L UIT HET WOORD J
Prof. Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; L. F. DUYMAER VAN TWIST, Den Haag; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Vaassen
PREDIKBEURTEN
JEUGDLEVEN
ONDER REDACTIE VAN
VERLOST.
Hoe kan er verlossing zijn uit Bileams
hand Israël is toch geen oogenblik
in zijn macht geweest. Zijn eenig wapen
was toch het Woord Qods, waarmee
hij Israël vloeken moest, en dat wapen
had zich in zijn hand veeleer tegen de
vijanden gekeerd, ondanks hemzelven.
Moest Israël verlost worden uit de hand
van een, die gestadig zegende? Zóó,
dat Balak hem toornig heenzond
Maar Bileam heeft nog een ander
wapen gehad, waarmee hij Gods volk
bedreigd heeft. Gij weet, wat daarna
gebeurd is. Hoe de profeet toch nog
aan zijn loon gekomen is. Het was eerst
een mislukking voor hem geworden,
zoodat Balak hem als een onbruikbaar
instrument wegwierp. Zie Bileam gaan
uit het legerkamp van den koning 1
Het gelaat bewolkt van toorn. Het
kookt daarbinnen van woede. Buiten
gekomen en alleen gelaten knarsetand
hij van verontwaardiging en spijt, dat
hij zoo smadelijk, als een bedelaar,
als een schavuit, door den koning der
Moabieten is weggejaagd.
„Pak u weg!" was hem toegebeten,
hem, den profeet, in vele landen be
roemd 1 Welk een schande 1 welk een
teleurstelling ookZooveel kostbaar
heden voor zijn oogen opgestapeld te
zien en reeds meende hij de bezitter
te zijn, en daar ontging hem alles. Daar
had hij nu zooveel moeite voor gedaan
En nu, ledig en op vernederende wijze
weggejaagd I
Maar al gaande komt er verandering
in zijn voorkomen. De van woede ver
wrongen gelaatstrekken ontspannen
zich, en zoo waar, er komt een listig
lachen om zijn mondl Een invallende
gedachte moet wel zeer welkom zijn,
om op zijn gemoedsgesteldheid zulk
een uitwerking te hebben. Hij staat
stil en wendt zich om, en keert weer
terug naar het kamp des konings en
vraagt den koning nog eens te spreken
Hij heeft een raad voor den koning,
die, zoo hij opgevolgd wordt, Balak
stellig, aan de overwinning zal helpen
en Israël te gronde zal richten. Balak
moet met de schoone vrouwen uit zijn
volk Israël verleiden, moet op vrede
lievende wijze contact zoeken met het
gewone volk en vermenging van zijn
volksgenooten bevorderen met het hei
lige volk Gods. Dan zal Gods toorn
ontsteken tegen Israël en het vernielen
Een duivelsch plan, waarmee de profeet
blijk gaf, de kwetsbare plek van Israël
goed te kennen. Een plan, dat dan ook
maar al te wel gelukte.
„Maar Ik verloste u uit zijn hand."
Bileam heeft zich in één ding mis
rekend. Zeker, hij had goed gezien
als Israël zondigde en met de afgoden
dienaars zich vermengde, kwam de
strenge straf, het gericht Gods. Want
God is een rechtvaardig Rechter, die
den schuldige geenszins onschuldig
houdt. Als Israël voor de verleiding
bezwijkt, (en hoe zou het niet bezwij
ken) zal het gericht Gods over het
zondige volk, als een onweder, los
komen.
Maar er was een groote fout in zijn
berekening. Een fout, die Bileam had
kunnen zien, wanneer hij de profetie,
die hij zelf uitgesproken had, ook ver
staan had.
Wat had hij zelf gezegd
„Hij schouwt niet aan de ongerech
tigheid in Jacob ook ziet Hij niet aan
de boosheid in Israël." Dit is het ge
heim van het genadeverbond, wel uit
gesproken door den profeet, maar door
hemzelf niet verstaan. Wie zal dat ook
ten volle begrijpen?
