DERDE BLAD FEUILLETON Oil nummer nestaat uil drie Bladen Stillen de hoest Maken los Vrijdag 1 Januari 1932. No. 3812 Ingezonden. De Kerstgroet van onze Koningin. Ingezonden Stukken Plaatselijk Nieuws. HET ZOUTENDE ZOUT "WICSSNOWSES De copie van ingezonden «tukken, die niet ge plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Bulten verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgever». Geachte Redacteur Het zij mij vergund iets te mogen zeggen naar aanleiding van het stukje genaamd De nood steeds hooger." De inzender wil blijkbaar een groote actie op touw zetten, om in de lijn van „Steeds be reid" iets goeds tot stand te brengen. Met terzijdestelling van alle politiek en par tijdigheid een vergadering beleggen teneinde de landbouwbelangen onder de oogen te zien. Evenwel kan, dunkt mij, in verband daarmede de vraag worden gedaan Is er ook oorzaak Laten we zeggen tweede oorzaak Wellicht heeft vorige inzender het oog op in- en uit- voermogelijkheden, om slechts enkele dingen te noemen, zuivel en vleesch. Zeer terecht zijn hier leemten aan te wijzen, die mogelijk wel konden veranderd worden. Waar de inzender meer speciaal de Flakkeesche landbouwbelan gen bedoelt, laten we even eens naspeuren. Dan valt niet te ontkennen dat de koop- en huurprijzen van het land, de laatste jaren gewel dig zijn opgedreven. Waarom? Zit er soms goud in den grond, of mijnen met erts en zilver De dwaze manier van landverkoopen is hier niet onschuldig aan, d.w.z. het strijkgeld of trekgeld. Velen die uit louter winstbejag de verkoopingen afgaan opdat zij door opjagen en kele guldens kunnen opstrijken. Qf dit tot schade van hun zelf of hun medemensch uitloopt dat laat hun koud. Mede als gevolg daarvan nu een des te grooter inzinking. In dit verband mag worden gewezen op het feit, dat vele grondeigenaars uit medeleven (medelijden) de pacht eigenwillig hebben ver laagd. Doch er zijn ook andere menschen die moei lijk daartoe te bewegen zijn of niet willen. Ter wijl er nog een categorie grondbezitters zijn, die vee! te dure landerijen hebben gekocht. In- plaats van reductie nu een flinke verhooging gaan toepassen. Het doet vreemd aan, dat waar de beleggin gen gedaan worden in landerijen, deze tot het uiterste toe rendabel moeten zijn. Doch soms nog vele grootere sommen in verschillende fond sen worden gestoken, die totaal geen rente ge ven en ook voor een groot deel waardeloos liggen. Indien nu dezelfde maatstaf voor de eigen dommen in grond werd toegepast, ware net voor vele pachters het bestaan nog mogelijk. Men kan me toevoegen, de boeren, klein en groot, hebben nu steun. De Tarwewet en bie- tensteun gaan wel in de goede richting, voor zoo lang het Rijk dit kan volhouden. Zoolang het er nog is, wie komt het meerdere, dat de huurder daardoor kan maken, toe De eige naar of de pachter Het wordt (is) meer dan tijd, dat de Flak keesche pachters de oogen open doen, tenzij in dez eomstandigheden hun bedrijf niet geheel ten onder gaat. Want de werkelijkheid is, komt er land te huur, dan benificie inschrijving tegen1 elkaar op, behalve een flinke pacht. Veelal ver boven draagkracht en boven berekening uit. Men spreekt wel over malaise, crisis, enz., doch gaat met de dwaasheid steeds door. Immers bij de huur 'het geheele risico komt voor de pachter. Een goed idee was te lezen dezer dagen van het gemeentebestuur van Amsterdam, het z.g.n. mobielrecht. d.w.z. de boer wel het risico van den groei, doch