[en geluhKig lachje DERDE BLAD FEUILLETON raHncsWNOVItfSES Zaterdag 24 October 1931. Mo. 3792 Gemeenteraad. Land- en Tuinbouw.] EEN KETELTJE, DAT ER ZIJN MAG. HET ZOUTENDE ZOUT Vergadering van den Gemeenteraad van NIEUWE TONGE, op Dinsdag 20 October, nam. 2 uur. (Vervolgd). In verband met de werkloosheid deelt de VOORZITTER mede, dat er 1200 voor werkverschaffing op de begrooting is uitgetrok ken en aan Ged. Staten is gevraagd of er spoedig aan de verbetering van den Langeweg wordt) begonnen en of er dan ook rekening wordt gehouden met de werkloosheid in Nieuwe Tonge. Hierop is nog geen antwoord ontvangen. Misschien zal er binnen afzienbaren tijd ook een begin gemaakt worden met de waterleiding. De heer TEYL: Dat zal in 't geheel slechts aan 17 man uit Nieuwe Tonge werk geven. Er is nu al veel werkloosheid, juist in den tijd, dat er eigenlijk verdiend moet worden voor den komenden winter. Er zijn gezinnen, waar er maar 3 in een volle week verdiend wordt en daar moet e'en gezin met 6 kinderen van leven. Kan ook niet bij het Rijk om steun worden aan geklopt In de steden wordt er zooveel voor de werkloozen gedaan, waarom hier niet Er zijn 2 bonden, dus is er gemakkelijk overleg te plegen. De VOORZITTER: We hebben een steun regeling, de heeren Nelisse en Visbeen zitten in deze commissie. Spr. zou voor den heer Visbeen, die wethouder werd, den heer Teyl willen aan wijzen. De heer TEYL vindt dat goed en wil, dat ook de bonden er ieder één aanwijzen. De heer NIEUWENHUIJZEN: Ik zit ook in die commissie, maar me'en daarvoor nu te moeten bedanken. Wanneer ik zie op wélke eenzijdige wijze men de wethouders heeft ge kozen en rechts geheel heeft uitgeschakeld van de verantwoordelijkheid, dan meen ik, dat het 't beste is, dat links ook maar de volle ver antwoordelijkheid dragen moet voor de werk loosheid. Zij hebben alle macht in handen ge nomen, dan moeten zij daar de consequentie maar voor aanvaarden ook. De heer TEYL: Rechts heft nooit om steun bij de wethoudersverkiezing wezen vragen, van zelf houd je er dan geen rekening mee ook. De heer D. BREESNEE: Sedert jaren is Nieuwe Tonge heelemaal rechts geweest. Er is een tijd geweest, dat er zeVen rechtsche raadsleden waren. Toen burgemeester Overdorp nog leefde heeft spr. hem eens gevraagd om het eenige linksche raadslid wethouder te ma ken, maar toen heeft hij geantwoord: „Wij zul len over jullie, zonder jullie regeeren". In lateren tijd zijn ook Dorst en A. C. Breesnee wethou der geweest, met links is nooit rekening ge houden. De heer NIEUWENHUIJZEN: Er is altijd gezegd: we doen in Nieuwe Tonge aan geen politiek, maar nu blijkt dan wel, dat men wel terdege aan politiek doet. Misschien is het vroe ger wel een fout van rechts geweest, daar kan spr. niet over oordeelen, maar nu valt links dan toch in dezelfde fout. Spr. wil het niet be- critiseeren, maar constateert alle'en het feit en meent, dat als links alle verantwoordelijkheid op zich neemt, zij ook de verantwoordelijkheid van de werkloosheid maar dragen moet. Er zitten hier nu menschen aan het bewind, die wel terdege aan politiek doen en slechts twee partijen zien: de bezittende en niet-bezittende klasse. De niet-bezittende klasse strooit haat in de harten van de arbeiders tegen de bezittende klasse en dat kan nooit in het belang zijn van land en volk, ook niet van deze gemeente. De Antirev. partij is een nationale partij, d. w. z. zij