Binnenland.
Officieel Gedeelte.
Burgerlijke Stand
VARIA.
DE TRAM OP GOEREE EN
OVERFLAKKEE.
PROF. Mr. D. P. D. FABIUS
OVERLEDEN.
tegen dit monumentale leven als een schoon
Inschrijving voor den
Dienstplicht.
Van onze adverteerders.
Ingezonden Stukken
DE BOUWMEESTER.
DE STOPZETTING OP 1 FEBR. AS.
Een bedreiging voor Land' en Tuinbouw.
De mededeeling, dat de R.T.M. haar dienst op
Flakkee met ingang van 1 Febr. a.s. zal stop
zetten, is voor de bedrijven op het eiland een
hoogst ernstige bedreiging. Het passagiersver
voer van de R. T. M. moge niet aan de eischen
voldoen, het goederenvervoer, in hoofdzaak
land- en tuinbouwproducten, alsmede vee, naar
de markt te Rotterdam, geschiedt in hoofdzaak
op snelle wijze door de tram. Wordt dit middel
van verkeer weggenomen, dan zullen de lasten
waarschijnlijk toenemen en de regelmatige af
levering der producten in gevaar komen.
Reeds zijn verschillende comité's gevormd
om het behoud van de tram op dit eiland te
bepleiten. Helaas is er nog niet die eenstemmig
heid, die noodig is om de actie te doen slagen.
Waar ook vooral de zich in de laatste jaren
ontwikkelde tuinbouw in het gedrang dreigt te
komen, had het bestuur van de Coöp. Tuin
bouwveiling „De Zuid-Holl. Einlanden" Woens
dag 16 Dec. j.l. in het hotel Zaaier te Mid-
delharnis haar leden op het eiland bijeenge
roepen om deze zaak te bespreken.
De vergadering stond onder leiding van den
voorzitter der vereen., den heer A. Kooyman.
Rede Hogeweg,
De heer A. Hogeweg, directeur van de
Coöp. Tuinbouwveiling aan den Persoonsdam
te Rotterdam, heeft in een rede de situatie toe
gelicht. Hij wees op het bericht, dat de R.T.M.
haar diensten op het eiland Flakkee zou staken,
aan welk besluit de Minister van Waterstaat
zijn goedkeuring had gegeven.
Bij den gedrukten toestand in den land- en
tuinbouw is deze geweldadige ingrijping te meer
schadelijk.
De belemmering van uitvoer onzer producten
is een bedreiging voor onzen tuinbouw, te meer
nu is het ontoelaatbaar de bedrijfskosten te ver-
hoogen of den afzet van producten nog meer
te belemmeren.
Door de ontwikkeling van den tuinbouw zijn
ook de belangen van de betrokken streek ge
diend. Spr. schetst de beteekenis hiervan voor
het bedrijfsleven van het eiland.
Spr. zou vernietiging van de mogelijkheid van
verderen uitbouw en vernietiging van het reeds
tot ontwikkeling gekomene in den tuinbouw voor
dit eilad een ramp achten. De zekerheid van
het verdwijnen van de tram met 1 Febr. a.s.
wordt door de bevolking maar nauwelijks ge
realiseerd. Thans moet dit echter wel als vol
komen zeker worden beschouwd.
Men heeft stemmen kunnen beluisteren vóór
en tegen de opheffing. Te weinig is daarbij
echter de stem van de bevolking van Flakkee
vernomen.
De vraag is niet, of men klachten heeft over
't passagiers- en goederenvervoer, doch of de
opheffing der tram schade brengt voor het be
drijfsleven.
Daarbij gelden twee factoren: le. de kosten-
berekening en 2e. of een andere vervoermiddel
voldoende in de behoefte van het vervoer kan
voorzien Naar spr.'s meening is de tegen
woordige concurrentie van tijdelijken aard en
moet het verdwijnen van het voornaamste mid
del van vervoer verhooging der vrachtprijzen
tengevolge hebben. Bij de autotractie moet op
hoogere onkosten in de toekomst worden ge
rekend (hoogere benzineprijs, wegenonderhoud
enz.)
Belangrijk is echter vooral, of een tijdig en
regelmatig vervoer gewaarborgd wordt. De te
vervoeren producten wisselen zeer sterk in hoe
veelheid en nu komt het er juist op aan, dat op
de topdagen, als er meer dan 100 wagons goed
moeten worden verzonden, voldoende vervoers
capaciteit aanwezig is.
Zonder de tram is dit echter niet te ver
wachten.
Ook het transport voor kleine partijen groen
ten is belangrijk. Gevreesd moet dan ook wor
den, dat als de tram verdwijnt, in meinig geval
de vracht tot de haven aanmerkelijk hooger zal
zijn dan van de haven naar Rotterdam.