Wij mogen daarin meer licht in ont
vangen. 't Is, omdat God aan den Mid
delaar Jezus Christus Jacobs ongerech
tigheid bezocht heeft, als Hij de straf
zijner zonde droeg in Zijn lichaam op
het hout. Daarom is Israël uit Bileams
hand, die het als een duivelsklauw
omklemde, verlost. Daaraan heeft het
te danken, dat het door Gods gericht
niet vernield werd.
En daarom, om Christus Jezus' wil,
ziet God ook nu de ongerechtigheid
Zijns volks niet aan.
Ook als Gods kinderen zich ver
mengen met de kinderen der wereld,
dan is dat wel een zware zonde, waar
over de Heere vertoornd is, en waar
voor zij het ongenoegen Gods moeten
verduren en gevoelig gekastijd worden.
Maar al is het door zware oordeelen
lieen, God laat niet toe, dat Zijn volk
le gronde gaat, maar heeft voor die
in banden dts doods zaten, omdat zij
God vergaten, toch een deur der ver
lossing open, zoodat zij zich tot Hem
om uitredding keeren.
Roem den Heere, om zulk een ge
nade, waardoor Hij al uw ongerechtig
heden vergeeft en al uw krankheden
geneest, uw leven verlost van het
verderf en u kroont met goedertieren
heden. En neemt tot die genade, met
al uw zonden, dikwijls de toevlucht.
Zoo wil God u verlossen uit de hand
desgenen, die het op uw ondergang
oelegt.
Maar deze verlossing geschiedt met
'osscheuring van de banden der zon
dige verbintenissen, waartoe de Booze
en ons vleesch, ter kwader ure, ons ver
leidt. Er is geen gemeenschap van
Christus met Belial. Uw verlossing
drage het merk der echtheid daarin,
dat zij ook reiniging is van alle be
smetting des geestes en des vleesches.
„Want er is geen verdoemenis voor
degenen, die in Christus Jezus zijn,
welke niet naar het vleesch, maar naar
den Geest wandelen."
r VOOR DEN ZONDAG fl
OP ZONDAG 29 NOV. 1931
NED. HERV. KERK.
Sornmelsdijk, v.m. 9.30 Ds. van Asch en 's av.
6 uur de heer Smit van Heemstede (collecte
v. h. gesticht v. toevallijder).
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de
heer Barneveld van Delft.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 u.
Ds. van Asch van Sornmelsdijk.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6
uur de heer Vetter (coll. Generale Kas).
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van
der Wal van Dirksland.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 en n.m. 2 uur Ds.
Dekker.
Dirksland, v.m. 9.30 Ds. v. d. Wal en 's av.
6 uur de heer Baart.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. en 's av. Ds. Baarslag van Krab-
bendijke (Oogstcollecte).
Stellendam, v.m. de heer Smit van Heemstede
coll. v. h. gest. v. toevallijders) en n.m. Ds.
van Ameide van Ouddorp (Doop).
Godereede, n.m. Ds. Polhuijs van Stad aan 't H.
Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide en n.m. lees
dienst.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en- 's av. 6 uur Ds.
de Lange (beide d. biduur voor den nood der
tijden).
Melissant, v.m. en 's av. cand. de Jong van
Rotterdam.
Stellendam, v.m. leesdienst en 's av. cand. van
Dijk van Rotterdam.
Ouddorp, v.m. leesdienst 'en n.m. Ds. Zeilstra
van Middelharnis.
CHR. GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de
Smit van Utrecht.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
Woensdag 2 Dec., 's av. 6.30 uur, Ds. van
Dijke van Nieuw-Beijerland.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
STICHTELIJKE OVERDENKING
En Ik verloste u uit zijn hand.
Jozua 24: 10b.
IF MR 111 FVFN II
tia
a
au
WAARTOE BEN IK OP DE WERERLD
Deze vraag, welke ik hierboven plaatste, en
wil trachten eens wat nader te bezien en toe
te lichten, is een zeer ernstige vraag, en eerlijk
gezegd, zijn er weinig jonge menschen en zeker
ook nog vele ouderen, die zich die vraag en
vele andere, die als zijtakken1 daaraan ont
spruiten, nog nooit hebben gesteld, of de be-
teekenis er van in de beantwoording derzelve
zich nooit duidelijk voor den geest gehad.
