[en geluhKig lachje
DERDE BLAD
FEUILLETON
raHncsWNOVItfSES
Zaterdag 24 October 1931. Mo. 3792
Gemeenteraad.
Land- en Tuinbouw.]
EEN KETELTJE, DAT ER ZIJN MAG.
HET ZOUTENDE ZOUT
Vergadering van den Gemeenteraad van
NIEUWE TONGE, op Dinsdag 20
October, nam. 2 uur.
(Vervolgd).
In verband met de werkloosheid deelt de
VOORZITTER mede, dat er 1200 voor
werkverschaffing op de begrooting is uitgetrok
ken en aan Ged. Staten is gevraagd of er
spoedig aan de verbetering van den Langeweg
wordt) begonnen en of er dan ook rekening
wordt gehouden met de werkloosheid in Nieuwe
Tonge. Hierop is nog geen antwoord ontvangen.
Misschien zal er binnen afzienbaren tijd ook
een begin gemaakt worden met de waterleiding.
De heer TEYL: Dat zal in 't geheel slechts
aan 17 man uit Nieuwe Tonge werk geven.
Er is nu al veel werkloosheid, juist in den tijd,
dat er eigenlijk verdiend moet worden voor den
komenden winter. Er zijn gezinnen, waar er
maar 3 in een volle week verdiend wordt en
daar moet e'en gezin met 6 kinderen van leven.
Kan ook niet bij het Rijk om steun worden aan
geklopt In de steden wordt er zooveel voor
de werkloozen gedaan, waarom hier niet Er
zijn 2 bonden, dus is er gemakkelijk overleg
te plegen.
De VOORZITTER: We hebben een steun
regeling, de heeren Nelisse en Visbeen zitten in
deze commissie. Spr. zou voor den heer Visbeen,
die wethouder werd, den heer Teyl willen aan
wijzen.
De heer TEYL vindt dat goed en wil, dat
ook de bonden er ieder één aanwijzen.
De heer NIEUWENHUIJZEN: Ik zit ook
in die commissie, maar me'en daarvoor nu te
moeten bedanken. Wanneer ik zie op wélke
eenzijdige wijze men de wethouders heeft ge
kozen en rechts geheel heeft uitgeschakeld van
de verantwoordelijkheid, dan meen ik, dat het
't beste is, dat links ook maar de volle ver
antwoordelijkheid dragen moet voor de werk
loosheid. Zij hebben alle macht in handen ge
nomen, dan moeten zij daar de consequentie
maar voor aanvaarden ook.
De heer TEYL: Rechts heft nooit om steun
bij de wethoudersverkiezing wezen vragen, van
zelf houd je er dan geen rekening mee ook.
De heer D. BREESNEE: Sedert jaren is
Nieuwe Tonge heelemaal rechts geweest. Er
is een tijd geweest, dat er zeVen rechtsche
raadsleden waren. Toen burgemeester Overdorp
nog leefde heeft spr. hem eens gevraagd om
het eenige linksche raadslid wethouder te ma
ken, maar toen heeft hij geantwoord: „Wij zul
len over jullie, zonder jullie regeeren". In lateren
tijd zijn ook Dorst en A. C. Breesnee wethou
der geweest, met links is nooit rekening ge
houden.
De heer NIEUWENHUIJZEN: Er is altijd
gezegd: we doen in Nieuwe Tonge aan geen
politiek, maar nu blijkt dan wel, dat men wel
terdege aan politiek doet. Misschien is het vroe
ger wel een fout van rechts geweest, daar kan
spr. niet over oordeelen, maar nu valt links
dan toch in dezelfde fout. Spr. wil het niet be-
critiseeren, maar constateert alle'en het feit en
meent, dat als links alle verantwoordelijkheid
op zich neemt, zij ook de verantwoordelijkheid
van de werkloosheid maar dragen moet. Er
zitten hier nu menschen aan het bewind, die
wel terdege aan politiek doen en slechts twee
partijen zien: de bezittende en niet-bezittende
klasse. De niet-bezittende klasse strooit haat in
de harten van de arbeiders tegen de bezittende
klasse en dat kan nooit in het belang zijn van
land en volk, ook niet van deze gemeente. De
Antirev. partij is een nationale partij, d. w. z.
zij vertegenwoordigt alle maatschappelijke groe
pen uit het volk. Er moet samenwerking zijn,
dat is in het belang van de gemeente, vooral in
een tijd als deze, nu de economische inzinking
overal haar stempel op drukt.
