Bieten rooien
PUROL
EJEIST HOEKJE TT" O
V erkoopingen.
Voor de Vrouw®
Voor de Jeugd.
Hoe zit dat toch eigenlijk niet dat art. 36
Als in onze dagen alle geestelijke ellende
vrucht is van „neo-Calvinistische politiek" (wat
is dat eigenlijk voor een ding en van de
verwerping van art. 36, hoe komt het dan dat al
in den tijd, dat onze vaderen regeerden, de
groote afval en beginselverzaking is begonnen
Ieder, die zijn van God verkregen verstand
een klein beetje gebruikt, ziet dat in die schijn
baar vrome Staatk. Geref. redeneering iets niet
in den haak is.
Ik zei „schijnbaar vrome" redeneering, want
wie werkelijk leeft bij het Woord van God,
ziet dat inderdaad de St. Geref. idee in plaats
van vroom heel goddeloos wijl ongehoorzaam
aan het Woord van God - is.
Ik wil dat niet zoo maar losweg zeggen, maar
zal het ook bewijzen.
Zeer terecht zegt de heer Janse van het oude
Verbondsvolk Israël: „In de kerk (Israël) moest
alle afgoderij uitgeroeid worden."
En dat geldt voor den dag van heden nog
even sterk.
De kerkelijke tucht moet het doen, en anders
niet.
Dat is het geheele geheim.
En dat er groote afval is en reeds was toen
onze Gereformeerde vaderen nog regeerden,
komt alleen hierdoor, dat niet de Overheid
- maar de Kerk zelf haar dure roeping ver
zaakte.
Wat kan een Overheid doen als de Kerk haar
plicht niet doet
Wat is toch de Kerk
Waarom wordt deze groote, heilige zaak
nooit eens breedvoerig in de kringen der St.
Geref. aangeroerd
De Kerk moet de reformatorische kracht zijn
in het leven der gansche menschheid, een ander
instituut of lichaam is er niet.
De H. Schrift zegt duidelijk: het zoutend
zout, een licht op den kandelaar, een stad op
een berg.
Wanneer de Kerk de wereld' niet redt uit de
zonde, kan men de Overheid niet ten laste leg
gen, dat zij het niet doet.
Dat was ook reeds de zonde der vaderen in
de achttiende eeuw, toen het art. 36 zoo
genaamd werd toegepast in dier voege, niet dat
alle afgoden werd geweerd, maar dat de Gere
formeerden alleen de publieke baantjes kregen.
Het gevolg was, dat ieder, die belust was op
een publieke functie, Gereformeerd werd
althans in naam in wezen kan alleen het
kind van God het zijn.
Dat is de groote zonde geweest, de wereld-
gelijkvormigheid, de veruitwendiging der Kerk.
En geheel de vorige eeuw hebben wij onder
deze groote zonde der vaders gezucht.
In de Kerk geen afgoderij
Dat is Gereformeerd.
Had men dat altijd maar begrepen dus in
de Kerk niet anders geduld dan een heiligen
levenswandel onder strenge tucht van 't Woord
van God en het kerkelijk ambt.
Dat dit niet is gebeurd, daar ligt de groote
zonde en als men oorzaak van afval en godde
loosheid gaat zoeken, ligt hier de oorzaak: dat
de Kerk geen zoutend zout meer bleef en
waarmee zou het dan nog gezouten worden
Door de Overheid, vermoedt de Kerstenman.
Maar waar leert hij dat in Gods Woord
Al dat geroep: „de Overheid moet het doen!"
is goddeloos, omdat, naar uitdrukkelijk bevel
van Gods Woord, niet de Overheid, maar de
Kerk het bederfwerend zout der aarde moet
zijn.
Het ware wel te wenschen, dat hier wat
meer over gesproken werd in den kring van
de Kerstenmenschen.
Zij zouden eigen zonden leeren zien en dan
voorzichtiger worden in hun oordeel over an
deren.
In zijn eigen Kerk weet Ds. Kersten geen
tucht meer te handhaven.
Verzekering heet zonde, maar als gevraagd
wordt: wat moet er met onze ouderlingen ge
daan worden, die verzekerd zijn, luidt het ant
woord: laat maar begaan, het kwaad heeft te
groote afmetingen aangenomen om het te keeren.
