Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES No. 3785 WOENSDAG 30 SEPTEMBER 1931 46STE JAARGANG Brieven uit Amerika. 411e stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Verslag der Vergadering van de „Vredes-Studie- clnb" te Sommelsdiik op 26 Sept. 1931. //c/i f/oopenct Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8 50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent pe regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. DE R. T. M. EN DE VEERVERBIN- DINGEN. Het verwondert ons, dat wij na het bezoek aan Den Haag van afgevaardigden van Flakkee nu niets meer uit de localiteit hooren. De Vereeniging „Flakkeesch Belang" heeft deze zaak in handen genomen, maar nu mag toch verwacht worden, dat zij ook diligent blijft Zou het niet gewenscht zijn, dat deze Ver eeniging zoo spoedig mogelijk weer een ver gadering belegt, waarop rapport wordt uit gebracht van het bezoek aan Ged. Staten en aan den Minister van Waterstaat. Ons dunkt, dat alle geheimzinnigheid hier uit den booze is. Flakkee heeft recht te weten waar het aan toe is. En slechts wanneer de geheele localiteit mobiel blijft, -is er eenig gunstig resultaat van de gevoerde actie te verwachten1. Wij geven in overweging weer en zoo spoedig mogelijk een vergadering bijeen te |^pen en daarbij leden van Prov. Staten en Kamerleden, waarvan bekend is, dat zij met de plattelandstoestanden op de hoogte zijn en er belang in stellen, uit te noodigen. Er moet grooten druk worden uitgeoefend op het Departement van Waterstaat en er moet niet gewacht worden tot men weer iets van Ged. Staten hoort. Trouwens, we hadden den indruk, dat het ook de bedoeling der vergadering van „Flakkeesch Belang" was, om weer spoedig bijeen te komen en zich weer te beraden wat verder te doen staat. De belangen, die hier op het spel staan, zijn van te groot belang, om die in handen van een paar menschen toe te vertrouw'en. Bovendien staat er meer op 't spel. Burgemeester Donkersloot van Ooltgensplaat heeft er op gewezen, dat ook het vraagstuk der veerverbindingen er aan vastzit. Wanneer onverhoopt de staking der tram- nsten op Flakkee een feit wordt en dus ijkt, dat met contracten en concessies wel een beetje de hand gelicht kan worden, dient de betrokken localiteit ook in overweging te nemen of het niet mogelijk is de veerverbindin gen met Flakkee los te maken van de R. T. M. 'en hiervan een provinciale- of een Rijkszaak te maken. Wanneer de R. T. M. Flakkee zonder tram laat, welke voorkeur zou deze maatschappij dan hebben boven Provincie of Rijk inzake de veerverbindingen Ons dunkt, dat de Minister dan tegelijk ook de concessie der veerverbindingen met Flakkee I; aan de R. T. M. maar moest ontnemen. Dit zou voor de betrokken localiteit van groot belang zijn. Het is geen geheim, dat bij de besprekingen over de verbeteringen der veerverbindingen, men telkens stuitte op de concessies aan de R. T. M. De heer A. A. Mijs heeft er meermalen op gewezen, dat ook in de commissie-Van Rijcke- vorsel de concessies aan de R. T. M. het groote blok aan het been waren om tot grondige ver beteringen te geraken. Dat is ook op het Ministerie van Waterstaat niet onbekend. Wij zouden zoo zeggen: dit is nu een prach tige gelegenheid voor den Minister mocht de R- T. M. werkelijk de tram van Flakkee halen om ook de veerverbindingen maar uit haar handen te nemen. Dat zou aan groote moeilijk heden, welke men thans bij alle