L UIT HET WOORD J Prof. Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; L. F. DUYMAER VAN TWIST, Den Haag; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Vaassen PREDIKBEURTEN JEUGDLEVEN ONDER REDACTIE VAN VERLOST. Hoe kan er verlossing zijn uit Bileams hand Israël is toch geen oogenblik in zijn macht geweest. Zijn eenig wapen was toch het Woord Qods, waarmee hij Israël vloeken moest, en dat wapen had zich in zijn hand veeleer tegen de vijanden gekeerd, ondanks hemzelven. Moest Israël verlost worden uit de hand van een, die gestadig zegende? Zóó, dat Balak hem toornig heenzond Maar Bileam heeft nog een ander wapen gehad, waarmee hij Gods volk bedreigd heeft. Gij weet, wat daarna gebeurd is. Hoe de profeet toch nog aan zijn loon gekomen is. Het was eerst een mislukking voor hem geworden, zoodat Balak hem als een onbruikbaar instrument wegwierp. Zie Bileam gaan uit het legerkamp van den koning 1 Het gelaat bewolkt van toorn. Het kookt daarbinnen van woede. Buiten gekomen en alleen gelaten knarsetand hij van verontwaardiging en spijt, dat hij zoo smadelijk, als een bedelaar, als een schavuit, door den koning der Moabieten is weggejaagd. „Pak u weg!" was hem toegebeten, hem, den profeet, in vele landen be roemd 1 Welk een schande 1 welk een teleurstelling ookZooveel kostbaar heden voor zijn oogen opgestapeld te zien en reeds meende hij de bezitter te zijn, en daar ontging hem alles. Daar had hij nu zooveel moeite voor gedaan En nu, ledig en op vernederende wijze weggejaagd I Maar al gaande komt er verandering in zijn voorkomen. De van woede ver wrongen gelaatstrekken ontspannen zich, en zoo waar, er komt een listig lachen om zijn mondl Een invallende gedachte moet wel zeer welkom zijn, om op zijn gemoedsgesteldheid zulk een uitwerking te hebben. Hij staat stil en wendt zich om, en keert weer terug naar het kamp des konings en vraagt den koning nog eens te spreken Hij heeft een raad voor den koning, die, zoo hij opgevolgd wordt, Balak stellig, aan de overwinning zal helpen en Israël te gronde zal richten. Balak moet met de schoone vrouwen uit zijn volk Israël verleiden, moet op vrede lievende wijze contact zoeken met het gewone volk en vermenging van zijn volksgenooten bevorderen met het hei lige volk Gods. Dan zal Gods toorn ontsteken tegen Israël en het vernielen Een duivelsch plan, waarmee de profeet blijk gaf, de kwetsbare plek van Israël goed te kennen. Een plan, dat dan ook maar al te wel gelukte. „Maar Ik verloste u uit zijn hand." Bileam heeft zich in één ding mis rekend. Zeker, hij had goed gezien als Israël zondigde en met de afgoden dienaars zich vermengde, kwam de strenge straf, het gericht Gods. Want God is een rechtvaardig Rechter, die den schuldige geenszins onschuldig houdt. Als Israël voor de verleiding bezwijkt, (en hoe zou het niet bezwij ken) zal het gericht Gods over het zondige volk, als een onweder, los komen. Maar er was een groote fout in zijn berekening. Een fout, die Bileam had kunnen zien, wanneer hij de profetie, die hij zelf uitgesproken had, ook ver staan had. Wat had hij zelf gezegd „Hij schouwt niet aan de ongerech tigheid in Jacob ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël." Dit is het ge heim van het genadeverbond, wel uit gesproken door den profeet, maar door hemzelf niet verstaan. Wie zal dat ook ten volle begrijpen? Wij mogen daarin meer licht in ont vangen. 