Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden
de Beste!
No. 3814
ZATERDAG 9 JANUARI 1932
46STE JAARGANG
IN HOC SIGNO VINCES
EERSTE BLAD.
PRIJS 25 CENTS
Natuur en Genade.
Op den Uitkijk:
Uit de Pers.
Overal verkrijgbaar
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Alle stukken veer de Hednctie Ssestessad, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers
De groote fout van het oude libera
lisme der vorige eeuw was, dat men de
universeele beteekenis van het geloof
in God loochende.
Het liberalisme vond den godsdienst
goed voor de binnenkamer, voor het
interne leven van het huisgezin, maar
niet voor het publieke leven. Op het
terrein van Staat, maatschappij, sociale
leven, onderwijs en zooveel meer had
de godsdienst geen beteekenis, daar
moest men zich redden met het men
schelijk verstand zonder meer.
Het was een scheiding maken tus-
schen het rijk van de natuur en dat der
genade.
Het Calvinisme stelt zich op een ge
heel ander standpunt. Dat belijdt Gods
Souvereiniteit over al het geschapene.
God heeft alles geschapen, alles is dus
Zijn eigendom, 't moet dus ook alles
naar Zijn wetten hooren. 's Heeren or
dinantiën gaan over het geheele leven,
zonder onderscheid, in welken vorm
het zich openbaart.
Wij hebben ons te onderwerpen aan
Gods wetten in ons persoonlijk leven,
in huis, op straat, op school, op het
land, op de vergadering, maar ook het
geheele publieke leven heeft zich te
houden aan de ordiantiën, die God er
voor gesteld heeft en die we uit natuur
en schriftuur en historie te weten kun
nen komen.
Dat is de universeele, de alles om
vattende beteekenis van het Christen
dom, naar de belijdenis van het Cal
vinisme.
En hierover liep de groote strijd on
zer vaderen tegen het liberalisme der
vorige eeuw, dat den godsdienst van
alle publieke terrein wilde terugdringen
naar het woonvertrek.
Want natuur en genade zijn wel on
derscheiden, maar niet te scheiden.
Men denke echter niet, dat het alleen
de liberalen geweest, die deze groote
fout maakten.
De menschen van de St. Geref. partij
staan precies op hetzelfde standpunt, al
willen zij tegenwoordig het terrein,
waarop de genade haar licht werpt, iets
breeder trekken dan vroeger in die
kringen het geval was. Tegenwoordig
betrekken ze er althans de politiek en
de school bij. Vroeger hielden zij zich
ook op het standpunt der absolute
scheiding van natuur en genade en was
alle Christelijke politiek en iedere Chr.
school uit den booze.
Maar al hebben zij onder den invloed
van Ds. Kersten het terrein iets ver
breed, in beginsel houden ze nog vast
aan het oud-liberale standpunt.
Dat blijkt direct al wanneer men met
hen gaat praten over het sociale leven,
organisatie en over velerle iterrein van
het leven der natuur. Het is te hopen,
dat nu ze eenmaal één stap in de goede
richting gedaan hebben, ze op den duur
ook de volgende stappen wel zullen
doen.
De kwestie waar het hierover loopt,
is ten slotte ook niet zoo gemakkelijk
als we vaak theoretisch het voorstellen
De Christen moet door Gods ge^
nade heel ver gevorderd zijn op den
weg der heiligmaking om de juiste ver
houding tusschen natuur en genade
niet te bepraten maar te beleven.
Dat wil nog al wat zeggen.
Het wezen van het Calvinisme is
meermalen omschreven als te staan met
geheel het menschelijk leven dus ook
zijn natuurlijk leven voor het Aan-
gezichte Gods.
Het is eenvoudig zoo, als wij het be
lijden in de Zondagen 9 en 10 van on
zen Catechismus, waar we het stuk van
God den Vader en Zijn Voorzienigheid
omschreven vinden.
Daar wordt heel het leven der natuur
opgeëischt uit de „neutrale zóne", die
menigeen zich voorstelt, en gerequireert
voor Gods eer en genade.
En hoeveel komen we daar ook onder
ons nog aan te kort
Hoe staan we tegenover het crisis-
vraagstuk en het probleem der malaise-
ellende
Verstaan we hier iets van de ver
houding tusschen natuur en genade
Het lijkt er soms op alsof we hier
allemaal in Kersteniaansche-liberalis-
tische wateren verzeild raken en een
scheiding gaan optrekken tusschen het
rijk der natuur en dat der genade. We
behouden dan wel de gezonde belijde
nis, maar in de praktijk blijkt er niet
veel meer van.