besprekingen over dit vraagstuk ondervond, in eens een einde maken. Wij hopen, dat deze belangrijke zaak aan de localiteit niet ontgaan zal. Beste Vriend Uw wekelijksche briefschrijver 'heeft verleden week de classicale vergadering der Chr. Geref. t bijgewoond. Ik wilde wel, dat ik je eens f,on mten zien, hoe het hier in Amerika op zulk jv^\V!jr9adering toegaat. Daar kunt ge bij U in J e^'and ge'en idee van krijgen. Het is En- beu t 6n '^hd'uudsch door elkander. Bij toer- r.,was een van de jonyste predikanten de sr- His was pas in de bediening en na- Dit d WaS zi'n moedertaal de Amerikaansche. is do°et ^an °°k correct, maar nauwelijks wrvrU yer9a(lermg geopend, of het Hollandsch ins ho°Wzaak. En de jongo leider moet zich gen p6",!?111 de verscMIendie sprekers te vol- cn dit zou voor hem .gemakkelijker zijn als er werkelijk goed Hollandsch gesproken werd, want in onze Theologische school worden de studenten ook in de Hollandsche taal onder wezen, maar het Hollandsch in Amerika is geen Hollandsch, maar een mengelmoes van alles door elkander, zoodat het soms zeer moeilijk i§ om uit te maken, wat er gesproken wordt. Uit de rapporten bleek, dat de verschillende kassen er niet zoo rooskleurig voorstonden. Vooral de emerituskas was in nood. Blijkbaar heeft die kas de liefde niet meer van ons volk. Er is volgens velen misbruik gemaakt, met de uitkeering. En nu moet helaas de goeden met de kwaden lijden. Velen van onze menschen zijn verontwaardigd, dat de Emerituskas ook ook uitkeering deed aan welbemiddelde Eme rituspredikanten en predikantsweduwen. Zelfs is daar een openbaar debat over gevoerd in onze kerkelijke bladen. En dit heeft het er mijns inziens niet veel goed aan gedaan. En ik stem ook toe, als een predikant, die geld ge noeg heeft, Emeritus wordt, moest hij zelf het geld uit de Emerituskas weigeren. Het bestuur van de Emerituskas is natuurlijk niet bevoegd om d'en één wel en den ander niet uit te kee- ren. Maar vooral, nu het geld niet meer zoo vlot inkomt als vroeger, moest men met die toestanden rekenen. Het betreurenswaardige van dit alles is, dat nu de werkelijk behoeftigen die het noodig hebben, onder deze oppositie het meest lijden. En de kerk moest inzien, dat deze broeders geheel hun leven hebben gegeven voor de kerk en nu ook onbezorgd moesten onder houden worden. En dit kan ook wel, als de noodige liefde voor die kas maar weer herwon nen wordt. En die kan gemakkelijk herwonnen word'en als de Synode maar besloot dat Eme rituspredikanten die vermogensbelasting beta len geen uitkeering genieten. Maar zoo ver is het tot heden nog niet, want onze bemiddelde Em. predikanten zeggen recht te hebben op uit keering. Zooals ik reeds schreef lijden de behoeftige Em. predikanten onder dezen toestand. Velen krijgen nu maar 50 of 60 procent van hun Em. tract em ent. Ook was er een protest ter tafel van een broeder tegen het Synodiaal besluit van 1930 inzake het doopen van aangenomen kinderen. Deze vroeg de medewerking van de Classis. Hiervoor moest een commissie benoemd wor den. Het trof mijn aandacht, dat twee jeugdige predikanten die in hun eerste gemeente dien den geen zitting in die commissie wild'en nemen, omdat zij zelf niet beslist waren over deze zaak. Het was bij hun zoo de protesteerend'e broeder kon wel gelijk hébben. Het protest met de gronden scheen wel goed te zijn, maar de Synode kon odk wel recht hebben. Ik dacht toen ik dit hoorde, wat