Bieten rooien PUROL EJEIST HOEKJE TT" O V erkoopingen. Voor de Vrouw® Voor de Jeugd. Hoe zit dat toch eigenlijk niet dat art. 36 Als in onze dagen alle geestelijke ellende vrucht is van „neo-Calvinistische politiek" (wat is dat eigenlijk voor een ding en van de verwerping van art. 36, hoe komt het dan dat al in den tijd, dat onze vaderen regeerden, de groote afval en beginselverzaking is begonnen Ieder, die zijn van God verkregen verstand een klein beetje gebruikt, ziet dat in die schijn baar vrome Staatk. Geref. redeneering iets niet in den haak is. Ik zei „schijnbaar vrome" redeneering, want wie werkelijk leeft bij het Woord van God, ziet dat inderdaad de St. Geref. idee in plaats van vroom heel goddeloos wijl ongehoorzaam aan het Woord van God - is. Ik wil dat niet zoo maar losweg zeggen, maar zal het ook bewijzen. Zeer terecht zegt de heer Janse van het oude Verbondsvolk Israël: „In de kerk (Israël) moest alle afgoderij uitgeroeid worden." En dat geldt voor den dag van heden nog even sterk. De kerkelijke tucht moet het doen, en anders niet. Dat is het geheele geheim. En dat er groote afval is en reeds was toen onze Gereformeerde vaderen nog regeerden, komt alleen hierdoor, dat niet de Overheid - maar de Kerk zelf haar dure roeping ver zaakte. Wat kan een Overheid doen als de Kerk haar plicht niet doet Wat is toch de Kerk Waarom wordt deze groote, heilige zaak nooit eens breedvoerig in de kringen der St. Geref. aangeroerd De Kerk moet de reformatorische kracht zijn in het leven der gansche menschheid, een ander instituut of lichaam is er niet. De H. Schrift zegt duidelijk: het zoutend zout, een licht op den kandelaar, een stad op een berg. Wanneer de Kerk de wereld' niet redt uit de zonde, kan men de Overheid niet ten laste leg gen, dat zij het niet doet. Dat was ook reeds de zonde der vaderen in de achttiende eeuw, toen het art. 36 zoo genaamd werd toegepast in dier voege, niet dat alle afgoden werd geweerd, maar dat de Gere formeerden alleen de publieke baantjes kregen. Het gevolg was, dat ieder, die belust was op een publieke functie, Gereformeerd werd althans in naam in wezen kan alleen het kind van God het zijn. Dat is de groote zonde geweest, de wereld- gelijkvormigheid, de veruitwendiging der Kerk. En geheel de vorige eeuw hebben wij onder deze groote zonde der vaders gezucht. In de Kerk geen afgoderij Dat is Gereformeerd. Had men dat altijd maar begrepen dus in de Kerk niet anders geduld dan een heiligen levenswandel onder strenge tucht van 't Woord van God en het kerkelijk ambt. Dat dit niet is gebeurd, daar ligt de groote zonde en als men oorzaak van afval en godde loosheid gaat zoeken, ligt hier de oorzaak: dat de Kerk geen zoutend zout meer bleef en waarmee zou het dan nog gezouten worden Door de Overheid, vermoedt de Kerstenman. Maar waar leert hij dat in Gods Woord Al dat geroep: „de Overheid moet het doen!" is goddeloos, omdat, naar uitdrukkelijk bevel van Gods Woord, niet de Overheid, maar de Kerk het bederfwerend zout der aarde moet zijn. Het ware wel te wenschen, dat hier wat meer over gesproken werd in den kring van de Kerstenmenschen. Zij zouden eigen zonden leeren zien en dan voorzichtiger worden in hun oordeel over an deren. In zijn eigen Kerk weet Ds. Kersten geen tucht meer te handhaven. Verzekering heet zonde, maar als gevraagd wordt: wat moet er met onze ouderlingen ge daan worden, die verzekerd zijn, luidt het ant woord: laat maar begaan, het kwaad heeft te groote afmetingen aangenomen om het