FEUILLETON
HET ZOUTENDE ZOUT
verwarren, dat heeft hier niets mee te maken.
De VOORZITTER •gelooft, dat er thans de
tijd niet naar is. Er zal wel risico aan ver
bonden zijn. De werkloosheid is groot en als
de menschen niet hebben, is er ook niet te halen.
Spr. is het met den heer Hagens eens, de risico
is wel degelijk groot.
Het voorstel-De Bonte wordt verworpen met
de stem van den heer De Bonte voor.
Hoofdstuk VIII. 2. Onderhoud leermidde
len, enz.
Het rapport der commissie is als volgt
De commissie meent, dat de post „onderhoud
leermiddelen, enz.", geraamd op 800, niet
toereikend is en geeft in overweging dezen 100
hooger te ram'en.
Het antwoord van B. en W. luidt
besteld moet worden, daarvoor gelden worden
gevoteerd.
Hoofdstuk VIII. 2. Boventallige leerkracht.
Het rapport der commissie is als volgt
De meerderheid der Commissie is van oor
deel, dat het belang van het onderwijs eischt,'
dat de post voor een boventallige leerkracht
gehandhoofd blijft.
Het antwoord van B. en W. luidt
Even goed als de meerderheid der commissie
weten wij, dat het belang van het onderwijs niet
is gediend met de afschaffing van de boven
tallige leerkracht en dat alsdan dient te worden
volstaan met het aantal onderwijzers, dat de
wet als voldoende aanmerkt. Zooals uit de be
grooting blijkt hebben wij ook op andere daar
voor in aanmerking komende posten bezuinigd
en stellen wij voor de opcenten op de hoofdsom
der gemeentefondsbelasting vanl 20 op 80 te
brengen. Niettegenstaande dat is het ons niet
gelukt ééne cent voor werkverschaffing of steun
aan werkloozen te vinden. Onder die omstan
digheden hebben wij/geen vrijheid en nog min
der geld kunnen vinden om dit jaar ongeveer
1200 en voor de volgende jaren ongeveer
2400 voor een boventallige leerkracht uit te
trekken. Wanneer wij eenige hoop hadden, dat
de tijdsomstandigheden spoedig beter zouden
worden, hadden1 wij voorloopig nog voor één
jaar naar middelen gezocht om de boventallige
leerkracht te handhaven. Wij gelooven echter,
dat er niet één Raadslid van oordeel is, dat
de samenstelling der begrooting voor 1933 min
der zorg zal baren dan die voor 1932. Alzoo
kunnen wij er niet aan denken bedoelden post
te handhaven.
De VOORZITTER: Gezien de bezwaren bij
de vaststelling der begrooting is het 't beste
nu deze leerkracht af te schaffen.
De heer ZOETEMAN: Dit is een punt, dat
niet gemakkelijk is. Ik sta op hetzelfde stand
punt alis vroeger. Mij is wel eens verweten, dat
ik als bestuurslid der bijzondere school de open
bare school een trap heb willen geven.
De heer DE BONTE: Hier toch nooit
De beer ZOETEMAN: Ja door II en den
heer Touw ook al eens. Wij hebben als bij
zondere school nog recht om 2 jaar over een
boventallige leerkracht te beschikken en daarom
is mijn positie hier niet gemakkelijk. Ik ben van
plan op de 'bestuursvergadering der Chr. school
voor te stellen ook daar de boventallige onder
wijzer van Rijkswege te schrappen, Spr. weet
niet wat andere bestuursleden zullen doen. Spr.
hoopt van wel en dan zal uitkomen of we e'en
boventallige leerkracht uit eigen zak kunnen be
talen. Laat in tijd van malaise nu eens blijken,
dat'er nog liefde is voor het onderwijs, wij voor
het Chr. en de vrijzinnigen voor het openbaar
onderwijs. Laat nu het particulier initiatief eens
voor den dag komen.
De heer DE BONTE: Ik heb me al direct
gekant om die boVentallige leerkracht te schrap
pen. Die weelde is niet zoo groot. Het aantal
leerlingen is van dien aard, dat het te groot
is voor servet en te klein voor tafellaken. Spr.
nomt getallen, waaruit blijkt, dat men met 6
onderwijzers al boven het maximum zijn. Zooals
het op 't moment is, is 't nog maar normaal.
Hoe moet het dan met 5 leerkrachten Dat is
op de bijzondere school precies hetzelfde. Het
wordt een onhoudbaren toestand als één onder
wijzer met 55 leerlingen zit, dat moet tot schade
van het onderwijs uitloopen. Als 't voor één jaar
was, kon men wat door de vingers zien, maar
het blijft. En schade aan het onderwijs is nooit
meer te herstellen. De kinderen blijven hun leVen
lang de nadeelen er van ondervinden. Wat de
heer Zoeteman wil, zal spr. straks van zijn kant
belichten, maar zooals het nu is, zal de bijzon
dere school de boventallige leerkracht nog 2 jaar
houden en daardoor komt de bijzondere school
in voordeeliger positie en wordt de schoolstrijd
verscherpt, wat ook niet gewenscht is. Spr. wil
als raadslid in geen geval de verantwoording
dragen, dat 't openbaar onderwijs minder wordt.
