Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
DE BESTE 1
FEUILLETON
No. 3797
WOENSDAG 11 NOVEMBER 1931
46STE JAARGANG
IN HOC SIGNO VINCES
PRIJS 25 CENTS
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Adverteotlën eta verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Overal verkrijgbaar
Brieven uit Amerika.
Ingezonden Stukken
HET ZOUTENDE ZOUT
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGAVE: N.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
HET RAADSGEBED.
'n onze Rechtsche plattelandsgemeenten is het
ten goede gewoonte de vergaderingen van den
Gemeenteraad aan te vangen met een gebed,
welks formulier door den Raad is vastgesteld.
Dezer dagen laizen wij van een gemeente,
waar het volgende formulier werd gebruikt
„Almachtige God Wij bidden U om Uwen
algenoegzamen zegen, nu wij als Overheid
des volks in deze gemeente zijn saamgekomen.
Schenk ons wijsheid en omzichtigheid in het
'beraadslagen en geef Uw'en onmisbaren zegen
op onze besluiten.
„Verlevendig in ons een diep besef van
onze afhankelijkheid van U en doe al onze
arbeid strekken tot Uwe eere en tot bevor
dering van de (ware belangen van de plaats
onzer inwoning. Amen."
Ernstig, sober en strikt eenvoudig is dit ge
bed geredigeerd.
^.Vergissen wij ons niet, dan heeft mem in
(eerdere gemeenten een gelijksoortige redactie.
In verband hiermede is het niet onaardig
onze lezers mede te deelen welk raadsgebed de
stad Groningen, nu voor meer dan een eeuw
uitsprak bij den aanvang der samenkomsten van
de raadsleden.
Wij vonden het dezen zomer in het Gemeente
museum van deze stad, onder oude archieven.
Het was van den volgenden inhoud
„Wij bidden U om Uw bijstand in het
werk waartoe wij geroepen zijn. Verleen ons
verstand en regel onze hartstochten, opdat wij
in alle voorkomende zaken mogen verstaan
en besluiten hetgeen- recht en billijk is en dat
wij steeds mogen 'bedagt zijn om ons te kwijten
van onzen pligt en dat alleen onze bedoeling
moge zijn, het belang van deze stad en het
geluk en de welvaart van diens ingezetenen.
Alles goedertieren God ter Uwer verheer
lijking. Amen."
Dit gebed dateert van 1815.
Te betreuren is, dat onze groote steden zoo
veel vaa de sobere levenseenvoud en god
vruchtige devotie van onze vaderen verloren
hebben en 'het publiek gebed daar reeds lang
een onmogelijkheid werd.
Maar gaan we og het platteland niet den-
zelfden kant uit?
Beste Vriend
Het is wel wat laat in het seizoen, toch
vraag ik U eens -bij mij te komen -tuinen, dan
zal dk U eens laten zien hoe wij hier ons bedrijf
hebben. Misschien merkt gij wel op, dat het
hier -bij ons anders, ja geheel anders is dan bij
U, maar daarvoor zijn wij in Amerika. Ons
bedrijfs zou beslist geen bestaan opleveren als
wij het hier deden zooals gij bij U. Vooreerst
missen wij hier den- export zooals gij die hebt
en ten tweede is hier vraag naar andere pro
ducten dan bij U.
Onze farm is 60 acre groot, dat is 60 maal
200 Holla-ndsche roeden. Vlak achter ons huis
hebben wij 7 acre asparagus. Dat -product wordt
hier boven den grond gesneden en is niet wit,
zooals bij U, maar groen. Wij snijden de as
paragus van 1 Mei tot 4 Juli, dan laten wij
het groeien. Het gelijkt nu wel op een laag
'bosch; het beeft nog niet -gevroren, en het is
dus nog groen, gaat straks dood, door de vorst.
Wij laten het den geheelen winter staan, om
dat de sneeuw het land bedekt, soms drie en
vier voet hoog. Indien wij het product in 't
najaar zouden afsnijden, bleef de sneeuw niet
zoo goed liggen, maar zou door den wind weg
geveegd worden. Hoe meer sneeuw, hoe beter.
Sneeuw brengt voedsel in den grond, draagt
de stikstof uit de lucht mee en is daardoor heil
zaam voor de planten. In 't voorjaar, als sneeuw
en ijs zijn weggedooid, snijden wij het doode
loof met een machine af en branden het op.