We gaan dan de crisis en de malaise
van natuurlijk standpunt uit be
schouwen en beredeneeren. En doen
net alsof God niet de primus causa, de
eerste oorzaak van al deze dingen is.
We praten over in- en uitvoer, tarwe-
wet en bietensteun, pachtprijzen en
landbouwactie. En het is allemaal goed
en noodig, mits wij het betrekken onder
het licht der genade en geen afzonder
lijke hokjes van dit alles gaan maken
in ons leven, waar we onzen godsdienst
buiten willen houden.
Op den Universiteitsdag, welke deze
week te Rotterdam gehouden is, heeft
Ds. van Lunfmel van Zuidland het zoo
juist gezegd, toen hij het volgende op
merkte
De malaise, aldus spr., kan niet alleen
misbruikt, maar ook recht gebruikt worden.
We kunnen er uit concludeeren: de Heere
is zeker van plan om nu eens flink aan 't
werk te gaan. „Het is tijd voor den Heere,
dat Hij werke". Zoo werd de fatale wet van
Kappeyne in 1878 tot zegen en de Heere
bracht er Zijn volk toe kort daarna zelfs
nog een hoogeschool te stichten ook. Door
de malaise zegt de Heere: Ik ben op weg,
zet gij u in den weg der middelen en werk
mede in het groote werk, dat Ik doe. Door
tijden van druk wijst God ons op onze
roeping. Onze bede zij: 'Heere, wil ons ver
waardigen medewerkers te zijn in Uw groote
werk.
In deze paar woorden wordt de ver
houding tusschen natuur en genade
weer even recht gezet.
Dat is Calvinisme, zóó hebben het
de mannen van de Dordtsc'he Synode
gewild en zoo hebben het onze Calvi
nistische vaderen in de 16e en 17e
eeuw beleefd, die altijd in de crisis en
de malaise en op nog heel wat ern
stiger wijze dan wij thans verkeerd
hebben.
Zoo lang wij het leven in vakjes gaan
verdeel en en op het standpunt staan,
dat er een brokje natuurleven over
blijft, waarmee God zich niet bemoeit
en dat we zelf wel kunnen opknappen,
staat het met ons niet zuiver en zit er
in ons nog iets van den ouden libera-
listischen zuurdeesem, dat er uit moet.
Volgens Zondag 10 komt alles ons
van Zijn Vaderlijke Hand toe en als
ons kwaad overkomt, is dat opdat, zoo
als het Doopsformulier het zegt, dit te
onzen beste keeren zal.
Wie zóó de verhouding tusschen na
tuur en genade te zien en te beleven
krijgt, leert iets verstaan van den groo-
ten rijkdom van het Calvinisme, en
wordt een bekwaam dienstknecht des
Heeren op elk levensterrein.
EEN AFSCHEID.
Een afscheid als deze week aan de bekende
„Bossche School" heeft plaats gehad, mag ons
blad niet stilzwijgende voorbijgaan.
Daar ligt een lange periode van veertig jaren,
welke zich gekenmerkt heeft door stagen arbeid,
door strijd en moeite, maar ook door zegen
en zegepraal.
De heer Van der Waal is op Flakkee een
bekende figuur.
We zeggen niet te veel als we beweren, dat
de politieke geschiedenis der laatste decenniën
met den persoon van deizen ouden voortrekker
is samengeweven. Omdat hij ons nog niet ver
laat en- zich aan de poÜtieke actie nog niet
onttrekt daar kennen we hem te goed voor
is het thans nog de tijd niet hierbij stil te
staan. Maar het één is zoo nauw aan het ander
verbonden in dit leven van strijd en actie, dat
de gedachten onwillekeurig ook bij dezen kant
van dit veelzijdig leven bepaald worden.
Dan ligt er nog een orden band tusschen
dezen stoeren werker en ons blad. Lange jaren
was hij hoofdredacteur van de Maas- en
Scheldebode en gaf hij te dezer plaatse
zijn hoofdartikelen en driestarren, die steeds
getuigden van zijn persoonlijke visie op de
politiek van eiken dag en zich immer kenmerk
ten door scherpe principieele belijning.
En zoo hij was in het publieke leven, zoo
was hij ook in de school. Zijn onderwijs droeg
een persoonlijk cachet en was er op gericht van
de kinderen geen marionetten, maar persoon
lijkheden te vormen en alle vakken waren1 door
drenkt met de Calvinistische levensgedachte.