vertegenwoordigt alle maatschappelijke groe pen uit het volk. Er moet samenwerking zijn, dat is in het belang van de gemeente, vooral in een tijd als deze, nu de economische inzinking overal haar stempel op drukt. Weth. VISBEEN: Ik behartig de belangen van de arbeiders. Dat heeft met politiek niets te maken. Van politiek kan de arbeider niet bestaan. Wanneer Nieuwenhuijzen uit de com missie gaat, laat hij zijn eigen broeders in de steek. De heer NIEUWENHUIJZEN: Dat is vol strekt niet waar. Ik hoop de belangen der ar beiders en der werkloozen te blijven behartigen en te steunen waar ik kan. De heer VAN ALPHEN: Ik ben tegen alle bonden. De niet-georganiseerden worden er de dupe van. Als er nood is moeten allen ge holpen worden. Ik zou wel willen geven als er maar was. Weth. VISBEEN: Van Alphen is winkelier, melkboer en vrachtrijder. Als zoodanig stelt hij gezamenlijk met anderen den prijs van de melk vast en ook worden in overleg met anderen de vrachttarieven vastgesteld. Nu mag hij gewe tensbezwaar tegen organisatie hebben, maar wat hij in 't belang van zijn eigen portemonnaie doet is niet anders dan organisatie. Waarom mag hij het voor eigen belang wel doen en zouden de arbeiders dat niet mogen doen? De VOORZITTER: Daar is nu genoeg over gesproken. Laten we de voorzitters van de beide bonden, Kievit en van Sliedrecht, in de com missie benoemen. In plaats van den 'heer Nieu wenhuijzen benoemt spr. den heer v. Alphen. De heer VAN ALPHEN: Ik bedank, ik heb volstrekt geen tijd. De VOORZITTER: Nu moeten we niet alle maal gaan' bedanken, daar wordt de zaak niet mee gediend. Spr. stélt voor, dat er ook door de patroonsvereeniging één wordt aangewezen. Aldus wordt besloten. De heer BREESNEE: Kan de diaconie ook niet wat helpen. Er is toen gevraagd of zij geen subsidie kon geven, wat is het antwoord ge weest De VOORZITTER De diaconie zegt, dat ze zelf al veel doet voor Nieuwe Tonge. De heer BREESNEE: Dat dient dan ook wel. De heer NIEUWENHUIJZEN: Het is ge- wenscht, dat er met de diaconie over gesproken wordt. Zij zit er goed voor en in dezen ma- laisetijd valt er heel wat te doen. De werk loozen gaan op 't oogenblik voor. Men kan de menschen niet zonder inkomen laten zitten. Wat de begrooting betreft zegt spr. te vreezen, dat het nadeelig saldo nog wel zal worden over troffen. Bovendien zijn de posten heel scherp gesteld, zoo b.v. het wegenonderhoud, waar verleden jaar nog 2200 voor was uitgetrokken en nu maar 700. Kan men met zoo'n luttel bedrag toekomen De VOORZITTER: Er ligt nog volop kei slag om de putten dicht te maken. De wegen zijn het laatste jaar dik bestrooid. We kunnen het voor één jaar wel met wat minder pro- beeren. Weth. PRINCE: De wegen zijn nu over het algemeen wel goed. De heer NIEUWENHUIJZEN: De dijk naar mijn boerderij is anders slecht, als er één bui regen valt, is het een modderpoel. Dan vraagt spr. waarom de post: onderhoud urinoirs, van 16.61 op 60 is gebracht. De VOORZITTER: De bewoners van Bat- tenoord hebben om zoodanig een inrichting ge vraagd. Er is gevraagd aan het bestuur van den polder Klinkerland of deze polder ook iets wil bijdragen, maar spr. heeft er nog niets van gehoord. De heer NIEUWENHUIJZEN: Ik ben er tegen die uitgave nu te doen. We zitten nu in een noodlijdenden tijd 'en moeten aan alle kanten bezuinigen. Battenoord heeft al zooveel jaren zonder gedaan en kan dus nog wel wat wachten. De heer BREESNEE: De polder Klinkerland bestaat voor 1/s uit Nieuwe Tonge, 2/s uit Herkingen en Melissant. Die zullen er nooit aan meewerken. V?e hebben voor Mei geen ver gadering van de ingelanden en er zal dus wel niets van komen dit jaar. We kunnen niet expres een vergadering van de ingelanden uit schrijven met als punt op de agenda: plaatsing van een urinoir te Battenoord. (Gelach). De heer TEYL: Steekt het bedrag maar bij de werkverschaffing, dan is het beter besteed. De heer NIEUWENHUIJZEN: Daar voel ik ook meer voor. Spr. zegt, dat het hem op viel, dat er 150 staat gevoteerd voor loon en administratie voor de werkloosheidszorg. Spr. zegt, dat dit wel in secretarietijd gebeurt, waar om moet dat afzonderlijk betaald worden Er wordt al zooveel aan ambtenaarssalarissen uit gegeven. De VOORZITTER: Als correspondent der arbeidsbemiddeling en administratieloon voor de werkloosheidszorg wordt er 100 uitgetrokken. Er is 50 bij voor drukloon van kaarten enz. Er zijn gemeenten, waar men eens zooveel er voor uittrekt. De ambtenaar hier heeft slechts 500. Er zijn gemeenten met een zelfde zielen tal, die 1800 betalen. Het bedrag is dus niet zoo hoog. De heer NIEUWENHUIJZEN vindt, dat er genoeg aan ambtenaarssalarissen wordt uitge keerd en dat het niet noodig is het voorbeeld van andere gemeenten te volgen. Eén moet ten slotte de eerste wezen om te bezuinigen. In stemming gebracht om deze post te schrap pen, wordt besloten haar te handhaven, met de stemmen der heeren Van Alphen, Breesnee en Nieuwenhuijzen tegen. De gemeenterekening 1930 wordt met alge- meene stemmen voorloopig goedgekeurd. Tot lid in het bestuur der waterleiding wordt met 6 stemmen (1 blanco) herbenoemd de heer Breesnee. Weth. VISBEEN: Is het niet het beste, dat we net -doen als bij de gascommissie, dat een bestuurslid van de waterleiding tevens raadslid moet zijn, dan kan de Raad wat op de hoogte blijven met wat er gebeurt. De heer BREESNEE: De voorzitter is lid van het bestuur der waterleiding, hem kun je vragen hoe het er mee staat. toovert gij op het gezicht van Uw baby, wanneer gij de gesmette en stukke plekken van zijn huidje inwrijft met Parol en verder drooghoudt met Parolpoeder. De VOORZITTER: Meestal worden de zaken in besloten kring behandeld. De heer NIEUWENHUIJZEN: Alles wordt in besloten kring afgedaan. Het is toch een publieke zaak De heer BREESNEE: Ik kan niets zeggen, want in de vorige vergadering van de water leiding is ons geheimhouding opgelegd. Machtiging wordt verleend tot het doen van enkele af- en overschrijvingen. De benoeming van een gemeente-opzichter wordt in gesloten- zitting besproken. De heer NIEUWENHUIJZEN merkt op, dat hij wat betreft de periodieke aftreding als lid der gascommissie nog op hetzelfde standpunt staat als voorheen. De heer De Wilde heeft gedacht, dat het tegen zijn persoon ging, en hij ziet er spr. nog boos om aan, maar dat is absoluut het geval niet geweest. De VOORZITTER: In andere gemeenten doen ze het ook, het kan hier ook wel. De heer BREESNEE: Het is niet goed als men telkens moet aftreden en er anderen in de plaats komen. Men moet er zich eerst inwerken en als men eenmaal op de hoogte is, komt er weer een ander, die ook weer nieuweling is. Spr. vraagt hoe het eigenlijk zit met die gas fabriek. Het gas wordt al slechter en duurder. Men mag onderhand wel twee brillen opzetten om wat te lezen. De VOORZITTER: Dat zal dan niet aan het