de stand der huurprijs in over eenstemming brengen' met den prijs der produc- ten. Wanneer deze te laag zijn in die verhouding den huurprijs verlagen. Daarom Flakkee, wordt wakker, houdt op met hoonen huurprijs en met het hooge kocvpen van land, want het zal zich wreken voor II zelf of uw medemensch. De hulp der regeering is, hoewel voor velen welkom (tarwe en bieten), inaar het is slechts een kunstmatig hulpmiddel. Eigenlijk zou het onnoodig moeten zijn, en het bedrijf zichzelf door verlaging van pachten enz. moeten kunnen handhaven. Ik sluit me volkomen aan bij den vorigen in zender, dat het niet mijn bedoeling is mijn col lega's op te stoken. Maar alleen tracht ik te wijzen op de onge zonde feiten, welke zijn aan te toonen, die het welslagen van den landbouw droevig in den weg staan. Wellicht, indien uw blad mij zulks toestaat, later nog iets. Met dank voor de plaatsing. Hoogachtend, COLLEGA VAN „STEEDS BEREID". VOORTZETTING VAN EEN AFGEBROKEN IMPROVISATIE OP DEN GEMEENTERAAD TE OUDDORP Wij allen weten, dat de revolutie in de 18de eeuw onze Maatschappij heeft ontwricht. In naam der vrijheid werd elke band, die door God in den loop der tijden was gelegd, n.l. tusschen de menschen onderling, gebroken. De Natie was niets meer dan een hoop los op zich zelf staande zielen, die op een willekeurig stuk gronds, alle organische gedachte van saamhoo- righeid miskende. Dat revolutionair streven liet zich ook op het terrein van den arbeid gelden, zoodat alle saam hoorigheid verviel. Het ieder voor zichzelf, dat werd de leuze, en de meergenoemde kreet: „Ben ik mijns broeders hoeder", werd duizenden ma len herhaald. De oude gilden moesten weg, omdat daarin nog iets naleefde van organische saamhoorigheid. De gevolgen van dat toegepaste systeem ble ven niet uit, want nu de lieden voor elkander geen gelijke zorg meer droegen, kwam er twee dracht. Men kwam als 't ware met elkander op voet van oorlog te staan. De eene mensch werd door de andere geëxploiteerd. Kapitaal en ar- beeid, die altijd bondgenooten waren geweest, werden nu vijanden van elkander. Gelukkig is daaraan, dank zij den strijd van onze groote Antirev. voormannen, een kentering gekomen. Het persoonlijk initiatief tot oprich ting van corporatiën heeft bij de Overheid des Lands weerklank gevonden. Zij heeft zich op het standpunt geplaatst om daarmede rekening te houden, en deze alzoo weten te erkennen. Het doet ons dan ook eenigszins vreemd aan, hoe of de moed bestaat bij officieele plaatselijke vertegenwoordigers onzer Overheid, om met zekere minachting zich uit te laten over pro pagandisten voor de arbeidersbeweging. Wenschelijk zou het zijn, dat overal op alle plaatsen, niet enkel in de steden, maar op alle dorpen organisaties voor alle vakken van arbeid werden opgericht. In zulke vereenigingen kunnen de sociale vraagstuken besproken worden, opdat er daar door meer helderheid van begrippen en scherper omlijning onzer beginselen naar voren komt. Zulke vereenigingen kunnen dienstbaar gemaakt worden, om de revolutionaire woelingen te hel pen bestrijden, en het de wereld te laten zien, welke kracht er schuilt in he„Tegen de Revolutie het Evangelie". Bezwaren worden gemaakt tegen een Christen organisatie, dat zij werkstakingen in de hand werkt. Dit is niet juist. Zij wil juist aansturen om de werkstakingen tot het allerlaatste middel te aanvaarden. De vraag rijst nu vanzelf op: Is er recht tot werkstaking Deze vraag moeten wij