PUROL rijk aan geneeskracht
Ait nummer Desiaal mt luiec Biaflen
tweede blad.
1880 Koningin Mina 1931
«Ti JBHMIW
FEUILLETON
™HOCSTGN0W£ES
Zaterdag 29 Augustus 1931. No. 3776
DAMMEN.
GEBOUW VAN HET GEM. ELECTRICITEITSBEDRIJF TE R'DAM.
fmm.
HET ZOUTENDE ZOUT
.(Correspondentie dezer rubriek aan
M. Verbiest, Sommelsdijk)
Oplossing Eindspel no, 59.
(Het slaan wordt door twee stipjes aangeduid)
De stand was
Zwart41.
Wit: 15, 19, 24.
Wit 19—14 1 Zwart heeft nu twee zetten, n.i
41—46 of 41—47. Op 41—46 speelt Wit 15—10
gevolgd door 10-5. Op 41—47 speelt
14—10 en 15—24.
Oplossing Eindspel no. 60.
De stand was
Zwart44.
Wit6, 26; 27. m
Wit 26—21. Zwart kan nu spelen 44—50 of
44—49 Op 44—50 speelt Wit 21 17 en op
Zwart'44-49 speelt Wit 21 16 en wint.
Probleem no. 61.
Zwart: 1, 6, 7, 9, 11, 13, 14, 29.
Wit: 18, 21, 26, 27, 39, 42, 48, 50,
Wit speelt en wint.
Eindspel no, 62,
Zwart38.
Wit: 20, 24, 47.
Wit speelt en wint.
(Ingezonden)
Eindspel no. 63.
Zwart23, 40.
Wit: 32, 39, 43.
Wit speelt en wint.
Oplossingen in de volgende rubriek.
CORRESPONDENTIE.
Aanvragen, om problemen te plaatsen, moeten
voorzien zijn van duidelijke handteekening.
.'^Zonder onderteekening worden ze niet meer
geplaatst.
DAMCLUB „KUNST EN VRIENDSCHAP".
Het bestuur van bovengenoemde damclub
maakt bekend, dat zij, die nog aan de komende
competitie wènschen deel te nemen, zich moeten
opgeven vóór de maand October. Nadien kan
niet meer aan deze competitie worden deelge
nomen, Aanmelding bij het secretariaat: Lijn
baanstraat C 263, Middelharnis.
DAMCLUB „SOMMELSDIJK".
Vergadering op Dinsdag 1 September, n.m.
8 uur, in Hotel Harmonie, Langeweg. Zij, die
nog als lid wenschen toe te treden, worden
verzocht dez evergadering bij te wonen. Het
bestuur zal op deze vergadering definitief wor
den gekozen.
Personen beneden 20 jaar geen toegang.
Het voorloopig bestuur.
31 Augustus. Die datum spreekt tot het hart
•van elk rechtgeaard Nederlander. Het is immers
onze nationale feestdag, waarop jong en oud
izich met Oranje tooit om openlijk te getuigen
van hun trouw aan het aloude Vorstenhuis.
Wij gedenken op deden dag met groote blijd
schap, dat weer een jaar aan het leven van on
ze geliefde Koningin is toegevoegd, een jaar,
waarin de Heere Haar heeft geleid 'en gesterkt
tot de zware taak die Zij heeft te vervullen. Het
is Gods goedertierenheid dat onze Koningin
voor ons, en niet minder voor Haar Huis, is
gespaard gebleven, dat Zij voor groote rampen
bewaard werd en nog steeds ons volk mag re-
geeren, rechtvaardig, wijs en zacht.
Zoo is ons ruime stof tot danken gegeven
door Hem, die de Koning der koningen is Hij
is ons gedachtig geweest. Hij heeft Zijn gunst
aan ons groot gemaakt. Immers Hij heeft Zijn
hand over onze Vorstin beschermend uitgebreid
tot op dezen stond toe.
Wie zegt ons, hoeveel de Heere ons in Haar
heeft geschonken Zij kent de geschiedenis
van Haar roemruchtig geslacht en treedt in de
voetstappen van Haar doorluchtige vaderen. Zij
gevoelt zich een en lotgemeen met Haar volk
en leeft voor Haar taak. Zij bidt met ons mee
en geeft door Haar voorbeeld bezielende kracht.