Er komt bij, als het voorstel-Rutgers er door
gaat, wordt de toestand nog slechter. Nu zeggen
B, en W., dat zij geen geld hebben. Zij hebben
met schrapping van die post de begrooting slui
tend gemaakt. Spr, beweert, dat d'e toestand
hier algemeen zoo is, dat verhooging van per-
soneele belasting die post nog wel dekken kan,
uit de inkomsten dus. Financieel deel spr. het
bezwaar dus niet. Als we naar andere gemeen
ten kijken, boffen we hier nog.
Wat het voorstel-Zoeteman betreft, meent
spr., dat dit alles wel heel mooi is, maar prac-
tisch komt het er op neer, dat de gemeente het
toch betalen moet. De vrijzinnigen zullen net
zoo goed wat over hebben voor de openbare
als de kerkelijken voor de Chr. school. Maar
de Chr. school heeft meer gegoede leden dan
de openbare school kinderen van gegoede ouders
heeft.
De heer ZOETEMAN: Dat is niet waar.
De heer DE BONTE: Het Rijk legt groote
verplichtingen voor enkele kinderen op (R.H.
B.S. b.v.), zoodat de gemeente wel voor al
de kinderen mag zorgen. Spr. weet niet of de
heer Zoeteman succes zal hebben, 't laat hem
ijskoud ook, maar spr. is er niet voor, ook niet
om de Christelijken te laten opbrengen, waar de
•geheele gemeenschap voor heeft te zorgen.
De VOORZITTER: Het wetsvoorstel Terp
stra verkort de 2 jaar tot 1 jaar, zoodat de
ongelijkheid niet zoo lang duurt. Voorts wijst
spr. er op, dat Nederland onnoemelijk veel voor
onderwijs uitgeeft, veel meer dan eenig ander
land. Er moet bezuinigd worden. De begrooting
kan altijd wel sluitend gemaakt worden. Men
boort maar nieuwe bronnen aan. Maar dat zal
het volgend jaar toch wel; moeten gebeuren.
Dat is nu al te zien. Als dat nu al gebeurt,
wat moeten we dan het volgende jaar doen
Het is eisch, dat we beginnen met bezuiniging
door op de uitgaven te bekrimpen. Met de bij
zondere school samen beteekent het schrappen
van de boventallige leerkracht een bezuiniging
van 2400, dat is nog niet zoon gering bedrag.
De heer SMIT: Ik ga met den heer De Bonte
een heel eind mee. Het treft hier vooral den
werkman. Wie bemideld zijn, kunnen naar een
andere school. Wie hebben nog 2 jaar vrij spel
op de bijzondere school. Spr. stelt voor de
openbare school nog 2 jaar de boventallige
leerkracht te laten houden, dan blijft alles gelijk.
De VOORZITTER: Dat helpt niet, want
Wij hebben het hoofd der openbare school
geraadpleegd. Deze 'heeft ons medegedeeld, dat
een bedrag van 800 in normale gevallen vol
doende is, terwijl wij meenen, dat de uitgaven
voor het onderwijs in de nuttige handwerken tot
100 kunnen worden beperkt. Wij hebben den
post alzoo op 900 verhoogd. Omdat het
nieuwe leerplan nog niet geheel is uitgevoerd,
zullen wij er ons niet tegen verzetten, dat, als
in den loop van 1932 blijkt, dat er nog wat extra
dan heeft de bijzonderec school weer 2 jaar het
recht hem te houden.
De heer DE BONTE: Dat is die mooie ge
lijkstelling.
De heer ZOETEMAN: De eenige oplossing
is die ik aan de hand doe.
De heer DE BONTE: Ik hoop voor de kin
deren van de Chr. school, dat je het glansrijk
verliest.
De heer ZOETEMAN: In Zuidland zitten ze
al lang met meer kinderen. Zij zeggen, dat het
niet tot nadeel der kinderen is, maar dat het
meer kracht vergt van de onderwijzers.
De heer DE BONTE: Dan zijn het daar wel
bijzondere onderwijzers.
De VOORZITTER: Ja, zij zullen zich eens
extra willen inspannen.
De heer DE BONTE: Het komt er op neer,
dat de minder gegoede kinderen de dupe worden.
De rijken gaan naar een school in Middelharriis.