hebben deze jonge broeders veel gemist al zijn ze predikant, wat elke Geref. jongeling in Nederland kan genieten. Ik bedoel een Jongelingsvereen. op Ger. Grond slag. Ik herinner mij nog goed, dat wij in Rot terdam in de Jongelingsvereen. „Heb de waar heid en den vrede lief", dit onderwerp breed voerig in bespreking hebben gehad. En die be sprekingen gemakkelijk konden volgen, en het voor ons allen goed duidelijk was, dat de H. Doop alleen recht geeft voor den geloovige en zijn zaad. Ik weet ook wel, dat toen ook niet allen daarover het zelfde dachten, maar nu 40 jaar later, moest toch deze zuivere Ger. Verbondsbeschouwing wel zoo ver doorgewerkt zijn, dat dit geen geschil meer gaf onder Ger. predikanten. Ik ben dan ook bevreesd, dat de geschillen nu van anderen aard zijn, dat wij als kerk in contact komen met het Amerikaan sche leven. En dat het Synodiaal besluit van 1930 een echte Amerikaansche daad is geweest die van verstrekkende gevolgen zal zijn voor ons klein Chr. CJer. kerkje. Want het raakt het hart van onze Ger. belijdenis. Het Engel- scbe element in de Vereen. Staten is sterk en beinvloedt ons meer dan wij onszelf wel be wust zijn. Wie aandachtig de acta van de Sy node 1614 en 1619 leest kan daaruit opmer ken, dat toen reeds de Engelschen zich verzet ten tegen de genomen besluiten ten opzichte van den H. Doop. En ik 'ben bang, dat die zelfde geest zich nu ook weer heeft laten hoo ren op het Synodiaal besluit van 1930. In ieder geval is onder vigeur van dit besluit ons doops- formulier ongeschikt en moet noodig, indien de Chr. Ger. Kerk van Amerika bij haar Sy nodiaal besluit blijft, herzien worden. Doch de wensch en bede van velen is, dat dit ongereformeerde besluit herroepen worde. Je amerikaansche vriend. De vergadering stond onder leiding van den heer A. J. S. van Dam te Sommelsdijk, die haar opende met een welkomstwoord en het woord gaf aan Ds. C. W. J. v. Lummel van Zuidland. Rede Ds. van Lummel. Spr. begint op te merken in de Maas- en Scheldebode gelezen te hebben, dat zijn opponent, gezien zijn stellingen, het Oude Tes tament naar het tweede plan schuift. Dit is voor den gereformeerden belijder verrassend, want uit 't O.T. blijkt, hoe God den volkeren hun erfdeel heeft uitgedeeld. Soms zelfs met preciesse bepaling van het land, dat zij moesten bewonen (Lot) en ook verder Zijn bestuur heeft uit gestrekt tot andere volken dan Israel (Jesaja), waar over koning Cyrus „Mijn Herder" wordt gesproken en Dan. 4-31. Spr. wil nu echter ook wel op het N. T.- terrein blijven en d'en heer Van Bruggen dit voordeel gunnen, hoewel hij zich heeft afge vraagd, of 'Zijn opponent het misschien met bet O. T. niet aandurfde. Maar vergeten wij niet, dat nu drie vierde van den Bijbel op zij is gezet. De heer Van Bruggen doet het voorkomen alsof het Oude Testament alleen handelt over het volk Israël, maar het tijdvak vóór de Pa triarchen wordt zoodoende opzij gezet, evenals hetgeen in de Profetiën is te vinden over de volken buiten Israël, b.v. over de Perzën, Babe- lonieërs, en in het boek Daniël wordt de geheele wereldgeschiedenis behandeld. Door dit alles ter zijde te stellen neemt de heer Van Bruggen een groot gedeelte weg van den grondslag waarop zou worden gedebatteerd. Maar het N. Testament geeft ook zonder dat alles voldoende licht over het vraagstuk waar over het hier gaat. Spr. zou graag aangetoond zien, dat de oorlog verboden is in den