FEUILLETON HET ZOUTENDE ZOUT verwarren, dat heeft hier niets mee te maken. De VOORZITTER •gelooft, dat er thans de tijd niet naar is. Er zal wel risico aan ver bonden zijn. De werkloosheid is groot en als de menschen niet hebben, is er ook niet te halen. Spr. is het met den heer Hagens eens, de risico is wel degelijk groot. Het voorstel-De Bonte wordt verworpen met de stem van den heer De Bonte voor. Hoofdstuk VIII. 2. Onderhoud leermidde len, enz. Het rapport der commissie is als volgt De commissie meent, dat de post „onderhoud leermiddelen, enz.", geraamd op 800, niet toereikend is en geeft in overweging dezen 100 hooger te ram'en. Het antwoord van B. en W. luidt besteld moet worden, daarvoor gelden worden gevoteerd. Hoofdstuk VIII. 2. Boventallige leerkracht. Het rapport der commissie is als volgt De meerderheid der Commissie is van oor deel, dat het belang van het onderwijs eischt,' dat de post voor een boventallige leerkracht gehandhoofd blijft. Het antwoord van B. en W. luidt Even goed als de meerderheid der commissie weten wij, dat het belang van het onderwijs niet is gediend met de afschaffing van de boven tallige leerkracht en dat alsdan dient te worden volstaan met het aantal onderwijzers, dat de wet als voldoende aanmerkt. Zooals uit de be grooting blijkt hebben wij ook op andere daar voor in aanmerking komende posten bezuinigd en stellen wij voor de opcenten op de hoofdsom der gemeentefondsbelasting vanl 20 op 80 te brengen. Niettegenstaande dat is het ons niet gelukt ééne cent voor werkverschaffing of steun aan werkloozen te vinden. Onder die omstan digheden hebben wij/geen vrijheid en nog min der geld kunnen vinden om dit jaar ongeveer 1200 en voor de volgende jaren ongeveer 2400 voor een boventallige leerkracht uit te trekken. Wanneer wij eenige hoop hadden, dat de tijdsomstandigheden spoedig beter zouden worden, hadden1 wij voorloopig nog voor één jaar naar middelen gezocht om de boventallige leerkracht te handhaven. Wij gelooven echter, dat er niet één Raadslid van oordeel is, dat de samenstelling der begrooting voor 1933 min der zorg zal baren dan die voor 1932. Alzoo kunnen wij er niet aan denken bedoelden post te handhaven. De VOORZITTER: Gezien de bezwaren bij de vaststelling der begrooting is het 't beste nu deze leerkracht af te schaffen. De heer ZOETEMAN: Dit is een punt, dat niet gemakkelijk is. Ik sta op hetzelfde stand punt alis vroeger. Mij is wel eens verweten, dat ik als bestuurslid der bijzondere school de open bare school een trap heb willen geven. De heer DE BONTE: Hier toch nooit De beer ZOETEMAN: Ja door II en den heer Touw ook al eens. Wij hebben als bij zondere school nog recht om 2 jaar over een boventallige leerkracht te beschikken en daarom is mijn positie hier niet gemakkelijk. Ik ben van plan op de 'bestuursvergadering der Chr. school voor te stellen ook daar de boventallige onder wijzer van Rijkswege te schrappen, Spr. weet niet wat andere bestuursleden zullen doen. Spr. hoopt van wel en dan zal uitkomen of we e'en boventallige leerkracht uit eigen zak kunnen be talen. Laat in tijd van malaise nu eens blijken, dat'er nog liefde is voor het onderwijs, wij voor het Chr. en de vrijzinnigen voor het openbaar onderwijs. Laat nu het particulier initiatief eens voor den dag komen. De heer DE BONTE: Ik heb me al direct gekant om die boVentallige leerkracht te schrap pen. Die weelde is niet zoo groot. Het aantal leerlingen is van dien aard, dat het te groot is voor servet en te klein voor tafellaken. Spr. nomt getallen, waaruit blijkt, dat men met 6 onderwijzers al boven het maximum zijn. Zooals het op 't moment is, is 't nog maar normaal. Hoe moet het dan met 5 leerkrachten Dat is op de bijzondere school precies hetzelfde. Het wordt een onhoudbaren toestand als één onder wijzer met 55 leerlingen zit, dat moet tot schade van het onderwijs uitloopen. Als 't voor één jaar was, kon men wat door de vingers zien, maar het