DERDE BLAD
FEUILLETON
Oil nummer nestaat uil drie Bladen
Stillen de hoest
Maken los
Vrijdag 1 Januari 1932. No. 3812
Ingezonden.
De Kerstgroet van onze Koningin.
Ingezonden Stukken
Plaatselijk Nieuws.
HET ZOUTENDE ZOUT
"WICSSNOWSES
De copie van ingezonden «tukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Bulten
verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgever».
Geachte Redacteur
Het zij mij vergund iets te mogen zeggen
naar aanleiding van het stukje genaamd De
nood steeds hooger."
De inzender wil blijkbaar een groote actie
op touw zetten, om in de lijn van „Steeds be
reid" iets goeds tot stand te brengen.
Met terzijdestelling van alle politiek en par
tijdigheid een vergadering beleggen teneinde
de landbouwbelangen onder de oogen te zien.
Evenwel kan, dunkt mij, in verband daarmede
de vraag worden gedaan Is er ook oorzaak
Laten we zeggen tweede oorzaak Wellicht
heeft vorige inzender het oog op in- en uit-
voermogelijkheden, om slechts enkele dingen te
noemen, zuivel en vleesch. Zeer terecht zijn
hier leemten aan te wijzen, die mogelijk wel
konden veranderd worden. Waar de inzender
meer speciaal de Flakkeesche landbouwbelan
gen bedoelt, laten we even eens naspeuren.
Dan valt niet te ontkennen dat de koop- en
huurprijzen van het land, de laatste jaren gewel
dig zijn opgedreven.
Waarom? Zit er soms goud in den grond,
of mijnen met erts en zilver
De dwaze manier van landverkoopen is hier
niet onschuldig aan, d.w.z. het strijkgeld of
trekgeld. Velen die uit louter winstbejag de
verkoopingen afgaan opdat zij door opjagen en
kele guldens kunnen opstrijken. Qf dit tot schade
van hun zelf of hun medemensch uitloopt dat
laat hun koud. Mede als gevolg daarvan nu een
des te grooter inzinking.
In dit verband mag worden gewezen op het
feit, dat vele grondeigenaars uit medeleven
(medelijden) de pacht eigenwillig hebben ver
laagd.
Doch er zijn ook andere menschen die moei
lijk daartoe te bewegen zijn of niet willen. Ter
wijl er nog een categorie grondbezitters zijn,
die vee! te dure landerijen hebben gekocht. In-
plaats van reductie nu een flinke verhooging
gaan toepassen.
Het doet vreemd aan, dat waar de beleggin
gen gedaan worden in landerijen, deze tot het
uiterste toe rendabel moeten zijn. Doch soms
nog vele grootere sommen in verschillende fond
sen worden gestoken, die totaal geen rente ge
ven en ook voor een groot deel waardeloos
liggen.
Indien nu dezelfde maatstaf voor de eigen
dommen in grond werd toegepast, ware net
voor vele pachters het bestaan nog mogelijk.
Men kan me toevoegen, de boeren, klein en
groot, hebben nu steun. De Tarwewet en bie-
tensteun gaan wel in de goede richting, voor
zoo lang het Rijk dit kan volhouden. Zoolang
het er nog is, wie komt het meerdere, dat de
huurder daardoor kan maken, toe De eige
naar of de pachter
Het wordt (is) meer dan tijd, dat de Flak
keesche pachters de oogen open doen, tenzij in
dez eomstandigheden hun bedrijf niet geheel ten
onder gaat.
Want de werkelijkheid is, komt er land te
huur, dan benificie inschrijving tegen1 elkaar op,
behalve een flinke pacht. Veelal ver boven
draagkracht en boven berekening uit.
Men spreekt wel over malaise, crisis, enz.,
doch gaat met de dwaasheid steeds door. Immers
bij de huur 'het geheele risico komt voor de
pachter.
Een goed idee was te lezen dezer dagen van
het gemeentebestuur van Amsterdam, het z.g.n.
mobielrecht. d.w.z. de boer wel het risico van
den groei, doch de stand der huurprijs in over
eenstemming brengen' met den prijs der produc-
ten. Wanneer deze te laag zijn in die verhouding
den huurprijs verlagen.