Bijbel. Maar dat zal niet mogelijk izijn, want nergens wordt in den Bijbel het oorlogvoeren als zonde verboden'. Zonde is strijd met Gods Wet en waar ge'en wet is, is geen overtreding (Rom. 4 16). Men beroept zich wel op het gebod: ,(Gdj zult niet dooden" en „Hebt uwe vijanden lief"; „Wederstaat deni booze niet". Dit zijn geboden voor den enkeling, zij gelden niet voor de Overheid. God geeft de overheid uitdrukke lijk bevel om te dooden toovenaars, enz. Ook waar iets over den oorlog gezegd had kunnen worden, bijv. als soldaten bij Johannes den Dooper, den onmiddellijken wegbereider van Jezus Christus, kom'en, wordt geen, afkeurend oordeel over den oorlog uitgesproken. Jezus zelf zegt voor Pilatus: „Indien mijn koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden mijn dienaren gestreden hebben", m.a.w. in deze wereld is de strijd op zichzelf niet af te keuren. De Overheid heeft tot taak het recht en de gerechtigheid te handhaven. Voor het Konink rijk des Hemels gelden andere regelen dan voor het koninkrijk der wereld. De Overheid als re- geerende in het koninkrijk dezer wereld, heeft volgens Gods Woord het uitdrukkelijk bevel het recht desnoods met het zwaard in de hand te bescherm'en en te handhaven. Spr. zich voor het recht om oorlog te voeren nu niet beroepen op het Oude Testament, waar deb ewijzen voor hetg rijpen liggen, maar uit het Nieuwe Testament aantoonen, dat de Bijbel zich niet tegen oorlogvoeren verzet. Spr. wijst hier op wat Johannes de Dooper zegt tot de krijgsknechten, die hem vragen wat zij moeten doen. Johannes zegt niet, ontwapenen, maar zij moeten als eerlijk soldaat handelen en de Hei land zegt van Pilatus: Mijn Rijk is niet van deze wereld, want indi'en Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zouden mijn dienstknechten voor Mij gestreden hebben". Tegen de Phari- zeeërs zegt Hij: geeft den Keizer wat des Keizers is. Maar de Keizer van Rome had door oorlog het Joodsche land veroverd. Christus zegt ook voor Pilatus: „Gij zoudt geen macht over Mij hebben, indien het u niet van Boven gegeven ware". De macht, die de Romeinsche keizer over het Joodsche land had verkregen, al was het door oorlog, was hem door God gegeven. Spr. zegt, dat stelling 3 door zijn opponent niet weersproken is en kan deze stilzwijgend voorbijgaan. Spr. stelt de vraag waar de oorlog vandaan komt. Zonder zonde zou er geen vijandschap zijn 'en dus ook geen oorlog. Maar waar komt de vijandschap vandaan Als de mensch in Zonde gevallen is, zegt God: „Ik zal vijandschap zetten tusschen U en deze vrouw God zelf stelt dus de vijandschap, dat is het oordeel Gods over de wereld. En die vloek brengt mee, dat er ook oorlog zal zijn. En nu moeten wij als Christenen dé gevolgen der zonden bestrijden en dus ook den oorlog. Maar men moet niet een zijdig worden. Er zijn veel meer vreeselijke ge volgen van de zonde. Nog wel dingen, die veel erger zijn. Erger vindt spr, b.v. de klassestrijd, welke de socialisten prediken en dagelijks de grootste vijandschap ontsteekt in de 'harten van duizenden menschen tegen hun naaste. De ver woesting, die de klassestrijd aanricht in de zie len' der menschen is vele erger. Erger vindt spr. ook het ongeloof en bijgeloof, waardoor millioe- nen zielen verloren gaan, en geboortebeperking, wat spr. altijd de moord op de ongeboren vrucht noem't en dat heele landen, b.v. het schoone Frankrijk, langzaam maar zeker uitmoordt. Spr. wijst op