Dat is de groote zonde, óók van de Kersten
menschen. Zij praten maar wat en babbelen
over art. 36 en de Overheid, maar zij vergeten,
dat God wacht op daden, en een afkeer heeft
van het geroep: „HeereHeere!" Wanneer
Ds. Kersten in zijn eigen kerkjes, en hoe klein
is dat groepje nog maar geen raad meer weet
met de kerkelijke tucht want als verzekering
zonde is, mag ze tot geen enkelen prijs geduld
dan zou Christelijke deemoed door Gods
genade geleerd, hem en de zijüen er van moe
ten terughouden om ook maar één steen op te
nemen tegen een andere kerk, laat staan tegen
de Overheid, die niet eens op het terrein der
bizondere genade staat
De zonde der Kerk.
De zonde van alle kerken, geen enkele uit
gezonderd, is het, dat de wereld zóó ver af
gevallen is, als zij inderdaad in onze dagen
afgevallen is.
Zou de Overheid daar iets aan kunnen doen
Wat is( eigenlijk zonde
Is wat „De Tribune" doet zooveel erger dan
wat ieder ongeloovige doet, ook al zit hij twee,
driemaal per Zondag in de kerk onder de aller
zwaarste preek
„De Tribune" zegt het openlijk: daar is geen
God Maar ieder niet-geloovige, ieder niet-kind
van God is in wezen Goloochenaar, want hij
gelooft niet. De H. Schrift leert nergens, dat er
drie categoriën van menschen zijn: kinderen des
Heeren, menschen die het graag willen worden
en brute Godloochenaars. Gods Woord kent
twee groepen: kinderen Gods en kinderen des
duivels, kinderen des Lichts en kinderen der
duisternis.
Kloven, ontvellingen, schrammen
en andere huidverwondingen ver*
zacht en geneest men snel met
Doos 30 en 60 ct.
Laat ons dus wat voorzichtig worden met
groote woorden, en eer we aan „De Tribune"
beginnen, eens gaan zien hoe het in eigen hart
er bij staat. Want wie den weg geweten en
niet bewandeld zal hebben, zal met dubbele
slagen geslagen worden, d. w. z. zal tweemaal
zwaarder straf in het helsche vuur krijgen dan
de Tribune-menschen, die minder van God en
Zijn dienst afweten.
Ik geloof als deze ontzettende werkelijkheid
bij ons wat meer leefde, we ons minder druk
over art. 36 zouden maken.
Nu begrijpe men mij wel. Ik bedoel niet, dat
de Overheid tegen Godslastering als „De Tri
bune" uitbraakt, niets mag doen. Het is haar
plicht dat tegen te gaan en te straffen. Maar
dat heeft nog niets met art. 36 te maken.
Art. 36 gaat veel verder en wil alle afgoderij
weren en uitroeien, d. w. z. alleen de ware
godsdienst, dat is in het oog van Ds. Kersten
zijn eigen kerkje, toelaten. Dat is de eisch, die
art. 36 stelt. Zooals ieder weldenkend mensch
begrijpt, een pure onmogelijkheid. Zóó onmo
gelijk, dat Ds. Kersten zelf er al tegen zondigt
en probeert candidaten voor de Kamer voor
zijn partij uit andere kerken te krijgen.
Maar als de Kersten-menschen week in week
uit klagen: al die Godonteerende praktijken als
van „De Tribune" enz., is gevolg van niet-
nakomen van art. 36, dan zeggen we ronduit:
gij hebt het mis, dat is gevolg van inzinking
der kerk, waardoor zij geen bederfwerend zout
bleef»
Men ziet de Kerk niet meer als Kerk, d. w. z.
als lichaam van Christus, maar als een dood
gewone vereeniging met bestuur, waar men
evangeliseert en vroom redeneert. Soms dena
tureert men dergelijke vereenigingtjes als elkaar
beconcurreerende snoepwinkeltjes en als het lukt
van een ander kerkje een lid af te troggelen, is
men net zoo blij als een winkelier, die een
nieuwe klant wint.
Zie, dat heeft men van de Kerk van Christus,
de saamvergadering der waarachtige Christ-
geloovigen, gemaakt. Een carricatuur
En dan durft men toch nog over afval in
de wereld en over art. 36 en Overheidszonde
te praten.