Weth. VISBEEN: Ik behartig de belangen
van de arbeiders. Dat heeft met politiek niets
te maken. Van politiek kan de arbeider niet
bestaan. Wanneer Nieuwenhuijzen uit de com
missie gaat, laat hij zijn eigen broeders in
de steek.
De heer NIEUWENHUIJZEN: Dat is vol
strekt niet waar. Ik hoop de belangen der ar
beiders en der werkloozen te blijven behartigen
en te steunen waar ik kan.
De heer VAN ALPHEN: Ik ben tegen alle
bonden. De niet-georganiseerden worden er de
dupe van. Als er nood is moeten allen ge
holpen worden. Ik zou wel willen geven als
er maar was.
Weth. VISBEEN: Van Alphen is winkelier,
melkboer en vrachtrijder. Als zoodanig stelt hij
gezamenlijk met anderen den prijs van de melk
vast en ook worden in overleg met anderen de
vrachttarieven vastgesteld. Nu mag hij gewe
tensbezwaar tegen organisatie hebben, maar wat
hij in 't belang van zijn eigen portemonnaie doet
is niet anders dan organisatie. Waarom mag
hij het voor eigen belang wel doen en zouden
de arbeiders dat niet mogen doen?
De VOORZITTER: Daar is nu genoeg over
gesproken. Laten we de voorzitters van de beide
bonden, Kievit en van Sliedrecht, in de com
missie benoemen. In plaats van den 'heer Nieu
wenhuijzen benoemt spr. den heer v. Alphen.
De heer VAN ALPHEN: Ik bedank, ik heb
volstrekt geen tijd.
De VOORZITTER: Nu moeten we niet alle
maal gaan' bedanken, daar wordt de zaak niet
mee gediend. Spr. stélt voor, dat er ook door
de patroonsvereeniging één wordt aangewezen.
Aldus wordt besloten.
De heer BREESNEE: Kan de diaconie ook
niet wat helpen. Er is toen gevraagd of zij geen
subsidie kon geven, wat is het antwoord ge
weest
De VOORZITTER De diaconie zegt, dat ze
zelf al veel doet voor Nieuwe Tonge.
De heer BREESNEE: Dat dient dan ook wel.
De heer NIEUWENHUIJZEN: Het is ge-
wenscht, dat er met de diaconie over gesproken
wordt. Zij zit er goed voor en in dezen ma-
laisetijd valt er heel wat te doen. De werk
loozen gaan op 't oogenblik voor. Men kan de
menschen niet zonder inkomen laten zitten. Wat
de begrooting betreft zegt spr. te vreezen, dat
het nadeelig saldo nog wel zal worden over
troffen. Bovendien zijn de posten heel scherp
gesteld, zoo b.v. het wegenonderhoud, waar
verleden jaar nog 2200 voor was uitgetrokken
en nu maar 700. Kan men met zoo'n luttel
bedrag toekomen
De VOORZITTER: Er ligt nog volop kei
slag om de putten dicht te maken. De wegen
zijn het laatste jaar dik bestrooid. We kunnen
het voor één jaar wel met wat minder pro-
beeren.
Weth. PRINCE: De wegen zijn nu over het
algemeen wel goed.
De heer NIEUWENHUIJZEN: De dijk naar
mijn boerderij is anders slecht, als er één bui
regen valt, is het een modderpoel. Dan vraagt
spr. waarom de post: onderhoud urinoirs, van
16.61 op 60 is gebracht.
De VOORZITTER: De bewoners van Bat-
tenoord hebben om zoodanig een inrichting ge
vraagd. Er is gevraagd aan het bestuur van
den polder Klinkerland of deze polder ook iets
wil bijdragen, maar spr. heeft er nog niets van
gehoord.