Daarom Flakkee, wordt wakker, houdt op
met hoonen huurprijs en met het hooge kocvpen
van land, want het zal zich wreken voor II zelf
of uw medemensch.
De hulp der regeering is, hoewel voor velen
welkom (tarwe en bieten), inaar het is slechts
een kunstmatig hulpmiddel.
Eigenlijk zou het onnoodig moeten zijn, en
het bedrijf zichzelf door verlaging van pachten
enz. moeten kunnen handhaven.
Ik sluit me volkomen aan bij den vorigen in
zender, dat het niet mijn bedoeling is mijn col
lega's op te stoken.
Maar alleen tracht ik te wijzen op de onge
zonde feiten, welke zijn aan te toonen, die het
welslagen van den landbouw droevig in den
weg staan.
Wellicht, indien uw blad mij zulks toestaat,
later nog iets.
Met dank voor de plaatsing.
Hoogachtend,
COLLEGA VAN „STEEDS BEREID".
VOORTZETTING
VAN EEN AFGEBROKEN IMPROVISATIE
OP DEN GEMEENTERAAD TE OUDDORP
Wij allen weten, dat de revolutie in de 18de
eeuw onze Maatschappij heeft ontwricht. In
naam der vrijheid werd elke band, die door
God in den loop der tijden was gelegd, n.l.
tusschen de menschen onderling, gebroken. De
Natie was niets meer dan een hoop los op zich
zelf staande zielen, die op een willekeurig stuk
gronds, alle organische gedachte van saamhoo-
righeid miskende.
Dat revolutionair streven liet zich ook op het
terrein van den arbeid gelden, zoodat alle saam
hoorigheid verviel. Het ieder voor zichzelf, dat
werd de leuze, en de meergenoemde kreet: „Ben
ik mijns broeders hoeder", werd duizenden ma
len herhaald.
De oude gilden moesten weg, omdat daarin
nog iets naleefde van organische saamhoorigheid.
De gevolgen van dat toegepaste systeem ble
ven niet uit, want nu de lieden voor elkander
geen gelijke zorg meer droegen, kwam er twee
dracht. Men kwam als 't ware met elkander op
voet van oorlog te staan. De eene mensch werd
door de andere geëxploiteerd. Kapitaal en ar-
beeid, die altijd bondgenooten waren geweest,
werden nu vijanden van elkander.
Gelukkig is daaraan, dank zij den strijd van
onze groote Antirev. voormannen, een kentering
gekomen. Het persoonlijk initiatief tot oprich
ting van corporatiën heeft bij de Overheid des
Lands weerklank gevonden. Zij heeft zich op
het standpunt geplaatst om daarmede rekening
te houden, en deze alzoo weten te erkennen.
Het doet ons dan ook eenigszins vreemd aan,
hoe of de moed bestaat bij officieele plaatselijke
vertegenwoordigers onzer Overheid, om met
zekere minachting zich uit te laten over pro
pagandisten voor de arbeidersbeweging.
Wenschelijk zou het zijn, dat overal op alle
plaatsen, niet enkel in de steden, maar op alle
dorpen organisaties voor alle vakken van arbeid
werden opgericht.
In zulke vereenigingen kunnen de sociale
vraagstuken besproken worden, opdat er daar
door meer helderheid van begrippen en scherper
omlijning onzer beginselen naar voren komt.
Zulke vereenigingen kunnen dienstbaar gemaakt
worden, om de revolutionaire woelingen te hel
pen bestrijden, en het de wereld te laten zien,
welke kracht er schuilt in he„Tegen de
Revolutie het Evangelie".
Bezwaren worden gemaakt tegen een Christen
organisatie, dat zij werkstakingen in de hand
werkt. Dit is niet juist. Zij wil juist aansturen
om de werkstakingen tot het allerlaatste middel
te aanvaarden. De vraag rijst nu vanzelf op:
Is er recht tot werkstaking
Deze vraag moeten wij met groot onderscheid
beantwoorden. Wij moeten allereerst opmerken,
dat wij ten onzent geen slavernij meer hebben,
maar vrije arbeid.
