Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. DE BESTE 1 FEUILLETON No. 3797 WOENSDAG 11 NOVEMBER 1931 46STE JAARGANG IN HOC SIGNO VINCES PRIJS 25 CENTS Alle stukken voor de Redactie bestemd, Adverteotlën eta verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Overal verkrijgbaar Brieven uit Amerika. Ingezonden Stukken HET ZOUTENDE ZOUT Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVE: N.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. HET RAADSGEBED. 'n onze Rechtsche plattelandsgemeenten is het ten goede gewoonte de vergaderingen van den Gemeenteraad aan te vangen met een gebed, welks formulier door den Raad is vastgesteld. Dezer dagen laizen wij van een gemeente, waar het volgende formulier werd gebruikt „Almachtige God Wij bidden U om Uwen algenoegzamen zegen, nu wij als Overheid des volks in deze gemeente zijn saamgekomen. Schenk ons wijsheid en omzichtigheid in het 'beraadslagen en geef Uw'en onmisbaren zegen op onze besluiten. „Verlevendig in ons een diep besef van onze afhankelijkheid van U en doe al onze arbeid strekken tot Uwe eere en tot bevor dering van de (ware belangen van de plaats onzer inwoning. Amen." Ernstig, sober en strikt eenvoudig is dit ge bed geredigeerd. ^.Vergissen wij ons niet, dan heeft mem in (eerdere gemeenten een gelijksoortige redactie. In verband hiermede is het niet onaardig onze lezers mede te deelen welk raadsgebed de stad Groningen, nu voor meer dan een eeuw uitsprak bij den aanvang der samenkomsten van de raadsleden. Wij vonden het dezen zomer in het Gemeente museum van deze stad, onder oude archieven. Het was van den volgenden inhoud „Wij bidden U om Uw bijstand in het werk waartoe wij geroepen zijn. Verleen ons verstand en regel onze hartstochten, opdat wij in alle voorkomende zaken mogen verstaan en besluiten hetgeen- recht en billijk is en dat wij steeds mogen 'bedagt zijn om ons te kwijten van onzen pligt en dat alleen onze bedoeling moge zijn, het belang van deze stad en het geluk en de welvaart van diens ingezetenen. Alles goedertieren God ter Uwer verheer lijking. Amen." Dit gebed dateert van 1815. Te betreuren is, dat onze groote steden zoo veel vaa de sobere levenseenvoud en god vruchtige devotie van onze vaderen verloren hebben en 'het publiek gebed daar reeds lang een onmogelijkheid werd. Maar gaan we og het platteland niet den- zelfden kant uit? Beste Vriend Het is wel wat laat in het seizoen, toch vraag ik U eens -bij mij te komen -tuinen, dan zal dk U eens laten zien hoe wij hier ons bedrijf hebben. Misschien merkt gij wel op, dat het hier -bij ons anders, ja geheel anders is dan bij U, maar daarvoor zijn wij in Amerika. Ons bedrijfs zou beslist geen bestaan opleveren als wij het hier deden zooals gij bij U. Vooreerst missen wij hier den- export zooals gij die hebt en ten tweede is hier vraag naar andere pro ducten dan bij U. Onze farm is 60 acre groot, dat is 60 maal 200 Holla-ndsche roeden. Vlak achter ons huis hebben wij 7 acre asparagus. Dat -product wordt hier boven den grond gesneden en is niet wit, zooals bij U, maar groen. Wij snijden de as paragus van 1 Mei tot 4 Juli, dan laten wij het groeien. Het gelijkt nu wel op een laag 'bosch; het beeft nog niet -gevroren, en het is dus nog groen, gaat straks dood, door de vorst. Wij laten het den geheelen winter staan, om dat de sneeuw het land bedekt, soms drie en vier voet hoog. Indien wij het product in 't najaar zouden afsnijden, bleef de sneeuw niet zoo goed liggen, maar zou door den wind weg geveegd worden. Hoe meer sneeuw, hoe beter. Sneeuw brengt voedsel in den grond, draagt de stikstof uit de lucht mee en is daardoor heil zaam voor de planten. In 't voorjaar, als sneeuw