En telkens betoont onze hooge Landsvrouwe een
ware Landsmoeder te zijn. Daarom loven wij
den naam van Gods heerlijkheid en prijzen den
Heere voor Zijn weldaden, ons bewezen.
Hij beware ons er voor, dat wij Zijn menig
vuldige zegeningen' zouden vergeten op dezen
dag, maar doe ze ons alle dankend erkennen.
Den Hoogen God alleen zij d'eer I Daarom zul
len wij in het bedehuis Gods Naam met danker
kentenis verheffen. Maar aan dien dank pare
zich ook de bede, dat de Heere ons dat dierbare
leven behoude, versterke en beware tot in leng
te van dagen.
31 Augustus is ons een dag van groote blijd
schap, een dag, waarop het hart van Neerlands
volk sneller en warmer klopt dan ocrit.
En waarom is dat zoo Omdat er tusschen
ons volk 'en het Oranjehuis een mystieke band
is, een band, door God Zelf gelegd, een band
van God Zelf bezegelde drieënheid. Dat ver
telt ons iedere bladzijde uit onze rijke historie.
God zelf heeft Nederland en Oranje saamge-
snoerd en saamverbonden, zoodat ze met elkaar
lotgemeen zijn geworden en deelden in eikaars
lief en leed.
Nederland viert nu feest, omdat zijn Koningin
feest viert. En wie een oog ontving voor de
wondere leidingen; die de Heere met ons volk
heeft gehouden en zich dankbaar herinnert wat
ons land en volk aan het gezegende Oranjehuis
verschuldigd is, dankt God in de stille binnen
kamer voor het groote voorrecht, dat wij nog
een Koningin bezitten, die èn in het staatkundige
èn in het persoonlijke leven de edele tradities
van de Oranjedynastie getrouwelijk volgt. Maar
die zal bij de dankzegging ook voegen de bede,
dat de Heere Haar blijven verzeilen met Zijn
gunst.
Ik ben op Koninginnedag in een onzer Ned.
Herv. Kerken meer dan eens onder 't- gehoor
geweest van een rechtzinnig predikant, die zelfs
in 't gebed ons Vorstenhuis niet opdroeg aan
den troon der genade, en waar het bij het uit
gaan der kerk verboden was op het kerkorgel
,,'het Wilhelmus" te spelen.
Hoe goed en noodig het zij God in het
verborgene groot te maken voor Zijn weldaden,
ons geschonken, het geloovige hart heeft aan
iets meer nog behoefte. Het wil met de oprechten
onderling, vereend in hun vergadering, Hem
plechtig eer bewijzen.
Die behoefte spruit op uit het diepe besef
van saamhoorigheid.
Gods kinderen weten zich leden van één
lichaam. Zij hebben niet aan zichzelf genoeg.
Zij hunkeren naar eikaars gemeenschap. Van
daar vaak bij hen die sterke zucht naar de
voorhoven des Heeren, waar het volk ver
gaderd is.
Waar zij anderen vinden, die geen vreemden
zijn. Waar zij samen God kunnen loven en
danken.
Alleen God te prijzen is al veel, maar het
samen te mogen doen, zegt meer. Als in de
gemeenschap der heiligen de lof en de dank
overspringt van den een op den ander, dan
huppelt eerst recht de ziel van vreugd. Dan
is het
Wat blijdschap smaakt mijn ziel,
Wanneer ik voor U kniel
In 't huis, dat Gij U hebt gesticht.
Daarom is het zoo goed als op een dag als
a.s. Zondag de gemeente naar Gods huis mag
gaan, waar haar tegenklinkt het woord: „Door
Mij regeeren de volken en de vorsten stellen
gerechtigheid".
Een' woord, bij uitstek geschikt om ons te
vervullen met eerbied voor het hooge gezag,
waarmee God onze Koningin heeft bekleed. En
wel is het noodig dit woord ons zelf en anderen
voortdurend in te scherpen, waar allerwegen in
onze dagen de geest van ongeloof, revolutie en
anarchisme woelt. De strijd tegen het wettig
gezag wordt met steeds driester geweld en on
heilige wapenen gevoerd. Ook in ons eiland
Goedereede en Overflakkee het zij met
droefheid herinnerd, is er getuige van, dat er
niet weinigen ziln, die liefst alle banden zouden
zouden willen doen verscheuren, die het gezag
in plaats van e'en zegen een vloek durven
noemen en wier ongoddelijk drijven is saam te
vatten in de schrikkelijke leuze: „Weg met het
Koningschap, leve de anarchie
Vierkant daartegenin, lijnrecht daartegenover
belijden allen, die nog buigen voor het Woord
en dat wilt gij immers ook —dat de Over
heid is een instelling Gods.