met groot onderscheid beantwoorden. Wij moeten allereerst opmerken, dat wij ten onzent geen slavernij meer hebben, maar vrije arbeid. De werkman is verplicht zijn heer of baas onderdanig te zijn, doch is geen slaaf, maar vrije. Hij verhuurt zijne diensten tegen een bil lijk loon, doch geeft niet, gelijk de slaaf, zijne persoonlijkheid prijs aan de tirannieke willekeur van zijn meester. De dienstknecht van nu staat dus nu veel hooger dan de dienstknecht van vroeger. Onder Israël was de lijfeigenschap van vreem den toegelaten: een Hebreeuwsche knecht mocht echter slechts hoogstens zes jaren het persoon lijk eigendom van zijnen heer zijn, en alleen door vrijwillige keuze mocht hij „eeuwiglijk" dienen. Daarenboven werd zijn lot aan bepaalde voor schriften aanmerkelijk verzacht, zoodat het bij Lev. 25 39 zelfs heet: „Wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn, en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van, eenen slaaf; als, een daglooner, als een: bijwoner zal hij, bij u zijn". Israël, dat eens aan het slavenjuk was ont komen, mocht dus door zijn eigen toedoen, weer niet tot het slavenjuk terugvallen. Vandaar dan ook, dat JeremAa in. zijne dagen, toen men die wet tot vrijlating der slaven niet handhaafde, zich toen zoo scherp moest laten hooren: „Daar om zegt de Heere alzoo: Gijlieden hebt naar Mij niet gehoord, om vrijheid uit te roepen, een iegelijk voor zijnen broeder, en een eigelijk voor zijnen naaste; ziet, zoo roep Ik uit tegen ulieden, spreekt de Hëere, een vrijheid ten zwaarde, ter pestilentie en ten honger en zal u overgeven ter beroering, allen koninkrijken der aarde." (Jeremia 34). Dat de vrije arbeid hooger staat dan de slavernij, dat leerde ook Pauïus in den eersten brief aan de gemeente te Corinthe (hoofdstuk 7) Dus werkstaking als daad op zichzelf be schouwd, is door de wet Gods niet verboden. Zij kan soms het eenige middel zijn, waardoor de vrije arbeider onkomen kan aan eene mo derne slavernij. Nu zijn er twee zaken, die de werkgever in 't algemeen verplicht is zijnen arbeiders te ver zekeren: le. een menschelijke behandeling en 2e. een menschelijjk hestaan. Verzaking van een of beide dier plichten kan een reden zijn om van het recht van werkstaking gebruik te maken. Werkstaking als een politiek middel moeten1 wij als zoodanig nooit gebruiken Dan worden werkstakingen een instrument tot omverwerping van den Staat. Aan zulke socialistische werk stakingen mogen wij als Christelijke arbeiders nooit meedoen. De patroon, werkgever of haas dient ons als menschen te eerbiedigen. Wié nu van meening is, dat de arbeider alleen maar het oog heeft op de veelheid van het loon, die is daannede verkeerd. Een arbeider heeft ook het oog op een goede menschelijke behandeling; hij weet zulk een behandelingop prijs te stellen. Als mensch wil hij door zijn medemensch goed be handeld worden. Dat behoort ook tot zijn men- schelijk bestaan. Als wij nu spreken van loon, dan moeten wij, rekende naar de tijdsomstandigheden, dat loon afmeten naar het levensonderhoud. Omtrent deze vraag heerscht er verschil van meening. Wij kunnen wel gevoegelijk aannemen om met recht te kunnen spreken van een onrechtvaardige loonstandaard, indien door de ondernemers van een bedrijf groote winsten worden gemaakt en het werkvolk maar zulk een gering loon ont- vanqt, dat niet toereikend is, om in zijn nood druft te kunnen voorzien. Daar staat dus ook tegenover, indien de werkman er van