Deze nieuwe lasten kan de tuinbouw in de
naaste toekomst niet dragen. De onzekerheid in
het vervoer neemt toe.
Spr. wijst op het adres, dat door het Rott.
Oomité uit den handel gericht is aan den
Minister van Waterstaat. In dit adres woTdt de
beteekenis van het tramvervoer zoowel ten op
zichte van de akkerbouw- als de tuinbouw
producten uiteengezet.
Het vorige jaar werd 17 millioen K.G. uien
en meer dan 30 mill. K.G. bieten vervoerd. Door
45 tuinbouwbedrijven van dit eiland werd in
1930 op de tuinbouwveiling aan den Persoons
dam aangevoerd voor 81298.48 en dit jaar tot
6 October j.l. voor 87860.56.
Aan de hand van deze cijfers betoogde spr.
het enorme belang, dat Goeree en Overflakkee
hebben bij het behoud van de tram.
Hierna had een bespreking plaats, waarbij
algemeen de beteekenis van de tram voor het
goederenvervoer werd erkend en verdwijning
als een ramp werd gezien.
Met algemeene stemmen werd de volgende
motie aangenomen
De vergadering van tuinders en belangheb
benden op het eiland Goeree en Overflakkee,
bijeen op 16 December in het Hotel Zaaier
te Middelharnis
van oordeel, dat alles in het werk moet
worden gesteld om opheffing van den tram-
dienst op het eiland te voorkomen
van oordeel, dat opheffing van dien dienst
een ramp zou beteekenen voor de bestaande
bedrijven en de ontwikkeling er van op het
eiland
van oordeel, dat dit op behoorlijke wijze
tot uitdrukking moet komen in een algemeene
vergadering va nalle belanghebbenden
draagt aan de leiding der vergadering op
de noodige stappen te do enom zulk een
vergadering te beleggen.
EEN ZEER WERKZAAM LEVEN
BEËINDIGD.
ONWRIKBARE TROUW AAN HET
BEGINSEL.
Een nobele figuur heengegaan.
De Rotterdammer (A.R.) schrijft:
Gisteren (Maandag) is te 's Gravenhage in
den ouderdom van ruim 80 jaar overleden
Staatsraad Prof. Mr. D. P. D. Fabius, oud-
hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Am
sterdam.
Reeds eenigen tijd geleden onderging hij een
operatie. Hij is hiervan niet hersteld, waarvoor,
gezien zijn hoogen leeftijd, men ook al minder
hoop durfde hebben. En toen de berichten over
zijn toestand' al minder werden, ging ieder zich
voorbereiden om straks de doodstijding te ont
vangen.
En thans is deze dan gekomen. Ook Prof.
Fabius is heengegaan. Ook want we kunnen
hem niet los denken van die schaar van stoere
mannen, van helden, die in de jaren van de
liberale heerschzucht op zoo velerlei gebied,
niet het minst in het staatsbeleid, de heroieke
woordvoerders waren van het christelijk deel
der natie en de onwrikbare verdedigers van de
beginselen van 's Heeren Woord voor elk ter
rein waarmee ze in aanraking kwamen. Prof.
Fabius was een van de laatst overgeblevenen
van die keurbende, en thans heeft ook hij ons
moeten verlaten.
Een buitengewoon werkzaam leven heeft hij
geleid. Bijna tot aan zijn dood is hij blijven
voortwerken. En door al die meer dan vijftig
jaren van openbaar optreden loopt één lijn,
zonder onderbreken of afbuigen, van trouw,
tot wat hij zag als de uiterste konsekwentie, aan
het eenmaal aanvaarde levensbeginsel. Een man
van beslist karakter.
Gelijk we deden bij zijn tachtigsten verjaar
dag, 6 Juli 1.1., willen we ook thans pogen, in
vluchtige terugblik bij enkele hoofdmomenten
van dit rijke leven even stil te staan, ditmaal
voor het laatst.
Dammes Paulus Dirk Fabius werd geboren
te Garderen, als zoon van een orthodox Herv.
Predikant. Zijn ouders verhuisden, later naar
Broek op Waterland en daarna naar IJselstein.
Toen hij negen jaar was, verloor hij zijn vader.
Op zestienjarigen leeftijd kwam hij aan de
Leidsche Academie, om de colleges te volgen
van mannen als Buys, Modderman, Faure, enz.
In 1878 promoveerde hij in de rechten, summa
cum laude, op een proefschrift getiteld„de
leer der souvereiniteit." Na korten tijd als
commies aan de prof. griffie van Drenthe werk
zaam te zijn geweest, aanvaarde hij bij haar
opening 21 Oct. 1880 aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam de leerstoel in de rechten met
een oratie over: „het goddelijk karakter van
het recht." Zoo zag hij zich op jeugdigen leef
tijd voor een zeer omvangrijke en gewichtige
levenstaak geplaatst.