de zedelijke verwildering en ontredde ring in vele gezinrien. Voorts op de pestziekte en de t.b.c., de gelddorst, de hoogmoed, die allen onder de vreeselijkste gevolgen van den zonde val zijn te rangschikken. Nu noemt de heer Van Bruggen den modernen oorlog „satanisch". Waarom Waar staat dat in Gods Woord vraagt spr. Spr. dacht, dat men dezen avond op grondslag van Gods Woord zou redeneeren. Maar in Gods Woord is dat nergens te vinden. Zegt de opponent het, omdat de moderne oorlogen zooveel vreeselijker zijn Omdat het moorden zijn op groote schaal Maar vroeger waren de oorlogen ook niet zoo gemoe delijk, en werd er percentsgewijze niet minder gemoord dan tegenwoordig. Wanneer het getal slachtoffers het werk satanisch maakt, dan wijst spr. op den zondvloed waarbij slechts acht zielen behouden werden. En de dood van alle eerstgeborenen in Egypte en de verdelging van het leger in de Roode Zee en het jongste oor deel, dat alles rechtstreeks Gods werk is, moet dat dan „satanisch" genoemd worden Het woord durft spr. niet van de lippen, maar het is de consequentie van het betoog van den heer Van Bruggen. De oorlog is gevolg der zonde en moet als zoodanig bestreden en in rechte banen geleid worden. En de Bijbel eischt gehoorzaamheid aan de Overheid. Waar moet het heen als alle men schen zelf moeten uitmaken of een oorlog recht vaardig is of niet Wanneer dat aan de con sciëntie van ieder -afzonderlijk moet worden overgelaten, komt men er toe toch weer de helft plus één in 't -gelijk te stellen. De Overheid -draagt -de verantwoordelijkheid voor haar -daden, niet de onderdaan. Ni-et beiden kunnen verantwoordelijk zijn. Komt het tot een conflict, doordat God ons duidelijk aanwijst den weg der gehoorzaamheid aan de Overheid te verlaten, dan moeten wij deze goddelijke aan wijzing volgen en de consequentie aanvaarden. Dit mag niet leiden tot het drijven van anderen ook tot ongehoorzaamheid. De stellingen 8, 9, 10 en 11 behoeven geen toelichting. In de Openbaring wordt als einde van de ge schiedenis een vreeselijken oorlog aangekondigd. 'Met het oog hierop is de leus: Geen oorlog meer, leugenachtig, want déze belooft iets, dat volgens den gereformeerde niet vervuld kan worden. Men mag dus wel de ruwheid van den oorlog bestrijden en streven naar internationale rechtspraak, gelijkheid van bewapening, enz., maar niet die leuze -steunen. In Gods Woord vinden wij den eisc-h van gehoorzaamheid aan -de O-verheid. Persoonlijke dienstweigering en nationale ontwapening zijn met de plicht van individu en Overheid in strijd. Het woord ontwapening is een misleiding in het gróót als men let op de O-penbaring. Beperking van bewapening is christelijke eisch, want de moderne bewapening is een1 dwaasheid. Ont wapening is onmogelijk in een wereld, die in het booze ligt. Rede den heer Van Bruggen. Spr. deelt zijn rede als volgt in 1. Oude en Nieuwe Testament en hun onder ling verband. 2. Wat Jezus en de Apostelen ons leeren aangaande de kenmerken der christelijke liefde. 3. Wat na 19 eeuwen van deze kenmerken in onze christenheid is overgebleven. 4. Wat oorlog is en hoe -deze verdedigd en bestreden wordt. 