Da Costa zei: wanneer een volk in zonde
moet vergaan, vangt in de kerk de zielsme-
laatschheid aan.
Heeft men de groote waarheid van dit woord
nooit begrepen
Laat men dan bij de Gereformeerde oud-
vaders in de leer gaan, niet bij die van de
achttiende eeuw, die vette baantjes uitdeelden
als ge maar lid van de Geref. Kerk werd, maar
bij die van de 16e eeuw, die brandstapel en
schavot beklommen, die de Dordtsche Synode
vormden, die de belijdenisschriften opstelden en
met hun martelaarsbloed bezegelden, die wisten
van Kerkbegrip, van Sacramenten, van Kerke
lijke tucht, van geloof
Laat ons er maar nooit naar haken, dat de
Overheid alle afgoden gaat uitroeien!
Als de Kerk het niet kan door eigen zonde,
door dénatuur, wat zou men dan van de we
reldlijke Overheid verwachten
Laat men eerst eigen kerkjes maar eens gaan
reformeeren en brengen onder de tucht van het
Woord en de gehoorzaamheid van Hem, Die
haar stichtte, niet als een vereeniging van aller
lei m'enschen, die wel naar den Hemel willen,
maar zeggen, dat ze niet kunnen, maar als een
saamvergadering van geheiligden, van gerecht
vaardigden, van uitverkorenen, en als zóó het
zout der aarde weer kracht van uitzuivering
krijgt, zal de aarde doorzouten worden.
Zóó is het de eisch van Gods Woord.
Maar als Christus de vraag met droefheid
in Zijn stem stelt: indien het zout (de kerk)
smakeloos wordt, waarmee zal het (de wereld)
dan gezouten worden dan hebben de Kersten
menschen het antwoord rap bij de hand en zeg
gen: „met art. 36, 'het zwaard der Overheid
Wee héndie op vragen van den Zoon
van God zoo vlug het antwoord bij de hand
hebben, die niet geleerd hebben te zwijgen als
Christus de allergeweldigste problemen aan de
orde stelt
UITKIJK.
En de Geest en de Bruid
zeggen: Mom.
IV.
Epicuristen en Stoïcijnen waren eendeels
vrienden anderdeels vijanden.
Vrienden waren ze, omdat de wijsgeerige
beschouwingen van hun tijd afgerekend had
den met alles wat reeds een paar eeuwen lang
in het middelpunt der belangstelling had ge
staan, n.l. Waar kwam toch de wereld van
daanhoe is ze ontstaan
Maar die vraag gold niet meer in het jaar
300 v. Chr.kon niet meer door de wijsgeeren
gesteld worden, omdat de verbreeding van 't
Grieksche leven de verdieping van dat leven
verre overtrof. Griekenland, Macedonië, met
Alexander dén Groote, zond zijn legerscharen
naar KleinAzië, Perzië, Palestina, Egypte,
en trachtte overal Grieksche steden te stichten,
waar de Grieksche beschaving haar zetel zou
zettendaar, vooral in Palestina, zou zelfs
tegen Alexander een bittere strijd ontbranden,
een strijd van de Joodsche natie in haar mid
delpunt Jeruzalem tegenover Alexander, die
Zeus 'en Jupiter liet beitelen in zijn tempels
gymnasia of renbanen opende waar naakte
athleten zelfs de priesters van Jahwe heen-
lokten, hun offers verzuimende om het vreemd-
soortige, dat ze nog nooit hadden aanschouwd.
De Grieksche literatuur van goden en half
goden, gedichten en proza, werd gemeengoed
van alle volken en in zoo'n tijd van kosmo
politisch leven, dat zich over Europa, Azië en
Afrika uitstrekte, was geen plaats meer voor
bespiegelingen over Wereldontstaanwas wel
plaats voor iets anders nil.godenvereering
hetzij met of zonder spotlachje der priesters,
was alleen plaats voor de bespiegeling
der menschenwaarde.
Tijdens Epicurus en de Stoa ging de Kos-
mogolie of de Wereldleer onder in de specu
latie over 't doel en de natuur van 't menschen-
leven in 't menschwaardig bestaan, dat zich
naturlijk aanknoopte aan de Humaniteit en
verdraagzaamheid.