Dan wordt de grond zeer licht geploegd en
twee of drie keer geëgd, zoodat de zon de grond
verwarmen kan en de aparagus-spruiten naar
boven komen. Als het goed warm weer is, moet
de asparagus alle dagen gesneden worden. In
gewone omstandigheden is het een goede krop
en er is altijd een goede markt vo.or. Een
asparagusbed, dat goed aangelegd en goed on
derhouden wordt, kan wel 40 jaar duren.
Daarnaast hebben wij 6 acre rabarber. Hier
is 'het ons het meest -te doen om zware planten
te krijgen. In October steken wij de planten
uit den- grond, en laten ze goed doorvriezen
boven den grond. In Januari brengen wij ze in
een vorstvirij donker rabarberhuis, waar de
bevroren -kluiten gaan groeien, prachtig mooie
roode stelen met een klein geel blaadje aan den
top. De prijs loopt 's zomers tot 20 cent het
pond, ofschoon helt in den laatsten winter va
rieerde van 12 tot 16 cent. Ook dit product
brengt veel werk mee, maar is -goed loonend.
In April worden de planten weer naar buiten-
gebracht in een goed bemesten grond <en na
2 of 3 jaar zijn ze weer in goede conditie om
voor den winteroogst binnengebracht te worden.
Vervolgens hebben wij zeer vroeg in 't voor
jaar Yi acre groene uien. Dit product is veel
duurder, maar gelijkt wel wat op prei. Het
wordt hier rauw gegeten, er is ook veel vraag
naar. Deze uitjes zijn de eerste, die van den
kouden grond aan de markt 'komen.
Vervolgens -hebben wij aardbeien, die hier
voor den laten' vorst met stroo moeten be
schermd worden. Meestal krijgen wij een paar
nachtvorsten als ze in den 'bloei staan. Ook dit
product is altijd goed verkoopbaar, zelfs dit
jaar, waar alles goedkoop was, brachten de
aardbeien geregeld een goeden prijs 'en de oogst
was goed.
Witte kool en wortelen en kroten zijn hier
bijna onverkoopbaar. Duizenden bussels gaan
naar den mesthoop. Ook aardappelen zijn vèr
beneden den kostprijs, maar daar maken wij
ons zelf niet druk mede. Wij teelen juist ge
noeg voor -eigen gebruik.
Verder hebben wij wat hooiland voor onze
beesten. Van onze twee Yersie-melkkoeien heb
ben' wij melk -en boter in overvloed. Van de
overtollige melk voeren wij wat kalvers. Ge
woonlijk hebben wij 4 of 6 kalveren en twee
paarden. Doordat wij 5 acre tarwe hebben en
5 acre haver, hebben wij aardig wat stroo voor
den stal en krijgen hierdoor een mooi mest-
vaaltje. Natuurlijk -niet genoeg voor het geheele
bedrijf, maar de rest vullen wij met kunstmest
aan. De tarwe gebruiken wij voor kippenvoer
en is nu ook spotgoedkoop, 40 cent een bussel.
Ook analen wij tarwe en haver door elkaar voor
paarden- en koeien voer.
Achteraan is ons land nog bosch. Daar zagen
wij wat kachelhout en daar is ook een mooie
lommerrijke weide voor de koeien. Wij hebben
een groote schuur, waar ruimte genoeg is voor
stalling van onze koeien en paarden en ook gaat
al het hooi en graan en de maisstokken er ge
makkelijk in, die wij voor den winter noodig
hebben. Achter de schuur staat een cementen
toren, 30 voet hoog en 10 voet breed. Die
wordt machinaal vol geblazen met kort ge
sneden maisstokken, als de mais nog groen is,
met aren en al.' Dit is heerlijk winte-rvoer voor
't vee.
Nu heb ik mijn lezers alles zoo wat laten
zien, alleen nog het 'huis Dit staat ca. 150 M.
van de schuur, is electrisch verlicht en heeft
centrale verwarming. Aan den voorkant hebben
wij een glazen waranda, 18 bij 12 voet, waar
wij veel van onzen tijd doorbrengen als wij in
huis zijn. Vervolgens 4 slaapkamers, voor- en
tusschenkamer met keuken. En een apartement
voor machinale wasscherij. Ruimte dus in over
vloed. Als ik nog bouwen moest zou het alles
veel kleiner zijn, maar ons huis is gebouwd toen
arbeid en materiaal schier -niets kosten.