1. Spreker verklaart nogmaals het O. en het N. T. -geheel als Gods Woord te aanvaarden, en wel in -dien zin, -dat hij aan het O. T. het zelfde gezag toekent als aan het Nieuwe. Ondanks de vele oorlogen, -die in -het O. T. -beschreven worden, is het geen oorlogsboek, want het 'brengt ons den' Vredevorst bij uit nemendheid: Jezus Christus. Tegënover stelling 2 van Ds. van L. wijst spr. er op, dat d>e oorlogen van nu niet het kenmerk dragen van de Israëlitische: ze zijn niet duidelijk aanwijsbaar bevolen door God, zooals -bij Israel en het zijn geen oorlogen van het verbondsvolk tegen de heidensche volken. H-et N. T. is de vervulling van het Oude en brengt gansch nieuwe dingen. Spr. noemt eenige voorbeelden De Sabbathdag is door de christelijke gemeen te prijsgegeven voor onzen Zondag. De Heidelb. Catech. vat de Sabbathviering zuiver geeste lijk op. De slavernij wordt in den Bijbel niet met name veroordeeld, maar zij is -afgeschaft, omdat wij hebben ingezien, dat slavernij naar den geest van het N. T. zonde is. De huwelijksopvattingen van het O. T. (Abraham en Hagar, Jacob, David, Salomo) zijn toch geheel anders dan de christelijke hu welijksmoraal. Ook het oorlogsverschijnsel hebben wij te zien in het licht van Christus. Christus breekt de eeuwenoude lijn. Hij sticht een -geestelijk koninkrijk, waaraan alle volken deelhebben. Daarmede vervalt de oorlog als het bestanddeel in den strijd van het Ver bondsvolk om zijn bestaan, want nu is er een geestelijk Verbondsvolk. Dus kunnen de Israë litische oorlogen geen norm meer zijn in onzen tijd. Als men naar -een humanitaire oorlog streeft, dan laat men de wijze van oorlogvoeren der Israëlieten, zooals door God bevolen, onder invloed van Christus, los. Spr. citeert prof. Noordzij over Ps, 139 9: „Welgelukzalig zal hij zijn, die uw -kinderen grijpen en aan de steenrots verpletteren zal." Deze psalm blijft beneden wat het N. T. van ons vraagt. 2. Spr, citeert 'het groote -gebod, waaraan de gansche wet en dep rofeten hangen (Math, 22 vs. 3740) en Jezus' -eigen woorden. Spreker haalt aan Matth. 23 8, Joh. 13 14, 13 34, 15 12, 17 2021; ten bewijze, dat Jezus van d-e gemeenschap der christenen, die niet van deze wereld is en onder -de volken verspreid, onderlinge liefde verlangt. Bij de Apostelen vin den wij hetzelfde (Rom. 12 10, 13 10, Petr. 1 22, 1 Joh. 3 16, Petrus 2 21). 3. Wij gaan de 16e en 17e eeuw voorbij, omdat voor ons de vraag, wat eischt God in dezen tijd van mij en van de christenheid, alleen van belang is. Van -de heerlijke eenheid in de eerste christen gemeente is niets meer over. Heeft iemand in 1914-18 kunnen zien, dat wij leden zijn van het eenel ichaam Christi Met bloedigen ernst zijn menigeen in den oorlog de oogen open ge gaan voor de nationalistische dwaalleer, die het lichaam van Christus in tegen elkander strijden de partijen verdeelt. Spr. haalt de roerende consciën'tiekreet van een Vlaamsch strijder aan, die den stervenden vijand in zijn laatste oogen- blikken tot denzelfden Christus hoorde bidden, die ook -hij beleed. 4, Spr. eischt'onderscheid tusschen overheid en koninkrijk Gods. De vraag, die wij altijd weer moeten stellen: wat eischt God van mij, en niet, wat eischt de overheid. De Overheid, de Staat is ni-et christelijk, hij kan zich met veel recht of schijn van recht op de noodzakelijkheid van het zwaard beroep'en. Maar voor mij geldt niet in de eerste plaats, wat is goed voor den Staat, maar wat -eischt God. Nergens kan spr, ook in den Bijbel een plaats vinden, waardoor de tweeërlei moraal toelaat baar zou worden, nergens een woord, dat op opheffing van de groote wet der naastenliefde onder bepaalde omstandigheden, zou wijzen. Over Rom. 13 merkt spr. op, dat