Door Mij, zegt de Heere, regeeren de Konin
gen. Door Hem regeert tlus ook onz, Koningin.
De majesteit, waannee ze is bekleed, heeft ze
van God ontvangen, van Hem alleen. Want Hij
is lie Oppersouverein, de Schepper van alles
wat leeft, die beveelt zonder bevolen te worden,
die met de inwoners der aarde en met het heir
des hemels doet naar Zijn welbehagen.
Hij heeft Zijn geduchten stoel op starren
gesticht en gegrondvest op de wolken. Zijn troon
welft boven alle tronen en Zijn Koningschap
is monarchaal in den volstrekten zin des woords.
Tegenover Hem heeft niemand iets te zeggen,
dat God ze had geroep'en om leiding te geven
aan ons volk en dat ze Hem verantwoording
schuldig waren van de wijze, waarop ze hun
hooge taak vervulden.
Onwillekeurig gaat onze blik terug naar ons
rijke verleden. En dan rijst al dadelijk voor
ons op het beeld van den eersten Willem, den
van God gezalfden Vader des Vaderlands. Had
hij niet met den Potentaat der Potentaten een
vast verbond gemaakt
Wij hebben de Oranjedynastie niet na rijp
beraad uit vele andere gekozen. God heeft haar
aan ons land gegeven en wij mogen met Israel
zingenWant onze Koning is van Isrels
God gegev*en".
Toen het er op aankwam, toen het ging om
de heiligste rechten en vrijheden van ons volk,
hebben de Oranjes zichzelf niet gespaard, maar
zelf geofferd wat er te offeren viel.
Het gebouw van het Gem. Electriciteitsbedrijf te Rotterdam, zooals het zich thans vertoont
van het Zuidwesten gezien. Op den voorgrond links de kas en de boekhouding. Meer naar
rechts de kantoren, waarbinnen de hal voor het publiek. Aditer de doorgaande erker van het
torengebouw loopen een tweetal liften, terwijl de derde links daarnaast omhoog gaat.
maar Hij heeft alles te zeggen over allen, want
zij zijn Zijn creaturen; Zijn souverein zeggen
schap is dan ook de eenige bron van alle
zeggenschap van den eeneu meusch over den
anderen en onderwerping van den een aan den
ander komt dus nooit te pas, tenzij God dien
andere over u stelt.
En dat laatste doet de Heere. Het heeft Hem
behaagd van Zijn majesteit en macht iets te
leggen op mensclien en door hen het gezag te
laten uitoefenen. De machten, die er zijn, schrijft
Paulus, die zijn van God verordineerd en moeten
om Zijnentwil worden gehoorzaamd. Alzoo dat
die zich tegen de macht stelt, de ordinantie
Gods wedrstaat en d:e ze wederstaan, halen
daarmee een oordeel over hun ziel.
Het is een groote zegen, dat er een Overheid
is. Indien zij er niet was, werd de aarde een hel.
Toen er geen Koning in Israel was, deed een
ieder wat recht was in zijn oog, met al de
ellendige gevolgen daaraan. De rechtvaardige
werd verdrukt, de goddelooze had vrij spel. En
er heersohte e'en' hopelooze verwarring op elk
gebied. Zoo gaat het altijd als de banden1 worden
verbroken en de revolutie wordt ontketend. Dan
breekt de anarchie overal uit, de anarchie, die
op haar beurt niet anders baart dan de ondra
gelijke tyrannie en de schrikkelijkste dwingelan
dij. Daarom kunnen wij er God niet genoeg voor
danken, dat Hij in Zijne algemeene genade de
Overheid instelde, om het gezag te handhaven
en het recht te bestellen op deze^ zondige wereld.
Ieder gevoelt wat een groote zegen het is,
als wij geregeerd worden door mannen, die zich
er diep van bewust zijn, dat zij niet meer dan
werktuigen zijn in Gods hand. En mij dunkt,
ik zeg niet te veel, als ik beweer, dat dit met
de Oranjes het geval was. In meerdere of
mindere mate hebben deze allen het verstaan,
Naast God hebben wij alles aan dit Vorsten
huis te danken; onze burgervrijheid, onze gods
dienstvrijheid onze gewetensvrijheid.