De werkman is verplicht zijn heer of baas
onderdanig te zijn, doch is geen slaaf, maar
vrije. Hij verhuurt zijne diensten tegen een bil
lijk loon, doch geeft niet, gelijk de slaaf,
zijne persoonlijkheid prijs aan de tirannieke
willekeur van zijn meester. De dienstknecht van
nu staat dus nu veel hooger dan de dienstknecht
van vroeger.
Onder Israël was de lijfeigenschap van vreem
den toegelaten: een Hebreeuwsche knecht mocht
echter slechts hoogstens zes jaren het persoon
lijk eigendom van zijnen heer zijn, en alleen door
vrijwillige keuze mocht hij „eeuwiglijk" dienen.
Daarenboven werd zijn lot aan bepaalde voor
schriften aanmerkelijk verzacht, zoodat het bij
Lev. 25 39 zelfs heet: „Wanneer uw broeder
bij u zal verarmd zijn, en zich aan u verkocht
zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den
dienst van, eenen slaaf; als, een daglooner, als
een: bijwoner zal hij, bij u zijn".
Israël, dat eens aan het slavenjuk was ont
komen, mocht dus door zijn eigen toedoen, weer
niet tot het slavenjuk terugvallen. Vandaar dan
ook, dat JeremAa in. zijne dagen, toen men die
wet tot vrijlating der slaven niet handhaafde,
zich toen zoo scherp moest laten hooren: „Daar
om zegt de Heere alzoo: Gijlieden hebt naar
Mij niet gehoord, om vrijheid uit te roepen, een
iegelijk voor zijnen broeder, en een eigelijk voor
zijnen naaste; ziet, zoo roep Ik uit tegen ulieden,
spreekt de Hëere, een vrijheid ten zwaarde, ter
pestilentie en ten honger en zal u overgeven
ter beroering, allen koninkrijken der aarde."
(Jeremia 34).
Dat de vrije arbeid hooger staat dan de
slavernij, dat leerde ook Pauïus in den eersten
brief aan de gemeente te Corinthe (hoofdstuk 7)
Dus werkstaking als daad op zichzelf be
schouwd, is door de wet Gods niet verboden.
Zij kan soms het eenige middel zijn, waardoor
de vrije arbeider onkomen kan aan eene mo
derne slavernij.
Nu zijn er twee zaken, die de werkgever in
't algemeen verplicht is zijnen arbeiders te ver
zekeren: le. een menschelijke behandeling en
2e. een menschelijjk hestaan. Verzaking van een
of beide dier plichten kan een reden zijn om
van het recht van werkstaking gebruik te maken.
Werkstaking als een politiek middel moeten1
wij als zoodanig nooit gebruiken Dan worden
werkstakingen een instrument tot omverwerping
van den Staat. Aan zulke socialistische werk
stakingen mogen wij als Christelijke arbeiders
nooit meedoen.
De patroon, werkgever of haas dient ons als
menschen te eerbiedigen. Wié nu van meening
is, dat de arbeider alleen maar het oog heeft
op de veelheid van het loon, die is daannede
verkeerd. Een arbeider heeft ook het oog op
een goede menschelijke behandeling; hij weet
zulk een behandelingop prijs te stellen. Als
mensch wil hij door zijn medemensch goed be
handeld worden. Dat behoort ook tot zijn men-
schelijk bestaan.
Als wij nu spreken van loon, dan moeten wij,
rekende naar de tijdsomstandigheden, dat loon
afmeten naar het levensonderhoud. Omtrent deze
vraag heerscht er verschil van meening. Wij
kunnen wel gevoegelijk aannemen om met recht
te kunnen spreken van een onrechtvaardige
loonstandaard, indien door de ondernemers van
een bedrijf groote winsten worden gemaakt en
het werkvolk maar zulk een gering loon ont-
vanqt, dat niet toereikend is, om in zijn nood
druft te kunnen voorzien. Daar staat dus ook
tegenover, indien de werkman er van overtuigd
is, dat het bedrijf door buiten hem en zijn pa
troon liggende oorzaken, geen winsten meer
oplevert, dat hij dan ook in zulke omstandig
heden van het wapen van werkstaking geen
gebruik mag maken, om daardoor zijn patroon
nog in grooter verlegenheid te brengen.