blijft. En schade aan het onderwijs is nooit meer te herstellen. De kinderen blijven hun leVen lang de nadeelen er van ondervinden. Wat de heer Zoeteman wil, zal spr. straks van zijn kant belichten, maar zooals het nu is, zal de bijzon dere school de boventallige leerkracht nog 2 jaar houden en daardoor komt de bijzondere school in voordeeliger positie en wordt de schoolstrijd verscherpt, wat ook niet gewenscht is. Spr. wil als raadslid in geen geval de verantwoording dragen, dat 't openbaar onderwijs minder wordt. Er komt bij, als het voorstel-Rutgers er door gaat, wordt de toestand nog slechter. Nu zeggen B, en W., dat zij geen geld hebben. Zij hebben met schrapping van die post de begrooting slui tend gemaakt. Spr, beweert, dat d'e toestand hier algemeen zoo is, dat verhooging van per- soneele belasting die post nog wel dekken kan, uit de inkomsten dus. Financieel deel spr. het bezwaar dus niet. Als we naar andere gemeen ten kijken, boffen we hier nog. Wat het voorstel-Zoeteman betreft, meent spr., dat dit alles wel heel mooi is, maar prac- tisch komt het er op neer, dat de gemeente het toch betalen moet. De vrijzinnigen zullen net zoo goed wat over hebben voor de openbare als de kerkelijken voor de Chr. school. Maar de Chr. school heeft meer gegoede leden dan de openbare school kinderen van gegoede ouders heeft. De heer ZOETEMAN: Dat is niet waar. De heer DE BONTE: Het Rijk legt groote verplichtingen voor enkele kinderen op (R.H. B.S. b.v.), zoodat de gemeente wel voor al de kinderen mag zorgen. Spr. weet niet of de heer Zoeteman succes zal hebben, 't laat hem ijskoud ook, maar spr. is er niet voor, ook niet om de Christelijken te laten opbrengen, waar de •geheele gemeenschap voor heeft te zorgen. De VOORZITTER: Het wetsvoorstel Terp stra verkort de 2 jaar tot 1 jaar, zoodat de ongelijkheid niet zoo lang duurt. Voorts wijst spr. er op, dat Nederland onnoemelijk veel voor onderwijs uitgeeft, veel meer dan eenig ander land. Er moet bezuinigd worden. De begrooting kan altijd wel sluitend gemaakt worden. Men boort maar nieuwe bronnen aan. Maar dat zal het volgend jaar toch wel; moeten gebeuren. Dat is nu al te zien. Als dat nu al gebeurt, wat moeten we dan het volgende jaar doen Het is eisch, dat we beginnen met bezuiniging door op de uitgaven te bekrimpen. Met de bij zondere school samen beteekent het schrappen van de boventallige leerkracht een bezuiniging van 2400, dat is nog niet zoon gering bedrag. De heer SMIT: Ik ga met den heer De Bonte een heel eind mee. Het treft hier vooral den werkman. Wie bemideld zijn, kunnen naar een andere school. Wie hebben nog 2 jaar vrij spel op de bijzondere school. Spr. stelt voor de openbare school nog 2 jaar de boventallige leerkracht te laten houden, dan blijft alles gelijk. De VOORZITTER: Dat helpt niet, want Wij hebben het hoofd der openbare school geraadpleegd. Deze 'heeft ons medegedeeld, dat een bedrag van 800 in normale gevallen vol doende is, terwijl wij meenen, dat de uitgaven voor het onderwijs in de nuttige handwerken tot 100 kunnen worden beperkt. Wij hebben den post alzoo op 900 verhoogd. Omdat het nieuwe leerplan nog niet geheel is uitgevoerd, zullen wij er ons niet tegen verzetten, dat, als in den loop van 1932 blijkt, dat er nog wat extra dan heeft de bijzonderec school weer 2 jaar het recht hem te houden. De heer DE BONTE: Dat is die mooie ge lijkstelling. De heer ZOETEMAN: De eenige oplossing is die ik aan de hand doe. De heer DE BONTE: Ik hoop voor de kin deren van de Chr. school, dat je het glansrijk verliest. De heer ZOETEMAN: In Zuidland zitten ze al lang met meer kinderen. Zij zeggen, dat het niet tot nadeel der kinderen is, maar dat het meer kracht vergt van de onderwijzers. De heer DE BONTE: Dan zijn het daar wel bijzondere onderwijzers. De VOORZITTER: Ja, zij zullen zich eens extra willen inspannen. De heer DE BONTE: Het komt er op neer, dat de minder gegoede kinderen de dupe worden. De rijken