Weth. VAN DER POEL: Vroeger hadden
ze wel 80 en 90 kinderen in een klas en toen
werd er ook best geleerd. Ik geloof niet, dat
het bezwaar voor het onderwijs zoo groot is,
dat er een paar kinderen meer in de klas zitten.
De VOORZITTER: Ik gevoel het bezwaar
van den heer De Bonte goed. We zullen hopen,
dat het een tijdelijke maatregel is.
De heer HAGENS: Het Rijk maakt het zelf
duur. Jammer, dat wij er de dupe van zijn.
Het voorstel wordt in stemming gebracht
(vóór de heeren De Bonte, Hagens en Smit)
en is dus verworpen.
Hoofdstuk VIII. 12. Schoolpantoffels.
Het rapport der commissie is als volgt
Een lid zag op de begrooting gaarne een post
uitgetrokken van 250 voor het verstrekken van
kleeding en schoeisel aan schoolgaande kin
deren.
Het antwoord van B. en W. luidt
Ten opzichte van het verstrekken van schoei
sel 'en kleeding aan schoolgaande kinderen is
ons standpunt niet gewijzigd, waardoor onze
medewerking tot het beschikbaar stellen van
gelden voor dat doel niet kan worden verwacht.
De heer DE BONTE: Ik stel het voor uit
onderwijsbelang. Spr plaatst zich op de Leer
plichtwet, art. 36, dat alleen een kind, dat goed
aevoed en gekleed is, het onderwijs met vrucht
kan volgen. De wet spreekt zelfs van voeding
en kleeding. Het laatste is hier een behoefte.
De heer VAN 'T GELOOF: 't ligt niet op
den weg van de overheid. Als 't noodig is, zijn
er wel andere instellingen, die daarvoor kunnen
zorgen.
De heer ZOETEMAN: Ik onderschrijf dat.
De heer DE BONTE: De heeren geven een
verkeerde interpretatie aan art. 36 der Leer
plichtwet. Het heeft met armenzorg niets te
maken, het is een onderwijskwestie. Andere
instellingen mogen hier niet bijgehaald worden,
't Gaat hier over een art. in de Leerplichtwet.
Er is algemeen een neiging ook can werkver
schaffing, om alles onder armenzorg te brengen.
De VOORZITTER ontkent dat.
De heer DE BONTE: Hier niet, maar op
andere plaatsen wel.
De VOORZITTER: Dan moet je het hier
niet bij te pas brengen.
Het voorstel-De Bonte wordt in stemming ge
bracht en verworpen met de stem van den heer
De Bonte voor.
De heer VAN 'T GELOOF: Ik ben tegen
uitgaven' voor volksfeesten. Al is het maar 25.
In dezen crisistijd is het geen tijd om te feesten.
De VOORZITTER: Voor 25 zou men
weinig kunnen feesten. Het is alleen om de vlag
uit te steken op Koninklijke feestdagen.
Die heer VAN 'T GELOOF: Dank voor uw
inlichtingen.
Hoofdstuk IX. 2. Werkverschaffing.
Het rapport der commissie is als volgt y
De commissie, hoewel erkennende, dat er op
de begrooting, zooals die door B. en W. is
ingediend, in den gewonen dienst geen geld be
schikbaar is voor steunverfeening aan werkloo
zen, eventueel voor werkverschaffing, waarvoor
alzoo noode posten in den kapitaaldienst zijn
geraamd, vraagt zich af of het mogelijk is de
uitgaven voor aflossing van geldleeningen, zij
het al gedurende den tijd, dat de omstandigheden
ongunstig blijven, te beperken door de aflossin
gen te verlengen en alzoo gelden beschikbaar te
maken o.a. voor steunverleening.
Het antwoord van B. én W. luidt
Tot onzen spijt hebben wij onder de gewone
middelen geen uitgaven voor werkverschaffing
c.q. steun aan werkloozen kunnen vinden. Als
wij letten op het bedrag, dat in het voorjaar
reeds voor werkverschaffing is besteed, zou het
o.i. niet mogelijk zijn op den gewonen dienst
zooveel uit te trekken als noodig zal blijken en
zou er toch een gedeelte door leeningsgeld ge
dekt moeten worden. Voor een volgend jaar zal
er op gerekend moeten worden, dat wiel een be
drag onder de gewone uitgaven wordt geraamd.
Dat zal alzoo een uitgaaf zijn, die dit jaar de
begrooting niet drukt. Het door de commissie
geopperde denkbeeld om gelden voor dit doel
te vinden uit tijdelijke staking of vermindering
van aflossing op geldleeningen willen wij onder
zoeken. Het bedrag dat daardoor bespaard zou
worden, zal weinig gewicht in de schaal leggen
tegenover de uitgaven, die voor werkverschaf
fing 'enz. noodig zijn.