te keeren. Dat is de groote zonde, óók van de Kersten menschen. Zij praten maar wat en babbelen over art. 36 en de Overheid, maar zij vergeten, dat God wacht op daden, en een afkeer heeft van het geroep: „HeereHeere!" Wanneer Ds. Kersten in zijn eigen kerkjes, en hoe klein is dat groepje nog maar geen raad meer weet met de kerkelijke tucht want als verzekering zonde is, mag ze tot geen enkelen prijs geduld dan zou Christelijke deemoed door Gods genade geleerd, hem en de zijüen er van moe ten terughouden om ook maar één steen op te nemen tegen een andere kerk, laat staan tegen de Overheid, die niet eens op het terrein der bizondere genade staat De zonde der Kerk. De zonde van alle kerken, geen enkele uit gezonderd, is het, dat de wereld zóó ver af gevallen is, als zij inderdaad in onze dagen afgevallen is. Zou de Overheid daar iets aan kunnen doen Wat is( eigenlijk zonde Is wat „De Tribune" doet zooveel erger dan wat ieder ongeloovige doet, ook al zit hij twee, driemaal per Zondag in de kerk onder de aller zwaarste preek „De Tribune" zegt het openlijk: daar is geen God Maar ieder niet-geloovige, ieder niet-kind van God is in wezen Goloochenaar, want hij gelooft niet. De H. Schrift leert nergens, dat er drie categoriën van menschen zijn: kinderen des Heeren, menschen die het graag willen worden en brute Godloochenaars. Gods Woord kent twee groepen: kinderen Gods en kinderen des duivels, kinderen des Lichts en kinderen der duisternis. Kloven, ontvellingen, schrammen en andere huidverwondingen ver* zacht en geneest men snel met Doos 30 en 60 ct. Laat ons dus wat voorzichtig worden met groote woorden, en eer we aan „De Tribune" beginnen, eens gaan zien hoe het in eigen hart er bij staat. Want wie den weg geweten en niet bewandeld zal hebben, zal met dubbele slagen geslagen worden, d. w. z. zal tweemaal zwaarder straf in het helsche vuur krijgen dan de Tribune-menschen, die minder van God en Zijn dienst afweten. Ik geloof als deze ontzettende werkelijkheid bij ons wat meer leefde, we ons minder druk over art. 36 zouden maken. Nu begrijpe men mij wel. Ik bedoel niet, dat de Overheid tegen Godslastering als „De Tri bune" uitbraakt, niets mag doen. Het is haar plicht dat tegen te gaan en te straffen. Maar dat heeft nog niets met art. 36 te maken. Art. 36 gaat veel verder en wil alle afgoderij weren en uitroeien, d. w. z. alleen de ware godsdienst, dat is in het oog van Ds. Kersten zijn eigen kerkje, toelaten. Dat is de eisch, die art. 36 stelt. Zooals ieder weldenkend mensch begrijpt, een pure onmogelijkheid. Zóó onmo gelijk, dat Ds. Kersten zelf er al tegen zondigt en probeert candidaten voor de Kamer voor zijn partij uit andere kerken te krijgen. Maar als de Kersten-menschen week in week uit klagen: al die Godonteerende praktijken als van „De Tribune" enz., is gevolg van niet- nakomen van art. 36, dan zeggen we ronduit: gij hebt het mis, dat is gevolg van inzinking der kerk, waardoor zij geen bederfwerend zout bleef» Men ziet de Kerk niet meer als Kerk, d. w. z. als lichaam van Christus, maar als een dood gewone vereeniging met bestuur, waar men evangeliseert en vroom redeneert. Soms dena tureert men dergelijke vereenigingtjes als elkaar beconcurreerende snoepwinkeltjes en als het lukt van een ander kerkje een lid af te troggelen, is men net zoo blij als een winkelier, die een nieuwe klant wint. Zie, dat heeft men van de Kerk van Christus, de saamvergadering der waarachtige Christ- geloovigen, gemaakt. Een carricatuur En dan