gaan naar een school in Middelharriis. Weth. VAN DER POEL: Vroeger hadden ze wel 80 en 90 kinderen in een klas en toen werd er ook best geleerd. Ik geloof niet, dat het bezwaar voor het onderwijs zoo groot is, dat er een paar kinderen meer in de klas zitten. De VOORZITTER: Ik gevoel het bezwaar van den heer De Bonte goed. We zullen hopen, dat het een tijdelijke maatregel is. De heer HAGENS: Het Rijk maakt het zelf duur. Jammer, dat wij er de dupe van zijn. Het voorstel wordt in stemming gebracht (vóór de heeren De Bonte, Hagens en Smit) en is dus verworpen. Hoofdstuk VIII. 12. Schoolpantoffels. Het rapport der commissie is als volgt Een lid zag op de begrooting gaarne een post uitgetrokken van 250 voor het verstrekken van kleeding en schoeisel aan schoolgaande kin deren. Het antwoord van B. en W. luidt Ten opzichte van het verstrekken van schoei sel 'en kleeding aan schoolgaande kinderen is ons standpunt niet gewijzigd, waardoor onze medewerking tot het beschikbaar stellen van gelden voor dat doel niet kan worden verwacht. De heer DE BONTE: Ik stel het voor uit onderwijsbelang. Spr plaatst zich op de Leer plichtwet, art. 36, dat alleen een kind, dat goed aevoed en gekleed is, het onderwijs met vrucht kan volgen. De wet spreekt zelfs van voeding en kleeding. Het laatste is hier een behoefte. De heer VAN 'T GELOOF: 't ligt niet op den weg van de overheid. Als 't noodig is, zijn er wel andere instellingen, die daarvoor kunnen zorgen. De heer ZOETEMAN: Ik onderschrijf dat. De heer DE BONTE: De heeren geven een verkeerde interpretatie aan art. 36 der Leer plichtwet. Het heeft met armenzorg niets te maken, het is een onderwijskwestie. Andere instellingen mogen hier niet bijgehaald worden, 't Gaat hier over een art. in de Leerplichtwet. Er is algemeen een neiging ook can werkver schaffing, om alles onder armenzorg te brengen. De VOORZITTER ontkent dat. De heer DE BONTE: Hier niet, maar op andere plaatsen wel. De VOORZITTER: Dan moet je het hier niet bij te pas brengen. Het voorstel-De Bonte wordt in stemming ge bracht en verworpen met de stem van den heer De Bonte voor. De heer VAN 'T GELOOF: Ik ben tegen uitgaven' voor volksfeesten. Al is het maar 25. In dezen crisistijd is het geen tijd om te feesten. De VOORZITTER: Voor 25 zou men weinig kunnen feesten. Het is alleen om de vlag uit te steken op Koninklijke feestdagen. Die heer VAN 'T GELOOF: Dank voor uw inlichtingen. Hoofdstuk IX. 2. Werkverschaffing. Het rapport der commissie is als volgt y De commissie, hoewel erkennende, dat er op de begrooting, zooals die door B. en W. is ingediend, in den gewonen dienst geen geld be schikbaar is voor steunverfeening aan werkloo zen, eventueel voor werkverschaffing, waarvoor alzoo noode posten in den kapitaaldienst zijn geraamd, vraagt zich af of het mogelijk is de uitgaven voor aflossing van geldleeningen, zij het al gedurende den tijd, dat de omstandigheden ongunstig blijven, te beperken door de aflossin gen te verlengen en alzoo gelden beschikbaar te maken o.a. voor steunverleening. Het antwoord van B. én W. luidt Tot onzen spijt hebben wij onder de gewone middelen geen uitgaven voor werkverschaffing c.q. steun aan werkloozen kunnen vinden. Als wij letten op het bedrag, dat in het voorjaar reeds voor werkverschaffing is besteed, zou het o.i. niet mogelijk zijn op den gewonen dienst zooveel uit te trekken als noodig zal blijken en zou er toch een gedeelte door leeningsgeld ge dekt moeten worden. Voor een volgend jaar zal er op gerekend moeten worden, dat wiel een be drag onder de gewone uitgaven wordt geraamd. Dat zal alzoo een uitgaaf zijn, die dit jaar de begrooting niet drukt. Het door de commissie geopperde denkbeeld om gelden voor dit doel te vinden uit tijdelijke staking of vermindering van aflossing op geldleeningen willen wij onder zoeken. Het bedrag dat daardoor bespaard zou worden, zal weinig gewicht in de schaal leggen tegenover de uitgaven, die voor werkverschaf fing 'enz. noodig zijn. 