Het is dus in het kort samengenomen, dat wij
moeten komen tot deze conclusie: „dat de werk
man verplicht is om zooveel hij kan de be
langen van zijn werkgever te dienen, en de
werkgever van zijn kant geroepen is om zijn
werkvolk een menschelijk bestaan te ver
zekeren".
Werkstaking is dus een ujterst middel, waar
zeer voorzichtig mee gehanqpld moet worden.
Da Costa heeft eens gezongen van: „Toenade-
rina eischt Gods orde en dezer tijden nood".
Gemeenschappelijk overlef tusschen werkgever
en werknemer, dat is de vreedzaamste weq,
daarom moeten dan ook. wanneer van dë zijde
van den werkman pogingen wcyden aangewend
om met de werkgevers te onderhandelen, deze
pogingen niet stranden op den onwil van de
werkgevers, want vroeg of laat zal zulk een
ingenomen standpunt zich wreken in de toe
komst. P. te O.
MIJNHARDT'S
SALMIAK-TABLETTEN
Doozen 20 en 30 ct. Bij Apoth. en Drogisten
SOMMELSDIJK. De uitslag van de laatste
10 gehouden schietoefeningen door den B. V. L.
afdeelingen Sommelsdijk en Middelharnis, is als
volgt: H. Fris 448 punten, G. van Driel 444 p„
D. Kieviet 443 p., J. Bienefelt 442 p., C. Slui
438 p., K. J. van Splunter 431 p., J. Hollaar
429 p„ Job Kievit 424 p., H. van der Put
424 p., C. Knape Az. 419 p., A. A. F. J. Gué-
rand 413 p., C. Hartensveld 413 p., J. Jordaan
402 p., H. van den Doel 401 p., L. Tanis
401 p., A, d'e Gans 399 p., J. C. Kievit 398 p.,
J. van Sliedrecht 387 p., B. van Dijk 376 p.,
W. Vroegindeweij 376 p., J. Schol 375 p.,
J. C. van den Doel 370 pi, Joh. van Dongen
352 p., P. A. Koster 205 p. Maximum aantal te
bereiken punten 500,
Bij den correspondent der arbeidsbemidde-
H. M. de Koningin heeft op den Eersten Kerstdag de volgende Kerstbood
schap voor de microfoon uitgesproken
Voor mij is het een reden tot dankbaarheid, mij op dit oogenblik door de
radio met U allen verbonden te weten en daardoor zoovele landgenooten te
kunnen toespreken. Het is als scheidde ons geen afstand, als toefden wij in
eikaars tegenwoordigheid.
Ik zie in ons contact door den aether het beeld van een hoogeren band, door
God zelf gelegd, die de geheele menschheid omvat.
Terwijl ik U thans mijn Kerstgroet zal voorlezen, doe ik dit in het levendig
besef van die saamhoorigheid en gedenk met een uit het hart komende
heilbede de geheele menschheid.
Er lijkt ongetwijfeld voor velen eene groote tegenstelling tusschen de
schaduw, welke de ongunst der tijden op de menschen en omstandigheden
werpt, en de groote blijdschap van het Kerstfeest.
De stoffelijke en geestelijke nood is hoog gestegen. Er is veel wat neerdrukt,
wat de levensvreugde van ons allen bedreigt en sterker dan ooit is de over
tuiging, dat wij dit uit ons zelf niet kunnen te boven komen.
Gelukkig brengt het feest blijdere boodschap.
Want het Kerstfeest is onafscheidelijk verbonden met onzen strijd en met
ons lijden, het is de vervulling van al hetgeen wij daarin ontberen. Het verlegt
in ons het zwaartepunt van zorgen en moeite naar Hem, die ons spreekt van
verlossing en troost, het brengt den klemtoon van die zorgen en die moeite
over op Zijne liefde.
Het. komt met iets nieuws, met hoogere kracht, het doet die kracht in ons
ontwaken, het leert ons dragen wat zonder die kracht niet te dragen is.