De heer NIEUWENHUIJZEN: Ik ben er
tegen die uitgave nu te doen. We zitten nu in
een noodlijdenden tijd 'en moeten aan alle kanten
bezuinigen. Battenoord heeft al zooveel jaren
zonder gedaan en kan dus nog wel wat wachten.
De heer BREESNEE: De polder Klinkerland
bestaat voor 1/s uit Nieuwe Tonge, 2/s uit
Herkingen en Melissant. Die zullen er nooit aan
meewerken. V?e hebben voor Mei geen ver
gadering van de ingelanden en er zal dus wel
niets van komen dit jaar. We kunnen niet
expres een vergadering van de ingelanden uit
schrijven met als punt op de agenda: plaatsing
van een urinoir te Battenoord. (Gelach).
De heer TEYL: Steekt het bedrag maar bij
de werkverschaffing, dan is het beter besteed.
De heer NIEUWENHUIJZEN: Daar voel
ik ook meer voor. Spr. zegt, dat het hem op
viel, dat er 150 staat gevoteerd voor loon
en administratie voor de werkloosheidszorg. Spr.
zegt, dat dit wel in secretarietijd gebeurt, waar
om moet dat afzonderlijk betaald worden Er
wordt al zooveel aan ambtenaarssalarissen uit
gegeven.
De VOORZITTER: Als correspondent der
arbeidsbemiddeling en administratieloon voor de
werkloosheidszorg wordt er 100 uitgetrokken.
Er is 50 bij voor drukloon van kaarten enz.
Er zijn gemeenten, waar men eens zooveel er
voor uittrekt. De ambtenaar hier heeft slechts
500. Er zijn gemeenten met een zelfde zielen
tal, die 1800 betalen. Het bedrag is dus niet
zoo hoog.
De heer NIEUWENHUIJZEN vindt, dat er
genoeg aan ambtenaarssalarissen wordt uitge
keerd en dat het niet noodig is het voorbeeld
van andere gemeenten te volgen. Eén moet ten
slotte de eerste wezen om te bezuinigen.
In stemming gebracht om deze post te schrap
pen, wordt besloten haar te handhaven, met de
stemmen der heeren Van Alphen, Breesnee en
Nieuwenhuijzen tegen.
De gemeenterekening 1930 wordt met alge-
meene stemmen voorloopig goedgekeurd.
Tot lid in het bestuur der waterleiding wordt
met 6 stemmen (1 blanco) herbenoemd de heer
Breesnee.
Weth. VISBEEN: Is het niet het beste, dat
we net -doen als bij de gascommissie, dat een
bestuurslid van de waterleiding tevens raadslid
moet zijn, dan kan de Raad wat op de hoogte
blijven met wat er gebeurt.
De heer BREESNEE: De voorzitter is lid van
het bestuur der waterleiding, hem kun je vragen
hoe het er mee staat.
toovert gij op het gezicht van Uw baby,
wanneer gij de gesmette en stukke plekken
van zijn huidje inwrijft met Parol en verder
drooghoudt met Parolpoeder.
De VOORZITTER: Meestal worden de
zaken in besloten kring behandeld.
De heer NIEUWENHUIJZEN: Alles wordt
in besloten kring afgedaan. Het is toch een
publieke zaak
De heer BREESNEE: Ik kan niets zeggen,
want in de vorige vergadering van de water
leiding is ons geheimhouding opgelegd.
Machtiging wordt verleend tot het doen van
enkele af- en overschrijvingen.
De benoeming van een gemeente-opzichter
wordt in gesloten- zitting besproken.
De heer NIEUWENHUIJZEN merkt op, dat
hij wat betreft de periodieke aftreding als lid
der gascommissie nog op hetzelfde standpunt
staat als voorheen. De heer De Wilde heeft
gedacht, dat het tegen zijn persoon ging, en hij
ziet er spr. nog boos om aan, maar dat is
absoluut het geval niet geweest.
De VOORZITTER: In andere gemeenten
doen ze het ook, het kan hier ook wel.
De heer BREESNEE: Het is niet goed als
men telkens moet aftreden en er anderen in de
plaats komen. Men moet er zich eerst inwerken
en als men eenmaal op de hoogte is, komt er
weer een ander, die ook weer nieuweling is.