'De heer DE BONTE had liever een bepaald bedrag op de begrooting er voor uitgetrokken, wat wel kan, als de aflossing van de loopende leeningen wat verschoven wordt. Het betrïft dus alleen een andere leeningspolitiek. De VOORZITTER: Maar in ieder geval zul len op d'en gewonen dienst op geen stukken na de middelen te vinden zijn voor de werkloos heidsbestrijding. We zullen wel onderzoeken of wat U wil mogelijk is. De heer HAGENS: Dat is het moeilijke. De menschen moeten toch eten en ze zullen vast aankloppen bij de gemeente. De VOORZITTER: Dat weet ik ook wel, we hebben er ook zooveel mogelijk op ge rekend. De heer ZOETEMAN wil overleg met an dere (polder-) besturen, misschien kan dat ook nog wat helpen. De VOORZITTER: We zullen alles doen wat we kunnen. Ontvangsten. Vol verhaal van pensioensbijdragen. Het rapport der commissie is als volgt De commissie noodigt B. en W. uit om een voorstel te doen tot volledig verhaal van pen sioensbijdragen op die ambtenaren, welke vol gens vroegere regeling tot een maximum van 1000 van bijdragen zijn vrijgesteld eventueel wier verhaal tot 8 is beperkt. Hoewel zij zich niet ontveinst, dat daardoor van z.g. oude rechten kan worden gesproken, lijkt haar de toestand, waarin de gemeente-fnanciën verkee- ren, van dien aard, dat dergelijke vrijstellingen niet gehandhaafd kunnen worden, zoo mogelijk zouden die oude rechten weder hersteld kunnen worden als de tijdsomstandigheden dat toelaten. Wanneer tot volledig verhaal wordt besloten, zal bet waarschijnlijk noodig zijn, dat voor de laagst bezoldigden, het gevolg van het besluit wordt verzacht door verhooging van belooning. De daartoe noodige voorstellen kunnen wij ge rust aan uw initiatief overlaten. Het antwoord van B. en W. luidt Zooals de commissie zelf aangeeft, betreft dit aantasting van oude rechten. In gewone om standigheden1 zouden wij ons daartegen ten sterk ste verzetten. Wanneer wij het denkbeeld der commissie toch overnemen, doen wij dat, om daarmede te demonstreeren hoe ernstig wij den toestand der gemeentefinanciën niet alleen voor 1932, maar ook daarna, inzien. Ten einde te voorkomen, dat de geheele begrooting voor 1932 moet worden omgewerkt, vertrouwen wij, dat de Raad er genoegen mede neemt, dat wij tijdig voor 1 Januari 1932 de noodige voorstellen indienen. De heer VAN 'T GELOOF kan er niet met meegaan, omdat dan de pensioensbedragen op de ambtenaren' zelf zullen drukken. De heer DE BONTE: Dat vloeit voort uit het beginsel der S. G. P., maar hij zal wel tegen de bierkaai vechten. De heer VAN 'T GELOOF: Beter is 't de traktementen van de ambtenaren te verlagen. De heer DE BONTE: Het is een beginsel van de S. G. P. Maar dat krijgt hij natuurlijk er nooit door. De discussie wordt hierover gesloten. Hoofdstuk XII. Belastingen. Het rapport der commissie is als volgt Een lid stelt voor om B, en W. te verzoeken de geraamde 80 opcenten op de hoofdsom der Gemeentefondsbelasting in progressieven vorm te kleeden. Daardoor zal die belasting minder opbrengen. Bij een billijke progressie raamt hij het verlies op ongeveer 1000. Tot dekking van die mindere inkomst en tot dekking van het bedrag, dat vereischt wordt door het voorstel tot handhaving van de overtollige leerkracht zou hij het gewenscht vinden de opcenten op de personeele belasting te bepalen op 60/120. De verhooging raamt hij op 2200. Waar verschil lende personen, die in flinke panden of in minder groote woningen huizen, waarschijnlijk niet in de gemeentefondsbelasting vallen', zal het door de verhooging der opcenten op de personeele belasting mogelijk zijn van hen een verhoogde bijdrage in de kosten der gemeentehuishouding te vorderen. Het antwoord van B. en W. luidt Naar aanleiding van het voorstel op dit hoofdstuk betrekking hebbende, zij opgemerkt, dat het ons ook mogelijk geweest zou zijn door belastingverhooging de middelen te verruimen. Met opzet hebben mij ons daarin beperking