Wij weten, dat er bij dit afscheid iets moest
breken in het leven' van dezen paedagoog, want
zijn school en zijn kinderen had hij lief.
Maar wij weten ook, dat hij de levenskunst
verstaat zijn wil te conformeeren aan dien van
zijn God. De levensstormen zijn hem niet be
spaard gebleven, maar dit is er de rijke vrucht
van, dat zijn geloof diep wortelen schoot in
rotsvasten bodem.
En nu zou het niet passen in het kader van
zijn leven, als we hem toewenschten: na een
welbesteed leven een welverdiende rust.
Rust, in den zin van niets doen, verstaat zich
niet met dit leven van arbeid en strijd.
En zijn belangstelling gaat uit naar alle zijden
van dit leven. Want behalve een leven van
werken en strijden, is het ook een leven van
studie geweest, en die studie zal ook verder
een belangrijk deel van zijn leven vullen. Want
zijn interesse gaat uit naar theologie, zoowel
als naar philologie en philosophie, naar staats
wetenschappen en economie, waarvan zijn ar
tikelen, die thans in ons blad verschijnen, het
getuigenis afleggen.
En we zijn er van overtuigd, dat ook de
practische politiek zijn liefde heeft en zijn klare
stem als God hem de krachten en de ge
zondheid geeft nog menigmaal op onze ver
gaderingen zal worden gehoord.
Het levensdevies van Marnix van St. Alde-
gonde: „Repos ailleurs", is ook het zijne.
De rust is pas elders.
We wenschen hem dan ook van harte toe een
gezegenden levensavond van rustigen arbeid,
waarin hij nog tot zegen zijn zal.
Dat is de eenige passende kroon, die op dit
leven van strijd en worsteling en moeite, van
geloof en gebed, gezet kan worden.
Dezer dagen las ik in het ontroerend schoone
gedichtenbundeltje van de bekende Christelijke
schrijfster Jacqueline E. van der Waals, ik meen
dat het de bundel „Nieuwe Verzen" was. Daar
in komt ook een gedicht voor, waarin zij vertelt
van het gezichtsbedrog, dat ze eens ondervond,
staande op een perron, terwijl een trein voorbij
reed. Het was haar toen alsof niet de trein
zich voortbewoog, maar dat zij zelf wegschoof,
een fictie, die we allen wel eens zullen mee
gemaakt hebben.
De dichteres echter brengt dit bedrieglijk beeld
over op het leven van den mensch en zij zegt:
omdat we geen rustpunt hebben in ons zelve,
denken we zoo lichtvaardig, dat alles rondom
ons onbeweeglijk staat en dat slechts wij zelf
ronddwarrelen en geen vastigheid bezitten.
Het is een schoon en treffend juist beeld, dat
Jacqueline van der Waals hier teekent, een
beeld, dat toepasselijk is op het geheele leven.
We staan aan den ingang van het jaar 1932
en we nemen een grooten last van zorgen en
kommer mee uit het voorbijgegane jaar. Het
bleek, dat er zoo weinig vastigheid was 'en dat
veel waar de menschheid op betrouwd, niet
slechts niet vast stond, maar wankelde en viel.
Het ligt in den aard der menschen om buiten
zichzelf naar vastigheid te zoeken.
Dat is een1 natuurlijke, ons aangeboren nei
ging, die ons in alle omstandigheden bijblijft.
We grijpen ons vast aan de dingen rondom
ons en als deze zich in beweging zetten en
wankelen, twijfelen we toch nog eer aan ons
zelf, dan dat we willen aannemen, dat hetge'en
waarop we onze hoop gesteld hebben, ia be
weging kwam en ons ontglipte.
Wij hebben het verwacht van conferentiën en
verdragen, van organisaties en reorganisaties,
van de wijsheid der menschen en de macht der
volkeren. Ieder onzer heeft zijn afgoden. In
Italië ligt men in het stof gebogen voor Mus
solini en verwacht het heil der menschheid van
de Staatsalmacht. In Rusland buigt men zich
voor d'en afgod van het communisme en dn de
andere landen van Europa heeft ook iedere
groep haar eigen afgod, waaraan zij zich vast
klemt en waarvan alle heil verwacht wordt.
Men gelooft zelf op lossen bodem te staan en
grijpt naar vastigheden buiten zichzelf. De één
ziet die vastigheid in socialisme, de andere in
nationalisme, de derde in communisme, de vierde
in fascisme.
We staan allen op het groote wereldperron
en zien voorbijrijdende treinen voor groote vas
tigheden aan en denken, dat we zelf wegglijden
naar onbekende 'en beangstigende verten.