Over de wereld, gedompeld in kommer, daalt de Kerstnacht, komt de liefde
van God ons lichtend tegemoet, schenkt God Zijn heerlijke gave. Immanuel
daalt af in onzen diepen nood.
„Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet overmocht"
De liefde van Christus straalt door de schaduwen van dezen tijd heen,
zij zal sterker blijken te zijn dan dat donker.
Wij zingen „Stille nacht, Heilige nacht"Die liefde maakt innerlijk stil.
Waar zij overwint verdwijnt de onrust, die velen in onzen tijd den innerlijken
vrede ontrooft. Zij voert ons naar dat thuis van de ziel, waar alles in overeen
stemming is met het beste en met het diepste in ons wezen.
Zij leert bidden, zóó bidden, dat God verhooren kan; eigen wenschen en
begeerten te toetsen aan den hoogen wil van God en dien wil tot den onzen
maken en zoo het bedoelen van dat Vaderhart kennen. Zij bekwaamt ons om
zelf mede te arbeiden aan het plan dat Gods liefde voor ieder onzer persoonlijk
heeft bepaald en, dat ondanks alle stormen en beproevingen welke in deze
wereld ons deel mochten zijn, rustig zijne voltooiing tegemoet gaat, voor welks
verwezenlijking Immanuel onze gestalte aannam.
Hij deelt ons Zijn leven mede. Gelijk in de lente de plantenwereld bij haar
ontwaken, in eindelooze verscheidenheid, het wonder te aanschouwen geeft
van het ontluiken van één en hetzelfde leven, zoo vertolkt een ieder het van
Christus ontvangen leven, volgens eigen aard en karakter in de heerlijke
ruimte en vrijheid, welke dit leven ons schenkt.
Dit vernieuwe in ons de kracht om met blijdschap onzen weg te gaan.
Welk een vastheid, welk een zekerheid komt et niet in ons bestaan, als
wij mogen wandelen bij het licht, dat Zijn leven uitstraalt.
Onze tijd vraagt veel moed, veel geestkracht, veel geloof.
Het Kerstfeest roept het elkeen als het ware toe waagt het met Immanuel,
dit is God met ons. Vertrouwt op Zijne liefde, in gebed en in persoonlijke
gemeenschap.
Zóó wordt alle donker een lichtende Kerstnacht, en ieder kruis, hetzij be
wust hetzij onbewust met Hem gedragen, gaat over in heerlijkheid.
1931.
WILHELMINA.
ling dezer gemeente stonden vorige week ge
middeld 50 werkloozen ingeschreven.
Vrijdag 25 Dec. 1.1., 's avonds omstreeks
10.45 uur, ontstond een begin van brand in een
schuurtje van den landarbeider D. de Korte,
staande aan den Oostelijken Achterweg alhier,
gebouwd tegen een landbouwschuur. Eenige
voorbijgangers zagen de vlammen en gingen er
op af. Door bet krachtig optreden van deze
personen werd de brand spoedig gebluscht.
Landbouwgereedschap van d. K. verbrandde en
ook een paar schoenen. Indien de brand enkele
minuten later ontdekt was geworden, zou de
landbouwschuur zijn verbrand. Bij onderzoek is
gebleken, dat de oorzaak van dezen brand een
brandende sigaar was, die per vergissing was
neergelegd bij het verzorgen der konijnen.
De landarbeider W. Z. had het ongeluk
zijn hand zoodanig te klemmen, dat geneeskun
dige hulp noodzakelijk was.
Vorige week werden uit deze gemeente
verscheept 3180 H.L. uien, 645 H.L. aard
appelen en 170 H.L. paardepeen.
De uien worden alhier gekocht voor 4,
de aardappelen voor 3.25 en de paardepeen
voor 1.30 per H.L. De prijs der uien is dezer
dagen sterk stijgende, terwijl men ook van hoo
gere prijzen spreekt voor de paardepeen.
MIDDELHARNIS. Op 't gehouden Solisten
concours te Rijsoord behaalden P. Prins met
79 punten in de le afd. den 3en prijs, A. Brug-
geman met 87 punten in de 2e afd. den 2en
prijs en S. Buth met 82 punten in de 2e afd.
den 3den prijs.