op gelegd. De opcenten op de personeele belasting, de thans al 50/80 bedragen, zijn vrijwel de eenige bron, die nog overblijft om daaruit ont vangsten te verkrijgen en wij zouden1 het niet voorzichtig achten om die laatste bron bij het eerste het beste slechte jaar aan te 'boren. O.i. moet in de eerste plaats gestreefd worden naar beperking der uitgaven en niettegenstaande uit de begrooting blijkt, dat wij zooveel mogelijk bezuingd hebben, staat 'het o.i. nu al vrijwel vast, dat de opcenten op de hoofdsom der per soneele belasting voor 1933 moeten worden aan- geispriken. Men mag niet uit het oog verliezen, dat de opbrengst van dé hoofdsom der Ge meentefondsbelasting eni der Vermogensbelasting zich in sterk dalende lijn bewegen. De opcenten zullen vanzelf daarvan den nadeeligen invloed ondervnden. Om de reden kan van ons geen voorstel worden verwacht om dt jaar wijziging in het getal der te heffen opcenten van de per soneele belasting te brengen. Met progressieve heffing der opcenten op de Gemeentefondisbelas- ting kunnen wij niet meegaan, omdat, zooals de voorsteller zelf opgeeft, daardoor een verlies van ongeveer 1000 zou worden geleden. Dit bedrag kunnen wij op deze begrooting niet missen. De heer DE BONTE pleit voor progressie op de gemeentefondsbelasting. Spr. wil opklim men met groepen van 300 en 5 opcenten. Het verschil met verleden jaar van het totaal be lastbaar inkomen is een verhes van 4 ton. Daarom zijn B. en W. met belastingverhooging gekomen. Maar de sprong, die B. en W. willen maken, is voor lagere inkomens te groot. De groote verschillen liggen beneden de grens van 2000. Er is een minder belastbaar inkomen van 4 ton en B. en W. zien dat zoo donker in, dat zij dien grooten sprong maken. Spr. zegt dat zijn voorstel de posten volkomen dekt, te meer daar de boventallige leerkracht nu komt te vervallen. Spr. vindt B. en W. heel naief als zij meenen, dat er bronnen te bewaren zijn voor het volgend jaar. Maar als op het perso neel geen hoogere belasting geheven wordt, vis- schen ze het volgend jaar toch achter 't net, want dat geld wordt niet bewaard, maar gaat toch weg. Spr. wijst op andere gemeenten, 'b.v. Ooltgensplaa't, waar het van 80 tot 190 ver hoogd werd voor de begrooting 1931. Daarmee vergeleken maakt Dirksland geen slecht figuur. De VOORZITTER: U moet, als U Oolt- gensplaat er bij neemt, ook den vroegeren toe stand er bij nemen. 'De heer DE BONTE: Daar hebben we niets mee te maken. De gemeentefondsbelasting geeft ons niets. De VOORZITTER: Dat is het nu juist. Door den vroegeren toestand moet 'Dirksland nu meer betalen voor Ooltgensplaat. Dirksland heeft er altijd goed voorgezeten en daarom wordt onze gemeente nu het kind van de rekening. De heer DE BONTE: Dat komt, omdat ze in Den Haag zulke ellendige wetten maken. De VOORZITTER: Maar daar kunnen wij hier toch niet over praten. U kunt geen geld uit den grond stampen waar het niet is, We moeten beginnen met uitgaven te drukken 'en' in het allerlaatste geval de belastingen te verhoogen. Dit is het heele principdeele verschil met de S. D. A. P. De heer DE BONTE: Je kunt gerust de personeele belasting verhoogen, want geen een burger bewaard het tot 't volgend jaar. De gemeentebegrooting sluit in ontvangsten en uitgaven met 123004.43. Kapitaaldienst: ontvangsten 42437.31, uit gaven 42387.72, batig saldo 49.69. De heer DE BONTE zegt tegen de begroo ting te stemmen, gezien de post onderwijs 'en het niet meegaan niet zijn belastingvoorstellen. De begrooting wordt met 6 tegen 1 stem vast gesteld. Het voorstel tot verhooging der opcenten op de hoofdsom der Vermogensbelasting van 25 op 50, wordt met algemeene stemmen aange nomen. Het voorstel tot verhooging der opcenten op de hoofdsom der Gemeentefondsbelasting van 20 op 80, wordt aangenomen met de stemmen van de heeren De Bonte en Hagens tegen. Met algemeene stemmen wordt vastgesteld het suppletoir kohier Hondenbelasting 1931. Met algemeene stemmen