De beginjaren van de Vrije Universiteit wa
ren niet het minst voor de Juridische faculteit
een periode van velerlei moeilijkheden. Maar
Prof. Fabius was de man waarop ze kon steunen
de man die als een atlas soms heel den last
op zijn nek torste, on terstond na de oprichting,
én in later jaren toen eerst Prof. Jhr. Mr. W.
H. de Savornin Lohman 8 December 1895 zijn
ontslag had aangevraagd en daarna ook Prof.
Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman met ingang
van 1 October van het volgende jaar op zijn
verzoek van de Vrije Universiteit werd losge
maakt, stond Prof. Fabius, tijdelijk bijgestaan
door Prof. Woltjer er geheel alleen voor, de
juridische Faculteit in stand te houden tot hij
in 1904 de steun kreeg van de nieuw benoemde
professoren Diepenhorst en Anema, met wie hij
heeft samengewerkt tot hem met ingang van 1
Dec. 1921 op zijn verzoek eervol ontslag werd
verleend, daar naar bet oordeel der directeuren
de fuctie van hoogleeraar niet langer kon wor
den gecombineerd met die van lid van den1
raad van State, als hoedanig hij in 1919 was be
noemd.
In het momoreeren van deze enkele feiten
ligt een leven samengevat van ingespannen,
noesten arbeid. Wat Prof. Fabius presteerde in
woord en geschrift was wél doordacht en vol
gens vast bestek opgebouwd.
In de practische politiek heeft hij mee mogen
arbeiden als lid van den gemeenteraad in Am
sterdam van 18911919 en door dat hij van
190 1919 zitting had in de Prov. Staten,
Tweemaal, in 1893 en 1895 werd hij tot wet
houder gekozen, maar hij bedankte. Het had
iets zeer pijnlijks voor hem, niet zoozeer om
hemzelf als wel om de door hem verdedigde
beginselen, toen hij in 1919 niet meer voor
Raad en Staten werd gecandideerd. Weldra
kreeg hij een nieuw arbeidsterrein door zijn
benoeming in dat jaar tot lid van den Raad van
State, waar hij plaatsvervangend lid was van
de afd. geschillen van bestuur en voorzitter
van de afd. binnenlandsche zaken. Verder heeft
Prof Fabius vele jaren in tal van belangrijke lan
delijke commissies zitting gehad.
Aan de oprichting der A. R. partij heeft hij
krachtig meegewerkt, en van de oprichting tot
ongeveer 1910 maakte rij deel uit van het
Centraal Comité, waar hij naast Dr. Kuyper
als voorzitter vele jaren als secretaris fungeerde.
Want met Dr. Kuyper is hij langen tiid samen
opgetrokken. Beiden leerlingen van Groen. (Prof.
Fabius kende Groens werken als weinigen, en
had vanaf 1872 tot diens dood persoonlijken
omgang met hem) streefden ze er naar de 'be
ginselen door hem weer naar voren gebracht
door te denken en te realiseeren. Beiden hebben
dat gedaan ook in de pers. Want reeds in 1876
schreef Prof. Fabius in „De Standaard", waar
hij hoofdartikelen gaf en later ook buitenland
verzorgde. Helaas echter ontstnod later tussch'en
deze beide figuren een verwijdering. Volgens
Prof. Fabius bleef Dr. Kuyper aan de zuivere
Antirevolutionaire lijn niet trouw, maar ging hij
transigeeren met de practijk, speciaal ook om
streeks 1905 met betrekking tot de verzekerings
wetgeving. Verschillende artikelen van zijn hand
ziin in die jaren over genoemd onderwerp in
„De Rotterdammer" gepubliceerd.
Prof. Fabius beschikte over een schier on
vermoeibare pen, die tot in zijn hoogen ouder
dom productief bleef. In zijn zeventiger jaren
hebben nog verschillende geschriften en ar
tikelen van zijn hand de pers verlaten.
Van de vele geschriften die in den loop der
jaren van hem verschenen noemen we „De
Kerkelijke reglementen van 1852", ..Sociale
vraagstukken", „De Doodstraf", „Verzekerings-
dwang" en talrijke andere. Speciaal herinneren
we nog aan zijn periodiek verschijnende „Stu
diën en Schetsen' op het gebied van Staat en
Maatschappij", waarin hij van 19081923 zijn
invloed heeft aangewend tot 't bewandelen van
de weg die naar zijn meening in staatsbeleid en
maatschappelijk leven moest worden gevolgd.