overtuigd is, dat het bedrijf door buiten hem en zijn pa troon liggende oorzaken, geen winsten meer oplevert, dat hij dan ook in zulke omstandig heden van het wapen van werkstaking geen gebruik mag maken, om daardoor zijn patroon nog in grooter verlegenheid te brengen. Het is dus in het kort samengenomen, dat wij moeten komen tot deze conclusie: „dat de werk man verplicht is om zooveel hij kan de be langen van zijn werkgever te dienen, en de werkgever van zijn kant geroepen is om zijn werkvolk een menschelijk bestaan te ver zekeren". Werkstaking is dus een ujterst middel, waar zeer voorzichtig mee gehanqpld moet worden. Da Costa heeft eens gezongen van: „Toenade- rina eischt Gods orde en dezer tijden nood". Gemeenschappelijk overlef tusschen werkgever en werknemer, dat is de vreedzaamste weq, daarom moeten dan ook. wanneer van dë zijde van den werkman pogingen wcyden aangewend om met de werkgevers te onderhandelen, deze pogingen niet stranden op den onwil van de werkgevers, want vroeg of laat zal zulk een ingenomen standpunt zich wreken in de toe komst. P. te O. MIJNHARDT'S SALMIAK-TABLETTEN Doozen 20 en 30 ct. Bij Apoth. en Drogisten SOMMELSDIJK. De uitslag van de laatste 10 gehouden schietoefeningen door den B. V. L. afdeelingen Sommelsdijk en Middelharnis, is als volgt: H. Fris 448 punten, G. van Driel 444 p„ D. Kieviet 443 p., J. Bienefelt 442 p., C. Slui 438 p., K. J. van Splunter 431 p., J. Hollaar 429 p„ Job Kievit 424 p., H. van der Put 424 p., C. Knape Az. 419 p., A. A. F. J. Gué- rand 413 p., C. Hartensveld 413 p., J. Jordaan 402 p., H. van den Doel 401 p., L. Tanis 401 p., A, d'e Gans 399 p., J. C. Kievit 398 p., J. van Sliedrecht 387 p., B. van Dijk 376 p., W. Vroegindeweij 376 p., J. Schol 375 p., J. C. van den Doel 370 pi, Joh. van Dongen 352 p., P. A. Koster 205 p. Maximum aantal te bereiken punten 500, Bij den correspondent der arbeidsbemidde- H. M. de Koningin heeft op den Eersten Kerstdag de volgende Kerstbood schap voor de microfoon uitgesproken Voor mij is het een reden tot dankbaarheid, mij op dit oogenblik door de radio met U allen verbonden te weten en daardoor zoovele landgenooten te kunnen toespreken. Het is als scheidde ons geen afstand, als toefden wij in eikaars tegenwoordigheid. Ik zie in ons contact door den aether het beeld van een hoogeren band, door God zelf gelegd, die de geheele menschheid omvat. Terwijl ik U thans mijn Kerstgroet zal voorlezen, doe ik dit in het levendig besef van die saamhoorigheid en gedenk met een uit het hart komende heilbede de geheele menschheid. Er lijkt ongetwijfeld voor velen eene groote tegenstelling tusschen de schaduw, welke de ongunst der tijden op de menschen en omstandigheden werpt, en de groote blijdschap van het Kerstfeest. De stoffelijke en geestelijke nood is hoog gestegen. Er is veel wat neerdrukt, wat de levensvreugde van ons allen bedreigt en sterker dan ooit is de over tuiging, dat wij dit uit ons zelf niet kunnen te boven komen. Gelukkig brengt het feest blijdere boodschap. Want het Kerstfeest is onafscheidelijk verbonden met onzen strijd en met ons lijden, het is de vervulling van al hetgeen wij daarin ontberen. Het verlegt in ons het zwaartepunt van zorgen en moeite naar Hem, die ons spreekt van verlossing en troost, het brengt den klemtoon van die zorgen en die moeite over op Zijne liefde. Het. komt met iets nieuws, met hoogere kracht, het doet die kracht in ons ontwaken, het leert ons dragen