Deze week zijn alhier vanaf het Haven
hoofd 500 balen uien en van uit de Kaai 700
H.L. aardappelen verscheept.
Rectificatie. Vorige week werd ver
meld, dat de heer L. Vroegindeweij Wz. was
benoemd tot boekhouder van het Burgerlijk
Weeshuis. Dit is echter foutief. Genoemde per
soon werd benoemd tot boekhouder van de
Kerkvoogdij der Ned. Herv. Kerk.
OOLTGENSPLAAT. Jongelieden in 1913
geboren zijn, moeten zich voor de militie laten
inschrijven in de maand Januari, meer bepaald
zal hier voor zitting worden gehouden ter ge
meentesecretarie op Donderdag 7 Januari des
avonds ten 7 uur.
Vergadering van den Kolenbond „Alge
meen Belang" op Donderdag 24 December, ten
6 uur, in Hotel Vinke.
De Voorzitter A. van Putten opent de ver
gadering en heet allen welkom, spreekt ddarbij
den wensch uit dat de besprekingen van dezen
avond aangenaam zullen zijn en in het belang
der vereeniging.
Hierna leest de secretaris C. de Vos Jz. de
notulen, welke onder dank worden vastgesteld.
Bestuursverkiezing.
De heer A. van Putten met 45, J. Buscop met
41 en H. Pieterse met 47 stemmen herkozen
verklaren de benoeming weder aan te nemen.
Tot lid van de commissie van toezicht, aftr,
C. J. Avé (niet herkiesbaar) wordt bij her
stemming met 33 stemmen gekozen de heer J.
de Vos Az.
Tot leden der commissie tot nazien der vol
gende rekening worden benoemd de heeren A.
de Vos Az., M. van der Vliet en W. Duijm.
DOOR
H. KINGMANS.
43)
„Moet die verwijdering dan blijven bestaan
Beteekent dit een afscheid voor goed Je be
grijpt toch wel, wat er op het spel staat Hoe
kun je toch zoo nuchter redeneeren?"
De laatste vraag klonk haar als een verwijt
in de ooren. Zij haalde diep adem.
„Je vergist je, Albert. God alleen weet, hoe
ik lijd. Maar ik kan en ik mag niet. De kloof,
die tusschen ons bestaat, is een beletsel. Als die
verdwenen is, dan zul je bespeuren, dat ik niet
nuchter ben, maardat ik je lief heb met
mijn gansche ziel. Ga nu heen, Albert. Heusch,
dat is voor ons beiden beter."
Hij stond op, langzaam, ontroerd. Ook door
haar heftige bewogenheid, die duidelijk op haar
gelaat te bespeuren viel.
„De kloof kan niet gedempt", zeide hij nog.
„O ja", antwoordde zij hartelijk en blij. „Bij
God is niets, letterlijk niets onmogelijk. We heb
ben goeden moed. En weet, dat er hier in
Noordstad en in Leiden en straks inBosch
oord voor je gebeden wordt."
„Het is te veel, het is te veel, wat voor mij
gedaan wordt. Je hadt dat offer niet'mogen
brengen."
Dan vatte hij" haar hand.
>,God zij met je, Albert. We zullen elkaar
voorloopig niet meer alleen spreken. Het is niet
goed. Blijf hier geregeld komen, zooals tot nu
toe. En dan hoop en1 bid ik, dat het oogenblik
voor je komen zal, waarop je erkennen zult,
dat hier, in jouw belang, goed gehandeld is."
kan het mij niet indenken."
„Dat oogenblik komt."
Hij drukte haar de hand en verliet het ver
trek, bij de deur zich nog omwendend.
„Het is mij niet mogelijk, om te veinzen,
Annie."
„Er is niemand, die dat van je vergt, jongen."
merkte zij op, hem onmiddellijk begrijpend. „Als
je naar mij toe komt en zegt, dat je God hebt
gevonden, zoodat elk beletsel tusschen ons bei
den weg is, dan weet ik, dat het zoo i s. Albert
Meyenbeek zal niet veinzen."
„Ik dank je voor dat woord. Het doet mij
goed. Vaarwel, Annie. Ik vind het wel. Het is
voor jou beter, dat je hier blijft."