Meermalen is het gebeurd dat hij hierbij vrij
wel alleen stond en het tegen een zich vast
zettende of reeds tot stand gekomen algemeene
opinie was dat hij zijn waarschuwende stem
liet hooren. Dat heeft zijn leven niet vergemak
kelijkt, maar heeft, naar we overtuigd zijn, hem
dikwijls veel levensvreugde ontnomen.
Niemand zal willen ontkennen, dat Prof. Fa
bius deed zooals hij deed uit vurige liefde tot
land en volk en de Gereformeerde beginselen.
'Hii streefde niet naar de gunst van de groote
hoop, maar wilde zuiver de eisch der principa
doen gelden, los van alle persoonlijke kwesties
en gevoeligheden. Daardoor was hij in het uiten
van zijn meening zakelijk, maar niet zacht.
Prof. Fabius is steeds geweest en zal steeds
blijven een figuur die ware hoogachting afdwingt
om zijn nobel, oprecht karakter, en zijn degelijke
principieele arbeid. Ook de Hooge Overheid
heeft zijn verdiensten weten te erkennen, het
geen o.m. kan blijken uit het verleenen van de
ridderorden van den Nederlandschen Leeuw, de
benoeming tot commandeur in de orde van
Oranje Nassau en tot officier in het Legioen
van Eer.
Al heeft hij niet die invloed op de gang der
politieke gebeurtenissen kunnen uitoefenen die
hij begeerde, toch is het leven van Prof. Fabius
zeer vruchtbaar geweest, niet het minst door
de waardevolle geschriften die hij heeft achter
gelaten, welke worden gedragen door een liefde
tot de beginselen die niet kan nalaten bezieling
te wekken bij hen die zijn werken 'bestudeeren.
Daardoor spreekt hij nog na zijn dood.
In stille eerbiedige bewondering zien we op
werk van Gods handen. De herinnering aan zijn
heroieke liefde tot de beginselen en aan zijn
edele geloofsmoed, moge ons aanzetten om met
telkens vernieuwde bezieling en trouw aan de
principa, en tegelijk als kinderen van dezen tijd,
onze roeping van thans te behartigen. Dan zal
zijn nagedachtenis tot zegening zijn.
De BURGEMEESTER van SOMMELSDIJK
maakt bekend, dat in Januari a a. voor den
dienstplicht moeten worden ingeschreven per»
sonen, die geboren zijn in 1913.
Voor de aangifte ter inschrijving zal in het
bijzonder gelegenheid worden gegeven ter
gemeente-secretuie op Woensdag 13 Jan.
1932, des voormiddags van 8 43—12 uur.
Omtrent deze inschrijving en omtrent de
inschrijving, die in sommige gevallen binnen
een anderen termijn moet plaats hebben,
gelden de volgende bepalingen van de dienst,
plichtwet en van het dienstplichtbesluit.
(Zie verder aanplakbord).
SOMMELSDIJK. 22 December 1931.
De Burgemeester voornoemd,
L. J. DEN HOLLANDER.
DE SANELLA PRIJSVRAAG,
Helaas moeten we de lezers in ons gewest
teleurstellenGeen enkele prijs is hier ge
vallen
Toch geeft „Sanella" een mooie verrassing
aan alle deelnemers.
Een prachtig uitgevoerde „verkeerskalender",
die bij ijverige studie menigeen volmaakt op de
hoogte zal brengen met de soms wel wat inge
wikkelde verkeersregels.
Het schild is in aangename zachte tinten uit
gevoerd en maakt in de huiskamer een goed
figuur. De tekst is rijk geïllustreerd.
Wij gelooven, dat de Sanella-fabrikanten hier
een zeer gelukkig geslaagd reclame-object ge
vonden hebben.
SOMMELSDIJK.
GeborenCornelis, z. v. Cornells de Bruin
en Jacobs Holleman.
Gebuwd Adriaan Jacobus Smit. 24 j., te
Rotterdam, en Jacoba Wilhelmina van der
Sluijs, 23 j„ alhier,
DIRKSLAND.
Ondertrouwd: J. van Groningen 24 en
E. W de Bonte 20 jaar.
Getrouwd J. de Ruiter 23 en G. de Ruiter
18 jaar.
De copie van ingezonden «tukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Buiter
"erantwoardelijkheid van Redactie en Uitgevers.
Mijnheer de Redacteur
Met deze verzoek ik u beleefd een plaatsje
in uw veelgelezen blad, waarvoor bij voorbaat
mijn hartelijen dank.