gas, maar aan den bril liggen. Weth. VISBEEN: Men kan bij het gaslicht niets meer doen, zoo slecht is het. De VOORZITTER: Ik zal er met den direc teur der gasfabriek over spreken. De heer BREESNEE: Het is daar een echte afzettersboel. Ik liet een strijkijzer repareeren en ze rekenden voor één kwartier arbeid 70 cent. De VOORZITTER sluit de vergadering. EEN BELANG VOOR DEN FLAKKEESCHEN LANDBOUW. Zooals misschien bekend is, heeft de Fran- sche aardappelboer behalve van alle gewone aardappelziekten ook nog last van een insect: de Coloradokever. Dit diertje heeft in- Amerika, waar het thuis hoort, reeds geweldige schade aangericht ën is nu zijn vernielend werk in Frankrijk begonnen. Frankrijk echter heeft een belangrijken uit voer naar Engeland en daar is men bang ge worden voor besmetting vanuit Frankrijk en heeft daarom aangedrongen op maatregelen. In de zitting van het Engelsche Lagerhuis van 6 October j.l., in antwoord op een vraag van Sir Douglas Newton, verklaarde de minister, Sir John Gilmom: „Ik weet zeer wel welke gevaren dreigen en men heeft mij geadviseerd, dat krachtige maatregelen noodig zijn. Ik heb mij voorgenomen binnen eenige dagen ingevolge de wet op de plantenziekten een besluit te teekenen om vanaf 15 Maart a.s. te verbieden den invoer van aardappels, die ergens in Frank rijk zijn verbouwd en van boomkweekers-arti- kelen, die gekweekt zijn op een afstand van minder -dan 200 K.M. van een met Colorado kevers besmette plaats. Bovendien zal van 15 Maart tot 14 October verboden zijn de invoer van groenten, die op minder dan 200 K.M. afstand van zoo'n plaats zijn verbouwd." Dit besluit kan van beteekenis zijn voor Nederland, want de Ejansche invoer in Enge land van vroege aardappels was altijd van zeer veel belang. In 1930 werd in Engeland vanuit Frankrijk ingevoerd ongeveer 110.000 ton ter waarde van 800.000 pond sterling en in 1929 was dit 120.000 ton met een waarde van ruim een millioen pond. Ongetwijfeld zal dit besluit allereerst van belang zijn voor de Engelsche telers van vroege aardappels, maar het is zéér te betwijfelen of die in staat zullen zijn den Franschen invoer te vervangen door Engelsch product en hiervan zullen dan waarschijnlijk hoogere prijzen het gevolg zijn. Voor onze tuinbouwers en voor anderen, die vroege aardappelen kunnen verbouwen, zit hier in zeker een buitenkansje. Ik zou daarom onze Flakkeesche landbouwers sterk dit geval onder de aandacht willen brengen. Klimaat en grond zijn hier beide zeer geschikt voor vroege aard appels. Zoodra iets meer bekend zal zijn over deze zaak, zal ik onze landbouwers hiermee dadelijk in kennis stellen. M. B. SMITS, Hoofd der Lagere Landbouwschool. Sommelsdijk. RIJKSSTEUN VOOR SUIKERBIETEN. Wetsvoorstel tot voortzetting der regeling voor de campagne 1932. De regeering stelt zich voor om in verband met den toestand, waarin de suikerbietencultuur zich thans nog bevindt, ook voor de campagne 1932 aan genoemde cultuur steun toe te zeggen in den vorm van een garantie uit 's Rijkskas. Hiertoe is thans een nota van wijziging op de begrooting van Binnenlandsche Zaken en Landbouw ingediend, waarbij voor steun aan de suikerbietenverbouwers een memoriepost wordt uitgetrokken. Gezien den toestand van 's rijks schatkist meent de regeering deze ga rantie-regeling niet verder te mogen doen gaan dan die voor de campagne 1931. De werking der garantie zal echter gunstiger zijn