en ijs zijn weggedooid, snijden wij het doode loof met een machine af en branden het op. Dan wordt de grond zeer licht geploegd en twee of drie keer geëgd, zoodat de zon de grond verwarmen kan en de aparagus-spruiten naar boven komen. Als het goed warm weer is, moet de asparagus alle dagen gesneden worden. In gewone omstandigheden is het een goede krop en er is altijd een goede markt vo.or. Een asparagusbed, dat goed aangelegd en goed on derhouden wordt, kan wel 40 jaar duren. Daarnaast hebben wij 6 acre rabarber. Hier is 'het ons het meest -te doen om zware planten te krijgen. In October steken wij de planten uit den- grond, en laten ze goed doorvriezen boven den grond. In Januari brengen wij ze in een vorstvirij donker rabarberhuis, waar de bevroren -kluiten gaan groeien, prachtig mooie roode stelen met een klein geel blaadje aan den top. De prijs loopt 's zomers tot 20 cent het pond, ofschoon helt in den laatsten winter va rieerde van 12 tot 16 cent. Ook dit product brengt veel werk mee, maar is -goed loonend. In April worden de planten weer naar buiten- gebracht in een goed bemesten grond <en na 2 of 3 jaar zijn ze weer in goede conditie om voor den winteroogst binnengebracht te worden. Vervolgens hebben wij zeer vroeg in 't voor jaar Yi acre groene uien. Dit product is veel duurder, maar gelijkt wel wat op prei. Het wordt hier rauw gegeten, er is ook veel vraag naar. Deze uitjes zijn de eerste, die van den kouden grond aan de markt 'komen. Vervolgens -hebben wij aardbeien, die hier voor den laten' vorst met stroo moeten be schermd worden. Meestal krijgen wij een paar nachtvorsten als ze in den 'bloei staan. Ook dit product is altijd goed verkoopbaar, zelfs dit jaar, waar alles goedkoop was, brachten de aardbeien geregeld een goeden prijs 'en de oogst was goed. Witte kool en wortelen en kroten zijn hier bijna onverkoopbaar. Duizenden bussels gaan naar den mesthoop. Ook aardappelen zijn vèr beneden den kostprijs, maar daar maken wij ons zelf niet druk mede. Wij teelen juist ge noeg voor -eigen gebruik. Verder hebben wij wat hooiland voor onze beesten. Van onze twee Yersie-melkkoeien heb ben' wij melk -en boter in overvloed. Van de overtollige melk voeren wij wat kalvers. Ge woonlijk hebben wij 4 of 6 kalveren en twee paarden. Doordat wij 5 acre tarwe hebben en 5 acre haver, hebben wij aardig wat stroo voor den stal en krijgen hierdoor een mooi mest- vaaltje. Natuurlijk -niet genoeg voor het geheele bedrijf, maar de rest vullen wij met kunstmest aan. De tarwe gebruiken wij voor kippenvoer en is nu ook spotgoedkoop, 40 cent een bussel. Ook analen wij tarwe en haver door elkaar voor paarden- en koeien voer. Achteraan is ons land nog bosch. Daar zagen wij wat kachelhout en daar is ook een mooie lommerrijke weide voor de koeien. Wij hebben een groote schuur, waar ruimte genoeg is voor stalling van onze koeien en paarden en ook gaat al het hooi en graan en de maisstokken er ge makkelijk in, die wij voor den winter noodig hebben. Achter de schuur staat een cementen toren, 30 voet hoog en 10 voet breed. Die wordt machinaal vol geblazen met kort ge sneden maisstokken, als de mais nog groen is, met aren en al.' Dit is heerlijk winte-rvoer voor 't vee. Nu heb ik mijn lezers alles zoo wat laten zien, alleen nog het 'huis Dit staat ca. 150 M. van de schuur, is electrisch verlicht en heeft centrale verwarming. Aan den voorkant hebben wij een glazen waranda, 18 bij 12 voet, waar wij veel van onzen tijd doorbrengen als wij in huis zijn. Vervolgens 4 slaapkamers, voor- en tusschenkamer met keuken. En een apartement voor machinale wasscherij. Ruimte dus in over vloed. Als ik nog bouwen moest zou het alles veel kleiner