het zwaard, de Overheid alleen mag dienen om de goede onderdanen tegen de kwaden te beschermen. Niet mogen twee Overheden, dat zijn gelijkge rechtigde dienaress'en Gods, elkaar er mede te lijf gaan. Maar bovenal moet men vasthouden: Het doel heiligt nooit de middelen. Ook -in de oogen van prof. Bavinck is de moderne oorlog ontaardt in een middel in strijd met 'de hooge beginselen der christelijke moraal. Ds. Jansen, legerpredikan-t, heeft den nadruk gelegd op het demonisch karakter van den mo dernen oorlog. Spr. citeert een aantal cijfers, die dit illustreeren. De geestelijke verwoesting, die de oorlog aanricht, maakt hem als rechts middel absoluut verwerpelijk. Wij bevinden ons in een1 noodtoestand. Luis tert naar Colijn, -die meent, als men de politiek der vredesconsolidati-e niet krachtig ter hand neemt, de kans op Europa's redding voor goed verkeken is. Maar als internationaal niets bereikt kan wor den, dan moeten" wij toch in -geval van oorlog onze Overheid gehoorzamen, zult ge zeggen. De Overheid draagt de verantwoordelijkheid. Inder daad, maar die verantwoordelijkheid heft de persoonlijke verantwoordelijkheid niet op: Heilig zult ge zijn in al uw wandel, en de sleutel tot die heiligheid is d-e liefde, -die volgens Rom. 13 de vervulling der wet is. Elk -gebod der Over heid moeten wij toetsen- aan dit: Gode meer ge hoorzaam zijn dan menschen. Spr. erken-t de mogelijkheid van groote ver drukking, die door nationale ontwapening ons deel kan worden. Maar God-s kinderen hebben geen keus. Zou God -echter een' satanisch werk als de oorlog, meer zegenen -dan de geloofsdaad Kan de geloofsmoed der Vaderen, die niet stre den voor nationale eer, doch voor godsdienst vrijheid, ons niet bezielen om het met Christus en de wet der liefde te wagen Voor 1914 zwoer men bij de -theorie: wilt ge den vrede, bereid U ten oorlog. Toen kwam de ontgoo cheling, maar de leus bleef: wilt ge den vrede bereid li ten oorlog. Vier jaar van bloed ver gieten was niet voldoende om de valschheid van die leus te bewijzen. Men wijst op het Russische gevaar. Maar dit kan ons ons beginsel niet doen verzaken. De oorlog blijft duivelsch en als rechtsmiddel ab soluut te verwerpen. Ontwapening zou revolutie in de hand wer ken. De volgorde is echter anders. De bewape ningswedstrijd dn het tijdperk der gewapende vrede bracht een wereldcatastr-oph-e, gevolgd door een onrechtmatigen vrede. Uit die ontred dering werd de revolutie, die ook een geesel Gods -is, geboren. Wij kunnen -nu twee kanten uit, n.-l.: bewape nen tot het uiterste om bet communstische ge vaar af te wenden, of onze ontzettende zonde, de verzaking -der christelijk liefde, belijden en Christus volgen. Februari 1932, de maand der Vredesconferen tie, is een1 crisismoment. God -geve, dat de een heid, die Christus van Zijn Vader afbad, ein delijk komen mag, opdat wij over de kerkmuren heen elkander de hand reiken en den heiligen oorlog tegen den satandschen oorlog aanbinden. De oorlog zonder geweld met de kruisvlag in top en 'vurige liefde in 'het hart. Ds. Van Lummel, ten tweede male het woord verkrijgend, merkt op, dat de heer Van Bruggen het spr. erg gemakkelijk gemaakt heeft, want feitelijk heeft hij geen van spr.'s stellingen aangevochten. Over 'het algemeen heeft spr. zelfs met genoegen naar spr.'s betoog geluisterd, alleen heeft één ding in de peroratie van zijn

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1