Daar alles hier veel goedkoopeT is dan bij U
leeft höt hier ook gemakkelijker. Met betrek
kelijk weinig inkomen heeft men hier een goed
'bestaan. Mijn belasting voor alles wat ik heb,
3 automobielen incluis, varieert van 100 tot
125 dollar per jaar. Het meeste van dat geld
wordt besteed aan wegenonderhoud en onder
wijs, want alle onderwijs is hier vrij. Er is
voor ieder gelegenheid te leeren wat hij wil.
Is men echter zoo rijk, dat men vermogensbe
lasting moet betalen, dan komt men er zoo goed
koop niet af. Velen van onze geldmannen be
talen kapitale sommen aan belasting. Henry
Ford b.v. betaalt meer dan een mihoen per
jaar. Toch zij-n er nu in dezen tijd van „de
pression" ook farmers, die in moeilijkheden ge
raken, vooral het grootbedrijf lijdt erg. De mel-
kerij is zoo slecht als het nooit geweest is. Die
nu veel interest moet betalen: en -hulp moet
huren, zit in groote zorgen.
Met e'en bedrijf, zooals Uw Amerikaansche
vriend heeft, rolt men er dn dezen tijd gemak
kelijker door, rijk wordt men er niet in, maar
men blijft ook voor al te groote zorgen ge
vrijwaard 1
Je AMERIKAANSCHE VRIEND.
De cople van ingezonden «tukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Buiten
verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgever*.
Geachte Redactie
In de „Maas- en Scheldebode" van 4 No
vember j.l. was onder de rubriek „Ingezonden
stukken" een anoniem schrijven geplaatst, d.w.z.
het was onderteekend met den gefingeerden
naam „Jelleke".
Gaarne zag ondergeteekende, die in dit schrij
ven persoonlijk wordt genoemd, dat hem in uw
blad eenige plaatsruimte werd afgestaan, om
over deze lasterlijke en hatelijke aantijgingen
eenige opmerkingen te maken.
Ik wil voorop stellen, dat ik genoemd schrij
ven niet ernstig opvat, daar dit zóó eenzijdig
en valsch opgesteld is en daardoor 'beneden
iemands waardigheid geacht moet worden hier
op ernstig in te gaan. Begrijpelijkerwijs kan ik
mij daarom niet -beleedigd gevoelen. Ik wil enkel
en alleen het stuk beantwoorden, om eventueel
lichtgeloovige lezers geen verkeerde conclusies
te laten trekken.
„Jelleke" had gerekend op een -krachtige ien
waardige behartiging der arbeidersbelangen.
Welnu, kan hij misschien bewijzen, dat ik dat
op de laatste gemeenteraadsvergadering niet
heb gedaan, of anders, wat verstaat „Jelleke"
onder arbeidersbelangen Daar ik geheel in den
geest van mijn partijprogram heb gehandeld en1
gesproken, kan ik niet begrijpen, dat hij zijn
hatelijk product aanvangt met de woorden: „Er
valt niets meer tegen dan menschen". Iedere
kiezer of kiezeres, die mij de laatste verkiezing
zijn of haar stem heeft gegeven, kon niet anders
verwachten, dan dat i'k in een raadsvergadering
-deze, mijn huidige voorstellen zou ite -berde
brengen. Hoe is het dan mogelijk, dat „Jelleke"
kan beweren, dat ik zoo ben tegengevallen
Ik had naar aanleiding van de -benoeming van
een onderwijzer aan de O. L. School gezegd:
„Het 'blijft mij gelijk, of -het een Communist is
of een zware Kersteniaan"; Daarmede bedoelde
ik geenszins, dat ik gaarne óf een Communist
óf een Kersteniaan had benoemd gezien, maar
daarmede wilde ik slechts demonstreeren: „Het
komt er niet op aan van welke politieke of
godsdienstige richting de te benoemen leerkracht
is, als 'hij maar zijn plicht kent en een goed
onderwijzer is". Politiek en godsdienst heeft met
deze zaak niets uitstaande1) en waarom uw
wijsgeerige beschouwing over Rusland in dit
verband wordt aangehaald, is mij een raadsel.
En „Jelleke", is het zoon wonder indien een
S.G.P.'er als onderwijzer aan de O. L. School
wordt aangesteld Er zijn dienaangaande voor
beelden genoeg. Nog kort geleden werd aan de
O. L. School te Poortugaal, waar een vrij
zinnig en socialistisch wethouder het dagelij-ksch
bestuur vormen, een leerkracht benoemd, die
overtuigd S.G(.P.'er is.