Iets van dien Hellenistischen of Griekschen
geest vindt ge terug in den Godsdienstoorlog
der door ieder gekende Makkabeën.
Waarom wasj Antiochus Epifanus, de Sy
riër zoo woest op de Joden in dat wereldver
maarde jaar 165 v. Chr, In de Apocryfe boe
ken staat er weinig over de oorzaken van dien
Joodschen Vrijheidsoorlog met den Syrischen
Griekmaar de Griek was zeer verdraagzaam
tegenover de afgoden in Aziëen tegenover
de offers aan de vreemde godenen zij,
Joden,op Sabat marcheerden ze niet in
zijn leger olie wilden ze niet ontvangen uit
handen van een heiden, -kwam hij offeren,
dan mocht 'hij als heiden niet in den tempel
'en in die humaniteitsidee bezag Antiochus de
volgens hem al te dwaze vasthoudendheid aan
Sabbat, rein, onrein, wetspreciesheid enz.
We laten dien religiekrijg der Makkabeën
verder rusten maar die universeele gedachte,
dat de Mensch eerst „mensch" behoort te wor
den, en de Wet het „menschelijke" vastlegt,
den norm voor ieder wereldbewonerdat zat
den Griek in 't hart en den Romein in 't hoofd.
En daarom en daarin waren die twee Scho
len het van harte eens. Zeker, ze verschilden
ook.
De Stoa stelde de algemeene wet: Wijs
heid en Deugd zijn universeele machten; zijn aan
geen persoon gebondengelden alle Landen,
alle menschen, oud of jong alle Staten en we-
relddeeleni hebben voordeel van Wijsheid en
Deugdzaamheid des levens.
Epicurus was meer particulier: een
persoonlijk, egoïstisch genieten, aanvaarden
van de wisselingen des levens er in berusten
om persoonlijk geluk niet te storen een my-
stisch waas lag op zijn beschouwing van den
Mensch.
En als mystiek omslaat is ze vuil, ge
meen, tot alles in staat.
Zoo was 't toen, zoo is 't nog in 1931 geen
grooter, geen vuiler mensch dan de mysticus,
als je hem of haar in een danshuis, herberg,
feestgetij, danstent ontmoetdan is hij de
onmensch, die zich uitleeft dn daad en taal
Mystiek kan in 1931, ook in „taal" zoo
gemeen zijn
Ze waren ook tegenvoeters. Heel natuurlijk
zelfs.
Dat zat em in dat Noodlot en dat Toeval.
De Stoïcijn kreeg van Paulus, op den Areo
pagus, geen vermaning in dat „Want in Hem
leven wij, en bewegen wij. ons, en zijn wij,
óf in dat.bescheiden hebbende de tijden te
voren verordineerd" óf in dat: „geoor
deeld worden door een man, dien Hij daartoe
verordineerd hadneen, dat wasaan 't
adres van de Epicuristen.
De Stoïcijnen dachten logisch als er een
redelijke wereldorde isals God en mensch
en wereld door één onzichtbare macht en
kracht worden beheerscht, dan moet er ook
in de menschelijke ziel, in 'haar denken, willen
en doen redelijkheid, wettelijkheid, richting,
norm zijn vastheid en gestadigheid en D e
macht van die norma is 't Noodlot.
Maar de Epicurist was de man van 't Toe-
val. Casueel of toevallig, zeggen wij. Een ca-
sualist iemand die aan 't Toeval gelooft.
Casualisme Toevalsleer, Casuïtiek de
beslissing van 't geweten als -er botsing is bij
twee „gevallen".
Van „toeval" mag steeds gesproken worden:
Gods Woord gaat er ons overal in voormaar
dat Woord bedoelt bijna overalvoor ons
toevalligvoor ons is de oorzaak onbe
kend voor ons is er geen noodzakelijkheid
op te merken.
Bij God den Heere zelfs is toeval't Was
niet noodzakelijk, dat Hij de wereldi schiep
Hij had 't ook kunnen nalaten.
Maartoen eenmaal de wereld er
was, kon er van toeval van Gods zijde geen
sprake meer zijn 't Besluit en de Wereldorde
was er, 'en naar dat Besluit zou alles in allen
zich reguleeren, onverbiddelijk vast liggend in
Hemmaar nochtans met de menschelijk
geoorloofde uitdrukking bv. ik kwam toeval
lig mijn zus tegen d.i. voor m ij was er geen
oorzaak, noodzaak en noodwendigheid om
mijn zus tegen te komen.