Het komt slechts hierdoor, dat we te veel naar
de dingen om ons heen zien en geen oog naar
binnen slaan om ons zelf te doorzoeken.
We moeten in ons zelf een rustpunt hebben,
anders zullen we het waarachtige geluk nooit
ontvangen. We moeten er ons van overtuigen,
dat we zelf op een vasten bodem staan 'en dat
wat om ons heen is zich beweegt en verganke
lijk is.
Dat is voor de meeste menschen de groote
moeilijkheid. Zij kunnen er niet toe komen eigen
hart en leven onder het ontleedmes te zetten en
zij kunnen het niet zoover brengen, dat zij het
oog binnenwaarts slaan.
En toch moet het hiertoe komen zullen we
het waarachtige geluk ooit vinden. Want het
geluk ligt voor onze voeten, we moeten ons
meestal slechts bukken om het op te rapen,
maar daar zijn we meestal te stram voor; we
grijpen liever om ons heen dan naar de diepte.
De mensch is een wereld op zichzelf. Een
complete wereld, die zelfgenoegzaam is in zich
zelf, d. w. z., die alle factoren in zich sluit
om rust en evenwicht te hebben.
Een woord van zeer groote beteekenis is dan
ook het woord der H. Schrift: „Ken U zeiven
Geluk is niet afhankelijk aan factoren buiten
ons om. Het is niet waar, dat rijken gelukkiger
zijn dan arm'en, dat eer en aanzien en macht
en geld en gezondheid en zooveel andere dingen
meer ,die voor de meesten als noodzakelijke
voorwaarden worden aangemerkt om gelukkig
te zijn, noodzakelijk zijn voor het geluk van
den mensch. Wij denken dat wel en aanvaarden
het meestal als vanzelfsprekend, maar als we
onze oogen open hebben en rondom ons heen
zi'en, zien we toch iederen dag, dat het niet
waar is.
Er zijn wel gezonden geweest, die oogen-
schijnlijk alles mee hadden om gelukkig te zijn,
die aan het ziekbed van een ernstige kranke
hebben geleerd wat het geheim voor het waar
achtige geluk is.
Het is de leer der menschelijke dwaasheid,
die ons wijs maakt, dat de omstandigheden be
palen of de mensch gelukkig zal zijn of niet.
Het socialisme meent, dat van reformatie of
revolutie der maatschappij alles voor het pro
letariaat afhangt en het vergiftigt in de pers
en door de radio de geesten der armen door een
geraffineerde speculatie op hun zorgelijke om
standigheden en wekt den indruk bij de armen,
dat m'en slechts rijk behoeft te zijn om gelukkig
te wezen.
Het is de groote leugen van het socialisme,
het dwingt de menschen om om zich heen te
zien en' ontneemt hen de mogelijkheid het oog
naar binnen in de eigen ziel te slaan.
Meermalen is de oorlogsellende het aller
grootste en verschrikkelijkste kwaad genoemd,
dat er op de wereld bestaan kan, maar wie de
geesten in het socialisme proeft, ziet in deze
beweging een veel en veel grooter kwaad voor
de menschheid. Het vergiftigt den mensch,
bfengt hem in een wereld van leugen en bedrog,
ontneemt hem eigen zielerust, giet hem vol met
haat en wrevel en nijd, allen factoren waardoor
de mensch het meest ellendige en beklagenswaar
dige schepsel der wereld wordt, om van de
eeuwige dingen nu nog maar niet te spreken.
De groote leugen der sociaal-democratie is, dat
onder de pretentie, dat men van het proletariaat
„welbewuste" wezens maakt, die weten wat ze
willen, de leiders inderdaad niet anders dan
onevenwichtige revolutionairen kweeken, een
onberekenbare massa, die bereid is om de dom
ste en gevaarlijkste dingen uit te halen. Men
moet dan ook maar eens nagaan in de roode
pers, hoe de leiders te tobben hebben om de
leiding in handen te houden en hoe die leiding
hen toch telkens weer ontglipt. Henri Polak
houdt in een Nieuwjaars-Kroniek nu al zijn hart
vast voor het Paaschcongres. Het is alles eigen
schuld. Zoolang mén met de geraffineerde leu
gens de menschen blijft bedotten en opstookt
tegen de andere maatschappelijke klassen, kan
men -niet anders verwachten. De S.D.A.P. is
een verleugende partij, door de groote leugen
houden de partijleiders zich staande, maar zij
zullen straks ook door de groote leugen vallen,
want zij zullen in hun eigen zwaard sterven.