wat zonder die kracht niet te dragen is. Over de wereld, gedompeld in kommer, daalt de Kerstnacht, komt de liefde van God ons lichtend tegemoet, schenkt God Zijn heerlijke gave. Immanuel daalt af in onzen diepen nood. „Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet overmocht" De liefde van Christus straalt door de schaduwen van dezen tijd heen, zij zal sterker blijken te zijn dan dat donker. Wij zingen „Stille nacht, Heilige nacht"Die liefde maakt innerlijk stil. Waar zij overwint verdwijnt de onrust, die velen in onzen tijd den innerlijken vrede ontrooft. Zij voert ons naar dat thuis van de ziel, waar alles in overeen stemming is met het beste en met het diepste in ons wezen. Zij leert bidden, zóó bidden, dat God verhooren kan; eigen wenschen en begeerten te toetsen aan den hoogen wil van God en dien wil tot den onzen maken en zoo het bedoelen van dat Vaderhart kennen. Zij bekwaamt ons om zelf mede te arbeiden aan het plan dat Gods liefde voor ieder onzer persoonlijk heeft bepaald en, dat ondanks alle stormen en beproevingen welke in deze wereld ons deel mochten zijn, rustig zijne voltooiing tegemoet gaat, voor welks verwezenlijking Immanuel onze gestalte aannam. Hij deelt ons Zijn leven mede. Gelijk in de lente de plantenwereld bij haar ontwaken, in eindelooze verscheidenheid, het wonder te aanschouwen geeft van het ontluiken van één en hetzelfde leven, zoo vertolkt een ieder het van Christus ontvangen leven, volgens eigen aard en karakter in de heerlijke ruimte en vrijheid, welke dit leven ons schenkt. Dit vernieuwe in ons de kracht om met blijdschap onzen weg te gaan. Welk een vastheid, welk een zekerheid komt et niet in ons bestaan, als wij mogen wandelen bij het licht, dat Zijn leven uitstraalt. Onze tijd vraagt veel moed, veel geestkracht, veel geloof. Het Kerstfeest roept het elkeen als het ware toe waagt het met Immanuel, dit is God met ons. Vertrouwt op Zijne liefde, in gebed en in persoonlijke gemeenschap. Zóó wordt alle donker een lichtende Kerstnacht, en ieder kruis, hetzij be wust hetzij onbewust met Hem gedragen, gaat over in heerlijkheid. 1931. WILHELMINA. ling dezer gemeente stonden vorige week ge middeld 50 werkloozen ingeschreven. Vrijdag 25 Dec. 1.1., 's avonds omstreeks 10.45 uur, ontstond een begin van brand in een schuurtje van den landarbeider D. de Korte, staande aan den Oostelijken Achterweg alhier, gebouwd tegen een landbouwschuur. Eenige voorbijgangers zagen de vlammen en gingen er op af. Door bet krachtig optreden van deze personen werd de brand spoedig gebluscht. Landbouwgereedschap van d. K. verbrandde en ook een paar schoenen. Indien de brand enkele minuten later ontdekt was geworden, zou de landbouwschuur zijn verbrand. Bij onderzoek is gebleken, dat de oorzaak van dezen brand een brandende sigaar was, die per vergissing was neergelegd bij het verzorgen der konijnen. De landarbeider W. Z. had het ongeluk zijn hand zoodanig te klemmen, dat geneeskun dige hulp noodzakelijk was. Vorige week werden uit deze gemeente verscheept 3180 H.L. uien, 645 H.L. aard appelen en 170 H.L. paardepeen. De uien worden alhier gekocht voor 4, de aardappelen voor 3.25 en de paardepeen voor 1.30 per H.L. De prijs der uien is dezer dagen sterk stijgende, terwijl men ook van hoo gere prijzen spreekt voor de paardepeen. MIDDELHARNIS. Op 't gehouden Solisten concours te Rijsoord behaalden P. Prins met 79 punten in de le afd. den 3en prijs, A. Brug- geman met 