Spr. vraagt hoe het eigenlijk zit met die gas
fabriek. Het gas wordt al slechter en duurder.
Men mag onderhand wel twee brillen opzetten
om wat te lezen.
De VOORZITTER: Dat zal dan niet aan
het gas, maar aan den bril liggen.
Weth. VISBEEN: Men kan bij het gaslicht
niets meer doen, zoo slecht is het.
De VOORZITTER: Ik zal er met den direc
teur der gasfabriek over spreken.
De heer BREESNEE: Het is daar een echte
afzettersboel. Ik liet een strijkijzer repareeren en
ze rekenden voor één kwartier arbeid 70 cent.
De VOORZITTER sluit de vergadering.
EEN BELANG VOOR DEN
FLAKKEESCHEN LANDBOUW.
Zooals misschien bekend is, heeft de Fran-
sche aardappelboer behalve van alle gewone
aardappelziekten ook nog last van een insect:
de Coloradokever. Dit diertje heeft in- Amerika,
waar het thuis hoort, reeds geweldige schade
aangericht ën is nu zijn vernielend werk in
Frankrijk begonnen.
Frankrijk echter heeft een belangrijken uit
voer naar Engeland en daar is men bang ge
worden voor besmetting vanuit Frankrijk en
heeft daarom aangedrongen op maatregelen. In
de zitting van het Engelsche Lagerhuis van
6 October j.l., in antwoord op een vraag van
Sir Douglas Newton, verklaarde de minister,
Sir John Gilmom: „Ik weet zeer wel welke
gevaren dreigen en men heeft mij geadviseerd,
dat krachtige maatregelen noodig zijn. Ik heb
mij voorgenomen binnen eenige dagen ingevolge
de wet op de plantenziekten een besluit te
teekenen om vanaf 15 Maart a.s. te verbieden
den invoer van aardappels, die ergens in Frank
rijk zijn verbouwd en van boomkweekers-arti-
kelen, die gekweekt zijn op een afstand van
minder -dan 200 K.M. van een met Colorado
kevers besmette plaats. Bovendien zal van 15
Maart tot 14 October verboden zijn de invoer
van groenten, die op minder dan 200 K.M.
afstand van zoo'n plaats zijn verbouwd."
Dit besluit kan van beteekenis zijn voor
Nederland, want de Ejansche invoer in Enge
land van vroege aardappels was altijd van zeer
veel belang. In 1930 werd in Engeland vanuit
Frankrijk ingevoerd ongeveer 110.000 ton ter
waarde van 800.000 pond sterling en in 1929
was dit 120.000 ton met een waarde van ruim
een millioen pond.
Ongetwijfeld zal dit besluit allereerst van
belang zijn voor de Engelsche telers van vroege
aardappels, maar het is zéér te betwijfelen of
die in staat zullen zijn den Franschen invoer
te vervangen door Engelsch product en hiervan
zullen dan waarschijnlijk hoogere prijzen het
gevolg zijn.
Voor onze tuinbouwers en voor anderen, die
vroege aardappelen kunnen verbouwen, zit hier
in zeker een buitenkansje. Ik zou daarom onze
Flakkeesche landbouwers sterk dit geval onder
de aandacht willen brengen. Klimaat en grond
zijn hier beide zeer geschikt voor vroege aard
appels.
Zoodra iets meer bekend zal zijn over deze
zaak, zal ik onze landbouwers hiermee dadelijk
in kennis stellen.
M. B. SMITS,
Hoofd der Lagere Landbouwschool.
Sommelsdijk.
RIJKSSTEUN VOOR SUIKERBIETEN.
Wetsvoorstel tot voortzetting der regeling
voor de campagne 1932.
De regeering stelt zich voor om in verband
met den toestand, waarin de suikerbietencultuur
zich thans nog bevindt, ook voor de campagne
1932 aan genoemde cultuur steun toe te zeggen
in den vorm van een garantie uit 's Rijkskas.