En wel aangaande die tramgeschiedenis hier
op het eiland, want nu wordt er wel gezegd
en geschrevenwe moeten de tram op het
eiland zien te houden, maar nu vraag ik me
afwaarvoor. Ik heb voor een paar weken
een verhaaltje in de courant gelezen van iemand
uit Ooltgensplaat of Ouddorp, over een auto
tochtje, maar die persoon, die verdient zeker
een weekgeld aan de tram, anders zou hij er
niet zoo voor in de weer wezen. Maar we
kunnen de tram missen als kiespijn. Want omdat
nu die R. T. M. het alleen vertooningsrecht
heeft op het eiland wordt het particuliere be
drijf tegenhouden zich te ontwikkelen. Want
je kan niet van het eiland af of je moet bij de
R. T, M. terecht kom'en. Laat maar gerust de
heele boel opdoeken, niet alléén het personenver
voer maar alles. En dan een flinke veerboot
van Middelharnis naar Hellevoetsluis, niet zoo'n
ouderwets vehikel als er nu vaart, maar een
flinke veerboot daar een 20 of 25 auto's op
kunnen en dan een rijksveer, waar ieder even
veel recht heeft en tegen een tarief, dat arm
en rijk betalen kan, daar zijn we beter mee
dan met die tram. Die tram kost hoopen geld
aan allerhande soorten van subsidies, wat toch
Jan Boezeroen maar betalen moet. De wegen
op het eiland komen goed in orde en een flinke
verbindingsweg van Hellevoetsluis op Rotterdam
komt dan ook wel en dan zou ik wel eens
iemand willen zien, die zegt, dat het dan niet
beter is, als nu met die brokkebussen. Want
de R. T. M. doet maar wat hij wil, waarvan ik
hier even een bewijs wil geven.
Er wordt zooals ieder weet een zeebootje ge
laden in de rijkshaven te Middelharnis; er wordt
dan ook nog al eens te Sommelsdijk aan de
kaai een partij uien klaar gemaakt voor dat
schip, 'en dan zou natuurlijk de gemakkelijkste
en goedkoopste weg wezen per schip naar 't
havenhoofd vervoeren. Doch dat gebeurt niet.
Dat moet eerst per auto naar het station en van
daar per tramwagen, en' zoo moet dat er naar
toe. Het kost natuurlijk wel meer, maar dat
geeft niet. De tram moet er wat aan verdienen.
Want per schip of auto, die er ook gemakkelijk
kunnen komen, mag er niet gelost worden en
dat gebeurt in een rijkshaven, waar ieder be
lasting betalend Nederlander aan helpt betalen.
Een onzer volksliederen begint met
Wij leVen vrij, wij leven blij.
Op Neerlandsch dierbren grond.
Dat komt hier goed tot zijn recht. En nu
zullen ze mischien op de veiling zeggen: Wij
dan Maar de Brielsche en Oud Beierlandsche
veilingen vervoeren ook per motorschip en dat
schijnt wel goedkooper te zijn dan per tram,
want daar hebben ze toch ook goede tram-
verbindingen1 en nu zijn er misschien wel schip
pers die zeggen Je bent nog al voor de auto's
in de weer, maar een vrije concurrentie is verre
te verkiezen boven het monopoliestelsel dat
thans de R. T. M. voert.
Wie volgt
U, mijnheer de Redacteur, nogmaals dankend
voor de mij verleende plaatsruimte.
Schipper J. VAN ZETTEN.
Schip „Jozina", Sommelsdijk.
Mijnheer de Redacteur
Verzoeke nogmaals een plaatsje in Uw veel
gelezen blad. Bij voorbaat dank.
DE NOOD STEEDS HOOGER.
Naar aanleiding van de voorgaande stukjes
over bovenstaande nog een en ander. We staan
thans aan het begin van den winter, de tijd
waarin de meeste gelegenheid is tot vergaderen
en tot bestudeeren der middelen, welke tot her
stel van ons uit het evenwicht geslagen be
drijf kunnen dierien en ook de geschikte tijd om
actie te voeren voor zaken, die in 't belang van
ons bedrijf en vanzelf ook in 't belang van het
platteland zijn. Mijns inziens moeten we dezen
winter niet stilzitten en maar afwachten, maar
werken en actie voeren in het belang van het
plateland, er is werk genoeg. Ook zal iedereen
het met mij eens zijn, dat we zeer ver ten achter
staan vergeleken bij andere categoriën in onze
maatschappij. Bewijzen zijn er vele. Ook blijkt
dit wel uit wat nog pas gebeurd is; het" weinig je
salariskorting uitgesteld tot Februari voor de
ambtenaren, maar voor het platteland eën aan
maning om voorzichtig te zijn met steunver
lening.
Om terug te keeren tot "Steeds bereid": zou
het niet het beste zijn om te trachten de be
staande bonden en vereenigingen wakker te
schudden en dat dan de bestaande vereenigingen
van dit gewest-gezamenlijk een vergadering be
legden, vrij van alle politiek of partijdigheid,
zoodat we een vergadering hielden, waar de
georganiseerden en ongeorganiseerden met ernst
en overleg eens alles onder de oogen zagen wat
tot verbetering of mogelijk tot handhaving onzer
positie kon zijn.