durft men toch nog over afval in de wereld en over art. 36 en Overheidszonde te praten. Da Costa zei: wanneer een volk in zonde moet vergaan, vangt in de kerk de zielsme- laatschheid aan. Heeft men de groote waarheid van dit woord nooit begrepen Laat men dan bij de Gereformeerde oud- vaders in de leer gaan, niet bij die van de achttiende eeuw, die vette baantjes uitdeelden als ge maar lid van de Geref. Kerk werd, maar bij die van de 16e eeuw, die brandstapel en schavot beklommen, die de Dordtsche Synode vormden, die de belijdenisschriften opstelden en met hun martelaarsbloed bezegelden, die wisten van Kerkbegrip, van Sacramenten, van Kerke lijke tucht, van geloof Laat ons er maar nooit naar haken, dat de Overheid alle afgoden gaat uitroeien! Als de Kerk het niet kan door eigen zonde, door dénatuur, wat zou men dan van de we reldlijke Overheid verwachten Laat men eerst eigen kerkjes maar eens gaan reformeeren en brengen onder de tucht van het Woord en de gehoorzaamheid van Hem, Die haar stichtte, niet als een vereeniging van aller lei m'enschen, die wel naar den Hemel willen, maar zeggen, dat ze niet kunnen, maar als een saamvergadering van geheiligden, van gerecht vaardigden, van uitverkorenen, en als zóó het zout der aarde weer kracht van uitzuivering krijgt, zal de aarde doorzouten worden. Zóó is het de eisch van Gods Woord. Maar als Christus de vraag met droefheid in Zijn stem stelt: indien het zout (de kerk) smakeloos wordt, waarmee zal het (de wereld) dan gezouten worden dan hebben de Kersten menschen het antwoord rap bij de hand en zeg gen: „met art. 36, 'het zwaard der Overheid Wee héndie op vragen van den Zoon van God zoo vlug het antwoord bij de hand hebben, die niet geleerd hebben te zwijgen als Christus de allergeweldigste problemen aan de orde stelt UITKIJK. En de Geest en de Bruid zeggen: Mom. IV. Epicuristen en Stoïcijnen waren eendeels vrienden anderdeels vijanden. Vrienden waren ze, omdat de wijsgeerige beschouwingen van hun tijd afgerekend had den met alles wat reeds een paar eeuwen lang in het middelpunt der belangstelling had ge staan, n.l. Waar kwam toch de wereld van daanhoe is ze ontstaan Maar die vraag gold niet meer in het jaar 300 v. Chr.kon niet meer door de wijsgeeren gesteld worden, omdat de verbreeding van 't Grieksche leven de verdieping van dat leven verre overtrof. Griekenland, Macedonië, met Alexander dén Groote, zond zijn legerscharen naar KleinAzië, Perzië, Palestina, Egypte, en trachtte overal Grieksche steden te stichten, waar de Grieksche beschaving haar zetel zou zettendaar, vooral in Palestina, zou zelfs tegen Alexander een bittere strijd ontbranden, een strijd van de Joodsche natie in haar mid delpunt Jeruzalem tegenover Alexander, die Zeus 'en Jupiter liet beitelen in zijn tempels gymnasia of renbanen opende waar naakte athleten zelfs de priesters van Jahwe heen- lokten, hun offers verzuimende om het vreemd- soortige, dat ze nog nooit hadden aanschouwd. De Grieksche literatuur van goden en half goden, gedichten en proza, werd gemeengoed van alle volken en in zoo'n tijd van kosmo politisch leven, dat zich over Europa, Azië en Afrika uitstrekte, was geen plaats meer voor bespiegelingen over Wereldontstaanwas wel plaats voor iets anders nil.godenvereering hetzij met of zonder spotlachje der priesters, was alleen plaats voor de bespiegeling der menschenwaarde. Tijdens Epicurus en de Stoa ging de Kos- mogolie of de Wereldleer onder in de specu latie over 't doel en de natuur van 't