zijn, maar ons huis is gebouwd toen arbeid en materiaal schier -niets kosten. Daar alles hier veel goedkoopeT is dan bij U leeft höt hier ook gemakkelijker. Met betrek kelijk weinig inkomen heeft men hier een goed 'bestaan. Mijn belasting voor alles wat ik heb, 3 automobielen incluis, varieert van 100 tot 125 dollar per jaar. Het meeste van dat geld wordt besteed aan wegenonderhoud en onder wijs, want alle onderwijs is hier vrij. Er is voor ieder gelegenheid te leeren wat hij wil. Is men echter zoo rijk, dat men vermogensbe lasting moet betalen, dan komt men er zoo goed koop niet af. Velen van onze geldmannen be talen kapitale sommen aan belasting. Henry Ford b.v. betaalt meer dan een mihoen per jaar. Toch zij-n er nu in dezen tijd van „de pression" ook farmers, die in moeilijkheden ge raken, vooral het grootbedrijf lijdt erg. De mel- kerij is zoo slecht als het nooit geweest is. Die nu veel interest moet betalen: en -hulp moet huren, zit in groote zorgen. Met e'en bedrijf, zooals Uw Amerikaansche vriend heeft, rolt men er dn dezen tijd gemak kelijker door, rijk wordt men er niet in, maar men blijft ook voor al te groote zorgen ge vrijwaard 1 Je AMERIKAANSCHE VRIEND. De cople van ingezonden «tukken, die niet ge plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Buiten verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgever*. Geachte Redactie In de „Maas- en Scheldebode" van 4 No vember j.l. was onder de rubriek „Ingezonden stukken" een anoniem schrijven geplaatst, d.w.z. het was onderteekend met den gefingeerden naam „Jelleke". Gaarne zag ondergeteekende, die in dit schrij ven persoonlijk wordt genoemd, dat hem in uw blad eenige plaatsruimte werd afgestaan, om over deze lasterlijke en hatelijke aantijgingen eenige opmerkingen te maken. Ik wil voorop stellen, dat ik genoemd schrij ven niet ernstig opvat, daar dit zóó eenzijdig en valsch opgesteld is en daardoor 'beneden iemands waardigheid geacht moet worden hier op ernstig in te gaan. Begrijpelijkerwijs kan ik mij daarom niet -beleedigd gevoelen. Ik wil enkel en alleen het stuk beantwoorden, om eventueel lichtgeloovige lezers geen verkeerde conclusies te laten trekken. „Jelleke" had gerekend op een -krachtige ien waardige behartiging der arbeidersbelangen. Welnu, kan hij misschien bewijzen, dat ik dat op de laatste gemeenteraadsvergadering niet heb gedaan, of anders, wat verstaat „Jelleke" onder arbeidersbelangen Daar ik geheel in den geest van mijn partijprogram heb gehandeld en1 gesproken, kan ik niet begrijpen, dat hij zijn hatelijk product aanvangt met de woorden: „Er valt niets meer tegen dan menschen". Iedere kiezer of kiezeres, die mij de laatste verkiezing zijn of haar stem heeft gegeven, kon niet anders verwachten, dan dat i'k in een raadsvergadering -deze, mijn huidige voorstellen zou ite -berde brengen. Hoe is het dan mogelijk, dat „Jelleke" kan beweren, dat ik zoo ben tegengevallen Ik had naar aanleiding van de -benoeming van een onderwijzer aan de O. L. School gezegd: „Het 'blijft mij gelijk, of -het een Communist is of een zware Kersteniaan"; Daarmede bedoelde ik geenszins, dat ik gaarne óf een Communist óf een Kersteniaan had benoemd gezien, maar daarmede wilde ik slechts demonstreeren: „Het komt er niet op aan van welke politieke of godsdienstige richting de te benoemen leerkracht is, als 'hij maar zijn plicht kent en een goed onderwijzer is". Politiek en godsdienst heeft met deze zaak niets uitstaande1) en waarom uw wijsgeerige beschouwing over Rusland in dit verband wordt aangehaald, is mij een raadsel. En „Jelleke", is het zoon wonder indien een S.G.P.'er als onderwijzer aan de O. L. School wordt aangesteld Er zijn dienaangaande voor