Geruischloos sloot hij de deur achter zich en
eenige momenten daarna viel de voordeur in
het slot.
Zij had zich in het voorbijgegane half uur,
dat haar jaren toeleek, goed gehouden, zij het
dan met groote inspanning. Maar nu zij alleen
was, kon zij niet meer. Zij schreide, het hoofd
op de tafel. Met het gevoel, dat dit een afscheid
voor goed zou zijn. Wie gaf haar den waarborg,
dat Albert veranderen zou Zijn moeder was
bij den bijbel opgevoed, zoodat bij haar de
verandering niet bepaald verrassend was. Ma
rianne weliswaar gaf ook alle hoop, maar zij
was tenslotte van een heel ander karakter dan
de in den grond trotsche Albert. Maar, over
woog zij dan weer, God' was machtig, dat stugge
gemoed ook om te zetten. Als dat gebeurde,
was het In orde en zoo niet dan had zij
haar leed te dragen
Zij bleef niet lang alleen, Arie kwam thuis
en vond haar zitten lezen. Hij zag evenwel on
middellijk, dat Annie op dat oogenblik voor
haar boek niet de minste belangstelling had.
Haar roodgeschreide oogen zeiden hem ook vol
doende. Maar hij had den tact, om het onder
werp niet aan te roeren. Zij had er waarlijk
reeds genoeg mee te doen.
Intusschen liep Albert langzaam naar huls.
De gedachte, dat Annie vertrok, om hem zoo
doende de gelegenheid te geven, geregeld te
blijven komen bij de Kleefstra's, overweldigde
hem.
Hij zag er het offer in. Maar ook de liefde
tot hem entot het beginsel, waarin de
familie leefde.
Met groote heftigheid keerde terug zijn strijd
der laatste weken; zijn vragen naar het „hoe"
en „waarom" der dingen; zijn gevoel van on
bevredigdheid met zichzelf.
Torenhoog stak daar boven uit het gedrag
van Annie, die hem rondweg had bekend, dat
zij hem liefhad en die want daarop kwam het
toch neer hem een kans wilde geven, zijn
levensbeschouwing te wijzigen.
Dan kwam zijn cynisme weer boven; zijn
levensbeschouwing wijzigen Alsof dat zoo een
voudig was Neen, maar dat wisten de Kleef
stra's ook wel.
Het was hem niet mogelijk, de beweegreden
der familie te doorgronden. Wat zagen zij in
hem Meenden zij werkelijk, dat hij op den weg
was, dien moeder en Marianne ingeslagen had
den En waarop grondden zij die overweging
Had hij er aanleiding toe gegeven 7 Inderdaad,
hij had naar veel geïnformered. Maar waren
zijn opmerkingen vaak niet zeer critisch geweest?
Hoe hij er ook over nadacht, het was hem niet
mogelijk, de diepere beweegredenen te vatten.
Of ja dat moest het wezen: de levensbe
schouwing der Kleefstra's was niet een vernisje;
die was echt; die was vleesch en bloed; het
stond voor hen vast, dat een mensch alleen
daarbij oprecht gelukkig kon zijn; zij voelden het
als een plicht, hem de gelegenheid te geven, dat
geluk, dat tenslotte oneindig hooger was dan
het bezit1 van Annie, deelachtig te worden, door
in hun omgeving te blijven vertoeven.
Maar dan zou het ook grof ondankbaar
zijn, als hij, wanneer Annie vertrokken was,
zich niet meer vertoonde
En mét was zijn besluit genomen en zijn trots
gebroken: hij zou er blijven komen.
Het besluit lucltte hem op. Vlugger stappend
nu, bereikte hij zjn kamer, respect voelend voor
het optreden det Kleefstra's, die hem feitelijk
stelden boven Atnie, die zichzelf uitschakelde,
om hem.
Want het was toch alleszins verklaarbaar en
te billijken geweest, als Annie hem, op grond
van hun verschil in levensbeschouwing, had
afgewezen zonder meer. Wat dan beteekend
had, dat de deur op den Resedaweg voor hem
gesloten was geworden.