Hiertoe is thans een nota van wijziging op
de begrooting van Binnenlandsche Zaken en
Landbouw ingediend, waarbij voor steun aan
de suikerbietenverbouwers een memoriepost
wordt uitgetrokken. Gezien den toestand van
's rijks schatkist meent de regeering deze ga
rantie-regeling niet verder te mogen doen gaan
dan die voor de campagne 1931. De werking
der garantie zal echter gunstiger zijn dan het
vorige jaar, omdat thans het wetsvoorstel ter
zSke zoo tijdig wordt ingediend, dat de land
bouwers bij het opmaken van hun zaaiplan
ruimschoots gelegenheid hebben, ieder voor zich
rekening te houden met de vooruitzichten, welk
de ontwerpregeling hun zal bieden. De regee
ring meent dan ook, dat een der belangrijkste
factoren, welke hebben medegewerkt tot het
bereiken van een uitzaai van slechts 62 van
die in 1930, ten behoeve van de campagne 1932
bij de totstandkoming van de onderhavige rege
ling is geëlimineerd.
Ten einde verzekerd te zijn van de meest
practische toepassing der regeling, heeft de mi
nister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw
er naar gestreefd, in verband met de ervaringen
bij de uitvoering der garantiewet 1931 verkre
gen, de uitvoering dezer regeling voor de „com
missie in zake steun aan de suikerbietenteelt"
te vergemakkelijken. Daartoe zijn de commissie
eenige ruimere bevoegdheden verstrekt.
De algemeene lijnen, volgens welke de voor
gestelde garantieverleening zal kunnen geschie
den, zijn neergelegd in een plan van uitvoering,
waaraan het volgende is ontleend
De garantie wordt verleend tot een bedrag
overeenkomende met ten hoogste 4.50 per
1000 K.G. garantiebieten. Als garantiebieten
wordt per bietenteler aangemerkt een hoeveel
heid, overeenkomende met 80 van zijn ge
middelde binnenlandsche productie, resp. van
die zijner rechtsvoorgangers, over de jaren 1928,
1929 en 1930. De garantie wordt verlaagd
a. in verband met den suikerprijs volgens
een schaal, aanvangende bij een prijs van 8.56
en eindigende bij een prijs van 12.36, en wel
in dier voege, dat tot 9.73 de garantie wordt
verlaagd met 7/io van hetgeen de suikerprijs
8.56 te boven gaat en boven 9.73 voorts
met 14/io van hetgeen de suikerprijs 973 te
boven gaat
b. met een half van hetgeen de gezamen
lijke opbrengst van pulp en melasse de som
van 4.— per 1000 K.G. bieten te boven gaat.
Op nader te bepalen voorwaarden1 kunnen
aan de fabrieken voorschotten op de garantie
worden verleend.
Het voorstel van de regeering tot steun aan
de suikerbietentelers voor de campagne 1932 is
vrijwel woordelijk gelijk aan dat, hetwelk in het
begin van dit jaar is aangenomen. Nochtans
verwacht zij daarvan een gunstiger effect dan
ten opzichte van de vorige steunregeling het
geval is geweest, omdat zij meent, dat door de
vroegere indiening van haar voorstel de land
bouwers bij de vaststelling van him zaaiplan
daarmede rekening kunnen houden.
Naar onze meening moet de voorgestelde
steun evenals verleden jaar als onvoldoende
worden beschouwd. Echter is ons bekend, dat
een voorstel van Kamerleden om de suikerbie
tencultuur meer loonend te maken in voorberei
ding is. Wordt dit voorstel aangenomen, dan
zal de bietenteelt in vergelijking met andere
cultures meer aanlokkelijk worden. Wij zouden
onze regeering en onze volksvertegenwoordiging
op het hart willen binden dit voorstel aan te
nemen in verband met- de noodzakelijkheid de
suikerbietenteelt, waaraan ook uit een maat
schappelijk oogpunt zoo groote belangen zijn
verbonden, voor den verbouwer loonend te doen
zijn en tevens om te verhinderen, dat de uitvoe
ring van de Tarwewet door onmatige uitbrei
ding van de met tarwe bezaaide oppervlakte
in gevaar zal worden gebracht.
H. MOLHUYSEN.
(Alg. Ned. Landbbl.)
UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD.
(Nadruk verboden).