beelden genoeg. Nog kort geleden werd aan de O. L. School te Poortugaal, waar een vrij zinnig en socialistisch wethouder het dagelij-ksch bestuur vormen, een leerkracht benoemd, die overtuigd S.G(.P.'er is. Met betrekking tot de commissie voor werk verschaffing enz., het volgende: Ik wist van het bestaan van. zoo'n commissie niets af, dus was mijn voorstel van uw standpunt gezien overbodig. Maar was daarom mijn voorstel on benullig Of de werkverschaffing wel zoo uitstekend geregeld was in onze gemeente, betwijfel ik sterk. Ik zou daar voorbeelden van kunnen noemen. In ieder geval blijkt uit uw schrijven zelf de onvolledigheid dier regeling. U schrijft, dat het is voorgekomen, dat de voorman van Van Beek arbeiders zocht om te helpen dor- schen, doch dat de arbeiders, die bij de werk verschaffing werkzaam waren, dit niet wilden, maar bij de werkverschaffing bleven. Hieruit blijkt toch voldoende de onvolledigheid dier regeling. Immers, als arbeiders, die bij de werk verschaffing te werk zijn -gesteld en dn -de ge legenheid komen, om bij een boer of iemand anders voor 'hen geschikt werk ite vinden, of dit hen wordt aangeboden, dan moest zoo'n regeling hen toch verplichten dit werk te accep teeren, daar anders de gemeente noodeloos op kosten wordt gedreven. Waarom „Jelleke" in zijn ingezonden stuk op het gedrag van den werkgever Van Beek critiek uitoefent in dit verband, begrijp ik al weer niet. Zijn letter kundig maaksel heeft veel weg van een pot pourri. De schrijver zegt heel beleefd „U brengt niets tot stand voor de arbeidersZeker, „J-elleke", dat wil ik u volkomen- toegeven. Als ik een voorstel doe en het wordt met 5 tegen 2 stemmen verworpen, ligt dan de schuld- bij mij Hierin hebt u dus -groot gelijk tot zekere hoogte. Als „Jelleke" mijn voorstellen tot verhooging van het presentiegeld 'eri tot verbetering van den Binnenweg (het betrof hier slechts een vraag van mij aan den voorzitter om verbetering van het trottoir) beschouwt als een vooropgesteld doel van mij, om mijn -eigen belang te dienen en mij dus uitmaakt voor een egoïst in den grofsten zin, dan moet ik 'hieruit wel de gevolg trekking maken, dat hij als mensch niet erg hoog staat en hij slechts spitsvondig gezocht heeft naar motieven, om mij persoonlijk te krenken. Aan het eind van het stuk wil „Jelleke" het doen voorkomen alsof hij zijn stem op mij heeft uitgebracht en nu als berouwvol zondaar zijn zondige dwaling betreurt. Maar bij denkt toch niet van mij, dat ik zoo aartsdom ben, aan die vage bewering maar eenige geloof te hechten. Het geheele stuk ademt haat en onverdraag zaamheid jegens mij en mijn partij. Bovendien 'becritiseert hij de handelwijze van den heer Van Beek, die volgens hem met de S.D.A.P.-bond konkelt. Hij roept dus ach en wee uit over alles DOOR H. KINGMANS. 32) Hij keek verbaasd op: Annie, de vroolij-ke, levenslustige, die altijd de zon zag schijnen, was zeld'en zoo ernstig als nu. Ook nooit heftig. Zóó had hij haar nog -nooit ontmoet. Duidelijk, overwoog hij snel, toonde zij nu, dat ook zij Kleefstra's bloed in de aderen 'had. „Dus je meent, dat een: mensch, die zijn ge heele leven tegen zijn zin een bepaald soort arbeid verrichten moet, -tóch gelukkig kan zijn?" Het klonk hem. zoo paradoxaal in de ooren, dat hij even bitter glimlachte. „Ja, dat ka-a', meende Annie overtuigd. „Ik ben het niet met je eens. Zoo'n mensch gaat er onder. Het is niemand gegeven, tegen zijn zin een cfsnsche leven te werken." Zooals ik 'het bedoel wel. "Want dan krijgt men, ondanks zijn tegtenzin, tóch lust in dien arbeid. En dan wordt hij gewillig verricht." ♦.Het bestaat niet. Tenzij er een wonder plaats vindt." ..Wat ik bedoel is ook een