Zij wilden dat niet. Het was een standpunt,
om het diepste respect voor te hebben. Hij zou
in elk geval toonen, dat hij die opoffering
waardig was, al kon hij zich in de verste verte
niet indenken, hoe het mogelijk kon ziin, dat hij,
de zoeker, de rustelooze, worden kon als de
Kleefstra's
In de dagen, die nog restten vóór Annie's
vertrek, had hij geen gelegenheid, en hij zocht
die ook niet, haar onder vier oogen te spreken.
Alleen kon hij haar meedeelen zijn besluit, dat
hij, haar opoffering begrijpend en waardeerend,
zou blijven komen, als steeds. Haar dankbare
blik beloonde hem.
Opzettelijk zweeg hij, zoolang Annie thuis
was. Maar toen deze des Vrijdags naar Bosch
oord was vertrokken, zocht hij den volgenden
dag den heer Kleefstra te spreken, die hem een
wandeling voorstelde.
Hij stortte zijn hart uit. Sprak van zijn strijd,
maar ook van zijn dank en verklaarde niet
goed te kunnen begrijpen, waarom hij boven
Annie was gesteld.
„De verklaring is toch heel eenvoudig. Ik
meen van Annie begrepen te hebben, dat zij die
ie gegeven heeft. Je kon natuurlijk niet bij ons
blijven komen, als Annie niet vertrokken was.
Dat begrijp je levendig. En toch willen we jou
niet loslaten, omdat wij allen in de stellige mee
ning verkeeren, dat je ons toegezonden bent
door onzen God. Daar zal een ander mogelijk
om lachen", maar dat behoeft ons niet te deren.
Wij hebben te zijn een zoutend zout. Het een
voudigste was geweest, je de deur te wijzen.
Maar het zou ons niet bevredigd hebben, je
te weten buiten een omgeving, waar met God
niet gerekend wordt. Ons zou eenmaal kunnen
worden gevraagd: wat heb Je met die ziel, die
Mij, zij het onbewust, zocht, gedaan Als er
geen andere oplossing was geweest, ja, natuur
lijk, dan was Annie thuis gebleven en had ik je
den toegang tot ons huis ontzegd. Dat was, ja
ik begrijp je beweging, natuurlijk niet eens noo-
dig geweest. Je hadt het eigener beweging ge
daan. Doch nu was er een1 alleszins aannemelijke
oplossing, waarmede allen accoord gingen. En
nu, jongen, wij spreken er niet meer over. Je
blijft komen, als gewoon. Arie blijft nog acht
maanden in Noordstad. Is hij weg, dan kun je
nog gerust komen."
„Maar wie waarborgt u, dat ik kom daar,
waar u mij gaarne ziet?" vroeg Albert in
spanning.
„Ik heb geen waarborg. Ik heb alleen het
stellige vermoeden, dat, vroeg of laat, God weet
het, Albert Meyenbeek den grootsten schat
vindt, die een arm, zondig menschenkind vinden
kan: Jezus Christus, den Zoon van God."
Met deze verklaring, die, volgens Albert, op
niets steunde, moest hij genoegen nemen. En
hij nam er genoegen mede, verscheen geregeld
oo den Resedaweg, waar hij, als steeds, een
welkome gast was, maar waar hij Annie miste.
Van deze laatste vernam hij goede berichten.
Zij kon het in Boschoord best wennen, voelde
er zich reeds thuis, en wist vrij zeker niet bij
benadering, hoe haar gemis op den Resedaweg
door allen, zonder uitzondering, werd gevoeld,
al sprak dan ook niemand dat gevoelen openlijk
uit.
De weken vergleden.
Het liep tegen Kerstmis. In haar kamer in de
groote pastorie van Boschoord las Annie den
omvangrijken brief uit Leiden, geschreven door
Gretha, terwijl in hetzelfde couvert een al even
groot epistel van Marianne was geborgen ge
weest.
Thuis hadden zij haar met Kerstmis verwacht,
maar 't was te druk in de pastorie. Den 28sten
zou zij naar Noordstad gaan, haar eerste vacan-
tie, om dan thuis oud en nieuw mede te vieren.
(Slot volgt).