't Is, omdat God aan den Mid delaar Jezus Christus Jacobs ongerech tigheid bezocht heeft, als Hij de straf zijner zonde droeg in Zijn lichaam op het hout. Daarom is Israël uit Bileams hand, die het als een duivelsklauw omklemde, verlost. Daaraan heeft het te danken, dat het door Gods gericht niet vernield werd. En daarom, om Christus Jezus' wil, ziet God ook nu de ongerechtigheid Zijns volks niet aan. Ook als Gods kinderen zich ver mengen met de kinderen der wereld, dan is dat wel een zware zonde, waar over de Heere vertoornd is, en waar voor zij het ongenoegen Gods moeten verduren en gevoelig gekastijd worden. Maar al is het door zware oordeelen lieen, God laat niet toe, dat Zijn volk le gronde gaat, maar heeft voor die in banden dts doods zaten, omdat zij God vergaten, toch een deur der ver lossing open, zoodat zij zich tot Hem om uitredding keeren. Roem den Heere, om zulk een ge nade, waardoor Hij al uw ongerechtig heden vergeeft en al uw krankheden geneest, uw leven verlost van het verderf en u kroont met goedertieren heden. En neemt tot die genade, met al uw zonden, dikwijls de toevlucht. Zoo wil God u verlossen uit de hand desgenen, die het op uw ondergang oelegt. Maar deze verlossing geschiedt met 'osscheuring van de banden der zon dige verbintenissen, waartoe de Booze en ons vleesch, ter kwader ure, ons ver leidt. Er is geen gemeenschap van Christus met Belial. Uw verlossing drage het merk der echtheid daarin, dat zij ook reiniging is van alle be smetting des geestes en des vleesches. „Want er is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, welke niet naar het vleesch, maar naar den Geest wandelen." r VOOR DEN ZONDAG fl OP ZONDAG 29 NOV. 1931 NED. HERV. KERK. Sornmelsdijk, v.m. 9.30 Ds. van Asch en 's av. 6 uur de heer Smit van Heemstede (collecte v. h. gesticht v. toevallijder). Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Barneveld van Delft. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 u. Ds. van Asch van Sornmelsdijk. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur de heer Vetter (coll. Generale Kas). Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van der Wal van Dirksland. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 en n.m. 2 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 9.30 Ds. v. d. Wal en 's av. 6 uur de heer Baart. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Melissant, v.m. en 's av. Ds. Baarslag van Krab- bendijke (Oogstcollecte). Stellendam, v.m. de heer Smit van Heemstede coll. v. h. gest. v. toevallijders) en n.m. Ds. van Ameide van Ouddorp (Doop). Godereede, n.m. Ds. Polhuijs van Stad aan 't H. Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide en n.m. lees dienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en- 's av. 6 uur Ds. de Lange (beide d. biduur voor den nood der tijden). Melissant, v.m. en 's av. cand. de Jong van Rotterdam. Stellendam, v.m. leesdienst en 's av. cand. van Dijk van Rotterdam. Ouddorp, v.m. leesdienst 'en n.m. Ds. Zeilstra van Middelharnis. CHR. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Smit van Utrecht. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst. Dirksland, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. Woensdag 2 Dec., 's av. 6.30 uur, Ds. van Dijke van Nieuw-Beijerland. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. STICHTELIJKE OVERDENKING En Ik verloste u uit zijn hand. Jozua 24: 10b. IF MR 111 FVFN II tia a au WAARTOE BEN IK OP DE WERERLD Deze vraag, welke ik hierboven plaatste, en wil trachten eens wat nader te bezien en toe te lichten, is een zeer ernstige vraag, en eerlijk gezegd, zijn er weinig jonge menschen en zeker ook nog vele ouderen, die zich die vraag en vele andere, die als zijtakken1 daaraan ont spruiten, nog nooit hebben gesteld, of de be- teekenis er van in de beantwoording derzelve zich nooit duidelijk voor den geest gehad. Nu zou 'het niet goed zijn, wanneer deze vraag ons gansche leven beheerscht, vooral niet voor de jeugd, wier gezond leven op het hoog ste peil staat, wanneer ze 'het minst zelfbewust is, en weinig doet aan zelfbeschouwing 'en daar bij weinig zorgen kent. Maar dat neemt niet weg, dat die groote levensvraag ons toch wel eens kan bestormen, omdat het jonge .leven is een leven van onze kerheid en onderzoek. De jeugdjaren, die veelal door een optimisti- schen geest geleid worden, wat soms overslaat in luchthartig- en onverschilligheid tegenover den ernst van het leven, die nog niet begrepen wordt, door al het schijnschoone, dat de wereld t'entoon spreidt, zijn vooral de jaren van het idealisme. Vóór de Goddelijke roeping helder en in haar geheelen omvang gezien wordt, vóór Gods be doelen met ons in dit aardsche leven 'begrepen wordt, spiegelt de jeugd zichzelf zooveel schoons van dit leven voor, droomt van de nog voor naar uggenae jaren, en ziet zien aaarin dingen voioreugen, die nooic te verwerxenjKen zunen „ijn, aai is net jeugaideaiisme, dat de grenzen der werxenjkneia zoo gemaxxenjK ondoordaciit overscnrijdt. /us aan een kind gevraagd wordt, wat het iater wil worden, dan is net antwoord zoo dtKwijis ver óoven de sieer waarin tiet leett, en spreext net: ais ik groot oen, aoe ik ait ot dat, en dat is ook net neeid van de oudere jeugd. Lie vraag: „waartoe ben ix op ae wereld, wat zal ik met mijn leven aanvangen, welke piaats moet ik oekieeden, wat is Uoas oedoeien met inij op deze aarde i" enz., leidt zooveien at van de roeping, waartoe ze door Uod ge roepen zijn, omdat ze niet tevreden zijn en zicn- zeit een verhevener gedachte van hun leven gevormd hebben, omoat niet verstaan wordt, uat net zijn op deze aarde geen toeval ot noodlot is, maar dat juist de tijd van ons leven door uod zelr bepaald én vervulling van Zijn eeuwi gen Raad is, met ons zijn op deze aarde is een uroddeiijk pian gemoeid, Zijn gedachten waren oij ons toen Hij ons schiep, onze piaats was door Hem bestemd, en ons werk was door God zelt bereid, op onze schouders werd gelegd een deel van het Goddelijk wereldplan; en van het verstaan dier Goddelijke roeping, van onze ge trouwheid in het vervullen derzelve, en van den ernst waarmede wij de verantwoordelijkheid wiüen dragen, hangt af het slagen tot het God delijk doel, waartoe God het bestemd heelt. En daarom moet in ons de overtuiging leven (al is onze plaats nog zoo gering, al schijnt het ons toe, dat wij geen roeping hebben), dat wij een onmisbare schakel in het geheel zijn, die zelts met de gave van één talent Gods wil en de Goddelijke, roeping vervuilen kan. Het kan voor bet jonge leven heel moeilijk schijnen om de roeping en piaats in ons leven te weten. De vraag: „waartoe ben ik op de wereld?" kan zelfs heel beangstigend gesteld worden, omdat men meent, dat er geen roeping of plaats is, en men dit leven zich zoo anders voorstelt dan de werkelijkheid is, omdat even als men van kind tot man of vrouw moet groeien, men door diënzelfden weg der ont wikkeling en ontplooiing der krachten moet ko men tot verwerkelijking der idealen. Dat moet geleerd door de realiteit van het leven zelf. Laat toch niemand zich door de ongezonde gedachte laten leiden, dat de Goddelijke roeping van ons bestaat in het doen van schoone, ver heven werken, waaruit zich eerzucht openbaart, die niet bij ouderen, maar zeker niet bij