D a t de mensch er is, is toeval, geen nood
zaak, geen dwingende noodzakelijkheid, -is Wel
behagen, om Zijris Zelfs wil: Hij wordt van
menschenhanden niet gediend, als iets behoe
vende; maar nu de mensch er is; nu dat
Welbehagen vast gelegd is in een Koninklijke
Wet vol van natuurlijke en zedelijke ordinan
tiën, nlu houdt Hij ook de uitvoering dier
ordinantiën aan Zich, en dat is 's menschen
hoogste geluk. Stel je voor, dat de Zelf
zuchtige Mensch de uitvoering in z ij n
handen hadO vreeselijkmen ware beter
niet geboren te zijnMen hadde beter een
molensteen kunnen hangen aan den hals van
't kleine wicht dan 't te troetelen in den schoot.
N u is er Harmonie nu is er Richtingnu
staat alles vast als 't exacte Getalen zoomin
een reken- of meetkundige reeks van 1, 2, 3,
4 enz, of 1, 4, 9, 16 enz, eenige uitschakeling
duldt van maar één cijfer, zoomin kan in de
Harmonie één schakel gemistde Harmonie
des Levens is aan één schakeltje gebonden
de vernietiging van een Nul is de vernietiging
des Heelals, des Levens.
Dat zagen ook de Stoïcijnen; maar de Epi
curisten niet. Het gemis van den kleinsten
schakel was voor deze laatsten geen gemis
brak niet Doel en Oorzaak, Richting, Harmonie
en Eenheiden daarom ook de minachting van
den Stoïcijn voor den Epicurist't is de min
achting als van de Rots voor 't stuivend oever
zand de minachting als van den Eik voor 't
rietvan de Waarheid voor den Twijfel.
Over Stelsels spraken we.
Het Christendom was geen Stelselgeen fi
losofisch stelselen al ware 't dat, dan nog
zou dat woord filosofie niet behoeven af te
schrikken.
En juist omdat er velen zijn, die zich door
Paulus afkeuring van die filosofie in de Colos-
senzenbrlef, laten verleiden om „gestudeerde"
predikanten lager te achten dan „ongestudeer
de (en dat lager achten vindt ge onder de
Dooperschen) daarom willen we dat vermaan
van Paulus tegen de „wetenschap" (zoo wordt
t dan verklaard) eens van nabij bekijken.
En hebben we dat gedaan, dan komt de
vraag aan de orde Als 't Christendom niet
is, wat we in de vorige artikelen hebben be
sproken, wat is 't dan wél
Dan zal moeten blijken, dat tusschen ons
Gereformeerden op kerkelijk terrein of Calvi
nisten op politiek terrein én de Dooperschen
een klove gaapt, die ook voor 't Sociale leven
zichtbaar is.
J. v. d. W.
Middelharnis, 24 October 1931.
(Wordt vervolgd).
A-van VALKEMBURG 'S
Woensdag 21 October, bij inzet in het
Logement Mijnders te Stellendam en Woens»
dag 28 October, bij afslag, in het Logement
Kaashoek te Stellendam, telkens des namid'
dags 4 uur, van 2.36.50 H.A. 5 G, 4i
R.V.M. Bouwland te Stellendam, in kavel 24
van den Eendrachtspolder, Kadaster Sectie C
Nos. 78 en 79 in 2 koopen en massa, en 1 96.70
H.A. 4 G. 85 R.V.M. weiland te Stellendam
in den Scharrezeepolder, Kadaster Sectie B
Nos. 320 en 321 in 2 koopen en massa, ten
verzoeke van den Heer J. A. Koese te Stellen»
dam.
De perceelen zijn dadelijk na de toewijzing
in gebruik te aanvaarden.
Notaris VAN DEN BERG.
Op Woensdag 28 October 1931, des nam.
2 uur te Middelharnis, in de concertzaal van
Hotel Meijer aldaar van Meubilaire goederen
ameublementen, buffetten, dressoirs, theekasten,
tafels, ledikanten, tapijten, kleeden, enz.