Nu zou 'het niet goed zijn, wanneer deze
vraag ons gansche leven beheerscht, vooral niet
voor de jeugd, wier gezond leven op het hoog
ste peil staat, wanneer ze 'het minst zelfbewust
is, en weinig doet aan zelfbeschouwing 'en daar
bij weinig zorgen kent.
Maar dat neemt niet weg, dat die groote
levensvraag ons toch wel eens kan bestormen,
omdat het jonge .leven is een leven van onze
kerheid en onderzoek.
De jeugdjaren, die veelal door een optimisti-
schen geest geleid worden, wat soms overslaat
in luchthartig- en onverschilligheid tegenover
den ernst van het leven, die nog niet begrepen
wordt, door al het schijnschoone, dat de wereld
t'entoon spreidt, zijn vooral de jaren van het
idealisme.
Vóór de Goddelijke roeping helder en in haar
geheelen omvang gezien wordt, vóór Gods be
doelen met ons in dit aardsche leven 'begrepen
wordt, spiegelt de jeugd zichzelf zooveel schoons
van dit leven voor, droomt van de nog voor
naar uggenae jaren, en ziet zien aaarin dingen
voioreugen, die nooic te verwerxenjKen zunen
„ijn, aai is net jeugaideaiisme, dat de grenzen
der werxenjkneia zoo gemaxxenjK ondoordaciit
overscnrijdt.
/us aan een kind gevraagd wordt, wat het
iater wil worden, dan is net antwoord zoo
dtKwijis ver óoven de sieer waarin tiet leett, en
spreext net: ais ik groot oen, aoe ik ait ot dat,
en dat is ook net neeid van de oudere jeugd.
Lie vraag: „waartoe ben ix op ae wereld,
wat zal ik met mijn leven aanvangen, welke
piaats moet ik oekieeden, wat is Uoas oedoeien
met inij op deze aarde i" enz., leidt zooveien
at van de roeping, waartoe ze door Uod ge
roepen zijn, omdat ze niet tevreden zijn en zicn-
zeit een verhevener gedachte van hun leven
gevormd hebben, omoat niet verstaan wordt,
uat net zijn op deze aarde geen toeval ot noodlot
is, maar dat juist de tijd van ons leven door
uod zelr bepaald én vervulling van Zijn eeuwi
gen Raad is, met ons zijn op deze aarde is een
uroddeiijk pian gemoeid, Zijn gedachten waren
oij ons toen Hij ons schiep, onze piaats was
door Hem bestemd, en ons werk was door God
zelt bereid, op onze schouders werd gelegd een
deel van het Goddelijk wereldplan; en van het
verstaan dier Goddelijke roeping, van onze ge
trouwheid in het vervullen derzelve, en van den
ernst waarmede wij de verantwoordelijkheid
wiüen dragen, hangt af het slagen tot het God
delijk doel, waartoe God het bestemd heelt.
En daarom moet in ons de overtuiging leven
(al is onze plaats nog zoo gering, al schijnt het
ons toe, dat wij geen roeping hebben), dat wij
een onmisbare schakel in het geheel zijn, die
zelts met de gave van één talent Gods wil en
de Goddelijke, roeping vervuilen kan.
Het kan voor bet jonge leven heel moeilijk
schijnen om de roeping en piaats in ons leven
te weten. De vraag: „waartoe ben ik op de
wereld?" kan zelfs heel beangstigend gesteld
worden, omdat men meent, dat er geen roeping
of plaats is, en men dit leven zich zoo anders
voorstelt dan de werkelijkheid is, omdat even
als men van kind tot man of vrouw moet
groeien, men door diënzelfden weg der ont
wikkeling en ontplooiing der krachten moet ko
men tot verwerkelijking der idealen.
Dat moet geleerd door de realiteit van het
leven zelf.
Laat toch niemand zich door de ongezonde
gedachte laten leiden, dat de Goddelijke roeping
van ons bestaat in het doen van schoone, ver
heven werken, waaruit zich eerzucht openbaart,
die niet bij ouderen, maar zeker niet bij jonge
ren, die nog in de leerschool van het leven zijn,
gevonden mag worden, want God werkt altijd
middellijk en in d'en' weg der ontwikkeling. Wij
mogen in den geordenden weg Gods niet rekenen
op mirakelen, wat ook de groote fout is van
sommige Christenen, al erkennen we, dat er
enkelingen gevonden worden met singuliere
gaven reeds van de jegd at aan. Dat zij voor
ons geen maatstaf.