wordt besloten de gemeentebegrooting 1931 en de begrooting van het gasbedrijf 1931 te wijzigen. Dan sluiting. Verslag van de vergadering van den Raad der gemeente MELISSANT op Maandag 26 Oct., n.m. 2 uur. Aanwezig met den Voorzitter, Burgemeester Visscher, alle leden. Na opening met gebed worden de notulen der vorige vergadering gelezen en onveranderd vastgesteld. Geen ingekomen stukken. Bgrooting Keuringsdienst van waren. Het blijkt, dat voor Mehssant de bijdrage 226.15 zal zijn. Wijziging ontslagdatum onderwijzer van der Nat. Daar er een tijdelijk' onderwijzer in zijn plaats benoemd is, kan de ontslagdatum van den heer Van der Nat inplaats van 1 November op 12 October gewijzigd worden. Benoeming onderwijzer O. L. school. De voordracht luidt1. J. Manage te Den Haag; 2. J. A. Hetmkijk te Groede; 3. A. P. de Roo te Groede. De heer TOL heeft de stukken eens ingezien en gemerkt, dat er geïnformeerd is naar politieke richting en godsdienst. Spr. is hier tegen. Het gaat maar om de prestatie van den onder wijzer. Het blijft spr. gelijk of het een zware Kersteniaan of een Communist is, als 'hij maar •goed onderwijs geeft. Spr. dringt er op aan, dat dit in het vervolg niet meer zal gebeuren. De VOORZITTER vindt het goed, dat daar naar geïnformeerd wordt. De bedoeling is te weten of een sollicitant geen drijver is op gods dienstig of politiek gebied. Het zou niet ge wenscht zijn voor Melissant, dait er een onder wijzer kwam, die een godsdienst 'belijdt, welke niet op Melissant is. De heer TOL meent, dat dit niets geeft. De heer STRUIJK imerkt op, dat het hoofd zakelijk is om te weten of de sollicitanten niet R.K. of Israëliet zijn. Het is voor een protes- tantsche gemeente als Mehssant niet gewenscht, dat er zoo iemand kwam. De heer VOGELAAR meent, dat men juist verplicht is tegenover den raad om naar die dingen te informeeren. De heer Tol houdt het er bij, dat er geen verschil gemaakt moet worden. Het gaat maar om 't onderwijs, niet om wat iemand is. k De VOORZITTER zegt, dat als er b.v. twee sollicitanten waren, waarvan de een Ned. Herv. en de ander Israëliet was, dan de Ned. Herv, no. 1 op de voordracht zou komen1 te staan. De heer KORT vindt die informatie op die wijze ook noodzakelijka. Als er iemand van geheel andere richting zou komen, die kan b.v. niet de Vaderlandsche geschiedenis vertellen, zooals Melissant dat op prijs stelt. De heer VAN DIJKE vraagt of er ook gra dueel verschil in de sollicitanten is. De VOORZITTER antwoordt bevestigend: No. 1 op de voodracht is z. i. de beste. De heer VAN DIJKE zegt het anders te bedoelen. Er zijn onderwijzers, die zich wel eens te buiten gaan door met het Goddelijke wezen den spot te drijven of met de 'Overheid te spot ten. Spr. wil daarom liever een neutraal persoon. De VOORZITTER gelooft niet, dat een van de drie sollicitanten zich daaraan schuldig zal maken. De heer STRUIJK: We hebben een commu nist gehad en we waren blij hem kwijt te zijn. De VOORZITTER zegt den heer Tol nog, dat als er b.v. een Kersteniaan solliciteerde, die •geen drijver was, en ook een communist, die wei- een drijver was, de Kersteniaan no. 1 op de lijst zou komen en omgekeerd ook. De heer TOL vindt, dat er dan wel onder scheid gemaakt wordt, hetgeen schadelijk is voor het onderwijs. De VOORZITTER ziet niet in, dat dit scha delijk voor het onderwijs kan zijn. De heer KORT heeft al eens meer gezegd, dat hij gaarne had, dat de Raadsleden een proef les konden bijwonen. Hij heeft echter geen uit- noodiging gehad. Spr. verzoekt in het vervolg hiermede rekening te willen houden. De VOORZITTER dankt den heer Kort voor zijn herinnering, doch zegt, dat de laatste proefles heeft plaats gehad in zijn afwezigheid. Met 6 stemmen voor 'en 1 blanco wordt de heer J, Manage benoemd. DOOR H. KINGMANS. 