Deurwaarder GROENENDIJK,
Op Woensdagen 28 October 1931 en 4 No
vember 1931, beide dagen 's avonds 7 uur,
te Nieuwe Tonge, respectievelijk ter herberge
van Schippers en De Witte, veiling en afslag
van: Een huis met bergplaats, erf en grond
te Nieuwe Tonge, aan den Molendijk, kad.
Sectie A No. 1539, groot 85 centiaren Dade-
lijk te aanvaarden. Ten verzoeke van de Erven
van wijlen den Heer L. van Ecsteren.
Notaris VAN DER SLUYS.
Oieder mag zijn deel,
Maar krijg jij ook te veel
Van wat jou mondje lekker vindt
Dat maak je dik 'en ziek straks vrind.
Och, och, och
Wat ben-je een domme dog
Die dikte maakt je loom,
Zoo stijf als een boom
Een degelijke hongerkuur,
Die doet je beter op den duur.
Och, och, och
't Is jammer van zoo'n dog
Nu de lange winteravonden er weer komen,
krijgt de schoolgaande jeugd, tenminste die
jeugd, die U.L.O. scholen, H. B. S. of welke
schoolinrichting, anders dan de lagere school
bezoeken, het weer harder te verantwoorden.
Het huiswerk gaat zich weer doen gelden.
Sommige cursussen vangen pas in September
aan, andere, die in 't voorjaar beginnen, mogen
in den zomer ten opzichte van 't huiswerk wat
milder gestemd zijn, nu in dezen tijd gaat het
ernst worden. Er moet flink aangepakt.
Er wordt over het maken van huiswerk door
de kinderen al heel wat geschreven. Er zijn
felle tegenstanders van, er zijn voorstanders.
Echter, al ben je nog zoo'n felle tegenstander,
't helpt je niet veel, want geheel en al af
schaffen gaat niet, dan zou in gelijksoortige
scholen 'het overal tegelijk moeten worden af
geschaft, anders kan je school niet meer mee
doen, en dan is het vertrouwen weg en. dan
weten we bet verder wel.
Het is er net mee als met ontwapening, het
kan wel als allen het gelijk en ook geheel en
al doen.
Zelf kan ik het wel vinden in het idee, dat
er zeer matig huiswerk wordt opgegeven.
Maar dan met allen nadruk op „zeer matig".
Het kan geen1 kwaad als onze jongens en-
meisjes vroeg leeren een vaste taak te ver
richten, waarvoor zij geheel verantwoordelijk
zijn. Deze liaatste zinsnede sluit geen bemoeie
nis van de ouders uit. Doch daarover straks.
Toch is er over het algemeen een grooten
tegenzin tegen huiswerk maken. Dat schijnt wel
in onzen Hollandschen aard te zitten, als iets
ons opgelegd wordt, moeten we flink tegen
pruttelen.
Op de lagere school merk je het al. 'k Heb
het vroeger vaak gezegd; je kunt in je klassen-
werk altijd goed merken of het zomer of win
ter is.
In den zomer 'houden vaak de moeders het
kroost laat buiten, tot soms tot negen1 uur,
half tien toe. Voor de kindeken te laat, en
dan lijkt hets oms wel eens den anderen morgen
of alles er weer uitgehold en uitgespeeld' is,
wat er den vorigen dag is ingebracht.
Maar dan in den winter, dan moeten de
kinderen wel binnen blijven. Hoe rustiger ze
dan thuis zijn, hoe liever het ds. En het klokje
voor bedtijd wordt dan ook aanmerkelijk ver
vroegd. Een moeder moet toch 's avonds haar
rust ook wel eens hebben. Vanzelf zijn de kin
deken den anderen dag frisscher en kwieker dan
wanneer ze te negen of tien uur naar bed gaan.
Een oude lei, een stukje papier is er dan
's avonds wel en de kleine student werkt er
duchtig op los.
Triomfantelijk wordt de onderwijzeres den
anderen morgen vaak het resultaat van een paar
uur schrijven of sommetjes maken getoond. En
de klas vaart er wel bij.
Maar o wee, geef zelf geen blaadje met
sommen, of een leeslesje mee. Daar komt in
negen van de tien gevallen niets van terecht.
Denk je, dat een moeder of vader daar tijd
(of lust voor heeft, om er zich mee te be
moeien. De kinderen willen toch wel eens spelen
ook. Ze zitten heel den dag in school. En
waar is er anders een school voor?
