voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. DE DIIHHELSLUITIHBSIBET. .vandaar dat overal gebruikt wordt! Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES No. 3784 ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1931 46STE JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. Alle stukken voor d!e Redactie bestemd, Ad ver tentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers DE NIEUWE MARGARINE DRAlSltlAvANVALKEhBURG'S-- e -A -"iLEVERTR/ Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING lOcent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Verschillende lezers vroegen ons om inlichtingen betreffende deze wet en de daarmee verband houdende bevoegd heid der gemeentebesturen. Wij willen daar graag iets over zeg gen. Reeds lang is de behoefte gevoeld om van 's Rijkswege een algemeene be paling te maken ten aanzien van het verplicht sluiten van de winkels. Op het eerste nationale congres voor den handeldrijvenden middenstand, in 1903 te Rotterdam gehouden, werd reeds in een overgroote meerderheid van stemmen aangenomen een con clusie, dat alle pogingen in het werk gesteld moesten worden om zoo spoe dig mogelijk een rijkswet in het leven te roepen, beoogende regeling der be perking van het sluitingsuur der win kels. Dit onderwerp bleef later in het cen trum der belangstelling staan. En het bleek, dat de voorstanders van ver plichte sluiting de tegenstanders verre overtroffen. In het advies van den Mid denstandsbond over het jaar 1920 komt o.m. het volgende voor „Over het beginsel der wettelijke re geling van de winkelsluiting bestond in den Middenstandsraad geen verschil van gevoelen. Algemeen was men van oordeel, dat, vooral na de totstandko ming der „wet-Aalberse", nog meer dan tevoren wettelijke voorschriften nood zakelijk waren. Naast bescherming, welke de arbeidswet heeft gebracht voor het personeel van winkels en ma gazijnen, achtte men bescherming van patroons, met name kleine patroons, noodzakelijk. Deze is noodig in hun eigen belang. Noch de gemeentelijke verordeningen op de winkelsluiting, welke in reeds meer dan 125 gemeen ten zijn tot stand gekomen, mede als resultaat van de rustelooze propaganda van het „Nationaal Comité voor de vakgenooten", konden geheel voorko men, dat tengevolge van de ongebrei delde concurrentie menig winkelier zich gedwongen zag zijn winkel tot laat in den avond open te houden, tot moreele schade van zich en zijn gezin. Niet al leen, dat zoo iemand zich niet kon wij den aan, maar tevens miste hij elke gelegenheid om zich te ontwikkelen en om deel te nemen aan het sociale leven. Vooral het ontbreken van gelegenheid om door het volgen van cursussen zich de voor zijn vak onontbeerlijke kennis te verwerven, was oorzaak, dat tal van middenstanders! geen behoorlijk over zicht van hun bedrijf hadden en niet in staat waren om zich omhoog te wer ken, ja dikwijls zich niet staande kon den houden in den scherpen strijd om het bestaan. Maar nu de aanwezigheid van een ontwikkelden, vakkundigen en bloeienden middenstand een algemeen belang is te achten, is het nemen van maatregelen door de overheid om dat te bevorderen, volkomen gerechtvaar digd". Het ontwerp van wet werd bij de Staten-Generaal ingediend ïn Juli 1928, nadat eerst daaromtrent zoowel de Middenstandsraad als de Hooge Raad van Arbeid en o.m. ook alle Kamers van Koophandel waren gehoord. De wet is door de Kamers aange nomen en zal het volgend jaar Februari in werking treden. De vraag is nu: wat hebben de ge meenteraden in verband met deze wet te doen Toen het ontwerp der Staatscommis sie bleef liggen, werden in. verschillende gemeenten verordeningen tot regeling der winkelsluiting