'De heer DE BONTE had liever een bepaald
bedrag op de begrooting er voor uitgetrokken,
wat wel kan, als de aflossing van de loopende
leeningen wat verschoven wordt. Het betrïft
dus alleen een andere leeningspolitiek.
De VOORZITTER: Maar in ieder geval zul
len op d'en gewonen dienst op geen stukken na
de middelen te vinden zijn voor de werkloos
heidsbestrijding. We zullen wel onderzoeken of
wat U wil mogelijk is.
De heer HAGENS: Dat is het moeilijke. De
menschen moeten toch eten en ze zullen vast
aankloppen bij de gemeente.
De VOORZITTER: Dat weet ik ook wel,
we hebben er ook zooveel mogelijk op ge
rekend.
De heer ZOETEMAN wil overleg met an
dere (polder-) besturen, misschien kan dat ook
nog wat helpen.
De VOORZITTER: We zullen alles doen
wat we kunnen.
Ontvangsten.
Vol verhaal van pensioensbijdragen.
Het rapport der commissie is als volgt
De commissie noodigt B. en W. uit om een
voorstel te doen tot volledig verhaal van pen
sioensbijdragen op die ambtenaren, welke vol
gens vroegere regeling tot een maximum van
1000 van bijdragen zijn vrijgesteld eventueel
wier verhaal tot 8 is beperkt. Hoewel zij
zich niet ontveinst, dat daardoor van z.g. oude
rechten kan worden gesproken, lijkt haar de
toestand, waarin de gemeente-fnanciën verkee-
ren, van dien aard, dat dergelijke vrijstellingen
niet gehandhaafd kunnen worden, zoo mogelijk
zouden die oude rechten weder hersteld kunnen
worden als de tijdsomstandigheden dat toelaten.
Wanneer tot volledig verhaal wordt besloten,
zal bet waarschijnlijk noodig zijn, dat voor de
laagst bezoldigden, het gevolg van het besluit
wordt verzacht door verhooging van belooning.
De daartoe noodige voorstellen kunnen wij ge
rust aan uw initiatief overlaten.
Het antwoord van B. en W. luidt
Zooals de commissie zelf aangeeft, betreft dit
aantasting van oude rechten. In gewone om
standigheden1 zouden wij ons daartegen ten sterk
ste verzetten. Wanneer wij het denkbeeld der
commissie toch overnemen, doen wij dat, om
daarmede te demonstreeren hoe ernstig wij den
toestand der gemeentefinanciën niet alleen voor
1932, maar ook daarna, inzien. Ten einde te
voorkomen, dat de geheele begrooting voor 1932
moet worden omgewerkt, vertrouwen wij, dat
de Raad er genoegen mede neemt, dat wij tijdig
voor 1 Januari 1932 de noodige voorstellen
indienen.
De heer VAN 'T GELOOF kan er niet met
meegaan, omdat dan de pensioensbedragen op
de ambtenaren' zelf zullen drukken.
De heer DE BONTE: Dat vloeit voort uit
het beginsel der S. G. P., maar hij zal wel tegen
de bierkaai vechten.
De heer VAN 'T GELOOF: Beter is 't de
traktementen van de ambtenaren te verlagen.
De heer DE BONTE: Het is een beginsel
van de S. G. P. Maar dat krijgt hij natuurlijk
er nooit door.
De discussie wordt hierover gesloten.
Hoofdstuk XII. Belastingen.
Het rapport der commissie is als volgt
Een lid stelt voor om B, en W. te verzoeken
de geraamde 80 opcenten op de hoofdsom der
Gemeentefondsbelasting in progressieven vorm
te kleeden. Daardoor zal die belasting minder
opbrengen. Bij een billijke progressie raamt hij
het verlies op ongeveer 1000. Tot dekking
van die mindere inkomst en tot dekking van het
bedrag, dat vereischt wordt door het voorstel
tot handhaving van de overtollige leerkracht
zou hij het gewenscht vinden de opcenten op de
personeele belasting te bepalen op 60/120. De
verhooging raamt hij op 2200. Waar verschil
lende personen, die in flinke panden of in minder
groote woningen huizen, waarschijnlijk niet in
de gemeentefondsbelasting vallen', zal het door
de verhooging der opcenten op de personeele
belasting mogelijk zijn van hen een verhoogde
bijdrage in de kosten der gemeentehuishouding
te vorderen.
Het antwoord van B. en W. luidt
Naar aanleiding van het voorstel op dit
hoofdstuk betrekking hebbende, zij opgemerkt,
dat het ons ook mogelijk geweest zou zijn door
belastingverhooging de middelen te verruimen.