Zoo is het ook voor hen, die verder gaan
dan de lagere school.
Het idee om eiken avond vast weer werk te
moeten verrichten, schijnt sommigen wel
ondraaglijk, en menige vader en moeder zingt
mee in dat koor.
Nu, als de avonden overbelast worden met
huiswerk, zoodat er vaak 's morgens nog vroeg
opstaan bijkomt om de laatste restjes af te
maken, dan vind ik dat ook meer dan verkeerd.
De jeugd heeft ook haar -eigen rechten. Tijd
voor ontspanning moet er wezen.
Maar enkele uren per avond geregeld werken
kan geen kwaad. Wat doen ze anders Eventjes
een spannend boek doorvliegen. Wat nut heeft
dat Enkel tijdpasseering. Ze kunnen den tijd
beter besteden voor de studie.
Doch dan moet er ook enkele uren gere
geld' gewerkt worden.
Dat stelt aan vader 'en moeder of een van
beiden ook eischen. Dat eischt toezicht en zoo
noodig controle als 't werk af is. Dat zal voor
menige vader wel vreemd terrein zijn. Maar met
goede wil is er veel te bereiken.
Het zijn met al hun brani op dien leeftijd
toch nog kinderen, die moeten leeren werken.
Een duchtig standje na een slecht rapport
helpt zoo weinig.
Tijdig de zaak goed aanpakken, door toe
zicht, controle na 't werk en ook eens praten
met hen, die de kinderen les geven.
Vooral nooit beginnen te dénken: de schuld
zit bij de school.
Het is wel eens mogelijk, dat daar schuld is.
Scholen zijn ook niet volmaakt, evenmin als
de ouders.
Begin met meeleven met de kinderen.
Twee uren over 't werk gebogen zitten, wil
altijd nog nietz eggen, dat er gewerkt wordt.
Menige vader en moeder zeggen: ik ken toch
geen Fransch of Duitsch of algebra. Dat zal
wel waar wezen. Dat hoeft niet ook. Maar daar
om moet mén toch niet de jongens of meisjes
heelemaal aan hun lot overlaten. Met goeden
wil en volhouden is er nog heel wat te be
reiken.
Als de kinderen het voorrecht hebben om
meer dan de lagere school te doorloopen, en
ik vind het een groot voorrecht, dan moet er
met medewerking van thuis ook van dien leertijd
gemaakt worden, wat er maar van te maken is.
M'n beste nichtjes en neefjes
Daar ben ik nu dan met een wedstrijd
Wat voor één denken jullie
Wel, 'k dacht, 'k zal eens probeeren of het
met de Taal net zoo goed gesteld is als met de
Aardrijkskunde in onze raadselfamilie. Want
de Aardrijkskundekennis is schitterend. Maar nu
geef ik de Taal eens een beurt.
Wat moeten jullie doen
Hieronder volgt een stukje uit de Vader-
landsche geschiedenis. Maar o wee, als je goed
kijkt vliegen de fouten je aan. Er staan fouten
in als koeien zoo groot.
Nu moeten jullie, dat is onze wedstrijd, dat
stukje overschrijven, .maar ZONDER FOUT.
Wie er alle of de meeste fouten uithaalt, heeft
natuurlijk de meeste kans op een prijs.
Ik zal jullie den eersten zin voordoen. Dan
kan er geen misverstand komen.
„Het was in het jaar 1672 in ons land (lant)
heel droevig (droefig) gesteld".
Jullie schrijven dus gewoon over. Is er een
fout in het woord, dan zet je het eerst goed
en daarna het foutieve woord tusschen haakjes
er achter.
Het papier mag maar aan één kant be
schreven worden.
OVER HET JAAR 1672.
Het was in het jaar 1672 in ons lant heel
droefig gesteld.
Van 1650 tot 1672 was er geen stadhauder
geweest. Johan de Witt hat als raadpensionaris
ons land bestuurt. Johan de Witt heefd wel
veel voor ons folk gedaan, maar in één ding
was hij geheel verkeert. Hij zach niet, dat
Frankrijk graag de baas in ons land wilde
worden. Dan zou het met de vreihijd van ons
land en van het Protestantsch geloof gedaan
zijn geweesd.