menschen- leven in 't menschwaardig bestaan, dat zich naturlijk aanknoopte aan de Humaniteit en verdraagzaamheid. Iets van dien Hellenistischen of Griekschen geest vindt ge terug in den Godsdienstoorlog der door ieder gekende Makkabeën. Waarom wasj Antiochus Epifanus, de Sy riër zoo woest op de Joden in dat wereldver maarde jaar 165 v. Chr, In de Apocryfe boe ken staat er weinig over de oorzaken van dien Joodschen Vrijheidsoorlog met den Syrischen Griekmaar de Griek was zeer verdraagzaam tegenover de afgoden in Aziëen tegenover de offers aan de vreemde godenen zij, Joden,op Sabat marcheerden ze niet in zijn leger olie wilden ze niet ontvangen uit handen van een heiden, -kwam hij offeren, dan mocht 'hij als heiden niet in den tempel 'en in die humaniteitsidee bezag Antiochus de volgens hem al te dwaze vasthoudendheid aan Sabbat, rein, onrein, wetspreciesheid enz. We laten dien religiekrijg der Makkabeën verder rusten maar die universeele gedachte, dat de Mensch eerst „mensch" behoort te wor den, en de Wet het „menschelijke" vastlegt, den norm voor ieder wereldbewonerdat zat den Griek in 't hart en den Romein in 't hoofd. En daarom en daarin waren die twee Scho len het van harte eens. Zeker, ze verschilden ook. De Stoa stelde de algemeene wet: Wijs heid en Deugd zijn universeele machten; zijn aan geen persoon gebondengelden alle Landen, alle menschen, oud of jong alle Staten en we- relddeeleni hebben voordeel van Wijsheid en Deugdzaamheid des levens. Epicurus was meer particulier: een persoonlijk, egoïstisch genieten, aanvaarden van de wisselingen des levens er in berusten om persoonlijk geluk niet te storen een my- stisch waas lag op zijn beschouwing van den Mensch. En als mystiek omslaat is ze vuil, ge meen, tot alles in staat. Zoo was 't toen, zoo is 't nog in 1931 geen grooter, geen vuiler mensch dan de mysticus, als je hem of haar in een danshuis, herberg, feestgetij, danstent ontmoetdan is hij de onmensch, die zich uitleeft dn daad en taal Mystiek kan in 1931, ook in „taal" zoo gemeen zijn Ze waren ook tegenvoeters. Heel natuurlijk zelfs. Dat zat em in dat Noodlot en dat Toeval. De Stoïcijn kreeg van Paulus, op den Areo pagus, geen vermaning in dat „Want in Hem leven wij, en bewegen wij. ons, en zijn wij, óf in dat.bescheiden hebbende de tijden te voren verordineerd" óf in dat: „geoor deeld worden door een man, dien Hij daartoe verordineerd hadneen, dat wasaan 't adres van de Epicuristen. De Stoïcijnen dachten logisch als er een redelijke wereldorde isals God en mensch en wereld door één onzichtbare macht en kracht worden beheerscht, dan moet er ook in de menschelijke ziel, in 'haar denken, willen en doen redelijkheid, wettelijkheid, richting, norm zijn vastheid en gestadigheid en D e macht van die norma is 't Noodlot. Maar de Epicurist was de man van 't Toe- val. Casueel of toevallig, zeggen wij. Een ca- sualist iemand die aan 't Toeval gelooft. Casualisme Toevalsleer, Casuïtiek de beslissing van 't geweten als -er botsing is bij twee „gevallen". Van „toeval" mag steeds gesproken worden: Gods Woord gaat er ons overal in voormaar dat Woord bedoelt bijna overalvoor ons toevalligvoor ons is de oorzaak onbe kend voor ons is er geen noodzakelijkheid op te merken. Bij God den Heere zelfs is toeval't Was niet noodzakelijk, dat Hij de wereldi schiep Hij had 't ook kunnen nalaten. Maartoen eenmaal de wereld er was, kon er van toeval van Gods zijde geen sprake meer zijn 't Besluit en de Wereldorde was er, 'en naar dat Besluit zou