Met opzet hebben mij ons daarin beperking op
gelegd. De opcenten op de personeele belasting,
de thans al 50/80 bedragen, zijn vrijwel de
eenige bron, die nog overblijft om daaruit ont
vangsten te verkrijgen en wij zouden1 het niet
voorzichtig achten om die laatste bron bij het
eerste het beste slechte jaar aan te 'boren. O.i.
moet in de eerste plaats gestreefd worden naar
beperking der uitgaven en niettegenstaande uit
de begrooting blijkt, dat wij zooveel mogelijk
bezuingd hebben, staat 'het o.i. nu al vrijwel
vast, dat de opcenten op de hoofdsom der per
soneele belasting voor 1933 moeten worden aan-
geispriken. Men mag niet uit het oog verliezen,
dat de opbrengst van dé hoofdsom der Ge
meentefondsbelasting eni der Vermogensbelasting
zich in sterk dalende lijn bewegen. De opcenten
zullen vanzelf daarvan den nadeeligen invloed
ondervnden. Om de reden kan van ons geen
voorstel worden verwacht om dt jaar wijziging
in het getal der te heffen opcenten van de per
soneele belasting te brengen. Met progressieve
heffing der opcenten op de Gemeentefondisbelas-
ting kunnen wij niet meegaan, omdat, zooals de
voorsteller zelf opgeeft, daardoor een verlies
van ongeveer 1000 zou worden geleden. Dit
bedrag kunnen wij op deze begrooting niet
missen.
De heer DE BONTE pleit voor progressie
op de gemeentefondsbelasting. Spr. wil opklim
men met groepen van 300 en 5 opcenten. Het
verschil met verleden jaar van het totaal be
lastbaar inkomen is een verhes van 4 ton.
Daarom zijn B. en W. met belastingverhooging
gekomen. Maar de sprong, die B. en W. willen
maken, is voor lagere inkomens te groot. De
groote verschillen liggen beneden de grens van
2000. Er is een minder belastbaar inkomen
van 4 ton en B. en W. zien dat zoo donker
in, dat zij dien grooten sprong maken. Spr. zegt
dat zijn voorstel de posten volkomen dekt, te
meer daar de boventallige leerkracht nu komt
te vervallen. Spr. vindt B. en W. heel naief
als zij meenen, dat er bronnen te bewaren zijn
voor het volgend jaar. Maar als op het perso
neel geen hoogere belasting geheven wordt, vis-
schen ze het volgend jaar toch achter 't net,
want dat geld wordt niet bewaard, maar gaat
toch weg. Spr. wijst op andere gemeenten, 'b.v.
Ooltgensplaa't, waar het van 80 tot 190 ver
hoogd werd voor de begrooting 1931. Daarmee
vergeleken maakt Dirksland geen slecht figuur.
De VOORZITTER: U moet, als U Oolt-
gensplaat er bij neemt, ook den vroegeren toe
stand er bij nemen.
'De heer DE BONTE: Daar hebben we niets
mee te maken. De gemeentefondsbelasting geeft
ons niets.
De VOORZITTER: Dat is het nu juist. Door
den vroegeren toestand moet 'Dirksland nu meer
betalen voor Ooltgensplaat. Dirksland heeft er
altijd goed voorgezeten en daarom wordt onze
gemeente nu het kind van de rekening.
De heer DE BONTE: Dat komt, omdat ze
in Den Haag zulke ellendige wetten maken.
De VOORZITTER: Maar daar kunnen wij
hier toch niet over praten. U kunt geen geld uit
den grond stampen waar het niet is, We moeten
beginnen met uitgaven te drukken 'en' in het
allerlaatste geval de belastingen te verhoogen.
Dit is het heele principdeele verschil met de
S. D. A. P.
De heer DE BONTE: Je kunt gerust de
personeele belasting verhoogen, want geen een
burger bewaard het tot 't volgend jaar.
De gemeentebegrooting sluit in ontvangsten
en uitgaven met 123004.43.
Kapitaaldienst: ontvangsten 42437.31, uit
gaven 42387.72, batig saldo 49.69.
De heer DE BONTE zegt tegen de begroo
ting te stemmen, gezien de post onderwijs 'en het
niet meegaan niet zijn belastingvoorstellen.
De begrooting wordt met 6 tegen 1 stem vast
gesteld.
Het voorstel tot verhooging der opcenten op
de hoofdsom der Vermogensbelasting van 25
op 50, wordt met algemeene stemmen aange
nomen.
Het voorstel tot verhooging der opcenten op
de hoofdsom der Gemeentefondsbelasting van
20 op 80, wordt aangenomen met de stemmen
van de heeren De Bonte en Hagens tegen.
Met algemeene stemmen wordt vastgesteld het
suppletoir kohier Hondenbelasting 1931.
Met algemeene stemmen wordt besloten de
gemeentebegrooting 1931 en de begrooting van
het gasbedrijf 1931 te wijzigen.
Dan sluiting.