Met betrekking tot de commissie voor werk
verschaffing enz., het volgende: Ik wist van
het bestaan van. zoo'n commissie niets af, dus
was mijn voorstel van uw standpunt gezien
overbodig. Maar was daarom mijn voorstel on
benullig
Of de werkverschaffing wel zoo uitstekend
geregeld was in onze gemeente, betwijfel ik
sterk. Ik zou daar voorbeelden van kunnen
noemen. In ieder geval blijkt uit uw schrijven
zelf de onvolledigheid dier regeling. U schrijft,
dat het is voorgekomen, dat de voorman van
Van Beek arbeiders zocht om te helpen dor-
schen, doch dat de arbeiders, die bij de werk
verschaffing werkzaam waren, dit niet wilden,
maar bij de werkverschaffing bleven. Hieruit
blijkt toch voldoende de onvolledigheid dier
regeling. Immers, als arbeiders, die bij de werk
verschaffing te werk zijn -gesteld en dn -de ge
legenheid komen, om bij een boer of iemand
anders voor 'hen geschikt werk ite vinden, of
dit hen wordt aangeboden, dan moest zoo'n
regeling hen toch verplichten dit werk te accep
teeren, daar anders de gemeente noodeloos op
kosten wordt gedreven. Waarom „Jelleke" in
zijn ingezonden stuk op het gedrag van den
werkgever Van Beek critiek uitoefent in dit
verband, begrijp ik al weer niet. Zijn letter
kundig maaksel heeft veel weg van een pot
pourri.
De schrijver zegt heel beleefd „U brengt
niets tot stand voor de arbeidersZeker,
„J-elleke", dat wil ik u volkomen- toegeven. Als
ik een voorstel doe en het wordt met 5 tegen
2 stemmen verworpen, ligt dan de schuld- bij
mij Hierin hebt u dus -groot gelijk tot zekere
hoogte.
Als „Jelleke" mijn voorstellen tot verhooging
van het presentiegeld 'eri tot verbetering van
den Binnenweg (het betrof hier slechts een vraag
van mij aan den voorzitter om verbetering van
het trottoir) beschouwt als een vooropgesteld
doel van mij, om mijn -eigen belang te dienen
en mij dus uitmaakt voor een egoïst in den
grofsten zin, dan moet ik 'hieruit wel de gevolg
trekking maken, dat hij als mensch niet erg hoog
staat en hij slechts spitsvondig gezocht heeft
naar motieven, om mij persoonlijk te krenken.
Aan het eind van het stuk wil „Jelleke" het
doen voorkomen alsof hij zijn stem op mij heeft
uitgebracht en nu als berouwvol zondaar zijn
zondige dwaling betreurt. Maar bij denkt toch
niet van mij, dat ik zoo aartsdom ben, aan die
vage bewering maar eenige geloof te hechten.
Het geheele stuk ademt haat en onverdraag
zaamheid jegens mij en mijn partij. Bovendien
'becritiseert hij de handelwijze van den heer Van
Beek, die volgens hem met de S.D.A.P.-bond
konkelt. Hij roept dus ach en wee uit over alles
DOOR
H. KINGMANS.
32)
Hij keek verbaasd op: Annie, de vroolij-ke,
levenslustige, die altijd de zon zag schijnen,
was zeld'en zoo ernstig als nu. Ook nooit heftig.
Zóó had hij haar nog -nooit ontmoet. Duidelijk,
overwoog hij snel, toonde zij nu, dat ook zij
Kleefstra's bloed in de aderen 'had.
„Dus je meent, dat een: mensch, die zijn ge
heele leven tegen zijn zin een bepaald soort
arbeid verrichten moet, -tóch gelukkig kan zijn?"
Het klonk hem. zoo paradoxaal in de ooren,
dat hij even bitter glimlachte.
„Ja, dat ka-a', meende Annie overtuigd.
„Ik ben het niet met je eens. Zoo'n mensch
gaat er onder. Het is niemand gegeven, tegen
zijn zin een cfsnsche leven te werken."
Zooals ik 'het bedoel wel. "Want dan krijgt
men, ondanks zijn tegtenzin, tóch lust in dien
arbeid. En dan wordt hij gewillig verricht."
♦.Het bestaat niet. Tenzij er een wonder
plaats vindt."
..Wat ik bedoel is ook een wonder, Albert.