alles in allen zich reguleeren, onverbiddelijk vast liggend in Hemmaar nochtans met de menschelijk geoorloofde uitdrukking bv. ik kwam toeval lig mijn zus tegen d.i. voor m ij was er geen oorzaak, noodzaak en noodwendigheid om mijn zus tegen te komen. D a t de mensch er is, is toeval, geen nood zaak, geen dwingende noodzakelijkheid, -is Wel behagen, om Zijris Zelfs wil: Hij wordt van menschenhanden niet gediend, als iets behoe vende; maar nu de mensch er is; nu dat Welbehagen vast gelegd is in een Koninklijke Wet vol van natuurlijke en zedelijke ordinan tiën, nlu houdt Hij ook de uitvoering dier ordinantiën aan Zich, en dat is 's menschen hoogste geluk. Stel je voor, dat de Zelf zuchtige Mensch de uitvoering in z ij n handen hadO vreeselijkmen ware beter niet geboren te zijnMen hadde beter een molensteen kunnen hangen aan den hals van 't kleine wicht dan 't te troetelen in den schoot. N u is er Harmonie nu is er Richtingnu staat alles vast als 't exacte Getalen zoomin een reken- of meetkundige reeks van 1, 2, 3, 4 enz, of 1, 4, 9, 16 enz, eenige uitschakeling duldt van maar één cijfer, zoomin kan in de Harmonie één schakel gemistde Harmonie des Levens is aan één schakeltje gebonden de vernietiging van een Nul is de vernietiging des Heelals, des Levens. Dat zagen ook de Stoïcijnen; maar de Epi curisten niet. Het gemis van den kleinsten schakel was voor deze laatsten geen gemis brak niet Doel en Oorzaak, Richting, Harmonie en Eenheiden daarom ook de minachting van den Stoïcijn voor den Epicurist't is de min achting als van de Rots voor 't stuivend oever zand de minachting als van den Eik voor 't rietvan de Waarheid voor den Twijfel. Over Stelsels spraken we. Het Christendom was geen Stelselgeen fi losofisch stelselen al ware 't dat, dan nog zou dat woord filosofie niet behoeven af te schrikken. En juist omdat er velen zijn, die zich door Paulus afkeuring van die filosofie in de Colos- senzenbrlef, laten verleiden om „gestudeerde" predikanten lager te achten dan „ongestudeer de (en dat lager achten vindt ge onder de Dooperschen) daarom willen we dat vermaan van Paulus tegen de „wetenschap" (zoo wordt t dan verklaard) eens van nabij bekijken. En hebben we dat gedaan, dan komt de vraag aan de orde Als 't Christendom niet is, wat we in de vorige artikelen hebben be sproken, wat is 't dan wél Dan zal moeten blijken, dat tusschen ons Gereformeerden op kerkelijk terrein of Calvi nisten op politiek terrein én de Dooperschen een klove gaapt, die ook voor 't Sociale leven zichtbaar is. J. v. d. W. Middelharnis, 24 October 1931. (Wordt vervolgd). A-van VALKEMBURG 'S Woensdag 21 October, bij inzet in het Logement Mijnders te Stellendam en Woens» dag 28 October, bij afslag, in het Logement Kaashoek te Stellendam, telkens des namid' dags 4 uur, van 2.36.50 H.A. 5 G, 4i R.V.M. Bouwland te Stellendam, in kavel 24 van den Eendrachtspolder, Kadaster Sectie C Nos. 78 en 79 in 2 koopen en massa, en 1 96.70 H.A. 4 G. 85 R.V.M. weiland te Stellendam in den Scharrezeepolder, Kadaster Sectie B Nos. 320 en 321 in 2 koopen en massa, ten verzoeke van den Heer J. A. Koese te Stellen» dam. De perceelen zijn dadelijk na de toewijzing in gebruik te aanvaarden. Notaris VAN DEN BERG. Op Woensdag 28 October 1931, des nam. 2 uur te Middelharnis, in de concertzaal van Hotel Meijer aldaar van Meubilaire goederen ameublementen, buffetten, dressoirs, theekasten, tafels, ledikanten, tapijten, kleeden, enz. Deurwaarder GROENENDIJK, Op Woensdagen 28 October 1931 en 