Johan de Witt heeft dat gefaar nooit ingezien
en daarom waapende hij ons land niet tegen
Frankrijk.
Maar in 1672 zou bleiken, dat dit voor ons
land noodlottig hat kunnen worden,
Want opeens verklaarde Frankrijk aan ons
land de oorlog. Engeland, Munster en Keulen
deeden het ook.
Nu moest ons land vegten tegen vier. En
het leger was heellemaal niet gereed tot de
oorlog.
Het volk wist geen raat.
Maar er was noch een Prins in het land
Een Prins van Oranje
De Witt en de Staten hadden niet gewilt,
dat hij Stadhouder werd. Maar het volk wilde
hem als Stadhouder.
Het volk hield niet op om naar de Stad
hauder te vraagen.
En djndelijk, toen er heelemaal geen raad
meer was, toen mogt de Prins met een klein
leegertje, dat eigenlijk geen leeger, maar een
saamengeraapte massa was, -gaan vegten tegen
het groote goet geordende fransohe leeger, dat
heel beroemde geeneraals aan het hoofd had.
In dien bange daagen heeft het volk in Den
Haag iets vreeselijks gedaan.
Het vermoordde op ontzettende wijze de bijde
broeders De Witt.
Na een beina wanhopig gevecht zijn de
Franschen en de andere aanvallers uit 'het land
verdreven.
Willem III werdt tot Stadhouder verheven.
Veel heeft hij voor ons lant gedaan en aan
zijn werk is het te danken, dat ons klijne land
in Europa in grote achting kwam en de vrijheid
van -godsdienst gehandhaafd bleef.
Voor mijn jonge nichtjes en neefjes is deze
wedstrijd echter veel te moeilijk.
Voor hen heb ik wat anders. Zij moeten
maar weer eens een wedstrijd houden wie het
mooist schrijven kan.
VAN EEN DIKKEN DOG.
Nou noudat is een heer,
Een kop als van een beer,
En pooten als een olifant
'k Zag nooit in heel het lieve land.
Och, och, och
Zoo'n nijlpaard van een dog
Me dunkt, die reuzenhond
Weegt meer dan honderd pond.
Maar, als je 't aan hem zelf eens vroeg,
Dan is dat licht nog niet genoeg
Och, och, och
Wat dikke, vette dog!
Neem jij maar een h-ondebrood
Dat maakt je sterk en groot.
En -vraag je waar dan blijven moet
Die koekjesboel en al zulk goed
Och, och, och
Wat ben-je een domme dog
J. J. D.
Die nichtjes en neefjes, die op school nog
niet zooveel Taal gehad hebben en dus alle
fouten nog niet kunnen opzoeken, schrijven dit
gedicht over. Maar dan moet het schrijven ook
extra keurig zijn, want daar kun je ook een
prijs mee verdienen_
Nu mogen jullie zelf kiezen aan welken
wedstrijd je deelneemt, maar het spreekt van
zelf, dat een nichtje of neefje van 13 jaar, die
den schrijfwedstrijd kiest, niet zoo'n groote kans
op een prijs maakt, want die schrijfwedstrijd is
voor de jongeren bedoeld. Nu kan ik wel zeggen:
tot 8 of 9 jaar moet je dat gedicht overschrijven,
wie ouder is maakt den anderen wedstrijd.
Maar als er dan is zoo'n echte knappe bol
van 8 jaar, die met de grooten mee. wil doen,
dan zou dat niet mogen.
Nee hoor, ik -laat jullie zelf kiezen.
Op alle inzendingen moeten naam, voor
naam, leeftijd en adres vermeld worden.
Ik geef voor eiken wedstrijd 4 PRIJZEN.
Dat is dus 8 BIJ ELKAAR! Heel wat, hé
Jullie hebben den tijd met inzenden tot
ii ii
VRIJDAG 27 NOVEMBER.
De week daaropvolgende hoop ik den uitslag
te geven. Dan komen de prijzen net op Sint
Nicolaas bij jullie. Dat treft prachtig. En ik
beloof je alvast, dat het héél mooie St, Nico-
laas-prijzen zullen zijn 1
Nu, mijn praatje aan jullie is geweldig lang
geworden.
Allemaal heel veel hartelijke groeten van
jullie TANTE TRUUS.