Enkele wenken betreffende het kweeken van
Azalea's.
Deze rotsplant behoort niet tot de gemakke
lijk te kweeken planten. De meeste Azalea's
sterven door te groote droogte, want als deze
plant te lang onbegoten blijft, of aan de vrije
lucht of aan de zon wordt blootgesteld, ver
droogt niet alleen de aarde, waarin ze geplant
is, maar ook de fijne haarwortels verdrogen.
Deze verdroogde wortels zijn dan niet meer in
staat water op te zuigen, al geeft men dan later
nog zoo veel. Integendeel ontstaat dan, door
te overvloedig vocht, rotting der wortels en
de plant gaat langzamerhand dood. Hoe dik
wijls de Azalea moet begoten worden, hangt
af van jaargetijde en standplaats. De bloeiende
plant, die aan of bij het raam staat, moet bijna
dagelijks begoten worden, als de aarde aan de
oppervlakte niet nog duidelijk merkbaar vochtig
is. Tegen urenlangen zonneschijn moeten de
potten beschermd worden trouwens gedu-
renden den geheelen bloeitijd mag de g e h e e 1 e
plant niet aan te feilen zonneschijn worden
blootgesteld. Wie een tuin heeft, mag in geen
Zaterdagmiddag werd in de Nieuwe Haven te Rotterdam een groote stoomketel van ongeveer
20.000 K.G, gewicht te water gelaten. Met een geweldige plons ging het gevaarte te
water en veroorzaakte een prachtige waterfontein. 1
DOOR
H. KINGMANS.
28)
„Neen", antwoordde Gretha, vol overtuiging.
„Zij is, van menschelijk standpunt gezien, ver
klaarbaar, maar zij deugt niet. Als het goed
was, dan had je oom met vreugde moeten toe
stemmen in je moeders bezoek, blij, dat het in
orde kwam met de verkeerde, van- God niet
gewilde verhouding."
„Dat begrijp ik. Die daad is dus af te keuren.
Maar hoe kun je die nu verklaarbaar maken
Als jij nu eens in hetzelfde geval verkeerd hadt?"
„Dergelijke vragen heb je wel eens meer ge
steld. Het is verbazend moeilijk, er een ant
woord op te geven. Feitelijk kan het niet, om
dat ik mij dien toestand eenvoudig niet kan
indenken. Het is best mogelijk, dat ik precies
zoo zou handelen, als je oom."
„Meen je dat heusch?"
„Inderdaad. Ik scherts niet. Ons gesprek is
toch te ernstig, om grapjes te verkoopen. Het
gaat tenslotte over de hoogste, geestelijke waar
den van het leven. Het is best mogelijk, dat ik
precies zoo handelen zou. Een andere vraag is,
of ik er op den duur vrede mede hebben zou.
Dat geloof ik niet. Ik geloof, dat God mij zou
doen inzien, dat ik verkeerd handelde."
„En mijn oom dan
„Ik ken den gemoedstoestand van je oom niet.
Maar het is volstrekt niet onmogelijk, het is heei
waarschijnlijk, als het tenminste goed is, dat hij
er geen vrede mee heeft en tot inkeer komt.
Daarom heb ik hem ook gezegd, dat ik je moe
der nog niet op de hoogte zal stellen en dat
hij er nog e'ens over denken moet. Wie weet,
of hij morgen niet veranderd is. En dan is alles
in orde."
„Ik geloof, dat ik je nu beter ga begrijpen",
zei Marianne, langzaam sprekend. „Maar", on
middellijk kwam de 'twijfel weer op, „als oom
nu eens niet van standpunt verandert Dat is
toch ook zeer goed mogelijk."
Deze vraag, die volkomen logisch was, had
Gretha verwacht. Zij hoopte vurig, dat Leer-
mans tot zelfinkeer zou komen en zijn zuster
zou willen ontvangen. Dat behoorde zoo. Het
was goed voor zijn eigen gemoedsrust. Het was
goed voor Mevrouw Meyenbeek. Maar het zou
ook goed1 voor Marianne, die zoekende ziel, zijn.
Zeer zeker ging zij dan beter beseffen, wat het
beteekent, in waarheid Christen te zijn.