Eendracht maakt macht, en daarom schouder
aan schouder de Boerenbond van Flakkee en
de C. B. T. B. en wat daarnaast ronddoolt.
Mij dunkt, het zou nut kunnen hebben als Flak
kee eens in vergadering bijeen kwam, niet de
H M. v. L. en niet de C. B. T. B„ maar d e
Flakkeesche boeren. Maar hoe moet
men daartoe komen Is men daar tevreden
met den gang van zaken, of wacht men maar
af wat er gebeurd? llit dién hoek hoort men
niets. Of zijn er ook geen zaken, die men in
eensgezindheid enkel gewestelijk kan doen of
trachten te doen Hierbij denk ik aan ver
schillende dingen. Ook denk ik b.v. aan hen,
die in kerkelijke of burgerlijke instellingen zitting
hebben; zij kunnen veel doen en velen tën voor
beeld zijn en omdat ze zelf in een kwijnend
beroep zitten, het anderen duidelijk maken hoe
de gang van zaken is. En zoo zijn er meer
punten, meer gewichtig en minder van gewicht,
maar over het geheel is er veel, dat onder de
oogen gezien kon worden. Met eenheid te be
trachten is er mogelijk nog wel wat te bereiken.
Zou het niet mogelijk zijn, dat een paar van
de georganiseerden uit eiken kring het initiatief
namen om zulk een vergadering te beleggen
Mijn bedoeling is niet om ontevredenheid te
wekken, maar toch, landbouwers, past op Uw
zaak. Te lang hebt ge reeds geslapen. Wordt
wakker, wordt actief
COLLEGA VAN „STEEDS BEREID",
lid C. B. T. B.
Een vertelling van Jan K.
Daar leefde eens een groot bouwmeester.
Dat is reeds vele jaren geleden. Het was in
dien mooien tijd toen de menschen nog vroom
waren, toen er nog vele keizers waren en ko
ningen en vorsten en edelen, die rijk waren en
machtig, en toen er nog veel geld was om
groote kerken te bouwen en schoone paleizen
en heerlijke lustsloten.
In dien schoonen tijd, lang geleden, leefde de
bouwmeester, waarvan ik verhalen zal.
Hij had reeds vele kerken gebouwd, die een
sieraad waren voor de steden, waarin zij waren
opgerezen. In die kerken kwam het geloovige
volk te zamen om te bidden en om te luisteren
naar den zang van devote liederen. Hij had ook
paleizen gebouwd voor vele keizers en konin
gen, prachtige paleizen, waarin de grooten en
de machtigen der aarde samenkwamen om te
beslissen over oorlog en vrede, over het wel en
wee der volkeren. Hij had heerlijke lustsloten
doen verrijzen aan de oevers van schilderachtige
rivieren, die als een stroom van helder leven
door groene landschappen kronkelden; hij had
ze doen verrijzen te midden van het ruischende
woud, waar alles soms zoo vreemd kon zijn,
waar het streelend lied der volgelen werd ge
hoord en het vroolijk getoeter der jagers en het
levendig geblaf van honden; hij had ze gesticht
te midden van romantische bergen, waar in de
verte de sneeuw op hooge toppen blonk. Hij
had eens zelfs voor een machtig monarch, heel
in het ver verwijderde oosten, een moskee ge
bouwd, met een reusachtigen koepel en slanke
minarets in de blauwe oostersche lucht. Daarin
knielde nu de Muzelman en prevelde zijn ge
beden tot Allah en den Profeet.
Maar de bouwmeester, waarvan ik verhaal,
was niet tevreden met al hetgeen zijn hand had
doen verrijzen. Zijn hoofd ging zwanger van
een grootsche gedachte: hij wilde een bouw
werk stichten zoo groot 'en zoo schoon als de
eeuwen voor hem nooit gezien hadden; zoo groot
en zoo schoon, dat de eeuwen na hem geen
bouwwerk zouden kunnen aanwijzen, dat met
zijn schepping zou kunnen vergeleken worden.
Hij wilde een paleis stichten vol trotsche,
machtige majesteit, van buiten een ontzettende
steenklomp, geweldig oprijzend, en van binnen
indrukwekkend grootsch als het ruime hemel
gewelf.
Onafgebroken- arbeide 'hij aan zijn levensplan.
AI wat hij tot nu toe gebouwd had was slechts
een lange voorstudie geweest voor dit eene
geweldige, dat hij nu maken ging, en waarin
hij de gedachte zijns levens belichamen zou. Hij
teekende en berekende en overdacht en eindelijk
was zijn plan rondom gereed. Wat in zijn ziel
zoo lang geleefd had, dat lag nu voor hem in
teekeningen en cijfers, en hij voelde zich ge
lukkig, dat het groote werk, waaraan hij zijn
leven wilde wijden, reeds zoo ver gevorderd
was.