4 No vember 1931, beide dagen 's avonds 7 uur, te Nieuwe Tonge, respectievelijk ter herberge van Schippers en De Witte, veiling en afslag van: Een huis met bergplaats, erf en grond te Nieuwe Tonge, aan den Molendijk, kad. Sectie A No. 1539, groot 85 centiaren Dade- lijk te aanvaarden. Ten verzoeke van de Erven van wijlen den Heer L. van Ecsteren. Notaris VAN DER SLUYS. Oieder mag zijn deel, Maar krijg jij ook te veel Van wat jou mondje lekker vindt Dat maak je dik 'en ziek straks vrind. Och, och, och Wat ben-je een domme dog Die dikte maakt je loom, Zoo stijf als een boom Een degelijke hongerkuur, Die doet je beter op den duur. Och, och, och 't Is jammer van zoo'n dog Nu de lange winteravonden er weer komen, krijgt de schoolgaande jeugd, tenminste die jeugd, die U.L.O. scholen, H. B. S. of welke schoolinrichting, anders dan de lagere school bezoeken, het weer harder te verantwoorden. Het huiswerk gaat zich weer doen gelden. Sommige cursussen vangen pas in September aan, andere, die in 't voorjaar beginnen, mogen in den zomer ten opzichte van 't huiswerk wat milder gestemd zijn, nu in dezen tijd gaat het ernst worden. Er moet flink aangepakt. Er wordt over het maken van huiswerk door de kinderen al heel wat geschreven. Er zijn felle tegenstanders van, er zijn voorstanders. Echter, al ben je nog zoo'n felle tegenstander, 't helpt je niet veel, want geheel en al af schaffen gaat niet, dan zou in gelijksoortige scholen 'het overal tegelijk moeten worden af geschaft, anders kan je school niet meer mee doen, en dan is het vertrouwen weg en. dan weten we bet verder wel. Het is er net mee als met ontwapening, het kan wel als allen het gelijk en ook geheel en al doen. Zelf kan ik het wel vinden in het idee, dat er zeer matig huiswerk wordt opgegeven. Maar dan met allen nadruk op „zeer matig". Het kan geen1 kwaad als onze jongens en- meisjes vroeg leeren een vaste taak te ver richten, waarvoor zij geheel verantwoordelijk zijn. Deze liaatste zinsnede sluit geen bemoeie nis van de ouders uit. Doch daarover straks. Toch is er over het algemeen een grooten tegenzin tegen huiswerk maken. Dat schijnt wel in onzen Hollandschen aard te zitten, als iets ons opgelegd wordt, moeten we flink tegen pruttelen. Op de lagere school merk je het al. 'k Heb het vroeger vaak gezegd; je kunt in je klassen- werk altijd goed merken of het zomer of win ter is. In den zomer 'houden vaak de moeders het kroost laat buiten, tot soms tot negen1 uur, half tien toe. Voor de kindeken te laat, en dan lijkt hets oms wel eens den anderen morgen of alles er weer uitgehold en uitgespeeld' is, wat er den vorigen dag is ingebracht. Maar dan in den winter, dan moeten de kinderen wel binnen blijven. Hoe rustiger ze dan thuis zijn, hoe liever het ds. En het klokje voor bedtijd wordt dan ook aanmerkelijk ver vroegd. Een moeder moet toch 's avonds haar rust ook wel eens hebben. Vanzelf zijn de kin deken den anderen dag frisscher en kwieker dan wanneer ze te negen of tien uur naar bed gaan. Een oude lei, een stukje papier is er dan 's avonds wel en de kleine student werkt er duchtig op los. Triomfantelijk wordt de onderwijzeres den anderen morgen vaak het resultaat van een paar uur schrijven of sommetjes maken getoond. En de klas vaart er wel bij. Maar o wee, geef zelf geen blaadje met sommen, of een leeslesje mee. Daar komt in negen van de tien gevallen niets van terecht. Denk je, dat een moeder of vader daar tijd (of lust voor heeft, om er zich mee te be moeien. De kinderen