jonge ren, die nog in de leerschool van het leven zijn, gevonden mag worden, want God werkt altijd middellijk en in d'en' weg der ontwikkeling. Wij mogen in den geordenden weg Gods niet rekenen op mirakelen, wat ook de groote fout is van sommige Christenen, al erkennen we, dat er enkelingen gevonden worden met singuliere gaven reeds van de jegd at aan. Dat zij voor ons geen maatstaf. Wij hebben ons te richten naar de orde Gods, waaraan ons leven gebonden is, en ook het ieven van onzen medemensch openbaart. Waar wij dan onze piaats in de Ooddelijke roeping van ons leven niet moeten zoeken in iets groots (hoewei toch in de toekomst voor ons iets groots kan verborgen liggen; dit be wijst ons zoo helder Gods Woord in het beeld van Mozes), daar moet dan vanzelf alle moei lijkheid en angst wegvallen, omdat dan vanzeli onze roeping door ons gegrepen kan worden. Wanneer wiji Gods doei en plan met ons leven ten uitvoer willen brengen, moeten wij den strijd des levens aanvangen, zooals wij die ons in het alledaagsche leven' zien voorgesteld. Wij weten niet tot welk werk wij eens kunnen geroepen worden, maar wat bet ook zij, wij „uilen moeten beginnen bij het begin, met het volbrengen van onzen gewonén dagelijkschen arbeid, hoe gering en nietswaardig ze ook in ons oog mag zijn, toch zal daaruit eens blijken, dat bet in overeenstemming was met Gods wil en roeping. Niemand wordt zoo meteen in het volle leven geplaatst, zelfs onze Heiland, Jezus Christus, neelt dertig jaren voorbereiding gehad door ijverige studie en noesten arbeid voor de drie jaren van wonderbaar werk, waarin de ver lossing der wereld door Hem is gewrocht. Reeds het kinderleven kan in de schooljaren invloed, door haar ieeren, op onze latere roeping uitoefenen. Napoleon heeft eens tot de kinderen gezegd, toen hij zijn oude school nog eens be zocht: „Jongens, herinner u, dat ieder uur, dat gij in de school verwaarloost, tegenspoed en ongeluk in uw volgend leven beteekent." De waarde van dit woord taxeer ik niet, maar feit is het, dat duizenden hun jeugdleven nog eens gaarne zouden willen overdoen als dit kon, omdat het later bleek een verwaarloosd leven te zijn, dat tot in het graf de gevolgen deed dragen. Die voorbereiding in de jeugdjaren is een groot gewicht in de school voor het volgend ieven. De jeugdjaren, die genoemd mogen wor den de tijd van moed en kracht en van een onverzettelijken wil, beheerschen voor een groot deel het latere leven, want wat Wellington eens zei, na de overwinning van den veldslag bij Waterloo, dat deze gewonnen was op het cricketveld te Eton, ds niet van waarheid ont bloot. In het do'en met liefde, vlijt en toewijding van zelfs den geringsten dagelijkschen arbeid, ver vullen wij ten eerste onze roeping, 'door God ons opgelegd, maar worden ook voor den vollen levensstrijd toebereid en gehard. Nu acht ik het niet uitgesloten, dat dit dage lijks wederkeerende 'kan tegenstaan. Het ge bonden zijn, aan vaste regelen, het precies op de klok werken, kan vervelend zijn, en den arbeid zwaar doen wegen, maar dat sterkt juist het weerstandsvermogen en geeft die mooie karaktertrekken, die den mensch sterk, edel, groothartig en behulpzaam voor anderen maken-, en standvastigheid tegen alle verleidingen geeft, die ons willen doen onttrekken aan onze roeping en daarom niet beantwoorden aan het door God voorgestelde doel, n.l. te leven tot verheerlijking van Zijnen Naam, wat Hij in Zijn Woord van ons vraagt. Want hetzij dat gij eet, hetzij dat gij drinkt, doet het alles ter eere Gods. Dat moet de grondslag van