vastgesteld. Hoewel de bevoegdheid van den wetgever niet onbestreden bleef, werd de verbind, baarheid aan deze verordeningen niet ontzegd. Maar het bleef een ongezonde toestand. Er was geen rechtsgelijkheid. De eene gemeente sloot de winkels en de gemeente er vlak naast deed het niet. Ook lieten in verschillende ge meenten de bepalingen wel wat te wen- schen over. Maar ook waar men geen winkel sluiting invoerde, werden toch vaak in politieverordeningen bepalingen opge nomen betreffende den verkoop van waren op Zondag, voor zoover de oude Zondagswet dit toeliet. Maar nu de Rijkswetgever deze ma terie ging regelen, vervielen automa tisch alle verordeningen van de ge meentebesturen, want artikel 151 der Gemeentewet zegt: „de bepalingen van plaatselijke verordeningen in wier on derwerp door een wet, een algemeene maatregel van bestuur of een provin ciale verordening wordt voorzien, hou den van rechtswege op te gelden". Met één slag werd dus aan de ge meentebesturen alle bevoegdheid be treffende deze materie ontnomen en alle bestaande verordeningen daaromtrent vervielen. De Rijkswetgever heeft echter begre pen, dat deze stof onmogelijk uitslui tend door het Rijk geregeld kon wor den. Men moest hier teveel rekening houden met plaatselijke eigenaardig heden en gewoonten. Daarom werd aan de Winkelsluitingswet een artikel 9 toegevoegd, dat voor de bevoegdheid van plaatselijke besturen zeer belang rijk is. De Winkelsluitingswet bepaalt n.l. in art. 2, dat het verboden is een winkel voor het publiek open te hebben gedu rende den Zondag en tusschen 8 uur des namiddags en 5 uur des voormid dags. Maar art. 3 geeft vele uitzonde ringen voor den verkoop van allerlei artikelen, terwijl art. 5 verscheidene winkels uitzondert, zooals brood, ban ket, suiker, chocoladewinkels enz. op 1 Januari, 24, 26 en 31 December, bloe menwinkels op verschillende andere da gen, enz. Hieronder kunnen dus ook Zondagen vallen. En daarom geeft art. 9 nu drieërlei bevoegdheid aan de ge meenteraden. In de eerste plaats ont leent de gemeenteraad aan dit artikel de bevoegdheid om op grond van bij zondere omstandigheden onder goed keuring van de Kroon afwijkende be palingen vast te stellen. Hierbij is ge dacht aan omstandigheden, die samen hangen met plaatselijke levensgewoon ten, of die verband houden met het sei zoen; verder maakt het mogelijk reke ning te houden met winkels wier debiet in sommige gemeenten eerst in de late avonduren aanvangt of met bijzondere belangen in grensgemeenten, In de tweede plaats kan de gemeente raad ten hoogste 21 dagen in het jaar aanwijzen waarop de bij de wet voor geschreven bepalingen omtrent het slui tingsuur niet zullen gelden, of waarop een later sluitingsuur van kracht wezen zal. In de derde plaats kunnen burge meester en wethouders van de verbods bepalingen der wet een al dan niet voor waardelijke ontheffing verleenen voor plotseling opkomende bijzondere om standigheden en voorts ten aanzien van alle winkels op een tentoonstelling, fancyfairs of andere soortgelijke inrich tingen van tijdelijken aard. Wij zouden liever een andere re dactie gekozen hebben voor dit belang rijk artikel. En in de Kamer is hierop ook gewezen. Beter ware het inplaats van bijzondere omstandigheden te le zen: plaatselijke omstandigheden. Want de vraag is van groot belang: welke bijzondere omstandigheden ge. acht kunnen worden een dergelijke af wijking te wettigen, speciaal of ook het plaatselijk godsdienstig karakter der bevolking als zoodanige omstandigheid mag worden beschouwd. INDISCHE PRINSEN IN DEN HAAG, De aankomst van de Indische Prinsen bij de plechtigheid in de Ridderzaal. Geheel rechts de Kroonprins van Serdang, daarnaast de