Verslag van de vergadering van den
Raad der gemeente MELISSANT op
Maandag 26 Oct., n.m. 2 uur.
Aanwezig met den Voorzitter, Burgemeester
Visscher, alle leden.
Na opening met gebed worden de notulen
der vorige vergadering gelezen en onveranderd
vastgesteld.
Geen ingekomen stukken.
Bgrooting Keuringsdienst van waren. Het
blijkt, dat voor Mehssant de bijdrage 226.15
zal zijn.
Wijziging ontslagdatum onderwijzer van der
Nat.
Daar er een tijdelijk' onderwijzer in zijn plaats
benoemd is, kan de ontslagdatum van den heer
Van der Nat inplaats van 1 November op 12
October gewijzigd worden.
Benoeming onderwijzer O. L. school.
De voordracht luidt1. J. Manage te Den
Haag; 2. J. A. Hetmkijk te Groede; 3. A. P.
de Roo te Groede.
De heer TOL heeft de stukken eens ingezien
en gemerkt, dat er geïnformeerd is naar politieke
richting en godsdienst. Spr. is hier tegen. Het
gaat maar om de prestatie van den onder
wijzer. Het blijft spr. gelijk of het een zware
Kersteniaan of een Communist is, als 'hij maar
•goed onderwijs geeft. Spr. dringt er op aan,
dat dit in het vervolg niet meer zal gebeuren.
De VOORZITTER vindt het goed, dat daar
naar geïnformeerd wordt. De bedoeling is te
weten of een sollicitant geen drijver is op gods
dienstig of politiek gebied. Het zou niet ge
wenscht zijn voor Melissant, dait er een onder
wijzer kwam, die een godsdienst 'belijdt, welke
niet op Melissant is.
De heer TOL meent, dat dit niets geeft.
De heer STRUIJK imerkt op, dat het hoofd
zakelijk is om te weten of de sollicitanten niet
R.K. of Israëliet zijn. Het is voor een protes-
tantsche gemeente als Mehssant niet gewenscht,
dat er zoo iemand kwam.
De heer VOGELAAR meent, dat men juist
verplicht is tegenover den raad om naar die
dingen te informeeren.
De heer Tol houdt het er bij, dat er geen
verschil gemaakt moet worden. Het gaat maar
om 't onderwijs, niet om wat iemand is. k
De VOORZITTER zegt, dat als er b.v.
twee sollicitanten waren, waarvan de een Ned.
Herv. en de ander Israëliet was, dan de Ned.
Herv, no. 1 op de voordracht zou komen1 te
staan.
De heer KORT vindt die informatie op die
wijze ook noodzakelijka. Als er iemand van
geheel andere richting zou komen, die kan b.v.
niet de Vaderlandsche geschiedenis vertellen,
zooals Melissant dat op prijs stelt.
De heer VAN DIJKE vraagt of er ook gra
dueel verschil in de sollicitanten is.
De VOORZITTER antwoordt bevestigend:
No. 1 op de voodracht is z. i. de beste.
De heer VAN DIJKE zegt het anders te
bedoelen. Er zijn onderwijzers, die zich wel eens
te buiten gaan door met het Goddelijke wezen
den spot te drijven of met de 'Overheid te spot
ten. Spr. wil daarom liever een neutraal persoon.
De VOORZITTER gelooft niet, dat een van
de drie sollicitanten zich daaraan schuldig zal
maken.
De heer STRUIJK: We hebben een commu
nist gehad en we waren blij hem kwijt te zijn.
De VOORZITTER zegt den heer Tol nog,
dat als er b.v. een Kersteniaan solliciteerde, die
•geen drijver was, en ook een communist, die wei-
een drijver was, de Kersteniaan no. 1 op de
lijst zou komen en omgekeerd ook.
De heer TOL vindt, dat er dan wel onder
scheid gemaakt wordt, hetgeen schadelijk is
voor het onderwijs.
De VOORZITTER ziet niet in, dat dit scha
delijk voor het onderwijs kan zijn.
De heer KORT heeft al eens meer gezegd,
dat hij gaarne had, dat de Raadsleden een proef
les konden bijwonen. Hij heeft echter geen uit-
noodiging gehad. Spr. verzoekt in het vervolg
hiermede rekening te willen houden.
De VOORZITTER dankt den heer Kort
voor zijn herinnering, doch zegt, dat de laatste
proefles heeft plaats gehad in zijn afwezigheid.
Met 6 stemmen voor 'en 1 blanco wordt de
heer J, Manage benoemd.
DOOR
H. KINGMANS.
29)
Snel overwoog zij: het was allicht beter, dat
zij Leermans in groote trekken op de hoogte
bracht. Het bezoek mocht niet zoo heel lang
duren. En het was bovendien voor den man
eenvoudiger en gemakkelijker, indien hij reeds
iets wist. Zij zou Mevrouw Meyenbeek dan wel
op de hoogte brengen van wat zij gedaan had.