dan het vorige jaar, omdat thans het wetsvoorstel ter zSke zoo tijdig wordt ingediend, dat de land bouwers bij het opmaken van hun zaaiplan ruimschoots gelegenheid hebben, ieder voor zich rekening te houden met de vooruitzichten, welk de ontwerpregeling hun zal bieden. De regee ring meent dan ook, dat een der belangrijkste factoren, welke hebben medegewerkt tot het bereiken van een uitzaai van slechts 62 van die in 1930, ten behoeve van de campagne 1932 bij de totstandkoming van de onderhavige rege ling is geëlimineerd. Ten einde verzekerd te zijn van de meest practische toepassing der regeling, heeft de mi nister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw er naar gestreefd, in verband met de ervaringen bij de uitvoering der garantiewet 1931 verkre gen, de uitvoering dezer regeling voor de „com missie in zake steun aan de suikerbietenteelt" te vergemakkelijken. Daartoe zijn de commissie eenige ruimere bevoegdheden verstrekt. De algemeene lijnen, volgens welke de voor gestelde garantieverleening zal kunnen geschie den, zijn neergelegd in een plan van uitvoering, waaraan het volgende is ontleend De garantie wordt verleend tot een bedrag overeenkomende met ten hoogste 4.50 per 1000 K.G. garantiebieten. Als garantiebieten wordt per bietenteler aangemerkt een hoeveel heid, overeenkomende met 80 van zijn ge middelde binnenlandsche productie, resp. van die zijner rechtsvoorgangers, over de jaren 1928, 1929 en 1930. De garantie wordt verlaagd a. in verband met den suikerprijs volgens een schaal, aanvangende bij een prijs van 8.56 en eindigende bij een prijs van 12.36, en wel in dier voege, dat tot 9.73 de garantie wordt verlaagd met 7/io van hetgeen de suikerprijs 8.56 te boven gaat en boven 9.73 voorts met 14/io van hetgeen de suikerprijs 973 te boven gaat b. met een half van hetgeen de gezamen lijke opbrengst van pulp en melasse de som van 4.— per 1000 K.G. bieten te boven gaat. Op nader te bepalen voorwaarden1 kunnen aan de fabrieken voorschotten op de garantie worden verleend. Het voorstel van de regeering tot steun aan de suikerbietentelers voor de campagne 1932 is vrijwel woordelijk gelijk aan dat, hetwelk in het begin van dit jaar is aangenomen. Nochtans verwacht zij daarvan een gunstiger effect dan ten opzichte van de vorige steunregeling het geval is geweest, omdat zij meent, dat door de vroegere indiening van haar voorstel de land bouwers bij de vaststelling van him zaaiplan daarmede rekening kunnen houden. Naar onze meening moet de voorgestelde steun evenals verleden jaar als onvoldoende worden beschouwd. Echter is ons bekend, dat een voorstel van Kamerleden om de suikerbie tencultuur meer loonend te maken in voorberei ding is. Wordt dit voorstel aangenomen, dan zal de bietenteelt in vergelijking met andere cultures meer aanlokkelijk worden. Wij zouden onze regeering en onze volksvertegenwoordiging op het hart willen binden dit voorstel aan te nemen in verband met- de noodzakelijkheid de suikerbietenteelt, waaraan ook uit een maat schappelijk oogpunt zoo groote belangen zijn verbonden, voor den verbouwer loonend te doen zijn en tevens om te verhinderen, dat de uitvoe ring van de Tarwewet door onmatige uitbrei ding van de met tarwe bezaaide oppervlakte in gevaar zal worden gebracht. H. MOLHUYSEN. (Alg. Ned. Landbbl.) UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD. (Nadruk verboden). Enkele wenken betreffende