29) Snel overwoog zij: het was allicht beter, dat zij Leermans in groote trekken op de hoogte bracht. Het bezoek mocht niet zoo heel lang duren. En het was bovendien voor den man eenvoudiger en gemakkelijker, indien hij reeds iets wist. Zij zou Mevrouw Meyenbeek dan wel op de hoogte brengen van wat zij gedaan had. In elk geval moest Marianne worden bespaard, dat haar oom haar dien dag allerlei vragen stel len >ging. „Als ik u er een genoegen mee doen 'kan", zeide zij daarom, „dan wil ik u wel vertellen, wat ik weet. Ik weet natuurlijk lang niet alles." „Als u het voornaamste maar zegt, zuster." „Van vroeger weet ik natuurlijk niets. Maar ik weet wel, dat uw zuster een, wat de menschen noemen, goed huwelijk 'heeft gedaan. Met mijn heer Meyenbeek Leeuwenhuis. Hij was een financier, werd later bankier. Zij waren rijk en kregen twee kinderen: Marianne, die dan nu verpleegster hier is, en Albert, die op een han delskantoor in Noordstad is. Dit zijn heel on dergeschikte posities, maar die moesten zij wel aanvaarden, want het gezin is arm geworden. Wat er precies gebeurd is weet ik niet. Specu latie of zooiets, denk ik. Maar de bankier Meyenbeek Leeuwenhuis heeft zich vergrepen aan hem toevertrouwde gelden. Het eind was „De gevangenis vroeg Leermans, die in spanning luisterde. „Neen, het is erger. Meyenbeek Leeuwenhuis heeft zich aan den aardschen rechter onttrok ken. Hij pleegde zelfmoord." „Verschrikkelijk. Dan heeft mijn zuster heel wat meegemaakt." Hij zei dit met een klank van medelijden, niet met leedvermaak in dë stem. „Hoe vreeselijk voor mijnheer Meyenbeek en voor de beide kinderen het geval ook is, Leer mans, voor uw zuster heeft het een goede zijde gehad." Vragend zag de patiënt haar aan. „Het leed heeft haar gelouterd, Leermans, en haar gebracht tot God, Dién zij den rug had toegekeerd." „Is Marie weergekeerd vroeg hij blij. „Dat wist i'k niet." „Het is, zooals ik het zeg. Het ondervonden leed heeft haar tot God gebracht. En het heeft ook gemaakt, dat de beide kinderen, die natuur lijk in totale onwetendheid zijn opgevoed, aan het zoeken zijn geraakt. Ik hoop en bid, dat zij vinden mogen1." „Wie had dat ooit kunnen denkenmeende Leermans, die langzamerhand van zijn verbazing bekwam. „Wij kunnen 's Heeren leidingen niet peilen, Leermans." „Neen, antwoordde hij peinzend. „Ik had al gedacht: moest ik nu hier komen, om mijn zus ter te ontmoeten Die gedachte vond ik onzin. Maar n u gaat het weer anders staan. Het moest tóch zoo zijn." „Voelt ge nu wel, dat ge verkered deedt, met te weigefen „Het was verkeerd," stemde hij toe. „Ik ben blij, dat i'k tot andere gedachten gebracht ben, zonder dat ik wist, wat u mij nu hebt verteld', zuster." Gretha begreep hem volkomen: hij had na tuurlijk in de meening verkeerd', dat zijn zuster dezelfde was van vroeger. En niettegenstaande dat had hij tenslotte er in toegestemd, haar te ontmoeten. Nu was de ontmoeting in zekeren zin veel eenvoudiger. „Dus komt zij morgen, zuster?" „Vandaag schrijf ik uw zuster nog. 't Is ook mogelijk, dat ik er vanavond heenga en haar ons gesprek meedeel. En dan zal zij ongetwijfeld morgen komen. Zij zou al geweest zijn, als u onmiddellijk „ja" had gezegd, want zij snakt er naar, met u te praten." Leermans was, toen Gretha vertrokken was, blijde, dat de zaak, die hem vastgehouden had en strijd gekost had, in zooverre aan den kant was, dat hij zijn toestemming had kunnen geven. Hij was er veel rustiger onder geworden en het was met een zekére mate van vreugde, dat hij het bezoek van zijn zuster tegemoet zag. En het zong ook in Gretha, die zoo spoedig dat haar mogelijk was aan Marianne vertelde van de ommekeer, die bij haar oom had plaats gegrepen. „Dus toch vroeg Marianne verrast. „Wat zal moeder blij zijn „En jij dan „Ik. Ik natuurlijk ook. Maar ik sta er toch anders tegenover dan moeder". „As je de zaak zelf bedoelt, ja dat wel. Maar wat blijft er nu over van je beschuldiging tegen over hen, die zich Christenen noemen en dat ook zijn „I'k geloof, dat ik mijn oordeel herzien moet", dacht Marianne. „Het is wel gewenscht. Wij zijn menschen van vleesch