ons leven en roeping 'zijn; dat moet de bezieling tot onzen arbeid zijn, en daaruit moet geboren worden de getrouw- en gehoorzaamheid, ja zelfs de onder worpenheid. Daaruit putten wij de kracht om te volharden (al is onzen arbeid moeilijk en zwaar) om ons gansche leven te besteden voor de eere van Gods Naam, want een goed Chris ten, die zijn roeping gevoelt en verstaat, weet wel bet einde van zijn dagtaak, 'en heeft daar van ook zeker rust noodig, maar kent ook zijn roeping in den geestelijken strijd des levens, die vooral nu zooveel van hem vraagt, om toch te strijden tegen sterke machten, om de banier van Christus geplant te houden, die van alle zijden wordt ondermijnd en de eere Gods aan randt, dat moet ons in heiligen' toorn doen ontsteken, en onze roeping doen verstaan, die ons oplegt om èn door voorbeeld èn <ipor woord èn door daden Christus' getuigen te zijn, Die getrouw is geweest tot het einde, waartoe Hij geroepen was, om de wereld met Zijn Vader te verzoenen. Dat deed Hij. Wat doen wij O. A. P. Hoe staat het met het belijdend en georganiseerd optreden van onze jonge menschen Deze vraag is de overweging zeker ruim schoots waard. Het is toch buiten kijf, dat behalve van de Kerk en de School, grooten invloed uitgaat van het optreden der Christenen in Volk en Maatschappij. En bepaald van hun belijdend én georgani seerd optreden-. Dit wordt maar al te vaak uit het oog ver loren. Het Evangelie van Christus bemoeit zich niet maar met een stukje, maar met heel het menschelijk samenleven. En de machtige oorzaak van het loslaten van God en Z ij n Woord, is juist grootendeels in de werking van die samenleving gelegen. Ofschoon de zonden in ieder mensch per soonlijk de oorzaak is van het loslaten van God en Z ij n Woord, werken hierin toch vele oorzaken van buiten op de menschen. Veel, dat droevig en verkeerd is in het men schelijk leven, wekt wrevel, vijandschap en weerstand op tegen al wat God en Z ij n dienst betreft. Hier is dus noodig een kracht, die aantrekt, tegenover zooveel, dat afstoot, Het is wel zoo, dat ieder dorrend blad vanzelf van den boom afvalt, maar toch slaan wind en stormen de bladeren b ij duizenden tegelijk weg. Zoo gaat het ook in het menschelijk leven. Liberalisme, Conservatisme, Socialisme en Communisme, werken als zulke stormwin den. Ze doen dat niet alleen door wat ze predi ken. Ze doen dat niet minder door de kringen, vereenigingen en kernen, die ze in het leven roepen. Kernen, waardoor ze een eigen levens actie oproepen en een eigen practijk in werking zetten. Ze doen dat lang niet altijd openlijk. Het gaat nog al eens onder het masker der neutra liteit. Wie echter onder de zuigkracht komt van de stroomiiigen dezer bewegingen in Volk en Maatschappij en meegevoerd wordt, is vaak voor God en Zijn Woord verloren. Wanneer hier geen warme, wak kere, trouwe, aantrek kei ij ke en vruchtbare Christel ij ke levens actie tegenover staat, is er weinig hoop voor de toekomst. De Christelijke levensactie in Vo l k en Maatschappij moet een zeer krachtig ge tuigenis zijn voor de waarheid en de kracht van het Evangelie. Zij is een muziekkorps van een optrekkende slagorde in vergelijking van een eenzamen fluit- blazer langs de straten of in de huizen, die zoekt te Evangeliseeren. Ontbreekt zulk een actie, draagt ze geen bloem en vrucht, is ze niet een eere voor het Evangelie, gaat haar adem niet zegenend uit over het menschenleven, dat in eeuwgedrang worstelt, dan is ook onze Evangelisatie goeds- deels met machteloosheid geslagen. Ze vloekt dan met de werkelijkheid. Ze