Prins van Deli en daarachter de Kroonprins van Deli. In dit verband is leerzaam wat in de Kamer door den Minister werd opge merkt. Aanvankelijk scheen het alsof de Minister afwijkingen in verband met het christelijk godsdienstig karakter der plaatselijke bevolking niet geoorloofd achtte. Doch uit latere uitlatingen van Regeeringszijde valt af te leiden, dat 't begrip „bijzondere omstandigheden" veel ruimer moet worden opgevat dan deze pasage doet vermoeden. De Mi nister zei toch bij de behandeling van artikel 4 „In de richting van verruiming heb ik reeds eenig licht gegeven, maar nu schijnt men vooral ook licht te wen- schen in de andere richting en te willen weten, in hoeverre verscherpingen ten aanzien van de Zondagsrust door de gemeentebesturen zouden worden aan vaard. Nu meen ik, dat de afgevaardig de, de heer Snoeck Henkemans, een buitengewoon gelukkige formuleering aan de hand heeft gedaan toen hij, op het voetspoor van wat in de memorie van antwoord door mijn geachten ambtsvoorganger is medegedeeld, ge vraagd heeft, of voor plaatsen, waar de zeden zoo zijn, dat met algemeene in stemming de winkels op Zondag ge sloten zijn, een verscherping van de Zondagsrust buiten de bepalingen van deze wet voor goedkeuring door de Kroon in aanmerking zou komen. Ik geloof, dat daarop ongetwijfeld beves tigend moet worden geantwoord. Zoo als de geachte afgevaardigde het heeft geformuleerd, is een bevestigende be antwoording daarvan heel gemakke lijk." Men moet dus aan art. 9 der Winkel sluitingswet een ruime interpretatie geven. De gemeenteraden hebben hier groo- te bevoegdheid en zij doen wel een ver ordening in Eet leven te roepen, die zoo veel mogelijk aanpast bij den geest der bevolking en de Zondagsrust zooveel mogelijk handhaaft. In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer heeft de Minister o.m. gezegd: „In gemeenten waar de levens gewoonten algemeen op een strengere Zondagsrust zijn gericht, moet eene plaatselijke verordening in overeen stemming daarmede mogelijk blijven. Enkelingen, die misschien aan zulke Zondagsrust geen behoefte meenen te hebben, zullen zich bij die regeling moe ten neerleggen, ook wanneer zij daarin schade voor hunne economische belan gen zien. De wet brengt te hunnen aan zien overigens op dit punt geen nieuws, aangezien ook zonder die wet gemeen ten, als hier bedoeld, tot het maken van verordeningen op de Zondagssluiting de bevoegdheid hebben." De gemeenteraden kunnen dus zon der bezwaar een verordening in het leven roepen, waar b.v. een bepaling in voorkomt als deze: ,,'het bepaalde bij artikel 4, le lid, art. 5, le lid, en art. 8, 2el id, der Winkelsluitingswet (Staats blad 1930, no. 460) geldt niet voor de gemeente In dien geest hebben dan ook de St. Geref. op Flakkee in enkele gemeente raden voorstellen gedaan. Ook in Ooltgensplaat is deze zaak ter sprake gekomen en het schijnt, dat deze groep in alle raden met een uni form voorstel willen komen. Toch gelooven wij, dat het beter is niet zonder meer zijn stem aan dit voor stel te geven. Wij gelooven, dat de burgemeester van Ooltgensplaat een beteren weg be wandeld heeft, toen hij den raad advi seerde eerst eens de voorstellen van B. en W. af te wachten. Het heeft toch verwondering ver wekt, dat de St. Geref., die in ver schillende gemeenteraden zoo te keer gingen over het melkventen op Zondag, in hun voorstellen hier geheel over zwij gen, terwijl dit toch juist een heel ge schikte gelegenheid was om deze zaak tegelijk te regelen. Het principe is wel goed, maar zij hadden de zaak breeder moeten opvat ten; dat zij dat niet gedaan hebben, be vreemdt, daar zij eerst tegen het melk venten op Zondag zoo van leer getrok ken