Wij hebben ons te richten naar de orde Gods,
waaraan ons leven gebonden is, en ook het
ieven van onzen medemensch openbaart.
Waar wij dan onze piaats in de Ooddelijke
roeping van ons leven niet moeten zoeken in
iets groots (hoewei toch in de toekomst voor
ons iets groots kan verborgen liggen; dit be
wijst ons zoo helder Gods Woord in het beeld
van Mozes), daar moet dan vanzelf alle moei
lijkheid en angst wegvallen, omdat dan vanzeli
onze roeping door ons gegrepen kan worden.
Wanneer wiji Gods doei en plan met ons
leven ten uitvoer willen brengen, moeten wij
den strijd des levens aanvangen, zooals wij die
ons in het alledaagsche leven' zien voorgesteld.
Wij weten niet tot welk werk wij eens kunnen
geroepen worden, maar wat bet ook zij, wij
„uilen moeten beginnen bij het begin, met het
volbrengen van onzen gewonén dagelijkschen
arbeid, hoe gering en nietswaardig ze ook in
ons oog mag zijn, toch zal daaruit eens blijken,
dat bet in overeenstemming was met Gods wil
en roeping.
Niemand wordt zoo meteen in het volle leven
geplaatst, zelfs onze Heiland, Jezus Christus,
neelt dertig jaren voorbereiding gehad door
ijverige studie en noesten arbeid voor de drie
jaren van wonderbaar werk, waarin de ver
lossing der wereld door Hem is gewrocht.
Reeds het kinderleven kan in de schooljaren
invloed, door haar ieeren, op onze latere roeping
uitoefenen. Napoleon heeft eens tot de kinderen
gezegd, toen hij zijn oude school nog eens be
zocht: „Jongens, herinner u, dat ieder uur, dat
gij in de school verwaarloost, tegenspoed en
ongeluk in uw volgend leven beteekent."
De waarde van dit woord taxeer ik niet,
maar feit is het, dat duizenden hun jeugdleven
nog eens gaarne zouden willen overdoen als
dit kon, omdat het later bleek een verwaarloosd
leven te zijn, dat tot in het graf de gevolgen
deed dragen.
Die voorbereiding in de jeugdjaren is een
groot gewicht in de school voor het volgend
ieven. De jeugdjaren, die genoemd mogen wor
den de tijd van moed en kracht en van een
onverzettelijken wil, beheerschen voor een groot
deel het latere leven, want wat Wellington
eens zei, na de overwinning van den veldslag
bij Waterloo, dat deze gewonnen was op het
cricketveld te Eton, ds niet van waarheid ont
bloot.
In het do'en met liefde, vlijt en toewijding van
zelfs den geringsten dagelijkschen arbeid, ver
vullen wij ten eerste onze roeping, 'door God
ons opgelegd, maar worden ook voor den vollen
levensstrijd toebereid en gehard.