het kweeken van Azalea's. Deze rotsplant behoort niet tot de gemakke lijk te kweeken planten. De meeste Azalea's sterven door te groote droogte, want als deze plant te lang onbegoten blijft, of aan de vrije lucht of aan de zon wordt blootgesteld, ver droogt niet alleen de aarde, waarin ze geplant is, maar ook de fijne haarwortels verdrogen. Deze verdroogde wortels zijn dan niet meer in staat water op te zuigen, al geeft men dan later nog zoo veel. Integendeel ontstaat dan, door te overvloedig vocht, rotting der wortels en de plant gaat langzamerhand dood. Hoe dik wijls de Azalea moet begoten worden, hangt af van jaargetijde en standplaats. De bloeiende plant, die aan of bij het raam staat, moet bijna dagelijks begoten worden, als de aarde aan de oppervlakte niet nog duidelijk merkbaar vochtig is. Tegen urenlangen zonneschijn moeten de potten beschermd worden trouwens gedu- renden den geheelen bloeitijd mag de g e h e e 1 e plant niet aan te feilen zonneschijn worden blootgesteld. Wie een tuin heeft, mag in geen Zaterdagmiddag werd in de Nieuwe Haven te Rotterdam een groote stoomketel van ongeveer 20.000 K.G, gewicht te water gelaten. Met een geweldige plons ging het gevaarte te water en veroorzaakte een prachtige waterfontein. 1 DOOR H. KINGMANS. 28) „Neen", antwoordde Gretha, vol overtuiging. „Zij is, van menschelijk standpunt gezien, ver klaarbaar, maar zij deugt niet. Als het goed was, dan had je oom met vreugde moeten toe stemmen in je moeders bezoek, blij, dat het in orde kwam met de verkeerde, van- God niet gewilde verhouding." „Dat begrijp ik. Die daad is dus af te keuren. Maar hoe kun je die nu verklaarbaar maken Als jij nu eens in hetzelfde geval verkeerd hadt?" „Dergelijke vragen heb je wel eens meer ge steld. Het is verbazend moeilijk, er een ant woord op te geven. Feitelijk kan het niet, om dat ik mij dien toestand eenvoudig niet kan indenken. Het is best mogelijk, dat ik precies zoo zou handelen, als je oom." „Meen je dat heusch?" „Inderdaad. Ik scherts niet. Ons gesprek is toch te ernstig, om grapjes te verkoopen. Het gaat tenslotte over de hoogste, geestelijke waar den van het leven. Het is best mogelijk, dat ik precies zoo handelen zou. Een andere vraag is, of ik er op den duur vrede mede hebben zou. Dat geloof ik niet. Ik geloof, dat God mij zou doen inzien, dat ik verkeerd handelde." „En mijn oom dan „Ik ken den gemoedstoestand van je oom niet. Maar het is volstrekt niet onmogelijk, het is heei waarschijnlijk, als het tenminste goed is, dat hij er geen vrede mee heeft en tot inkeer komt. Daarom heb ik hem ook gezegd, dat ik je moe der nog niet op de hoogte zal stellen en dat hij er nog e'ens over denken moet. Wie weet, of hij morgen niet veranderd is. En dan is alles in orde." „Ik geloof, dat ik je nu beter ga begrijpen", zei Marianne, langzaam sprekend. „Maar", on middellijk kwam de 'twijfel weer op, „als oom nu eens niet van standpunt verandert Dat is toch ook zeer goed mogelijk." Deze vraag, die volkomen logisch was, had Gretha verwacht. Zij hoopte vurig, dat Leer- mans tot zelfinkeer zou komen en zijn zuster zou willen ontvangen. Dat behoorde zoo. Het was goed voor zijn eigen gemoedsrust. Het was goed voor Mevrouw Meyenbeek. Maar het zou ook goed1 voor Marianne, die zoekende ziel, zijn. Zeer zeker ging zij dan beter beseffen, wat het beteekent, in waarheid Christen te zijn. Zij hoopte het ook vurig in het