zijn. Wij gelooven, dat onze Anti-Rev. raadsleden bij het vaststellen der in art. 9 der Winkelsluitingswet bedoelde ver ordeningen, het beste doen het voor beeld van den burgemeester te Oolt gensplaat te volgen en nu zij door deze wet gedwongen worden opnieuw deze materie te regelen, het dan ook maar zoo breed mogelijk op te vatten. Bij een goede kennis van ine vond ik een paar echte oude schrijvers, boeken met ge rafelde randen, gebonden in oud perkament 'en met roode titelletters op het schutblad. Dus wel het echte oude. Het eene boek, waarover ik het hier hebben wil, is echter geen theologisch werk van een rechtzinnigen ouden schrijver, wiens naam klinkt als een klok in de ooren van ieder, die orthodox wil zijn. Maar dat neemt niet weg, dat het een echt oud boek is, uit den bloeitijd van het Gerefor meerde leven onzer vaderen. De titel is als volgt „Algemeene Historische Gedenck-Boecken der voornaemste, uytgeleeSenste weereldlijcke en Kerckelijcke Geschiedenissen des geheelen aerd- bodems, insonderheyd van Europa, tsederd den aenvangh der Regeeringh des Keysers Rudolph de II, in 't jaer 1576, tot op d' uytgangh deeser seventhiende Eeuw, voorgesteld in een geregel de orde der saecken, voorgevallen onder de Regeeringh van yeder Keyser, Konincjh, Vorst, ensoovoorts". Dat is dus wel een heele mond vol Voorts is het boek in verschillende boeken onderverdeeld en ziet er uitwendig heel solied en serieus uit. Maar toen ik thuis rustig aan 't lezen ging in dien ouden druk, moest ik toch menigmaal mijn hoofd schudden over hetgeen ik te lezen kreeg. Het boek is opgevuld met de allerwonderlijk ste en ongeloofelijkste zaken. Het spreekt van wonderen, natuurverschijnselen, spelingen der natuur bij mensch en beest, voorvallen waar wij menschen der 20ste eeuw een medelijdende glim lach voor over hebben. Maar onze vaderen hebben bepaald al die dingen geloofd, want hoe gereformeerd de 16e eeuw was, het bijgeloof tierde weelderig. Wanneer men dit dikke boek leest, is men dankbaar voor het licht, dat gelukkig nadien is opgegaan. Ik wil mijn lezers hier niet met de allerzon derlingste verhalen, als van geheele legers die uit de wolken kwamen vallen en over de toppen der boomen marcheerden in volle wapenrusting, van teekeningen in de lucht enz., op het lijf komen. Misschien is daar op een andere plaats In ons blad wel eens gelegenheid voor, want het is toch wel interessant om e'ens te lezen met welke bakerpraatjes onze vaderen vaak werden zoet gehouden. Maar iets anders las ik, dat ik wel de moeite waard vind hier weer te geven, dan kan de lezer en vooral de lezeres onder ons er ook van genieten, Het stond in een oude schrijver met roode letters od het titelblad, in perkament gebonden, dus is hetwaar gebeurd Hier hebt ge het Laet ons hier een ander wonder bijvoegen, van een daedlijck Gewas in een Mensc'h. Te Sparse bij Nieuw-Stettin wierd Anno 1604 een kind sieck. Op den rugg', beneeden 't reghter schouderblad, qquam een langhaghtigh Geswei, of Sweeringh. De Chirurgijn sneed er in, en haelde daer uyt, tot sijne 'en aller aenschouwers hooghste verwonderingh, een koorn-ayr met de Stroostengel; evensoo ge steld als de Rogg', noch op 't Veld wassende; doch in d' Ayren waren geene Granen, of korten. D. Johannes Florus, predikant deeser Plaets, nam dit wonderbare koorn-gewas in eens Menschen ligchaem na sigh,en heeft het bewaerd als een seldsame rariteit, volgens 't getuygenis van D. Dan. Cramerus in der Pommerische Kirchen-History, en Micraelius in descript. Pomer. Iets diergelijcks verhaeld Leo Allatius uyt verscheydene BrieVen van geloofwaardige persoonen, die alles met eyge-

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1