Nu acht ik het niet uitgesloten, dat dit dage
lijks wederkeerende 'kan tegenstaan. Het ge
bonden zijn, aan vaste regelen, het precies op
de klok werken, kan vervelend zijn, en den
arbeid zwaar doen wegen, maar dat sterkt juist
het weerstandsvermogen en geeft die mooie
karaktertrekken, die den mensch sterk, edel,
groothartig en behulpzaam voor anderen maken-,
en standvastigheid tegen alle verleidingen geeft,
die ons willen doen onttrekken aan onze roeping
en daarom niet beantwoorden aan het door God
voorgestelde doel, n.l. te leven tot verheerlijking
van Zijnen Naam, wat Hij in Zijn Woord van
ons vraagt. Want hetzij dat gij eet, hetzij dat
gij drinkt, doet het alles ter eere Gods. Dat
moet de grondslag van ons leven en roeping
'zijn; dat moet de bezieling tot onzen arbeid
zijn, en daaruit moet geboren worden de
getrouw- en gehoorzaamheid, ja zelfs de onder
worpenheid. Daaruit putten wij de kracht om
te volharden (al is onzen arbeid moeilijk en
zwaar) om ons gansche leven te besteden voor
de eere van Gods Naam, want een goed Chris
ten, die zijn roeping gevoelt en verstaat, weet
wel bet einde van zijn dagtaak, 'en heeft daar
van ook zeker rust noodig, maar kent ook zijn
roeping in den geestelijken strijd des levens,
die vooral nu zooveel van hem vraagt, om toch
te strijden tegen sterke machten, om de banier
van Christus geplant te houden, die van alle
zijden wordt ondermijnd en de eere Gods aan
randt, dat moet ons in heiligen' toorn doen
ontsteken, en onze roeping doen verstaan, die
ons oplegt om èn door voorbeeld èn <ipor
woord èn door daden Christus' getuigen te zijn,
Die getrouw is geweest tot het einde, waartoe
Hij geroepen was, om de wereld met Zijn Vader
te verzoenen. Dat deed Hij. Wat doen wij
O. A. P.
Hoe staat het met het belijdend
en georganiseerd optreden van onze jonge
menschen
Deze vraag is de overweging zeker ruim
schoots waard.
Het is toch buiten kijf, dat behalve van de
Kerk en de School, grooten invloed uitgaat
van het optreden der Christenen in Volk en
Maatschappij.
En bepaald van hun belijdend én georgani
seerd optreden-.
Dit wordt maar al te vaak uit het oog ver
loren.
Het Evangelie van Christus bemoeit zich niet
maar met een stukje, maar met heel het
menschelijk samenleven.
En de machtige oorzaak van het loslaten van
God en Z ij n Woord, is juist grootendeels
in de werking van die samenleving gelegen.
Ofschoon de zonden in ieder mensch per
soonlijk de oorzaak is van het loslaten van
God en Z ij n Woord, werken hierin toch
vele oorzaken van buiten op de menschen.
Veel, dat droevig en verkeerd is in het men
schelijk leven, wekt wrevel, vijandschap en
weerstand op tegen al wat God en Z ij n
dienst betreft.
Hier is dus noodig een kracht, die aantrekt,
tegenover zooveel, dat afstoot,
Het is wel zoo, dat ieder dorrend blad
vanzelf van den boom afvalt, maar toch
slaan wind en stormen de bladeren b ij
duizenden tegelijk weg.
Zoo gaat het ook in het menschelijk leven.
Liberalisme, Conservatisme, Socialisme en
Communisme, werken als zulke stormwin
den.
Ze doen dat niet alleen door wat ze predi
ken. Ze doen dat niet minder door de kringen,
vereenigingen en kernen, die ze in het leven
roepen. Kernen, waardoor ze een eigen levens
actie oproepen en een eigen practijk in werking
zetten.
Ze doen dat lang niet altijd openlijk. Het
gaat nog al eens onder het masker der neutra
liteit.
Wie echter onder de zuigkracht komt van
de stroomiiigen dezer bewegingen in Volk en
Maatschappij en meegevoerd wordt, is vaak
voor God en Zijn Woord verloren.
Wanneer hier geen warme, wak
kere, trouwe, aantrek kei ij ke en
vruchtbare Christel ij ke levens
actie tegenover staat, is er weinig
hoop voor de toekomst.
De Christelijke levensactie in Vo l k en
Maatschappij moet een zeer krachtig ge
tuigenis zijn voor de waarheid en de kracht
van het Evangelie.
Zij is een muziekkorps van een optrekkende
slagorde in vergelijking van een eenzamen fluit-
blazer langs de straten of in de huizen, die
zoekt te Evangeliseeren.
Ontbreekt zulk een actie, draagt ze geen
bloem en vrucht, is ze niet een eere voor het
Evangelie, gaat haar adem niet zegenend uit
over het menschenleven, dat in eeuwgedrang
worstelt, dan is ook onze Evangelisatie goeds-
deels met machteloosheid geslagen.
Ze vloekt dan met de werkelijkheid. Ze
sterkt dan niet tegen den invloed der groeps-
bewegingen, der stroomingen en der stormvlagen,
die de menschen aangrijpen.