Hij legde zijn plannen voor aan de koningen
en de machtigen der aarde, want hij wilde nu
zijn gedachte gaan belichamen, zoodat hij het
met zijn oogen zou kunnen zien en met zijn
handen zou kunnen streelen den ruwen steen.
Maar helaas, daar was niemand, die naar
hem luisteren wilde. Zijn plan was zoo groot
en het zou zoovele millioenen kosten. En wel
waren de vorsten rijk, maar hunne oorlogen
kosten zooveel geld. Hij reisde alle hoven af,
maar vergeefs, overal bewonderde men wel zijn
meesterwerk, men roemde en prees hem, maar
waar het er op aan kwam om hem te helpen in
de uitvoering zijner plannen, daar stelde men
hem overal bitter teleur. Het maakte hem ver
drietig. Zou hij dan zijn levenswerk niet kunnen
voltooien, zou hij dan nooit dat schoone plan,
dat hij zoo vaak in zijn gedachten had zien
staan, mogen aanschouwen in hout en steen
Hij werd er moedeloos van, het leven werd
hem tot een last, tot een ondragelijken last.
Altijd moest hij maar denken aan dien grooten
onvervulden wensch in hem, en altijd moest hij
zich bekennen, dat de vervulling van dien
wensch verder af was dan ooit. Soms verlangde
hij maar dood te zijn, opdat toch dat schreeu
wen van zijn arme hart maar zwijgen zou en hij
rust zou hebben voor eeuwig.
Toen, zie, op een morgen kwam daar een
gezant tot hem van een rijk Oostersch vorst,
die gehoord had van het grootsche plan van
den Westerschen bouwmeester. Hij liet hem
noodigen om tot hem te komen en in zijn rijk,
onder den luchtigen Oosterschen hemel, zijn
heerlijk paleis te doen verrijzen. De gezant bracht
rijke geschenken mede, hij bad ernstig en drin
gend en beloofde schatten van goud, want
hij dacht, misschien zal de Westersche vreem
deling bevreesd zijn voor zulk een verre reis,
of misschien zal hij geen Moorschen vorst wil
len dienen
Maar de bouwmeester was innig verheugd,
zijn gezicht straalde van verrukking, en met
blijdschap beloofde hij den gezant, dat hij met
hem zou gaan.
Hij deed zijn zaken af in het vaderland, en
verreisde terstond met den vreemdeling naar
diens gebieder. De reis duurde lang, heel lang,
want het rijk van den Oosterschen vorst was
zoo ver. Maar wat hinderde dat, hij ging zijn
levenswerk voltooien, hij zou den droom van
zijn leven kunnen zien met eigen oogen, en de
menschen, die na hem kwamen, zouden verhalen
van de verre Oostersche stad en van den Wes
terschen kunstenaar, die daar een paleis ge
bouwd had zoo grootsch en zoo schoon, als er
nergens op de wereld te vinden was, ze zouden
nog over hem spreken als elk zijner tijdgenooten
reeds lang vergeten was, en zijn schepping zou
nog staan, als alles, wat het nu levende ge
slacht gearbeid had, reeds lang voorbij zou
zijn gegaan.
Met pracht en praal werd hij ontvangen. Hij
legde zijn hoogen gebieder zijn plannen voor en
wees hem opgetogen hoe alles worden zou. En
deze was verrukt over het kunstwerk, dat de
residentie van zijn rijk ging verfraaien, hij drong
bij hem aan op spoed, want hij hunkerde naar
het oogenblik, dat hij het bouwwerk zou mogen
zien, om welks bezit alle vorsten der wereld
hem benijden zouden.
De plaats waar het paleis verrijzen zou was
heerlijk gelegen in de nabijheid van de zee.
Daar ginder zag men het heldere water blinken
en de blanke zeilen schitteren in het zonlicht.
En ginder lag de Oostersche stad met zijn
weelde van wit gepleisterde gebouwen met platte
daken, en zijn talrijke moskeeën, wier slanke
torentjes helder afstaken in de 'blauwe lucht.
En achter de blanke stad doemden dreigend de
bergen op met hun donker geboomte.
Het paleis groeide snel, want de arbeiders
waren vele, en rusteloos werd er aan gearbeid.
De bouwmeester was overal, en er was niets of
zijn oog zag het, daar was geen hand, die een
steen weglegde, of zijn denkend hoofd was het,
welke die hand bestuurde.