sterkt dan niet tegen den invloed der groeps- bewegingen, der stroomingen en der stormvlagen, die de menschen aangrijpen. Ze arbeidt aan de afgevallen blaren, maar ze laat na den afval der blaren van den levens boom door sterking van dien boom te keeren, en te behoeden ook door beschutting van dien boom tegen den storm. Ze laat de menschen op zichzelf, of verkeerd georganiseerd, om een prooi te worden der oprukkende drommen, inplaats van ze te lokken in beveiligende kringen en ze allereerst den zegen te doen zien en smaken der Christelijke levensgemeenschap. Wanneer onze Jeugdvereenigin- gen ten opzichte van het Christe- lijk organisatieleven geen toe nemende vrucht afwerpt, is de toekomst ons tegen. De zeer groote beteekenis van de Anti-Revolutionaire of Christel ij k-Historische Kiesver- eenigingen, de Chris tel ij ke Werk lieden- en Patroonsvereeniging springt hier in het oog. Wie zich daar niet mee wil bemoeien, maar enkel wil Evangeliseeren, die moge zich ver beelden, vromer en wijzer te doen, inderdaad spant 'hij de paarden achter den wagen. Maar daarom komt het er ook zoo ernstig op aan, te bidden, te waken en te zorgen, dat de Christelijke politieke en sociale actie in woord en toon, in samenleven en praktijk, het Evangelie van Christus, van het ware geloof en van de Christelijke liefde drage. Opdat de Christelijke levensactie niet zelf verdervend, ontbindend of 'beschadigend in het gemeenschapsleven werke, een getuige tegen in plaats van voor 'het Evangelie is, en den afval bevordert. Opdat zij als een licht en een zout in het leven werke. Naast het bidden moet hier gewerkt worden. Zonder de beginselen die voor Kerk, Staat en Maatschappij in bet geding koméh te kennen kan men ze niet belijden. In Catechisatie en Jeugdvereenigingen moet voor deze kennis de grondslag gelegd. Ze moe ten trouw bezocht worden en geestdrift wekken voor den strijd die wacht. Men wachte zich echter voor eenzijdigheid. Het kennis nemen van de beginselen, die voor het Maatschappelijk leven gelden, komt op menige Jeugdvereeniging in het gedrang, naar beweerd wordt. En dat mag niet. Wel zijn hier groote moeilijkheden, vooral wat de bronnen van studie betreft. Maar juist deze leemten moeten aangevuld. Ook moeten onze jonge menschen vroeg lid worden van hun Christelijke Vakorganisatie. Hier hapert nog inderdaad te veel aan. Niet om daar hard mede te werken, daarvoor moeten ze eerst op hun jeugdvereenigingen wel onder legd zijn, maar om te leeren meeleven met den strijd, die hier tegen den tijdgeest gevoerd wordt. Om opgewekt te worden straks de slagorden aan te vullen en te versterken, in de p r a c t ij k. Hoe de juiste practijk hier is? Dat valt niet zoo gemakkelijk uit te maken. Het moet bij het licht van Gods Woord, in getrouw en biddend onderzoek daarvan, door het geloot onderscheiden worden. De Kerk van Christus heeft hier in haar belijden en prediken, een heilige roeping, een onmisbare taak. De Christelijke Wetenschap moet hier waar lijk vóórgaan. Het Christelijk Vereenigingsleven heeft hier toe te passen en te verwerken. En dan nog kan het door menschelijk? dwalen in de onderscheiding van het getuigenis Gods, tot voor de praktijk minder juiste gevolgtrek kingen komen. Maar d i t staat voor de Gereformeerde Be lijdenis en voor alle ware Gereformeerden vast, dat God moet gediend worden door alle menschen en in alle levensbetrekkingen. Vóór twee, drie, vier geslachten terug, toen het Gereformeerde leven in ons Vaderland weer opkwam als een groenend uitspruitsel op een dorren akker, wist