En telkens wanneer deze schatten werden be
dreigd, verscheen er een Oranje op het tooneel,
die getrouw aan de wapenspreuk van zijn huis:
„Ik zal handhaven", zich in de bresse stelde
voor ons.
Dat roemruchte geslacht heeft telkens het
zinkend Vaderland voor den ondergang behoed
of uit de inzinking weer opgeheven. Trouwens,
zonder Oranje ging het nooit goed. Dat heeft
ons volk aan den lijve ervaren, toen het Gods
Woord verwierp en door den geest der re
volutie verdwaasd den Nassauschen Leeuw ver
dreef. Geen wonder dan ook, dat ons volk,
zoodra het uit de diepte van ellende weer tot
God riep omhoog, ook tevens leerde uitzien naar
het aloude stamhuis. In dagen van druk is het
„Oranje boven" steeds de noodkreet geweest,
die door Gods ontferming straks een' zegekreet
werd.
Door Oranje beschikte de Heere dan weder
om uitkomst niet als ware de Heere aan
Oranje gebonden, maar omdat 'het Hem be
haagde Nederland aan Oranje te binden en Hij
dien band wilde bestendigen. Dat heeft Hij in
het bijzonder betoond als Hij op wonderlijke
wijze ons Vorstenhuis voor uitsterven bewaarde.
Herhaaldelijk scheen het alsof de Oranjestam
zou vergaan, maar dan bleek het telkens weer,
dat de Heere een afgesneden zaak doet op aarde.
Den schier afgehouwen tronk deed Hij op
nieuw uitspruiten en bloesemen, getuige de
geboorte van onze Prinses Juliana. O, laat ons
acht geven op die wonderlijke leidingen des
Heeren Nog staat tot op dezen stond de troon
van Oranje. Onze dankbare blikken wenden
zich op den feestdag van 31 Augustus daarheen
en wij ontmoeten daarop een Vorstin, die door
Gods genade de draagster is van de edelste tra
dities van haar voorgeslacht.
Haar eeren wij allereerst om 's Heeren wil,
bij Wiens gratie zij regeert. Wij eeren haar
voorts om haar Vaderen wil, maar niet minder
ook om haar zelfs wil. Van schepselvergoding,
zoo dikwijls op den voet door verguizing ge
volgd, wenschen wij bewaard te blijven. Wij
zien in onze Koningin een mensch, een mensch
van gelijke beweging als wij. Een zondares
gewis, zooals wij ailen zonder onderscheid zon
daren zijn voor Gods aangezicht. Voor God
is de armste daglooner of werkvrouw aan haar
gelijk. Maar dit belet ons niet een open oog
te hebben voor de kostelijke gaven, die de
Heere haar heeft verleend. En dan bewonderen
wij in haar een nobel karakter, een helder ver
stand en fijnen tact Dan stellen wij vertrouwen
in haar wijsheid en beleid om het schip van
Staat door de branding te sturen van dezen
felbewogen tijd.
Met ootmoedigen dank juiche daarom al het
volk op 31 Augustus a.s. Laat ons bidden, dat
de Kroon van het Koningschap nog lang op
haar hoofd moge bloeien en ons volk onder
haar regiment een stil en gerust leven leide in
alle godzaligheid en eerbaarheid.
„Vreest God, eert den Koning", is de roeping
die tot ons volk van Nederland komt.
Laat ons die roeping trouw vervullen en dat
te meer, waar er een geest des ongeloofs ook
over een deel van ons volk is gevaren, die niets
weten wil van het Woord der opperste wijsheid:
„Door Mij regeeren de koningin en stellen de
vorsten gerechtigheid".
Er zijn er helaas bij getale in onze dagen,
die stout dat goddelijk recht ontkennen, men-
schen, die naar verandering staan, die de heer
lijkheden lasteren, die alle gezag van Boven
verwerpen.
Luther zeide eens: Weet gij, waarom die
menschen tegen den Koning zijn Omdat ze zelf
koning willen worden. En waarlijk, zóó is het.
„Eigen heer èn meester". Dat was en dat
blijft de leuze van den geest uit den afgrond.
Op steeds luider toon wordt ze aangeheven.
Stelselmatig wordt verzet tegen het gezag, alle
gezag gepredikt, nadat men eerst van het gezag
van God en Zijn Woord zich heeft losgemaakt.