Een wonder Gods. God moet omkeeren en dan
jd je zien, dat je gemoedigd het leven kunt
doorgaan en ook verrichten 'het werk, dat je nu
egen de borst stuit. Alleen, zooals ik het zeg,
w® het Anders niet"
ontmoet'^en )e ernstig- 'k H<ïb ïe zó° nog nooit
v<wU^£r^°mVt ®e toch als een zorgeloos
in haar steT*9 29met ietS V3n 9ekrenktheid
Liefde vera«mt alles. Een ander had die
lichte gekrenktheid allicht niet opgemerkt. Maar
Albert voelde ze.
,,'k Heb je niet willen kwe tóen", -haastte hij
zidh te zeggen. „Maar je zult me toch moeten
toegeven, dat wij nog nooit zóó een ernstig
gesprek gevoerd hebben?"
,,'k Meen van nog eens een keer. Ben je dat
nu al vergeten vroeg zij teleurgesteld.
„Je hebt gelijk. Neen, ik ben dat zeker niet
vergeten. Je meende toen, dat ik op deze wijze,
of liever tengevolge van den tegenslag -in mijn
lev'en, tot God kamen moest. Zóó was het
immers
„Zóó ongeveer heb ik het gezegd. Nu, 'hadden
wij toen geen ernstig gesprek
„Ja, t is zoo. Met Gretha had ik het in Leiden
ook, k heb je dat nooit verteld. Maar ik kom
er niets verder mede."
„Misschien verder dan je denkt", dacht zij
vol hoop.
„Je moet je geen illusies maken, Annie. Ik sta
op dat punt nog even' ver, als toen ik in
Noordstad kwam."
Tot zijn verbazing lachte zij een zilveren lach.
„Er is niets van waar. \Vant toen je hier
-kwaamt, wist je niets. Dus 'ben je verder. De
weg, dien Je gaan moet, is je gewezen. Je weet
dus méér."
„En als ik dien raad dan niet opvolg
„Waarom zou je het niet doen vroeg zij,
hevig teleurgesteld.
„Ik weet 'het niet", zeide hij. „Het leven is
verbazend moeilijk. Als mij dat twee jaar ge
leden' was gezegd, was ik in een schaterlach
uitgebarsten, N u -lach ik niet meer. Het is, om
er wanhopig onder ite worden."
„Welken kant zijnI ze nu gegaan vroeg
Annie, opeens bemerkend, dat zij een eind ach
ter waren.
„Laten we maar doorrijden en praten. Het
doet mij toch goed", meende hij, vol verlangen.
„Neen, natuurlijk niet. 'Dat is al te dwaas.
O, ginds zie ik Marianne's japon schemeren.
Deze kant."
Zij sloeg het boschpad in, gevolgd door Al-
bert. Zij konden hier niet naast elkaar rijden.
„Waar blijven jullie toch schalde opeens
Gretha's stem. „We zijn hier een half uur."
„We raakten ongemerkt achter", antwoordde
Albert, van zijn fiets springend. „Waar zijn de
anderen
„Ginds. We hebben een 'heerlijk plekje ont
dekt. Het wachten is op Annie, om den boel uit
te pakken."
Onderzoekend zag zij Annie aan: wat keek
die opeens ernstig: waar was haar jolige vroo-
lijkheid en opgewektheid gebleven, -en dat in
enkele minuten?
Arie verscheen nu ook op h-et tooneel.
„We dachten waarlijk, dat jullie teruggereden
waten. Malheur aan de fiets Niet Wat 'kijken
jullie ernstig Wat is er aan de hand
„Niets bizonders, hoor," antwoordde Annie
luchtig. „Moeten we daar zijn. O, dat is een
pracht van een plek. Ik zal het 'kleedje leggen.
Dan kunnen alle ingrediënten er op. Stel je
voor, dat de 'kurk nu eens van de spiritusflesch
is gegaan
Zij lachte vroolijk. Maar toch was het, naar
de scherpzinnige 'Gretha opmerkte, -niet een
gulle, vroolijke lach.
„Heb-ben jullie wat -gehad hoorde zij Ari-e
aan Albert vragen, -terwijl Annie druk bezig
was.
„Absoluut niet, man. 'k Zal het straks wel
eens uitleggen, om alle kwade vermoedens weg
te vagen."
Toen het vijftal zich dan ook in het -gras
had neergevleid op een afgelegen plaats in het
'bosch van Middelvoort, een groote uitgestrekt
heid dicht aaneengesloten opgaand hout, ver
klaarde Al-bert, tot eenige schrik van Annie,
hoe het kwam, dat zij achter waren geraakt.
