houd veel van je, dat weet je, maar met d i e dingen moet je me niet meer aan boord komen. Die hebben voor mij afgedaan." Welnu, wat invloed had zij dan Het stond reeds nu voor haar vast, dat 'Dolf in Rotterdam zijn eigen weg zou gaan, als Én een'en viel haar iets in. Vanzelf kon zij meehelpen, een geschikte kamer voor hem te zoeken. Zij zouden een advertentie in het kerk blad plaatsen en dan op onderzoek uitgaan naar de adressen van de ingekomen brieven. En zij kon het wel zóó schikken, dat bij voorkeur een adres werd gevraagd in de wijk van dominé Meinema. Mogelijk, dat Dolf, na aanraking met dezen, die zóó de jongeren in hun nooden ver stond, een andere, 'betere richting insloeg, 't Was ook niet onmogelijk, dat de predikant een goed adres voor een kamer wist, zoodat niet eens een advertentie behoefde te worden ge plaatst. Elsa vond deze overwegingen lichtpunten in de donkerheid, die over haar gekomen was sinds het ontvangen van moeders brief. Maar de somberheid verdween niet. En het was met een zucht, dat zij opstond, toen de pendule op den schoorsteenmantel vier uur sloeg. Zij borg den brief in een lade van haar schrijftafeltje, dat geplaatst was in een hoek bij één der beide ramen, en begaf zich naar de serre, waar zij de thee gezet vond. Het duurde slechts korten tijd, of een statige dame, nog kaarsrecht van gestalte, wie men geen vijf-en-zestig geven zou, trad binnen. Over 'haar gelaat lag een waas van stille vriendelijk heid en tevredenheid. De kroon der grijsheid beur haar was eerder wit dan grijs sierde haar hoofd. „Wat kostelijk weer, Elsa. Ik denk er sterk over, uit te gaan." „Dan ben ik van de partij, Mevrouw. Het weer lokt inderdaad uit, om te gaan." „Dan gaan wij na het theedrinken. Was er post O ja, ik zie het al. Wéér een brief uit Indië De oude Mevrouw begon dezen laatsten brief, van een verren neef, het eenige familielid, dat haar overgelaten was, aanstonds te lezen." „Och arme, wat een beproeving", zeide zij zeer spoedig. „(Het wordt met Ida steeds min der. De dokter geeft niet veel hoop meer. De kuur in de bergen heeft in geen enkel opzicht baat gebracht, al werd dat aanvankelijk ge meend. Die arme jongen. Wat zal het hem hard vallen, zijn vrouw te moeten verliezen." Geïnteresseerd, zij was natuurlijk volkomen op de hoogte, luisterde Elsa, Zi] kende den neef en diens vrouw alleen bij name en van een foto, maar zij had van hen beiden reeds zooveel ver nomen, dat zij met het tweetal, dat nu reeds eenige jaren in Indië verblijf hield, hij had een zeer goede positie op een handelsonderneming, zooveel gehoord uit den mond van Mevrouw Le Grand, dat zij intens was gaan meeleven met dat kleine, kinderlooze gezin, waarin de be proeving was gekomen. Mevrouw Le Grand gaf 'haar den brief. „Er staan geen geheimen in", zeide zij. „Die den brief schrijft, is een man, die zijn leed man moedig draagt en vertrouwend op God'. Maar zijn smart lees je tusschen de regels door." Elsa moest na de lezing deze woorden be amen. Lang staarde zij op het forsche schrift, dat uit een ver land een droeve tijding bracht: „Ida is volkomen op de hoogte van haar toe stand. De dokter verbood mij, er met haar over te spreken, maar ik heb dat verbod welbewust overtreden. Als de dood er mede gemoeid is, mogen wij patiënten geen rad voor de oogen draaien. Zij moeten zich klaar bewust zijn, dat het einde komende is. Ik kan, Gode zij dank, melden, dat Ida daar ligt als een gespeend kind, volkomen eenswillend met wat God over haar beschikken zal, geheel bereid om te sterven. Dat is een heerlijk voorrecht. Zij tobt er alleen nog over, dat ik eenzaam en alleen achterblijf. Maar ook dat zal zij, ik vertrouw het ten volle, in handen van onzen Hemelschen Vader leggen, Die ook mij niet zal begeven noch verlaten." Elsa slikte een brok weg en staarde in den tuin, die in vollen bloei stond en tot in de serre en de daarachter gelegen zitkamer zijn door dringende geuren verspreidde. „Wij kunnen in 's Heeren doen niet komen, Elsa. Het is raadselachtig, dat dit jonge, bloeien de leven zal afgesneden worden, want deze brief lijkt mij de voorbode van de telegrafische mededeeling, dat Ida overleden is. Maar Hij weet, wat goed is en Hij zal ook Egbert troosten, als hij daar op acht-en-twintigjarigen leeftijd vereenzaamd achterblijft. Dat is onze troost." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1932 | | pagina 1