Geen enkele band duldt men meer en men
drijft den spot met al wat den Christen heilig
en dierbaar is.
Wie meeleeft weet, dat onze tijd zwanger is
van revolutionaire ideeën.
Met allerlei schoone woorden of ook met
stout geschreeuw zoekt men ons volk afvallig
te maken van zijn God en van zijn Koningin.
Ik kan niet eindigen alvorens u nogmaals
met klem te wijzen op de groote beteekenis
van den Bijz. Vrijw. Landstorm. Dit instituut
bestaat uit duizenden ernstige mannen, die klaar
staan het gezag en de bestaande orde te ver
dedigen, als het moet ook met de wapenen in
de vuist. Zij zijn mannen, die niet meedoen aan
het dwaze idealisme, die onze rijke landsgoede-
ren niet wil opofferen. In hun banieren hebben
zij het Oranje. Het Oranje boven, zoo moet
het blijVen, zoo is het altijd geweest. Er is in
de historie een stille strijd tusschen het rood-
wit-blauw en het Oranje-blanje-bleu. Er zijn
altijd pogingen geweest om het oranje naar
beneden te halen. Ik denk aan 1600, toen Van
Oldenbarnevelt aan het Oranje in Zuid-Neder
land een graf had bereid. Maar dat werd toen
niet gedoogd. Het moest Oranje blijven. Ik denk
aan het tijdperk na 1650, toen de Statenvlag,
het rood-wit-blauw, triomfeerde, en ik denk aan
1918, aan de bange Novemberdagen, die de
geboorte geworden zijn van den Bijz. Vrijw.
Landstorm.
De machtige beweging van den B. V. L. zal
nimmer gebezigd worden tot den aanval, doch
dient slechts tot afweer en verdediging tegen
de pogingen tot het aantasten van de bestaande
instellingen en onzen nationalen cultuur. Dat
zoovelen uit de volksklasse bereid zijn om alles
in te zetten in den strijd tegen de elementen,
die er op uit zijn de bestaande orde omver te
werpen, acht ik een bewijs van volkskracht.
Nog steeds is er bedreiging. Er is een partij,
die er openlijk voor uitkomt, dat het haar te
doen is om verstoring van de bestaande orde,
die een stelselmatige ophitsing geeft tegen de
orde en die met openhartigheid zegt slechts te
wachten op het goede oogenblik om gewapende
benden af te zenden. Wanneer zal dit oogenblik
zijn Europa is nog steeds ten prooi aan de
gevolgen van den grooten oorlog. Wij levèn
in een tijdperk van crisis, waarin het contact
van de regeering met het volk zoo gemakkelijk
verloren gaat. En toch zal de regeering haar
taak slechts kunnen doen, als het contact be
waard blijft, als elke poging tot intimidatie
wordt tegengegaan, als alles wat haar gezag
kan ondermijnen wordt vernietigd. Er bestaat
een streven om 's lands weerkracht te onder-
DOOR
H. KINGMANS.
17)
Maar zij behoefde thans niet te antwoorden,
want onmiddellijk daarop vervolgde hij: „Ja, ik
weet het. Ik voel het. Ik wou, dat ik maar
^wistHij brak den zin af.
„Wat bedoelt u vroeg Marianne argeloos.
„Als een mensch sterft, wat dan, zuster
„Dat weet ik niet", antwoordde Marianne
verlegen. „Wat bedoelt u, mijnheer Grietman?"
„Als u het niet weet, kom ik met u niet
verder zeide hij, ietwat ongeduldig
Weer was er stilte.
Heel zacht, schier geruischloos werd de deur,
die naar de andere zaal leidde, geopend en kwam
de verpleegster, die er de wacht had, naar bin-
nen. Zij verkeerde vrijwel onder dezelfde om
standigheden als Marianne, daar zij ook sinds
korten tijd in den nachtdienst was in de afdee-
ling, waar de dood met rassche schreden scheen
te naderen. Op de teenen liep Marianne naar
haar toe.
1 ■1!'u kw,am eens even k'iken". fluisterde ze.
u° e Praten-"
"Hii is wakker geworden", antwoordde Ma
rianne, eveneens op fluistertoon. „Maar hij doet
zulke wonderlijke vraqen
jfljlt hij dan
•„Neen, helder bij bewustzijn."
'hoSf aangekomene liep naar het bed en
boog zich over den zieke.