Hij zeide het met tweeërlei doel: zeker, om
ook de meening der anderen- eens te vernemen
over de kwestie, hoewel hij die wel op duim en
vingers kon uitrekenen, maar ook om te ver
mijden den schijn, alsof hij met opzet het alleen
zijn met A-nnie had gezocht. Hij had zich voor
genomen, dat niet te doen. Om-dat hij dat voor
zichzelf en mogelijk ook voor haar beter vond,
maar bovendien, om geen argwaan bij de ande
ren te wekken. Hij had daareven wel bemerkt,
hoe Gretha op Annie lette
„We kwanten in eenen in een ernstig ge
sprek gewikkeld. En onwillekeurig vertraag je
d-an je gang."
Hij vertelde met enkele woorden.
„Jullie denken er ongetwijfeld precies zoo
over als Annie vroeg hij, Gretha aanziend.
Maar deze zweeg. Arie gaf het antwoord.
„Je weet wel, hoe ik er over denk. We heb
ben er meermalen over gesproken. Met de
zienswijze van Annie kan ik mij heel goed ver
eenigen. Zij heeft gelijk. Een mensch kan ge
lukkig zijn, al verricht hij arbeid tegen zijn zin.
En de weg, om daartoe te geraken, heeft zij
natuurlijk aangewezen."
„Het klinkt inij al te wonderlijk in de ooren."
Marianne luisterde aandachtig toe. Zij ver
heugde zich er over, dat thans niet de cynische
Albert aan het woord was. Hij was ernstig. En
zijn woorden lieten- -géén enkelen twijfel over:
oprecht zocht hij een oplossing.
„Ongetwijfeld -is 'het een wonder. Het kan
alleen door een Hooger Macht worden bewerkt.
En die Macht kan, naar onze innige overtuiging,
alleen God zijn. Ik -kan het niet anders zeggen
dan Annie het ongetwijfeld heeft gezegd. Wie
vrede met God heeft, berust in het levenslot,
dat God hem beschikt. Die kan dat zelfs met
eenige vreugde aanvaarden."
„Vind je het niet orakeltaal, Marianne
vroeg Albert.
Hij vroeg het niet met spot, maar met ver
wondering, verbazing in de stem.
„Ik heb de -laatste weken zooveel wonderlijks
gehoord", ontweek Marianne een rechtstreeks
antwoord.
„Je hebt gelijk, kind. Ik heb nooit iets ge
weten van de levensbeschouwing, die zij"
hij wees op de drie Kleefstra's „huldigen.
We zijn er ook niet in opgevoed. Het lijkt alles
zoo eenvoudig. -Men zou zeggen: grijp het, aan
vaard het 'en je bent gelukkig."
„Ik zou -geen beter advies kunnen geven",
glimlachte Arie.
Er viel een -lange stilte in. Elk was met eigen
gedachten vervuld. Van de onbezorgde vroolijk-
heid van dien morgen was niets overgebleven.
En toch voeld-e niemand van het vijfjal zich
onbehagelijk.
Gretha, in half liggende, half zittende hou
ding, peinsde over het wonderlijke van -het ge
val: die beiden waren in hun kring gebracht,
o, het stond voor haar vast, het leed- geen
twijfel, gebracht door God. Hij gaf haar allen
een taak ten opzichte van deze twee menschen-
zielen. Zij verborgen het niet, dat zij zochten.
Zii kwamen er openlijk voor uit. Marianne
was reeds aan het veranderen. In haar hart
was zaad gestrooid en het begon wortel te
schieten. Zij sprak er n'iet over, maar aan ver
schillende kleine trekjes begon Gretha 'het te
bemerken-, Marianne was op den goeden weg en
het was volstrekt niet onmogelijk, dat het meisje,
opgevoed in totale onkunde omtrent den gods
dienst, het eindpunt bereiken zou en haar hart
met volle overgave aan den- Heiland van zon
daren zou -geven.
En haar broer Hij was ook een zoeker.
Maar hij zocht het, echt mannelijk, meer in het
verstand. Ook in het ziekenhuis ha-dl zij die
ervaring opgedaan: het vrouwelijk gemoed was
spoedig rijper dan het mannelijke, dat verstandig
beredeneeren wil. En dat moest er eerst bij Albert
uit. Want al is met 'het verstand veel van de
Goddelijke zaken -te vatten, het mysterie kan het
v-erstand: niet benaderen. Het geloof rede
neert per saldo niet. En zoolang Albert tastte,
om met zijn overigens helder verstand het won
der, de levensbeschouwing, wilde benaderen,
kwam hij er nooit.
(Wordt vervolgd).