87 punten in de 2e afd. den 2en prijs en S. Buth met 82 punten in de 2e afd. den 3den prijs. Deze week zijn alhier vanaf het Haven hoofd 500 balen uien en van uit de Kaai 700 H.L. aardappelen verscheept. Rectificatie. Vorige week werd ver meld, dat de heer L. Vroegindeweij Wz. was benoemd tot boekhouder van het Burgerlijk Weeshuis. Dit is echter foutief. Genoemde per soon werd benoemd tot boekhouder van de Kerkvoogdij der Ned. Herv. Kerk. OOLTGENSPLAAT. Jongelieden in 1913 geboren zijn, moeten zich voor de militie laten inschrijven in de maand Januari, meer bepaald zal hier voor zitting worden gehouden ter ge meentesecretarie op Donderdag 7 Januari des avonds ten 7 uur. Vergadering van den Kolenbond „Alge meen Belang" op Donderdag 24 December, ten 6 uur, in Hotel Vinke. De Voorzitter A. van Putten opent de ver gadering en heet allen welkom, spreekt ddarbij den wensch uit dat de besprekingen van dezen avond aangenaam zullen zijn en in het belang der vereeniging. Hierna leest de secretaris C. de Vos Jz. de notulen, welke onder dank worden vastgesteld. Bestuursverkiezing. De heer A. van Putten met 45, J. Buscop met 41 en H. Pieterse met 47 stemmen herkozen verklaren de benoeming weder aan te nemen. Tot lid van de commissie van toezicht, aftr, C. J. Avé (niet herkiesbaar) wordt bij her stemming met 33 stemmen gekozen de heer J. de Vos Az. Tot leden der commissie tot nazien der vol gende rekening worden benoemd de heeren A. de Vos Az., M. van der Vliet en W. Duijm. DOOR H. KINGMANS. 43) „Moet die verwijdering dan blijven bestaan Beteekent dit een afscheid voor goed Je be grijpt toch wel, wat er op het spel staat Hoe kun je toch zoo nuchter redeneeren?" De laatste vraag klonk haar als een verwijt in de ooren. Zij haalde diep adem. „Je vergist je, Albert. God alleen weet, hoe ik lijd. Maar ik kan en ik mag niet. De kloof, die tusschen ons bestaat, is een beletsel. Als die verdwenen is, dan zul je bespeuren, dat ik niet nuchter ben, maardat ik je lief heb met mijn gansche ziel. Ga nu heen, Albert. Heusch, dat is voor ons beiden beter." Hij stond op, langzaam, ontroerd. Ook door haar heftige bewogenheid, die duidelijk op haar gelaat te bespeuren viel. „De kloof kan niet gedempt", zeide hij nog. „O ja", antwoordde zij hartelijk en blij. „Bij God is niets, letterlijk niets onmogelijk. We heb ben goeden moed. En weet, dat er hier in Noordstad en in Leiden en straks inBosch oord voor je gebeden wordt." „Het is te veel, het is te veel, wat voor mij gedaan wordt. Je hadt dat offer niet'mogen brengen." Dan vatte hij" haar hand. >,God zij met je, Albert. We zullen elkaar voorloopig niet meer alleen spreken. Het is niet goed. Blijf hier geregeld komen, zooals tot nu toe. En dan hoop en1 bid ik, dat het oogenblik voor je komen zal, waarop je erkennen zult, dat hier, in jouw belang, goed gehandeld is." kan het mij niet indenken." „Dat oogenblik komt." Hij drukte haar de hand en verliet het ver trek, bij de deur zich nog omwendend. „Het is mij niet mogelijk, om te veinzen, Annie." „Er is niemand, die dat van je vergt, jongen." merkte zij op, hem onmiddellijk begrijpend. „Als je naar mij toe komt en zegt, dat je God hebt gevonden, zoodat elk beletsel tusschen ons bei den weg is, dan weet ik, dat het zoo i s. Albert Meyenbeek zal niet veinzen." „Ik dank je voor dat woord. Het doet mij goed. Vaarwel, Annie. Ik vind het wel. Het is voor jou beter, dat je hier blijft." Geruischloos sloot hij de deur