Ze arbeidt aan de afgevallen blaren, maar
ze laat na den afval der blaren van den levens
boom door sterking van dien boom te keeren,
en te behoeden ook door beschutting van dien
boom tegen den storm.
Ze laat de menschen op zichzelf, of verkeerd
georganiseerd, om een prooi te worden der
oprukkende drommen, inplaats van ze te lokken
in beveiligende kringen en ze allereerst den
zegen te doen zien en smaken der Christelijke
levensgemeenschap.
Wanneer onze Jeugdvereenigin-
gen ten opzichte van het Christe-
lijk organisatieleven geen toe
nemende vrucht afwerpt, is de
toekomst ons tegen.
De zeer groote beteekenis
van de Anti-Revolutionaire of
Christel ij k-Historische Kiesver-
eenigingen, de Chris tel ij ke Werk
lieden- en Patroonsvereeniging
springt hier in het oog.
Wie zich daar niet mee wil bemoeien, maar
enkel wil Evangeliseeren, die moge zich ver
beelden, vromer en wijzer te doen, inderdaad
spant 'hij de paarden achter den
wagen.
Maar daarom komt het er ook zoo ernstig
op aan, te bidden, te waken en te zorgen, dat
de Christelijke politieke en sociale actie in
woord en toon, in samenleven en praktijk, het
Evangelie van Christus, van het
ware geloof en van de Christelijke liefde drage.
Opdat de Christelijke levensactie niet zelf
verdervend, ontbindend of 'beschadigend in het
gemeenschapsleven werke, een getuige tegen
in plaats van voor 'het Evangelie is, en den
afval bevordert.
Opdat zij als een licht en een zout in het
leven werke.
Naast het bidden moet hier gewerkt
worden.
Zonder de beginselen die voor Kerk, Staat
en Maatschappij in bet geding koméh te kennen
kan men ze niet belijden.
In Catechisatie en Jeugdvereenigingen moet
voor deze kennis de grondslag gelegd. Ze moe
ten trouw bezocht worden en geestdrift wekken
voor den strijd die wacht.
Men wachte zich echter voor eenzijdigheid.
Het kennis nemen van de beginselen, die voor
het Maatschappelijk leven gelden, komt op
menige Jeugdvereeniging in het gedrang, naar
beweerd wordt.
En dat mag niet.
Wel zijn hier groote moeilijkheden, vooral
wat de bronnen van studie betreft. Maar juist
deze leemten moeten aangevuld.
Ook moeten onze jonge menschen vroeg lid
worden van hun Christelijke Vakorganisatie.
Hier hapert nog inderdaad te veel aan. Niet
om daar hard mede te werken, daarvoor moeten
ze eerst op hun jeugdvereenigingen wel onder
legd zijn, maar om te leeren meeleven met den
strijd, die hier tegen den tijdgeest gevoerd wordt.
Om opgewekt te worden straks de slagorden
aan te vullen en te versterken, in de
p r a c t ij k.
Hoe de juiste practijk hier is?
Dat valt niet zoo gemakkelijk uit te maken.
Het moet bij het licht van Gods Woord,
in getrouw en biddend onderzoek daarvan, door
het geloot onderscheiden worden.
De Kerk van Christus heeft hier in
haar belijden en prediken, een heilige roeping,
een onmisbare taak.
De Christelijke Wetenschap moet hier waar
lijk vóórgaan.
Het Christelijk Vereenigingsleven heeft hier
toe te passen en te verwerken.
En dan nog kan het door menschelijk? dwalen
in de onderscheiding van het getuigenis Gods,
tot voor de praktijk minder juiste gevolgtrek
kingen komen.
Maar d i t staat voor de Gereformeerde Be
lijdenis en voor alle ware Gereformeerden vast,
dat God moet gediend worden door alle
menschen en in alle levensbetrekkingen.
Vóór twee, drie, vier geslachten terug, toen
het Gereformeerde leven in ons Vaderland weer
opkwam als een groenend uitspruitsel op een
dorren akker, wist men zeker met de praktijk
niet veel raad.