algemeen'. Hier k ,^eermans' a' was hij dan een heel gewoon arbeider, die hard moest werken voor zijn dage- lijksch brood, de gelegenheid, e'en zoutend zout te zijn Hier kon hij toonen, dat om Christus' wil veel vergeven wordt „Je antwoordt niet Het is toch ook mogelijk, dat 00* ™e|t van gedachten verandert En dan blijft er van je redeneering toch niets over Gretha zweeg, niet omdat zij om een' ant woord verlegen was, maar omdat zij zich even onbehagelijk gevoelde: Marianne sprak weer zoo cynisch, zoo bitter. A1 s de Christenen, over- legde zij, nu eens werkelijk meer streefden naar de volmaaktheid, waarvan zij zooeven gesproken had, zou er dan -door den wereldling niet minder spottend en cynisch over hen gesproken worden? 't Was, of Marianne zag, dat Gretha niet prettig gestemd was over haar scherp, op den man af vragen. En dat speet haar oprecht. „J-e moet me niet verkeerd begrijpen, Greet," zeide zij hartelijk. „Ik bedoel je niet te kwetsen. Ik vraag je alleen, om op de hoogte te komen. Misschien is de manier, waarop ik het doe, niet goed. Vergeef me die dan. Maar ik tast in het duister. Ik wil het weten, omdat hier voor mijn besef zooveel raadselachtigs schuilt. Ik zoek een verklaring." Gretha Kleefstra herstelde zich. „Ik neem je niets kwalijk", zeide zij. „Ik be grijp je vragen. Het spijt mij, dat ik je niet kan overtuigen. En tóch kan ik het niet anders zeg gen. Het zou heel eenvoudig zijn, als gezegd kon worden, met eerbied gesproken, dat Chris tenen zondelooze wezens waren. Dan konden zij geen verkeerde dingen doen. En dan be hoefden' vragen, als je nu stelt, niet in je op te komen. Wat was alles dan eenvoudig. Maar zoo is het nu eenmaal niet. Christenen doen zonde, al beschreien ze die later en al vechten zij er hard tegen, om geen zonde te doen. Van daar de handelwijze van je oom. Ik hoop vurig, dat hij het verkeerde er van inziet. En als hij dat niet inziet, of, beter gezegd want hij weet het wel! als hij zijn hart verhardt, dan zal je moeder, dan zal ook jij dat moeten dragen. Én dan zegt dat niets ten nadeele van het Christendom. De fout is, dat op de Christe nen wordt gezien, terwijl het oog op den Chris tus moet worden geslagën. Menschen stellen :ahijd teleur. God en de Heere Jezus niet, nooit. In Zijn kracht kunnen wij alles dragen." Gretha sprak met een ongekende warmte, die zich onwillekeurig aan Marianne meedeelde. Dat beteekende evenwel niet, dat zij tevreden gesteld was. „Ik hoop je later beter te kunnen begrijpen", zeide zij, „Thans is mij alles vrijwel nog duister. Ik hoop intusschen, dat je vermoedens uitkomen en dat oom van gedachten verandert. Al was het alleen maar terwille van moeder." „Ik hoop het me' )e- Wij moeten maar ge duldig wachten." Marianne verliet het gemeenschappelijk ver trek, om bij de deur zich plotseling om te wenden. „Zeg, Greet, weet mijn oom, wie i k ben „Neen, neen. Hij weet van niets. Je naam heeft hij wel gehoord, maar die is hem wel niet bijgebleven. Het beste is, dat hij het niet te weten komt, althans voorloopig niet." „Ik ben er blij om, dat je niets hebt gezegd. Het zou maar een gewrongen verhouding geven. En dat, terwijl ik zijn verpleegster ben." Inderdaad was Leermans niet op de hoogte. Hem was de naam der zuster wel genoemd, maar hij was dien vergeten. Bovendien had hij ook niet bepaald stil gestaan bij den naam van den overleden man zijner zuster, dien de hoofdver