achter zich en eenige momenten daarna viel de voordeur in het slot. Zij had zich in het voorbijgegane half uur, dat haar jaren toeleek, goed gehouden, zij het dan met groote inspanning. Maar nu zij alleen was, kon zij niet meer. Zij schreide, het hoofd op de tafel. Met het gevoel, dat dit een afscheid voor goed zou zijn. Wie gaf haar den waarborg, dat Albert veranderen zou Zijn moeder was bij den bijbel opgevoed, zoodat bij haar de verandering niet bepaald verrassend was. Ma rianne weliswaar gaf ook alle hoop, maar zij was tenslotte van een heel ander karakter dan de in den grond trotsche Albert. Maar, over woog zij dan weer, God' was machtig, dat stugge gemoed ook om te zetten. Als dat gebeurde, was het In orde en zoo niet dan had zij haar leed te dragen Zij bleef niet lang alleen, Arie kwam thuis en vond haar zitten lezen. Hij zag evenwel on middellijk, dat Annie op dat oogenblik voor haar boek niet de minste belangstelling had. Haar roodgeschreide oogen zeiden hem ook vol doende. Maar hij had den tact, om het onder werp niet aan te roeren. Zij had er waarlijk reeds genoeg mee te doen. Intusschen liep Albert langzaam naar huls. De gedachte, dat Annie vertrok, om hem zoo doende de gelegenheid te geven, geregeld te blijven komen bij de Kleefstra's, overweldigde hem. Hij zag er het offer in. Maar ook de liefde tot hem entot het beginsel, waarin de familie leefde. Met groote heftigheid keerde terug zijn strijd der laatste weken; zijn vragen naar het „hoe" en „waarom" der dingen; zijn gevoel van on bevredigdheid met zichzelf. Torenhoog stak daar boven uit het gedrag van Annie, die hem rondweg had bekend, dat zij hem liefhad en die want daarop kwam het toch neer hem een kans wilde geven, zijn levensbeschouwing te wijzigen. Dan kwam zijn cynisme weer boven; zijn levensbeschouwing wijzigen Alsof dat zoo een voudig was Neen, maar dat wisten de Kleef stra's ook wel. Het was hem niet mogelijk, de beweegreden der familie te doorgronden. Wat zagen zij in hem Meenden zij werkelijk, dat hij op den weg was, dien moeder en Marianne ingeslagen had den En waarop grondden zij die overweging Had hij er aanleiding toe gegeven 7 Inderdaad, hij had naar veel geïnformered. Maar waren zijn opmerkingen vaak niet zeer critisch geweest? Hoe hij er ook over nadacht, het was hem niet mogelijk, de diepere beweegredenen te vatten. Of ja dat moest het wezen: de levensbe schouwing der Kleefstra's was niet een vernisje; die was echt; die was vleesch en bloed; het stond voor hen vast, dat een mensch alleen daarbij oprecht gelukkig kon zijn; zij voelden het als een plicht, hem de gelegenheid te geven, dat geluk, dat tenslotte oneindig hooger was dan het bezit1 van Annie, deelachtig te worden, door in hun omgeving te blijven vertoeven. Maar dan zou het ook grof ondankbaar zijn, als hij, wanneer Annie vertrokken was, zich niet meer vertoonde En mét was zijn besluit genomen en zijn trots gebroken: hij zou er blijven komen. Het besluit lucltte hem op. Vlugger stappend nu, bereikte hij zjn kamer, respect voelend voor het optreden det Kleefstra's, die hem feitelijk stelden boven Atnie, die zichzelf uitschakelde, om hem. Want het was toch alleszins verklaarbaar en te billijken geweest, als Annie hem, op grond van hun verschil in levensbeschouwing, had afgewezen zonder meer. Wat dan beteekend had, dat de deur op den Resedaweg voor hem gesloten was geworden. Zij wilden dat niet. Het was een standpunt, om het diepste