wonder, Albert. Een wonder Gods. God moet omkeeren en dan jd je zien, dat je gemoedigd het leven kunt doorgaan en ook verrichten 'het werk, dat je nu egen de borst stuit. Alleen, zooals ik het zeg, w® het Anders niet" ontmoet'^en )e ernstig- 'k H<ïb ïe zó° nog nooit v<wU^£r^°mVt ®e toch als een zorgeloos in haar steT*9 29met ietS V3n 9ekrenktheid Liefde vera«mt alles. Een ander had die lichte gekrenktheid allicht niet opgemerkt. Maar Albert voelde ze. ,,'k Heb je niet willen kwe tóen", -haastte hij zidh te zeggen. „Maar je zult me toch moeten toegeven, dat wij nog nooit zóó een ernstig gesprek gevoerd hebben?" ,,'k Meen van nog eens een keer. Ben je dat nu al vergeten vroeg zij teleurgesteld. „Je hebt gelijk. Neen, ik ben dat zeker niet vergeten. Je meende toen, dat ik op deze wijze, of liever tengevolge van den tegenslag -in mijn lev'en, tot God kamen moest. Zóó was het immers „Zóó ongeveer heb ik het gezegd. Nu, 'hadden wij toen geen ernstig gesprek „Ja, t is zoo. Met Gretha had ik het in Leiden ook, k heb je dat nooit verteld. Maar ik kom er niets verder mede." „Misschien verder dan je denkt", dacht zij vol hoop. „Je moet je geen illusies maken, Annie. Ik sta op dat punt nog even' ver, als toen ik in Noordstad kwam." Tot zijn verbazing lachte zij een zilveren lach. „Er is niets van waar. \Vant toen je hier -kwaamt, wist je niets. Dus 'ben je verder. De weg, dien Je gaan moet, is je gewezen. Je weet dus méér." „En als ik dien raad dan niet opvolg „Waarom zou je het niet doen vroeg zij, hevig teleurgesteld. „Ik weet 'het niet", zeide hij. „Het leven is verbazend moeilijk. Als mij dat twee jaar ge leden' was gezegd, was ik in een schaterlach uitgebarsten, N u -lach ik niet meer. Het is, om er wanhopig onder ite worden." „Welken kant zijnI ze nu gegaan vroeg Annie, opeens bemerkend, dat zij een eind ach ter waren. „Laten we maar doorrijden en praten. Het doet mij toch goed", meende hij, vol verlangen. „Neen, natuurlijk niet. 'Dat is al te dwaas. O, ginds zie ik Marianne's japon schemeren. Deze kant." Zij sloeg het boschpad in, gevolgd door Al- bert. Zij konden hier niet naast elkaar rijden. „Waar blijven jullie toch schalde opeens Gretha's stem. „We zijn hier een half uur." „We raakten ongemerkt achter", antwoordde Albert, van zijn fiets springend. „Waar zijn de anderen „Ginds. We hebben een 'heerlijk plekje ont dekt. Het wachten is op Annie, om den boel uit te pakken." Onderzoekend zag zij Annie aan: wat keek die opeens ernstig: waar was haar jolige vroo- lijkheid en opgewektheid gebleven, -en dat in enkele minuten? Arie verscheen nu ook op h-et tooneel. „We dachten waarlijk, dat jullie teruggereden waten. Malheur aan de fiets Niet Wat 'kijken jullie ernstig Wat is er aan de hand „Niets bizonders, hoor," antwoordde Annie luchtig. „Moeten we daar zijn. O, dat is een pracht van een plek. Ik zal het 'kleedje leggen. Dan kunnen alle ingrediënten er op. Stel je voor, dat de 'kurk nu eens van de spiritusflesch is gegaan Zij lachte vroolijk. Maar toch was het, naar de scherpzinnige 'Gretha opmerkte, -niet een gulle, vroolijke lach. „Heb-ben jullie wat -gehad hoorde zij Ari-e aan Albert vragen, -terwijl Annie druk bezig was. „Absoluut niet, man. 