Zij hoopte het ook vurig in het algemeen'. Hier
k ,^eermans' a' was hij dan een heel gewoon
arbeider, die hard moest werken voor zijn dage-
lijksch brood, de gelegenheid, e'en zoutend zout
te zijn Hier kon hij toonen, dat om Christus'
wil veel vergeven wordt
„Je antwoordt niet Het is toch ook mogelijk,
dat 00* ™e|t van gedachten verandert En dan
blijft er van je redeneering toch niets over
Gretha zweeg, niet omdat zij om een' ant
woord verlegen was, maar omdat zij zich even
onbehagelijk gevoelde: Marianne sprak weer zoo
cynisch, zoo bitter. A1 s de Christenen, over-
legde zij, nu eens werkelijk meer streefden naar
de volmaaktheid, waarvan zij zooeven gesproken
had, zou er dan -door den wereldling niet minder
spottend en cynisch over hen gesproken worden?
't Was, of Marianne zag, dat Gretha niet
prettig gestemd was over haar scherp, op den
man af vragen. En dat speet haar oprecht.
„J-e moet me niet verkeerd begrijpen, Greet,"
zeide zij hartelijk. „Ik bedoel je niet te kwetsen.
Ik vraag je alleen, om op de hoogte te komen.
Misschien is de manier, waarop ik het doe, niet
goed. Vergeef me die dan. Maar ik tast in het
duister. Ik wil het weten, omdat hier voor mijn
besef zooveel raadselachtigs schuilt. Ik zoek een
verklaring."
Gretha Kleefstra herstelde zich.
„Ik neem je niets kwalijk", zeide zij. „Ik be
grijp je vragen. Het spijt mij, dat ik je niet kan
overtuigen. En tóch kan ik het niet anders zeg
gen. Het zou heel eenvoudig zijn, als gezegd
kon worden, met eerbied gesproken, dat Chris
tenen zondelooze wezens waren. Dan konden
zij geen verkeerde dingen doen. En dan be
hoefden' vragen, als je nu stelt, niet in je op
te komen. Wat was alles dan eenvoudig. Maar
zoo is het nu eenmaal niet. Christenen doen
zonde, al beschreien ze die later en al vechten
zij er hard tegen, om geen zonde te doen. Van
daar de handelwijze van je oom. Ik hoop vurig,
dat hij het verkeerde er van inziet. En als hij
dat niet inziet, of, beter gezegd want hij
weet het wel! als hij zijn hart verhardt,
dan zal je moeder, dan zal ook jij dat moeten
dragen. Én dan zegt dat niets ten nadeele van
het Christendom. De fout is, dat op de Christe
nen wordt gezien, terwijl het oog op den Chris
tus moet worden geslagën. Menschen stellen
:ahijd teleur. God en de Heere Jezus niet, nooit.
In Zijn kracht kunnen wij alles dragen."
Gretha sprak met een ongekende warmte, die
zich onwillekeurig aan Marianne meedeelde. Dat
beteekende evenwel niet, dat zij tevreden gesteld
was.
„Ik hoop je later beter te kunnen begrijpen",
zeide zij, „Thans is mij alles vrijwel nog duister.
Ik hoop intusschen, dat je vermoedens uitkomen
en dat oom van gedachten verandert. Al was
het alleen maar terwille van moeder."
„Ik hoop het me' )e- Wij moeten maar ge
duldig wachten."
Marianne verliet het gemeenschappelijk ver
trek, om bij de deur zich plotseling om te
wenden.
„Zeg, Greet, weet mijn oom, wie i k ben
„Neen, neen. Hij weet van niets. Je naam
heeft hij wel gehoord, maar die is hem wel niet
bijgebleven. Het beste is, dat hij het niet te
weten komt, althans voorloopig niet."
„Ik ben er blij om, dat je niets hebt gezegd.
Het zou maar een gewrongen verhouding geven.
En dat, terwijl ik zijn verpleegster ben."
Inderdaad was Leermans niet op de hoogte.
Hem was de naam der zuster wel genoemd, maar
hij was dien vergeten. Bovendien had hij ook
niet bepaald stil gestaan bij den naam van den
overleden man zijner zuster, dien de hoofdver
pleegster hem had genoemd.