Met blijdschap in het hart zag de bouw
kunstenaar hoe zijn werk zich voltooien ging,
met opgetogenheid zag hij naar het nu nog
ommantelde kunstwerk, dat straks met zijn ge
weldigheid en trotsche schoonheid een wereld
zou verbazen, die toch reeds op zoo vele schoo
ne bouwwerken roemen mocht. De ontzettende
muren rezen hoog op, donker en dreigend, met
hun vensters en poorten, en op de hoeken der
reusachtige torens als sterke reuzen om het ge
bouw te beschermen. Hij verheugde zich reeds
op het oogenblik, dat zijn paleis ontmanteld
daar staan zou in het vroolijke licht der Oos
tersche zon, uitziende naar de blauwe glinste
rende zee. Nog enkele maanden zouden voorbij
gaan en dandan zou de wereld zien mogen,
wat hij zoo vaak in zijn droomen had gezien,
en dan zouden de menschen hem gelukkig prijzen
om het kunstwerk, dat hij geschapen had, dan
zou zijn vorst hem beloonen met goud 'en met
eerbewijzen. Maar wat droomde hij nog van
belooning Was het kunnen zien; het kunnen
tasten van zijn levensideaal reeds geen belooning
genoeg
Eindelijk dan was het oogenblik daar, het
oogenblik der zaligheid, waarnaar de bouw
meester zoolang reeds gesmacht had.
Daar was veel volks op de been, want het
was feest in de stad. Men had de huizen en
poorten met groen en bloemen versierd en mëh
speelde op muziekinstrumenten, want het was
een dag van vreugde, een dag der eere voor
den Westerschen kunstenaar. Had de vorst niet
geboden, dat men den vreemdeling, die van
verre gekomen was om deze stad met zijn kunst
werk te verrijken, eeren zoude gelijk men hem
geëerd had op den dag zijner kroning Was
de vorst zelf niet met zijn rijksgrooten aanwezig
om te zien hoe het paleis langzaam uit zijn
houten omwindselen werd losgewikeld, en schit
terden zijn oogen niet van trosch, en zagen ze
niet vol dankbaarheid neer op den man, die
hem zoo trouw gediend had, en die hem zoo
gelukkig maakte met zoo schoon een paleis.
Daar viel de laatste plank en werd de laatste
paal weggenomen. Daar vertoonde het bouw
werk zich in zijn weergalooze majesteit. Het
volk juichte. Het gejuich des volks daverde als
het bruischen van de zee. Het gelaat van den
monarch straalde van verrukking en degenen,
die om hem waren, knikten het vroolijke volk
vriendelijk toe. En de Westersche bouwmeester
zag bleek van aandoening: voorwaar, deze dag
was de schoonste zijns levens
Maar hoor nu, wat was dat geluid, dat
zich mengde met het gejuich der menigte Wat
was dat geluid toch, dat nu het gejuich des
volks overstemde Het kwam van de zee, het
kwam uit het hart der aarde, diep en dreigend,
als het grommen van een vertoornden reus.
Waarom verbleekte die vorst nu en waarom
hieven die hovelingen ontzet de handen ten
hemel Waarom was het, dat het gejuich des
volks verstomde, dat het gejuich overging in
een bang smartgeschreeuw Waarom vluchtte
het volk nu henen, wild en angstig, alsof de
grond onder zijn voeten brandde
Dof gromde de aarde, zij beefde in felle be
roering. Daar ginder op de bergen waggelden
de boomen als dronken en dan vielen ze. De
aarde golfde als een woelige zee, ze leek het
lichaam van een vertoornden reus, die dof
kermend van pijn ineenkromp. Nu kwam het
nader, toet ontzettende, nu naakte het tot het
paleis, 't Was een oogenblik alsof het geweldige
gevaarte opsprong in de lucht, alsof het dansen
wilde gaan, en dandan volgde een ont
zettend gekraak en een donderende slag, en dan
was er niets meer
Toen de aardbeving voorbij was en alléén
de verwoesting nog getuigde van den wilden
demon, die hier een oogenblik geheerscht had,
vroeg men vergeefs naar den Westerschen
bouwmeester. Niemand had gezien waar hij ge
bleven was, in de algemeene ontsteltenis had
niemand op hem gelet, en niemand heeft het
ooit geweten.
Daar is slechts Eén die het weetDaar is
slechts Eén die gezien heeft hoe een menschen-
kind, met wilde angst in zijn oogen, aan zag
stormen het onheil, dat zijn levensdroom ver
woesten ging op den dag, die hij reeds gezegend
had als de schoonste zijns levens. Daar is slechts
Eén die gezien heeft hoe die mensch vol ver
twijfeling zijn handen ten hemel hief als om dat
vreeselijke nog af te smeeken, en dan toen
zijn machtige schepping zich ophief in de lucht
om in puin neer te ploffen, zich te begraven
onder het vallend gesteente, om daar den geest
te geven in een langen zucht van smart.
Maar als die bouwmeester zult gij toch niet
zijn.