In elk geval moest Marianne worden bespaard,
dat haar oom haar dien dag allerlei vragen stel
len >ging.
„Als ik u er een genoegen mee doen 'kan",
zeide zij daarom, „dan wil ik u wel vertellen,
wat ik weet. Ik weet natuurlijk lang niet alles."
„Als u het voornaamste maar zegt, zuster."
„Van vroeger weet ik natuurlijk niets. Maar
ik weet wel, dat uw zuster een, wat de menschen
noemen, goed huwelijk 'heeft gedaan. Met mijn
heer Meyenbeek Leeuwenhuis. Hij was een
financier, werd later bankier. Zij waren rijk en
kregen twee kinderen: Marianne, die dan nu
verpleegster hier is, en Albert, die op een han
delskantoor in Noordstad is. Dit zijn heel on
dergeschikte posities, maar die moesten zij wel
aanvaarden, want het gezin is arm geworden.
Wat er precies gebeurd is weet ik niet. Specu
latie of zooiets, denk ik. Maar de bankier
Meyenbeek Leeuwenhuis heeft zich vergrepen
aan hem toevertrouwde gelden. Het eind
was
„De gevangenis vroeg Leermans, die in
spanning luisterde.
„Neen, het is erger. Meyenbeek Leeuwenhuis
heeft zich aan den aardschen rechter onttrok
ken. Hij pleegde zelfmoord."
„Verschrikkelijk. Dan heeft mijn zuster heel
wat meegemaakt."
Hij zei dit met een klank van medelijden, niet
met leedvermaak in dë stem.
„Hoe vreeselijk voor mijnheer Meyenbeek en
voor de beide kinderen het geval ook is, Leer
mans, voor uw zuster heeft het een goede zijde
gehad."
Vragend zag de patiënt haar aan.
„Het leed heeft haar gelouterd, Leermans, en
haar gebracht tot God, Dién zij den rug had
toegekeerd."
„Is Marie weergekeerd vroeg hij blij. „Dat
wist i'k niet."
„Het is, zooals ik het zeg. Het ondervonden
leed heeft haar tot God gebracht. En het heeft
ook gemaakt, dat de beide kinderen, die natuur
lijk in totale onwetendheid zijn opgevoed, aan
het zoeken zijn geraakt. Ik hoop en bid, dat zij
vinden mogen1."
„Wie had dat ooit kunnen denkenmeende
Leermans, die langzamerhand van zijn verbazing
bekwam.
„Wij kunnen 's Heeren leidingen niet peilen,
Leermans."
„Neen, antwoordde hij peinzend. „Ik had al
gedacht: moest ik nu hier komen, om mijn zus
ter te ontmoeten Die gedachte vond ik onzin.
Maar n u gaat het weer anders staan. Het moest
tóch zoo zijn."
„Voelt ge nu wel, dat ge verkered deedt, met
te weigefen
„Het was verkeerd," stemde hij toe. „Ik ben
blij, dat i'k tot andere gedachten gebracht ben,
zonder dat ik wist, wat u mij nu hebt verteld',
zuster."
Gretha begreep hem volkomen: hij had na
tuurlijk in de meening verkeerd', dat zijn zuster
dezelfde was van vroeger. En niettegenstaande
dat had hij tenslotte er in toegestemd, haar te
ontmoeten. Nu was de ontmoeting in zekeren
zin veel eenvoudiger.
„Dus komt zij morgen, zuster?"
„Vandaag schrijf ik uw zuster nog. 't Is ook
mogelijk, dat ik er vanavond heenga en haar
ons gesprek meedeel. En dan zal zij ongetwijfeld
morgen komen. Zij zou al geweest zijn, als u
onmiddellijk „ja" had gezegd, want zij snakt er
naar, met u te praten."
Leermans was, toen Gretha vertrokken was,
blijde, dat de zaak, die hem vastgehouden had
en strijd gekost had, in zooverre aan den kant
was, dat hij zijn toestemming had kunnen geven.
Hij was er veel rustiger onder geworden en
het was met een zekére mate van vreugde, dat
hij het bezoek van zijn zuster tegemoet zag.
En het zong ook in Gretha, die zoo spoedig
dat haar mogelijk was aan Marianne vertelde
van de ommekeer, die bij haar oom had plaats
gegrepen.
„Dus toch vroeg Marianne verrast. „Wat
zal moeder blij zijn
„En jij dan
„Ik. Ik natuurlijk ook. Maar ik sta er toch
anders tegenover dan moeder".
„As je de zaak zelf bedoelt, ja dat wel. Maar
wat blijft er nu over van je beschuldiging tegen
over hen, die zich Christenen noemen en dat
ook zijn
„I'k geloof, dat ik mijn oordeel herzien moet",
dacht Marianne.