Over het gesprek, dat door zijn botheid zoo
plotseling geëindigd was, dacht hij na. Het speet
hem voor zuster Kleefstra. Zij meende het heel
goed en zij had haar boodschap aan hem best
gedaan, maar zij kende het verleden niet. Het
was hem niet mogelijk, zijn zuster te ontvangen.
Zij had het er waarlijk niet naar gemaakt. Zij
had de heele familie links laten liggen en zij
was, naar den mensch gesproken, de oorzaak
van den dood hunner moeder, die het verdriet
niet had kunnen dragen. Al die jaren had zij
gedaan, alsof er in geheel Nederland niet een
Leermans bestond. En nu, nu zij in moeilijk
heden verkeerde, herinnerde zij zich opeens, dat
zij misschien nog een broer had. Waarom had
zij, als het meenes was, niet naar hen ge
ïnformeerd Doordat zij van zijn ongeluk ver
nam en hoorde, dat hij In dit ziekenhuis was
opgenomen, wilde zij het plotseling in orde ma
ken. Waarom
Er flitste een gedachte door zijn hoofd: als
dit nu eens Gods weg en leiding was Als
hem dat ongeluk nu eens moest overkomen, op
dat zijn zuster hem kon bezoeken en dat oude
zeer te niet kon worden gedaan
Maar neen die gedachte moest hij loslaten.
Zóó moest hij zijn ongeluk niet beschouwen,
't Was zuiver een toevallige samenloop der om
standigheden, dat zij te weten was gekomen, hoe
hij hier lag.
De gedachte, die hij kwijt wilde zijn, liet hem
niet los. Het was immers zijn rotsvaste over
tuiging, dat er geen toeval bestond Was alles
niet in de hand van God, Die de haren des
hoofds telt en het muschje niet vergeet Het
was volstrekt niet onmogelijk, dat hem dat
ongeluk juist was overkomen, om
Doch neen daarvoor was toch geen ongeluk
noodig Als het zijn zuster werkelijk ernst ware
geweest, dan had zij toch naar hem of de andere
broers of zusters kunnen informeeren
Zocht hij nu uitvluchten Was het niet een
drogrede, die hem beroerde Hij ging het ge-
looven. Al w a s het waar, dat door zijn on
geluk de aandacht van zijn zuster op hem ge
vallen was, moest hij dan daarvoor niet dank
baar zijn Lag het aan hem, om te beoordeelen,
hoe de gang van zaken moest zijn? Had hij
de draden van het leven in handen Als zij
het in ernst goed wilde maken, moest hij zich
dan niet vergevingsgezind toonen Mocht hij
dan toenadering afwijzen
Hij had met eenige botte woorden, waarvan
hij ten aanzien van die bemiddelende zuster
spijt had, ze te hebben gezegd, den pas tot toe
nadering afgesneden. Maar hij had er toch
geen vrede mee. En naarmate de morgen ver
liep, werd hij er onrustiger onder.
Aan Marianne, die, hoe moeilijk het haar
ook viel, hem opgewekt behandelde, gaf hij af
wezige, soms heel verkeerde antwoorden. Hij
had zijn gedachten er niet bij. Die zaten elders.
„Komt die zuster van vanmorgen vandaag
nog op de zaal vroeg hij plotseling, nadat
Marianne een anderen patiënt geholpen had.
„Wie bedoel je, Leermans vroeg Marianne,
hem overigens wel begrijpend. „Er zijn hier
zooveel zusters."
„Dat is waar. Maar is zij niet de chef of zoo
Zuster Leef of Kleef
„O, zuster Kleefstra Ja, die is hoofdver
pleegster. Maar het is volstrekt niet zeker, dat
zij vandaag hier nog komt. Of u moest haar
persé willen spreken? Dan zal ik het haar
zeggen en dan komt zij vast."
„Neen, neen, dat is niet noodig", aarzelde hij.
„Dan spreek ik haar toch morgen wel. 'k Heb
haar wel iets te zeggen
„Zal ik vragen, of zuster Kleefstra] straks