Het Gereformeerde, het Calvinistische, het
Anti-Revolutionaire of Christelijk-Historische
leven kwam ook meest op in eenvoudige god-
vruchtigen, die geen stelsel voor de j^aktijk
wisten uit te werken.
Nochtans was het getuigenis van dit leven
onbewimpeld en beslist Gereformeerd
Kerk en Volk, en Overheid, en
Maatschappij, moeten teruggeroe
pen worden en terugkeeren tot
God en Zijn Woord.
Het gebed ging op, of de Heere niet
vergelden wou de zonde der vaderen en der
kinderen, maar over Kerk en Volk en Over
heid Zich wilde ontfermen en het leven weer
wilde leiden in het pad van Zijn Woord.
Juist in zijn getuigen en bidden had het een
praktijk van zeer groote waarde.
Het was naar zijn mate en zijn kracht echt
Nederlandsch Gereformeerd, Het heeft genade
bij God gevonden; het is vruchtbaar geworden
voor Kerk, Staat en Maatschappij.
Het jongere geslacht van heden wacht de
zware taak, dit getuigenis en deze praktijk voort
gaande uit te werken naar het zuivere beginsel.
Het moet ons getuigenis en onze praktijk zijn,
in Maatschappij en Staat ieder naar de genade
die God ons verleent, in elk beroep en in elke
betrekking Hem te dienen, gelijk H ij bevolen
heeft in Z ij n Woord.
Door ons leven Christel ij k te
organiseeren.
Hoe meer ons toevertrouwd is,
hoe meer van ons geëischt zal
worden.
We moeten de Christelijke kernen, die God
ons schonk, bewaren, bewaken en uitbreiden.
Op onze hoede zijn tegen de vijanden van
buiten. Die machtig zijn en vele.
Maar wee ons, zoo we de vijanden van
binnen vergeten. Ze zijn de gevaarlijkste.
Ze wroeten in de harten. Ze verwoesten de
karakters. Ze verleugenen de toestanden. Ze
tasten 't heiligste aan. Ze bedriegen 't geeste
lijke, 't zedelijke.
In 't donker sluipen ze rond. Ze vreten voort
als de kanker.
Ze ontsteken vuur, 'n wereld van onge
rechtigheid.
Zoo kunnen we met onze organisatie naar
buiten in eere staan en krachtig schijnen. Maar
innerlijk verdorven en ontbonden worden. Ver
molmen. Verrotten.
Wie wijs is, die vergete den vijand van bin
nen niet.
Die kenne de roeping van z'n verantwoorde
lijkheid.
Die wake als de wachter!
(„Friesch Dagblad").
OP WEG MET DE TWEEDE HELFT.
Het Zendingsbureau verzoekt ons plaats voor
het volgende
Zelden wordt ons bericht over den stand der
financiën uit zóó diepe dankbaarheid geboren
als dezen keer. De afgeloopen week bracht won
derlijke ervaringe'en. Stonden wij zes dagen ge
leden op de hoogte van 106.000.—, nu, zes
dagen later, zijn wij 60.000.— verder Daar
mee is dus niet alleen de eerste helft van de
260.000.—, die er deze maand moeten in
komen, bereikt, maar wij zijn zelfs goed op weg
met de tweede helft.
Want men ziet, dat er gebiddeld per dag
10.000.is binnengekomen. Wij kunnen deze
maand nog negen dagen ontvangsten boeken.
Als deze per dag op dit peil blijven is het voor
deze maand noodige om en bij bereikt. De mo
gelijkheid, dat dit gebeurt, komt zeer sterk bin
nen den horizon. Wij wachten in stijgende span
ning af. Hoezeer de Z'ending leeft bij een steeds
stijgend aantal gemeenten en gemeenteleden,
wordt ons iederen dag meer duidelijk uit de
bijna overal aanmerkelijk gestegen opbrengst.
Hoezeer dat juist in dezen tijd bemoedigt en
tot dankbaarheid stemt, behoeft niet nader te
worden gezegd.
Arbeid en plichtsbetrachting zijn de grond
slagen voor het ware, innige geluk,
De haat sterft enkel door daden van liefde,
keuring op waarde weet te stellen.
Vrees voor een ongeluk maakt velen
ongelukkiger dan dat ongeluk zelf,