„Het is wel gewenscht. Wij zijn menschen
van vleesch en bloed. Niets menschelijks is ons
vreemd. Dat heeft je oom weer bewezen. Maar
als wij in onze consciëntie worden geraakt en
als Gods Geest in ons werkt, kunnen en doen
we veel, wat de natuurlijke mensch vreemd toe
schijnt. Je moet dus niet te licht oordeelen over
'het Christelijk geloof, kindjelief. Niet alleen
over dat geloof voor het persoonlijk leven, maar
ook, als gevolg laarvan, voor het dagelijksch
leven, voor het verkeer onder de menschen".
Marianne was beschaamd. Al begreep zij nog
lang alles niet in bizonderheden, het drong wel
tot haar door, dat zij lichtvaardig had geoor
deeld.
„Kan ik ook niet zóó worden vroeg zij,
schier smeekend. „Ik voel mij zoo onrustig
zoo zonder vrede".
De klacht sneed Gretha door de ziel.
„God geve je het geloof", zeide zij. „Ik kan
het niet".
HOOFDSTUK XI.
't Was een stralende zomermorgen een
van de weinige, die ons klimaat kent toen
Abert Meyenbeek zijn kamer verliet, net, om
naar het kantoor te gaan, maar om naar den
Resedaweg te peddelen.
Hij had alleen een kop thee gedronken, want
de bedoelng was, dat hij bij de Kleefstra's ont
bijten zou.
Waarover reeds lang was gepraat en geschre
ven was een feit geworden: Gretha en Marianne
waren uit 'Leiden naar Noordstad komen over
wippen, waar Mariannej al heel spoedig een
geliefde gast bij de Kleefstra's was.
„Vrouwen zijn toch weer anders dan man
nen", had de oude heer Kleefstra gefilosofeerd.
„Marianne neemt haar lot toch niet zoo tra
gisch op, als Abert".
Toch wijzigde hij zijn oordeel wel wat, nadat
'hij eens met Gretha had gepraat, die hem over
Marianne inlichtte en ook sprak van haar zoe
ken.
Door de nog stille butenwijken van Noord
stad fietste Albert, indrinkend de frisscfae lucht,
naar den Resedaweg.
Den vorigen avond was Marianne voor hem
alleen geweest. Zij 'had een bezoek aan zijn
kamer gebracht en vervolgens waren zij gaan
wandelen door Noordstad, een stad, mooi van
architectuur én van verderen aanleg, maar niet
rijk aan natuurschoon, ook niet in de onmiddel
lijke omgeving.
Het was op die wandeling, dat Marianne hem
had verteld van de gebeurtenissen in het zieken
huis, ruim een week daarvoor.
Hij had aandachtig geluisterd en iets verstaan
van Marianne's gemoedstoestand, toen haar ge
bleken was, dat haar oordeel over de Christe
lijke menschen al te lichtvaardig was geweest.
Inderdaad had zijn oom het tegendeel bewezen,
al leek het dan eerst, alsof hij handelde, als
elk gewoon menschenkind.
Marianne had hem meegedeeld, hoe moeder
met vreugde was begroet en hoe een lang ge
sprek broeder en zuster hadden gevoerd. Het
was nu alles in orde. Moeder was reeds in Lei
derdorp geweest, toen oom Kees nog in het zie
kenhuis lag. De bedoeling was, dat zij er elke
week een middag heenging. En als Marianne
weer in Leiden terug was, zou ook zij gaan
kennismaken.
In het ziekenhuis had zij menig lang gesprek
gevoerd met haar oom, die haar veel van vroe
ger, ook van haar moeder, had verteld.
En zij had, vrij zeker, omdat het ook haar
aan gegrepen had, niet verzuimd mee te deelen,
hoe het ooms vaste overtuiging was, dat hem
dat ongeluk moest overkomen en hij m dat
ziekenhuis moest komen. Dat was, het kon niet
anders, alles leiding Gods.
Abert had Marianne, die het zoo vol ernst
zegde, als geloofde zij het stellig, niet willen
tegenspreken, maar hij kon zich geen moment
met die gedachte verzoenen, 't Was alles louter
toeval geweest en daarmee uit.
Het was een lange wandeling geworden, die
hen ook had geleid evenals op dien avond,
toen hij in de lichtweek alleen door de straten
dwaalde, met de wanhoop in het hart 1 langs
het Universiteitsgebouw, dat Marianne bewon
derde, overigens een verdiende bewondering.
Het oude hartzeer was weer opgekomen en
hij had met bitterheid gesproken over zijn lot,
waarmede hij zich niet tevreden kon stellen, al
verzette hij er zich met alle kracht tegen en al
was het op het kantoor niet te merken.
(Wordt vervolgd).