Het socialisme verblindt den mensch voor de
groote waarheid, voor deze waarheid, dat het
waarachtig geluk niet buiten ons zelf te vinden
is. Dat zoo lang de mensch geen rustpunt in
zichzelf heeft gevonden, hij ongelukkig blijft en
blijft staren op de bewegelijke dingen om zich
heen, die hem altijd weer opnieuw bedriegen
zullen.
Want het menschelijk hart blijft onrustig tot
het rust gevonden heeft in zijn God.
Dit woord van Augustinus moet in onzen tijd
weer verstaan worden, zullen we niet ten gronde
gaan.
Het is het noodlot der sociaal-democratie, dat
het deze waarheid niet leeren kan aan haar
volgelingen, want als zij dit predikte én de
menschen tot innerlijke rust bracht, zou het
voedsel, waardoor de revolutionaire haard der
S.D.A.P. moet blijven branden, gaan ontbreken
en brak men eigen zaak af. Het socialisme moet
den mensch onrustig, ontevreden, ongelukkig
houden, dat is de voorwaarde van zijn bestaan.
Gelukkig is het Christendom aan andere wet
ten gebonden.
Voor wie waarachtig Christen is, niet alleen
met het woord, maar ook met de daad, heeft
1932 nieuwe perspectieven, die behoeft niet te
wanhop'en. Hij ziet de bewegelijkheid der din
gen in deze wereld en grijpt zich nergens aan
vast, want hij heeft het rustpunt in zichzelve.
Dat is de groote bron van zijn levensgeluk. In
welke omstandigheden hij ook verkeert, God
zorgt voor hem, hij is het eigendom van Chris
tus, Die hem duur gekocht heeft met Zijn dier
baar bloed en zonder Wiens wil geen haar van
zijn hoofd vallen kan. Dat is de eenige, maar
dan ook de onwankelbare vastigheid voor hem
in deze wereld der vergankelijke en wankelende
dingen. Of hij rijk is of arm, gezond of ziek, in
voorspoed of tegenspoed verkeert.
Hij vindt de rust, de groote rust in eigen
zieleleven, hij leert iets verstaan van het clas-
sieke woord: geef mij een steunpunt en ik draag
de wereld Hij heeft dat steunpunt in eigen ziel,
door het geloof in God 'en daarom heeft hij het
levensgeluk, dat niet afhankelijk is van dingen
buiten hem in deze wereld.
Het is een kunst gelukkig te zijn in dit leven,
maar wie wil kan deze kunst leeren.
UITKIJK.
rDRA15ltlAvAiNVALKEHBURG'S;
A •'iLEVERTR/
T"-LEEUWARDEN-
„Fivelingo" driestart
EEN STOOT IN HET HART.
De Socialistische Kamerfractie aldus meld
de „Het Volk" heeft een voorstel ingediend
tot wijziging van art. 187 der grondwet, strek
kende om de Regeering de macht tot mobilisa
tie te ontnemen, tenzij de Kamers eerst toestem
ming hebben verleend. Thans is het zoo, dat de
Regeering een mobilisatie kan bevelen, terwijl
daarna de Staten-Generaal worden uitgenoodigd,
dit besluit te bekrachtigen, om alzoo het onder
de wapenen „blijven" der opgeroepenen te be
krachtigen.
Ieder, die zijn nuchter verstand ev'en raad
pleegt, begrijpt, dat het niet anders kan, dan ge
lijk de grondwet het thans voorschrijft. Behan
deling eener wet tot mobilisatie te voren in de
Kamers mogelijk en noodzakelijk makenhet
zou wezen of men bij het uitbreken van een
brand, eerst dorpsvergadering moest oproepen,
om te beraadslagen, of de brandspuit wel mocht
uitrukken. Intusschen zou het gebouw alvast in
de asch liggen. Niet alle oorlogvoerenden zijn
zóó goedwillig als de Rotterdamsche socialisten,
die hun revolutiepoging behoorlijk een week
te voren aankondigen.
Nochtans noemt „Het Volk" dit voorstel eën
„stoot in het hart van de militaire oppermacht
in tijden van oorlogsgevaar".
En het blad „bewijst" dit met een heenwij
zing naar 1914, toen de Regeering, bij schending
van ons grondgebied door de Duitschers reeds
besloten zou zijn geweest, ons land aan de zijde
der geallieerden te doen deelnemen aan den
oorlog.
Meer hebben de „bewusten" niet noodig.
Maar nu
Wat zou het Nederlandsche parlement hier-