respect voor te hebben. Hij zou in elk geval toonen, dat hij die opoffering waardig was, al kon hij zich in de verste verte niet indenken, hoe het mogelijk kon ziin, dat hij, de zoeker, de rustelooze, worden kon als de Kleefstra's In de dagen, die nog restten vóór Annie's vertrek, had hij geen gelegenheid, en hij zocht die ook niet, haar onder vier oogen te spreken. Alleen kon hij haar meedeelen zijn besluit, dat hij, haar opoffering begrijpend en waardeerend, zou blijven komen, als steeds. Haar dankbare blik beloonde hem. Opzettelijk zweeg hij, zoolang Annie thuis was. Maar toen deze des Vrijdags naar Bosch oord was vertrokken, zocht hij den volgenden dag den heer Kleefstra te spreken, die hem een wandeling voorstelde. Hij stortte zijn hart uit. Sprak van zijn strijd, maar ook van zijn dank en verklaarde niet goed te kunnen begrijpen, waarom hij boven Annie was gesteld. „De verklaring is toch heel eenvoudig. Ik meen van Annie begrepen te hebben, dat zij die ie gegeven heeft. Je kon natuurlijk niet bij ons blijven komen, als Annie niet vertrokken was. Dat begrijp je levendig. En toch willen we jou niet loslaten, omdat wij allen in de stellige mee ning verkeeren, dat je ons toegezonden bent door onzen God. Daar zal een ander mogelijk om lachen", maar dat behoeft ons niet te deren. Wij hebben te zijn een zoutend zout. Het een voudigste was geweest, je de deur te wijzen. Maar het zou ons niet bevredigd hebben, je te weten buiten een omgeving, waar met God niet gerekend wordt. Ons zou eenmaal kunnen worden gevraagd: wat heb Je met die ziel, die Mij, zij het onbewust, zocht, gedaan Als er geen andere oplossing was geweest, ja, natuur lijk, dan was Annie thuis gebleven en had ik je den toegang tot ons huis ontzegd. Dat was, ja ik begrijp je beweging, natuurlijk niet eens noo- dig geweest. Je hadt het eigener beweging ge daan. Doch nu was er een1 alleszins aannemelijke oplossing, waarmede allen accoord gingen. En nu, jongen, wij spreken er niet meer over. Je blijft komen, als gewoon. Arie blijft nog acht maanden in Noordstad. Is hij weg, dan kun je nog gerust komen." „Maar wie waarborgt u, dat ik kom daar, waar u mij gaarne ziet?" vroeg Albert in spanning. „Ik heb geen waarborg. Ik heb alleen het stellige vermoeden, dat, vroeg of laat, God weet het, Albert Meyenbeek den grootsten schat vindt, die een arm, zondig menschenkind vinden kan: Jezus Christus, den Zoon van God." Met deze verklaring, die, volgens Albert, op niets steunde, moest hij genoegen nemen. En hij nam er genoegen mede, verscheen geregeld oo den Resedaweg, waar hij, als steeds, een welkome gast was, maar waar hij Annie miste. Van deze laatste vernam hij goede berichten. Zij kon het in Boschoord best wennen, voelde er zich reeds thuis, en wist vrij zeker niet bij benadering, hoe haar gemis op den Resedaweg door allen, zonder uitzondering, werd gevoeld, al sprak dan ook niemand dat gevoelen openlijk uit. De weken vergleden. Het liep tegen Kerstmis. In haar kamer in de groote pastorie van Boschoord las Annie den omvangrijken brief uit Leiden, geschreven door Gretha, terwijl in hetzelfde couvert een al even groot epistel van Marianne was geborgen ge weest. Thuis hadden zij haar met Kerstmis verwacht, maar 't was te druk in de pastorie. Den 28sten zou zij naar Noordstad gaan, haar eerste vacan- tie, om dan thuis oud en nieuw mede te vieren. (Slot volgt).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1932 | | pagina 5