„ik slaap niet, zuster", zei deze.
keek maar eens even, hoe u het maakte."
„Ik lig te denken, maar 'kan niet tot klaarheid
komen. Als een mensch sterft, wat dan, zuster
li is toch een andere zuster dan die van zoo
even
Onderzoekend zag hij haar aan.
„Zeker, u is een andere. Die andere wist bet
niet. Maar u weet het toch wel
De zuster gaf eerst geen antwoord. Tweemaal
had zij aan een sterfbed gestaan. De eene pa
tiënt was een vrouw -uit het volk geweest, die
met een glimlach was gestorven; omdat zij naar
Huis ging; de andere was een heer, die buiten
bewustzijn den laatsten adem uitblies. En nu
1 eZ0j 'a9 te piekeren en een antwoord ver-
111 li? °P ook voor haar zoo moeilijke vragen.
„Weet u het ook niet, zuster
„Ja, mijnheer Grietman, het komt er op aan,
°~.?en hjensch geleefd heeft, goed of slecht."
Zij voelde zeer wel, dat het antwoord on
bevredigend was, maar 't was niet gemakkelijk,
Tlf k" tevi;eden te stellen.
z3811.?'! van geen kwaad bewust", zei de
patient „Maar toen ik heel jong was, heb ik
het wel eens anders gehoord. Hoe zit dat nu
'•Wat hebt u dan wel eens gehoord Maar
is het met veel beter, dat u rust, dan zoo te
liggen denken? Het maakt u zoo moe."
„Wat geeft dat nu nog, zuster? Het loopt
toch met mij af, ik voel het wel. Maar ik zou
zoo gaarne
Hij voltooide den zin niet, maar werd onrus
tig. Woest rolden zijn oogen opeens door de
kassen. Hij wilde zich oprichten, maar Marianne,
doodelijk verschrikt, hield hem tegen.
„Ik w i 1 niet sterven, verstaat ge stiet hij
uit. „Want dan is het niet goed.'.'
„Kalm, mijnheer Grietman," suste Marianne.
„Zóó moet u niet gaan dóen. Rustig blijven
liggen. Zal ik uw vrouw roepen
Doodelijk vermoeid was de patiënt weer in
de kussens gezakt. Eenige minuten later kwam
pas het antwoord, op klagenden toon.
„Mijn vrouw kan mij niet helpen, zuster. Zij
weet het ook niet."
„Maar daarom kan ik haar toch wel wekken,
mijnheer Grietman? Het kan u rustig maken."
„Och, 't is wel goed van u, zuster, ja, doe
het, goed. Maar ik krijg geen antwoord. Zou
die hoofdverpleegster, zuster Kleefstra, niet
willen komen? Zij weet het wel."
Ja, van dit laatste was Marianne overtuigd.
„Zuster Kleefstra slaapt, mijnheer Grietman,"
zei de andere verpleegster. „Zij moet ook haar
nachtrust hebben."
„O", zei hij berustend en staarde verwezen
als in verre verten.
Maar Marianne fluisterde: „Zij heeft mij ge
zegd, haar te halen, als het noodig was."
„Doe het dan maar. Zij weet met stervenden
om te gaan."
Stil sloop Marianne heen.
„We zullen zuster Kleefstra halen, hoor, mijn
heer Grietman."
„Dat is vriendelijk van u", zeide hij.
Er kon nauwelijks een kwartier verstreken
zijn, of Gretha zat aan het bed van den man,
die haar wenschte te spreken. Op een andere
stoel, vlak er bij, zat Marianne, die dankbaar
was, dat Gretha gekomen was. De andere ver
pleegster was weer naar haar eigen afdeeling
teruggekeerd.
Grietman had enkele woorden gesproken en
toen klonk Gretha's volle stem: „Ja, mijnheer
Grietman, ik heb reeds gemerkt, dat u vroeger
er van gehoord hebt. Heeft uw moeder er u van
verteld
„Mijn moeder leerde mij bidden. Maar toen
ik ouder werd, heb ik dat vergeten, zuster. Is
het nu te laat?"
„Neen, het is, Gode zij dank, nog niet te laat,
mijnheer Grietman. U weet het wel, 'k heb het
bemerkt, dat de mensch een groot zondaar is.