willen toch wel eens spelen ook. Ze zitten heel den dag in school. En waar is er anders een school voor? Zoo is het ook voor hen, die verder gaan dan de lagere school. Het idee om eiken avond vast weer werk te moeten verrichten, schijnt sommigen wel ondraaglijk, en menige vader en moeder zingt mee in dat koor. Nu, als de avonden overbelast worden met huiswerk, zoodat er vaak 's morgens nog vroeg opstaan bijkomt om de laatste restjes af te maken, dan vind ik dat ook meer dan verkeerd. De jeugd heeft ook haar -eigen rechten. Tijd voor ontspanning moet er wezen. Maar enkele uren per avond geregeld werken kan geen kwaad. Wat doen ze anders Eventjes een spannend boek doorvliegen. Wat nut heeft dat Enkel tijdpasseering. Ze kunnen den tijd beter besteden voor de studie. Doch dan moet er ook enkele uren gere geld' gewerkt worden. Dat stelt aan vader 'en moeder of een van beiden ook eischen. Dat eischt toezicht en zoo noodig controle als 't werk af is. Dat zal voor menige vader wel vreemd terrein zijn. Maar met goede wil is er veel te bereiken. Het zijn met al hun brani op dien leeftijd toch nog kinderen, die moeten leeren werken. Een duchtig standje na een slecht rapport helpt zoo weinig. Tijdig de zaak goed aanpakken, door toe zicht, controle na 't werk en ook eens praten met hen, die de kinderen les geven. Vooral nooit beginnen te dénken: de schuld zit bij de school. Het is wel eens mogelijk, dat daar schuld is. Scholen zijn ook niet volmaakt, evenmin als de ouders. Begin met meeleven met de kinderen. Twee uren over 't werk gebogen zitten, wil altijd nog nietz eggen, dat er gewerkt wordt. Menige vader en moeder zeggen: ik ken toch geen Fransch of Duitsch of algebra. Dat zal wel waar wezen. Dat hoeft niet ook. Maar daar om moet mén toch niet de jongens of meisjes heelemaal aan hun lot overlaten. Met goeden wil en volhouden is er nog heel wat te be reiken. Als de kinderen het voorrecht hebben om meer dan de lagere school te doorloopen, en ik vind het een groot voorrecht, dan moet er met medewerking van thuis ook van dien leertijd gemaakt worden, wat er maar van te maken is. M'n beste nichtjes en neefjes Daar ben ik nu dan met een wedstrijd Wat voor één denken jullie Wel, 'k dacht, 'k zal eens probeeren of het met de Taal net zoo goed gesteld is als met de Aardrijkskunde in onze raadselfamilie. Want de Aardrijkskundekennis is schitterend. Maar nu geef ik de Taal eens een beurt. Wat moeten jullie doen Hieronder volgt een stukje uit de Vader- landsche geschiedenis. Maar o wee, als je goed kijkt vliegen de fouten je aan. Er staan fouten in als koeien zoo groot. Nu moeten jullie, dat is onze wedstrijd, dat stukje overschrijven, .maar ZONDER FOUT. Wie er alle of de meeste fouten uithaalt, heeft natuurlijk de meeste kans op een prijs. Ik zal jullie den eersten zin voordoen. Dan kan er geen misverstand komen. „Het was in het jaar 1672 in ons land (lant) heel droevig (droefig) gesteld". Jullie schrijven dus gewoon over. Is er een fout in het woord, dan zet je het eerst goed en daarna het foutieve woord tusschen haakjes er achter. Het papier mag maar aan één kant be schreven worden. OVER HET JAAR 1672. Het was in het jaar 1672 in ons lant heel droefig gesteld. Van 1650 tot 1672 was er geen stadhauder geweest. Johan de Witt hat als raadpensionaris ons land bestuurt. Johan de Witt heefd wel veel voor ons folk gedaan, maar in één ding was hij geheel verkeert. Hij zach niet, dat Frankrijk graag de baas in ons land wilde worden. Dan zou het