'k Zal het straks wel eens uitleggen, om alle kwade vermoedens weg te vagen." Toen het vijftal zich dan ook in het -gras had neergevleid op een afgelegen plaats in het 'bosch van Middelvoort, een groote uitgestrekt heid dicht aaneengesloten opgaand hout, ver klaarde Al-bert, tot eenige schrik van Annie, hoe het kwam, dat zij achter waren geraakt. Hij zeide het met tweeërlei doel: zeker, om ook de meening der anderen- eens te vernemen over de kwestie, hoewel hij die wel op duim en vingers kon uitrekenen, maar ook om te ver mijden den schijn, alsof hij met opzet het alleen zijn met A-nnie had gezocht. Hij had zich voor genomen, dat niet te doen. Om-dat hij dat voor zichzelf en mogelijk ook voor haar beter vond, maar bovendien, om geen argwaan bij de ande ren te wekken. Hij had daareven wel bemerkt, hoe Gretha op Annie lette „We kwanten in eenen in een ernstig ge sprek gewikkeld. En onwillekeurig vertraag je d-an je gang." Hij vertelde met enkele woorden. „Jullie denken er ongetwijfeld precies zoo over als Annie vroeg hij, Gretha aanziend. Maar deze zweeg. Arie gaf het antwoord. „Je weet wel, hoe ik er over denk. We heb ben er meermalen over gesproken. Met de zienswijze van Annie kan ik mij heel goed ver eenigen. Zij heeft gelijk. Een mensch kan ge lukkig zijn, al verricht hij arbeid tegen zijn zin. En de weg, om daartoe te geraken, heeft zij natuurlijk aangewezen." „Het klinkt inij al te wonderlijk in de ooren." Marianne luisterde aandachtig toe. Zij ver heugde zich er over, dat thans niet de cynische Albert aan het woord was. Hij was ernstig. En zijn woorden lieten- -géén enkelen twijfel over: oprecht zocht hij een oplossing. „Ongetwijfeld -is 'het een wonder. Het kan alleen door een Hooger Macht worden bewerkt. En die Macht kan, naar onze innige overtuiging, alleen God zijn. Ik -kan het niet anders zeggen dan Annie het ongetwijfeld heeft gezegd. Wie vrede met God heeft, berust in het levenslot, dat God hem beschikt. Die kan dat zelfs met eenige vreugde aanvaarden." „Vind je het niet orakeltaal, Marianne vroeg Albert. Hij vroeg het niet met spot, maar met ver wondering, verbazing in de stem. „Ik heb de -laatste weken zooveel wonderlijks gehoord", ontweek Marianne een rechtstreeks antwoord. „Je hebt gelijk, kind. Ik heb nooit iets ge weten van de levensbeschouwing, die zij" hij wees op de drie Kleefstra's „huldigen. We zijn er ook niet in opgevoed. Het lijkt alles zoo eenvoudig. -Men zou zeggen: grijp het, aan vaard het 'en je bent gelukkig." „Ik zou -geen beter advies kunnen geven", glimlachte Arie. Er viel een -lange stilte in. Elk was met eigen gedachten vervuld. Van de onbezorgde vroolijk- heid van dien morgen was niets overgebleven. En toch voeld-e niemand van het vijfjal zich onbehagelijk. Gretha, in half liggende, half zittende hou ding, peinsde over het wonderlijke van -het ge val: die beiden waren in hun kring gebracht, o, het stond voor haar vast, het leed- geen twijfel, gebracht door God. Hij gaf haar allen een taak ten opzichte van deze twee menschen- zielen. Zij verborgen het niet, dat zij zochten. Zii kwamen er openlijk voor uit. Marianne was reeds aan het veranderen. In haar hart was zaad gestrooid en het begon wortel te schieten. Zij sprak er n'iet over, maar aan ver schillende kleine trekjes begon Gretha 'het te bemerken-, Marianne was op den goeden weg en het was volstrekt niet onmogelijk, dat het meisje, opgevoed in totale onkunde omtrent den gods dienst, het eindpunt bereiken zou en haar hart met volle overgave aan den- Heiland van zon daren zou -geven. En haar broer Hij was ook een zoeker. Maar hij zocht het, echt mannelijk, meer in het verstand. Ook in het ziekenhuis ha-dl zij die ervaring opgedaan: het vrouwelijk gemoed was spoedig rijper dan het mannelijke, dat verstandig beredeneeren wil. En dat moest er eerst bij Albert uit. Want al is met 'het verstand veel van de Goddelijke zaken -te vatten, het mysterie kan het v-erstand: niet benaderen. Het geloof rede neert per saldo niet. En zoolang Albert tastte, om met zijn overigens helder verstand het won der, de levensbeschouwing, wilde benaderen, kwam hij er nooit. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1