men zeker met de praktijk niet veel raad. Het Gereformeerde, het Calvinistische, het Anti-Revolutionaire of Christelijk-Historische leven kwam ook meest op in eenvoudige god- vruchtigen, die geen stelsel voor de j^aktijk wisten uit te werken. Nochtans was het getuigenis van dit leven onbewimpeld en beslist Gereformeerd Kerk en Volk, en Overheid, en Maatschappij, moeten teruggeroe pen worden en terugkeeren tot God en Zijn Woord. Het gebed ging op, of de Heere niet vergelden wou de zonde der vaderen en der kinderen, maar over Kerk en Volk en Over heid Zich wilde ontfermen en het leven weer wilde leiden in het pad van Zijn Woord. Juist in zijn getuigen en bidden had het een praktijk van zeer groote waarde. Het was naar zijn mate en zijn kracht echt Nederlandsch Gereformeerd, Het heeft genade bij God gevonden; het is vruchtbaar geworden voor Kerk, Staat en Maatschappij. Het jongere geslacht van heden wacht de zware taak, dit getuigenis en deze praktijk voort gaande uit te werken naar het zuivere beginsel. Het moet ons getuigenis en onze praktijk zijn, in Maatschappij en Staat ieder naar de genade die God ons verleent, in elk beroep en in elke betrekking Hem te dienen, gelijk H ij bevolen heeft in Z ij n Woord. Door ons leven Christel ij k te organiseeren. Hoe meer ons toevertrouwd is, hoe meer van ons geëischt zal worden. We moeten de Christelijke kernen, die God ons schonk, bewaren, bewaken en uitbreiden. Op onze hoede zijn tegen de vijanden van buiten. Die machtig zijn en vele. Maar wee ons, zoo we de vijanden van binnen vergeten. Ze zijn de gevaarlijkste. Ze wroeten in de harten. Ze verwoesten de karakters. Ze verleugenen de toestanden. Ze tasten 't heiligste aan. Ze bedriegen 't geeste lijke, 't zedelijke. In 't donker sluipen ze rond. Ze vreten voort als de kanker. Ze ontsteken vuur, 'n wereld van onge rechtigheid. Zoo kunnen we met onze organisatie naar buiten in eere staan en krachtig schijnen. Maar innerlijk verdorven en ontbonden worden. Ver molmen. Verrotten. Wie wijs is, die vergete den vijand van bin nen niet. Die kenne de roeping van z'n verantwoorde lijkheid. Die wake als de wachter! („Friesch Dagblad"). OP WEG MET DE TWEEDE HELFT. Het Zendingsbureau verzoekt ons plaats voor het volgende Zelden wordt ons bericht over den stand der financiën uit zóó diepe dankbaarheid geboren als dezen keer. De afgeloopen week bracht won derlijke ervaringe'en. Stonden wij zes dagen ge leden op de hoogte van 106.000.—, nu, zes dagen later, zijn wij 60.000.— verder Daar mee is dus niet alleen de eerste helft van de 260.000.—, die er deze maand moeten in komen, bereikt, maar wij zijn zelfs goed op weg met de tweede helft. Want men ziet, dat er gebiddeld per dag 10.000.is binnengekomen. Wij kunnen deze maand nog negen dagen ontvangsten boeken. Als deze per dag op dit peil blijven is het voor deze maand noodige om en bij bereikt. De mo gelijkheid, dat dit gebeurt, komt zeer sterk bin nen den horizon. Wij wachten in stijgende span ning af. Hoezeer de Z'ending leeft bij een steeds stijgend aantal gemeenten en gemeenteleden, wordt ons iederen dag meer duidelijk uit de bijna overal aanmerkelijk gestegen opbrengst. Hoezeer dat juist in dezen tijd bemoedigt en tot dankbaarheid stemt, behoeft niet nader te worden gezegd. Arbeid en plichtsbetrachting zijn de grond slagen voor het ware, innige geluk, De haat sterft enkel door daden van liefde, keuring op waarde weet te stellen. Vrees voor een ongeluk maakt velen ongelukkiger dan dat ongeluk zelf,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 7