met de vreihijd van ons land en van het Protestantsch geloof gedaan zijn geweesd. Johan de Witt heeft dat gefaar nooit ingezien en daarom waapende hij ons land niet tegen Frankrijk. Maar in 1672 zou bleiken, dat dit voor ons land noodlottig hat kunnen worden, Want opeens verklaarde Frankrijk aan ons land de oorlog. Engeland, Munster en Keulen deeden het ook. Nu moest ons land vegten tegen vier. En het leger was heellemaal niet gereed tot de oorlog. Het volk wist geen raat. Maar er was noch een Prins in het land Een Prins van Oranje De Witt en de Staten hadden niet gewilt, dat hij Stadhouder werd. Maar het volk wilde hem als Stadhouder. Het volk hield niet op om naar de Stad hauder te vraagen. En djndelijk, toen er heelemaal geen raad meer was, toen mogt de Prins met een klein leegertje, dat eigenlijk geen leeger, maar een saamengeraapte massa was, -gaan vegten tegen het groote goet geordende fransohe leeger, dat heel beroemde geeneraals aan het hoofd had. In dien bange daagen heeft het volk in Den Haag iets vreeselijks gedaan. Het vermoordde op ontzettende wijze de bijde broeders De Witt. Na een beina wanhopig gevecht zijn de Franschen en de andere aanvallers uit 'het land verdreven. Willem III werdt tot Stadhouder verheven. Veel heeft hij voor ons lant gedaan en aan zijn werk is het te danken, dat ons klijne land in Europa in grote achting kwam en de vrijheid van -godsdienst gehandhaafd bleef. Voor mijn jonge nichtjes en neefjes is deze wedstrijd echter veel te moeilijk. Voor hen heb ik wat anders. Zij moeten maar weer eens een wedstrijd houden wie het mooist schrijven kan. VAN EEN DIKKEN DOG. Nou noudat is een heer, Een kop als van een beer, En pooten als een olifant 'k Zag nooit in heel het lieve land. Och, och, och Zoo'n nijlpaard van een dog Me dunkt, die reuzenhond Weegt meer dan honderd pond. Maar, als je 't aan hem zelf eens vroeg, Dan is dat licht nog niet genoeg Och, och, och Wat dikke, vette dog! Neem jij maar een h-ondebrood Dat maakt je sterk en groot. En -vraag je waar dan blijven moet Die koekjesboel en al zulk goed Och, och, och Wat ben-je een domme dog J. J. D. Die nichtjes en neefjes, die op school nog niet zooveel Taal gehad hebben en dus alle fouten nog niet kunnen opzoeken, schrijven dit gedicht over. Maar dan moet het schrijven ook extra keurig zijn, want daar kun je ook een prijs mee verdienen_ Nu mogen jullie zelf kiezen aan welken wedstrijd je deelneemt, maar het spreekt van zelf, dat een nichtje of neefje van 13 jaar, die den schrijfwedstrijd kiest, niet zoo'n groote kans op een prijs maakt, want die schrijfwedstrijd is voor de jongeren bedoeld. Nu kan ik wel zeggen: tot 8 of 9 jaar moet je dat gedicht overschrijven, wie ouder is maakt den anderen wedstrijd. Maar als er dan is zoo'n echte knappe bol van 8 jaar, die met de grooten mee. wil doen, dan zou dat niet mogen. Nee hoor, ik -laat jullie zelf kiezen. Op alle inzendingen moeten naam, voor naam, leeftijd en adres vermeld worden. Ik geef voor eiken wedstrijd 4 PRIJZEN. Dat is dus 8 BIJ ELKAAR! Heel wat, hé Jullie hebben den tijd met inzenden tot ii ii VRIJDAG 27 NOVEMBER. De week daaropvolgende hoop ik den uitslag te geven. Dan komen de prijzen net op Sint Nicolaas bij jullie. Dat treft prachtig. En ik beloof je alvast, dat het héél mooie St, Nico- laas-prijzen zullen zijn 1 Nu, mijn praatje aan jullie is geweldig lang geworden. Allemaal heel veel hartelijke groeten van jullie TANTE TRUUS.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 4