pleegster hem had genoemd. Over het gesprek, dat door zijn botheid zoo plotseling geëindigd was, dacht hij na. Het speet hem voor zuster Kleefstra. Zij meende het heel goed en zij had haar boodschap aan hem best gedaan, maar zij kende het verleden niet. Het was hem niet mogelijk, zijn zuster te ontvangen. Zij had het er waarlijk niet naar gemaakt. Zij had de heele familie links laten liggen en zij was, naar den mensch gesproken, de oorzaak van den dood hunner moeder, die het verdriet niet had kunnen dragen. Al die jaren had zij gedaan, alsof er in geheel Nederland niet een Leermans bestond. En nu, nu zij in moeilijk heden verkeerde, herinnerde zij zich opeens, dat zij misschien nog een broer had. Waarom had zij, als het meenes was, niet naar hen ge ïnformeerd Doordat zij van zijn ongeluk ver nam en hoorde, dat hij In dit ziekenhuis was opgenomen, wilde zij het plotseling in orde ma ken. Waarom Er flitste een gedachte door zijn hoofd: als dit nu eens Gods weg en leiding was Als hem dat ongeluk nu eens moest overkomen, op dat zijn zuster hem kon bezoeken en dat oude zeer te niet kon worden gedaan Maar neen die gedachte moest hij loslaten. Zóó moest hij zijn ongeluk niet beschouwen, 't Was zuiver een toevallige samenloop der om standigheden, dat zij te weten was gekomen, hoe hij hier lag. De gedachte, die hij kwijt wilde zijn, liet hem niet los. Het was immers zijn rotsvaste over tuiging, dat er geen toeval bestond Was alles niet in de hand van God, Die de haren des hoofds telt en het muschje niet vergeet Het was volstrekt niet onmogelijk, dat hem dat ongeluk juist was overkomen, om Doch neen daarvoor was toch geen ongeluk noodig Als het zijn zuster werkelijk ernst ware geweest, dan had zij toch naar hem of de andere broers of zusters kunnen informeeren Zocht hij nu uitvluchten Was het niet een drogrede, die hem beroerde Hij ging het ge- looven. Al w a s het waar, dat door zijn on geluk de aandacht van zijn zuster op hem ge vallen was, moest hij dan daarvoor niet dank baar zijn Lag het aan hem, om te beoordeelen, hoe de gang van zaken moest zijn? Had hij de draden van het leven in handen Als zij het in ernst goed wilde maken, moest hij zich dan niet vergevingsgezind toonen Mocht hij dan toenadering afwijzen Hij had met eenige botte woorden, waarvan hij ten aanzien van die bemiddelende zuster spijt had, ze te hebben gezegd, den pas tot toe nadering afgesneden. Maar hij had er toch geen vrede mee. En naarmate de morgen ver liep, werd hij er onrustiger onder. Aan Marianne, die, hoe moeilijk het haar ook viel, hem opgewekt behandelde, gaf hij af wezige, soms heel verkeerde antwoorden. Hij had zijn gedachten er niet bij. Die zaten elders. „Komt die zuster van vanmorgen vandaag nog op de zaal vroeg hij plotseling, nadat Marianne een anderen patiënt geholpen had. „Wie bedoel je, Leermans vroeg Marianne, hem overigens wel begrijpend. „Er zijn hier zooveel zusters." „Dat is waar. Maar is zij niet de chef of zoo Zuster Leef of Kleef „O, zuster Kleefstra Ja, die is hoofdver pleegster. Maar het is volstrekt niet zeker, dat zij vandaag hier nog komt. Of u moest haar persé willen spreken? Dan zal ik het haar zeggen en dan komt zij vast." „Neen, neen, dat is niet noodig", aarzelde hij. „Dan spreek ik haar toch morgen wel. 'k Heb haar wel iets te zeggen „Zal ik vragen, of zuster Kleefstra] straks

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1