en bloed. Niets menschelijks is ons vreemd. Dat heeft je oom weer bewezen. Maar als wij in onze consciëntie worden geraakt en als Gods Geest in ons werkt, kunnen en doen we veel, wat de natuurlijke mensch vreemd toe schijnt. Je moet dus niet te licht oordeelen over 'het Christelijk geloof, kindjelief. Niet alleen over dat geloof voor het persoonlijk leven, maar ook, als gevolg laarvan, voor het dagelijksch leven, voor het verkeer onder de menschen". Marianne was beschaamd. Al begreep zij nog lang alles niet in bizonderheden, het drong wel tot haar door, dat zij lichtvaardig had geoor deeld. „Kan ik ook niet zóó worden vroeg zij, schier smeekend. „Ik voel mij zoo onrustig zoo zonder vrede". De klacht sneed Gretha door de ziel. „God geve je het geloof", zeide zij. „Ik kan het niet". HOOFDSTUK XI. 't Was een stralende zomermorgen een van de weinige, die ons klimaat kent toen Abert Meyenbeek zijn kamer verliet, net, om naar het kantoor te gaan, maar om naar den Resedaweg te peddelen. Hij had alleen een kop thee gedronken, want de bedoelng was, dat hij bij de Kleefstra's ont bijten zou. Waarover reeds lang was gepraat en geschre ven was een feit geworden: Gretha en Marianne waren uit 'Leiden naar Noordstad komen over wippen, waar Mariannej al heel spoedig een geliefde gast bij de Kleefstra's was. „Vrouwen zijn toch weer anders dan man nen", had de oude heer Kleefstra gefilosofeerd. „Marianne neemt haar lot toch niet zoo tra gisch op, als Abert". Toch wijzigde hij zijn oordeel wel wat, nadat 'hij eens met Gretha had gepraat, die hem over Marianne inlichtte en ook sprak van haar zoe ken. Door de nog stille butenwijken van Noord stad fietste Albert, indrinkend de frisscfae lucht, naar den Resedaweg. Den vorigen avond was Marianne voor hem alleen geweest. Zij 'had een bezoek aan zijn kamer gebracht en vervolgens waren zij gaan wandelen door Noordstad, een stad, mooi van architectuur én van verderen aanleg, maar niet rijk aan natuurschoon, ook niet in de onmiddel lijke omgeving. Het was op die wandeling, dat Marianne hem had verteld van de gebeurtenissen in het zieken huis, ruim een week daarvoor. Hij had aandachtig geluisterd en iets verstaan van Marianne's gemoedstoestand, toen haar ge bleken was, dat haar oordeel over de Christe lijke menschen al te lichtvaardig was geweest. Inderdaad had zijn oom het tegendeel bewezen, al leek het dan eerst, alsof hij handelde, als elk gewoon menschenkind. Marianne had hem meegedeeld, hoe moeder met vreugde was begroet en hoe een lang ge sprek broeder en zuster hadden gevoerd. Het was nu alles in orde. Moeder was reeds in Lei derdorp geweest, toen oom Kees nog in het zie kenhuis lag. De bedoeling was, dat zij er elke week een middag heenging. En als Marianne weer in Leiden terug was, zou ook zij gaan kennismaken. In het ziekenhuis had zij menig lang gesprek gevoerd met haar oom, die haar veel van vroe ger, ook van haar moeder, had verteld. En zij had, vrij zeker, omdat het ook haar aan gegrepen had, niet verzuimd mee te deelen, hoe het ooms vaste overtuiging was, dat hem dat ongeluk moest overkomen en hij m dat ziekenhuis moest komen. Dat was, het kon niet anders, alles leiding Gods. Abert had Marianne, die het zoo vol ernst zegde, als geloofde zij het stellig, niet willen tegenspreken, maar hij kon zich geen moment met die gedachte verzoenen, 't Was alles louter toeval geweest en daarmee uit. Het was een lange wandeling geworden, die hen ook had geleid evenals op dien avond, toen hij in de lichtweek alleen door de straten dwaalde, met de wanhoop in het hart 1 langs het Universiteitsgebouw, dat Marianne bewon derde, overigens een verdiende bewondering. Het oude hartzeer was weer opgekomen en hij had met bitterheid gesproken over zijn lot, waarmede hij zich niet tevreden kon stellen, al verzette hij er zich met alle kracht tegen en al was het op het kantoor niet te merken. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 2