Maar alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat
Hij Zijn Zoon gegeven heft, om ons van zonden
te verlossen. Wij moeten God bidden, of Hij ons
genadig wil zijn. Als de mensch sterft, is het
niet afgeloopen. Dat voelt u heel goed. Daarom
is u zoo bang, om te sterven. Maar dat behoeft
niet. Als u maar waarlijk in Jezus gelooft. Het
is nog niet te laat.
„Ja, maar ik heb mij nooit om God bekom
merd, al heeft mijn moeder wel van Hem ver
teld", klaagde hij.
„Dat weet ik, mijnheer Grietman. Dat maakt
het niet gemakkelijker. Maar de Heere wil u nóg
vergeving van zonden schenken. Als u maar in
Hem gelooven wilt."
Ingespannen luisterde Marianne toe, ziende op
het bezield gelaat van Gretha. Het waren niet
geheel nieuwe klanken voor haar, daar zij vaak
met Gretha in dien geest had gesproken, maar
zóó had zij er nog nooit voorgestaan.
„Wilt u eens luisteren, mijnheer Grietman
Dan zal ik u eens iets voorlezen."
Gretha haalde een meegebrachte bijbeltje voor
den dag, bladerde er even in en las met zachte
stem
„Dit is een getrouw woord en aller aan
neming waardig, dat Jezus Christus in de we
reld gekomen is, om zondaren zalig te maken,
van welken ik de voornaamste ben".
Zij hield even op en zeide dan: „Zie mijn
heer Grietman, wij moeten1 weten, dat wij groo
te zondaars zijn. Als wij dat weten en gevoelen,
dan snakken wij naar iemand, die ons van die
zonde verlossen wil. Is er zoo iemand Ja, Gode
zij dank, ja. Hoor maar."
In de nachtelijke stilte van het vertrek was
alleen hoorbaar het omslaan der bladeren van
het bijbeltje.
„O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren en
gij, die geen geld hebt, komt, koopt èn eet, ja
komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en
melk."
„En wat verder lees ik: „Neigt uw oor en
komt tot Mij, hoort en uwe ziel zal leven; want
ik zal met u een eeuwig verbond maken eni u
geven de gewisse weldadigheden Davids."
„En hier lees ik weer in mijn bijbel: „De god
delooze verlate zijn weg en de ongerechtige man
zijn gedachten; en hij bekeere zich tot den Heere,
zoo zal deze zich zijner ontfermen en tot onzen
God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk."
„Zie, mijnheer Grietman, het mankeert er niet
aan, dat de Heere ons niet roept. Als wij maar
willen luisteten 1 Wij behoeven niet bang te zijn,
dat Hij ons niet hooren wil. Hij zegt: „Zoekt en
gij zult vinden; klopt en u zal worden open
gedaan". Onze zonden zijn geen beletsel, om
tot God te naderen, als wij weten, dat zij om
Jezus' wil vergeven zijn. Jezus Christus heeft
aan het kruis voor zondaren geleden. Hij heeft
hun schuld op zich genomen. Hun smarten heeft
Hij gedragen. Als een lam is Hij voor hen ter
slachting geleid. Geloof dat toch 'en bid tot God
om vergeving van zonden. Dan kunt ge rustig
sterven."
„Maar dat alles is niet voor mij, zuster",
klaagde de zieke, die ingespannen had liggen
luisteren.
„Zeker, mijnheer Grietman, dat geldt ook
voor u. Als ge maar gelooven wilt."
„Maar ik heb God vergeten. Ik heb de lessen
van mijn moeder vergeten en zonder God ge
leefd."
Het angstzweet parelde den patiënt op het
voorhoofd.
„Ook dat evil God vergeven. Hij is genadig
en lankmoedig. Hij roept u nu op dit oogenblik.
Geloof in Hem en uw ziel zal leven, al waart
ge ook gestorven."
„Het is niet meer voor mijniet voor mij",
stamelde de man.
En hij sloot, vermoeid, de oogen.
Gertha Kleefstra bladerde in haar bijbeltje en
las zoo nu en' dan met zachte stem enkele
gedeelten, die den stervende konden troosten en
bemoedigen in zijn zwaren strijd.
Het was duidelijk zichtbaar, dat hij met in
spanning van alle krachten lag te luisteren,
maar hij reageerde er niet op.
Een half uur later verliet Gretha het zaaltje.
„Hij blijft rustig", fluisterde zij. „Ik ga weer
naar bed. Als hij mij noodig heeft, roep me
onmiddellijk."
(Wordt vervolgd).