L UIT HET WOORD J predikbeurten allerlei bsï Dr. J. SEVER UN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 23 AUG. 1931 ned. herv. kerk. geref. kerk. chr. geref. kerk. STICHTELIJKE OVERDENKING n VOOR DEN ZONDAG i Sommelsdijk, v.m. 10 Ds. van Asch (H. A.) en 's av 6.30 uur leesdienst. Middelharnis, v.m. 10 uur Ds van Ameide van Ouddorp (Doop) en s av 6.30 u. leesdienst. Den Bommel, v.m. de heer Mulder van Charlois en 's av. Ds. Vlasblom. Ooltgërisplaat, v.m. 9.30 uur Ds. J J. van de Pol van Oene en 's av. 6 uur de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en 's av. de heer Mulder, godsdienstonderwijzer te R'dam (collecte evangelisatie te Arkel). Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en s av. Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 10 uur Ds. van der Wal en 's av. 6.30 uur de heer Blijleven van Stads kanaal. Werkingen, v.m. 9.30 en s av. 6 uur de heer Overweel. Melissant, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge. Ouddorp, v.m, leesdienst en nam, Ds, van Ameide. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Zeilstra. Den Bommel, v.m. en s av. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en n.m. Ds. Veder van Utrecht. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Gunst van Woerden. Sommelsdijk, v.m. 'en' 's av. candidaat Henstra van Dokkum. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 u. leesdienst. Dirksland, v.m. 10.30 en 's av. 7 u. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av 6 uur leesdienst 8 Ouddorp, v.m, en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds, Foppema. Van de overige gemeenten geeni opgaaf. GODDELIJKE GARANTIE, Wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goed, namelijk die naar zijn voornemen geroepen zijn. Rom. 8 28. Een benijdenswaardig lot: alle dingen meewerkende ten goede Hoeveel sterkte en rust en troost geelt het niet, dat van eigen leven zeker te weten. Maar des te meer reden, om zich af te vragen, wie zulk een lot ten deel valt, en of ook wij zelf ons onder die bevoorrechten ons mogen rekenen, wien alle dingen medewerken ten goede. Zoo wij slechts behooren tot dege nen, die God liefhebben en naar zijn voornemen geroepen zijn. Dan is zulk een benijdenswaardig lot ons gegaran deerd. Degenen, die God liefhebben, vinden in deze liefde tot God reeds een waarborg, dat hun alles ten goede keert. De Heere doet hen wel, geen kwaad zal hun genaken, Hij bewaart ze als de appel van Zijn oog, Hij om ringt ze met goedertierenheden. Maar dat liefhebben van God kan toch niet de laatste grond zijn van zoo gunstige beschikking Gods in ons leven. Paulus is er verre vandaan, om met zijn roemen in den mensch te eindigen, ook niet in den mensch, die God liefheeft. Uit den mensch zelf is trouwens niet anders te verwachten, dan een haten van God. Is er gekomen een liefhebben van God, dan moet er achter dat lief hebben schuilen een daad van God, waardoor die liefde ontwaakte en op bloeide. Vandaar, dat Paulus er bij noemt: „die naar zijn voornemen ge roepen zijn". Verwijzing dus van den wankelenden bodem van de liefde tot God bij de geloovigen, die, o, zoo dik wijls verflauwt, en als een vuur onder de asch geheel schuil gaat, naar den vasten grond van ons roemen, namelijk de roeping Gods. Want liefhebben van God is de vrucht des geloofs; van die vrucht moeten wij op de planting teruggaan, het geloof zelf, en van de plant tot den wortel doordringen: de roeping Gods. God lief te hebben dat verbeeldt zich ook wel eens de onbegenadigde. En het is bij Gods kinderen wel eens zoo, dat hij vragen moet: waar is mijn liefde? Waarborg voor ons is er dus, als achter die liefde tot God, de roe ping Gods zit. Dat is dus de groote vraag, waarmee wij meer zekerheid krijgen: heeft God mij geroepen. Bedoeld is natuurlijk de inwendige roeping Gods, die het waarachtige ge loof werkt. Deze roeping Gods kan jn verschillende omstandigheden en vor men tot ons komen; velerlei roepstem men Gods komen tot ons in droefheid en vreugd, lokkende en dreigende stem men, maar het is altijd de roeping Gods door Zijn Woord, waarmee Hij tot be keering en geloof, tot Zijn dienst ons roept. En zoo dat Woord Gods door Zijn Geest krachtig werd, zoodat wij tot 's Heeren dienst getrokken en ge willig gemaakt werden, en op 's Heeren roepstem geantwoord hebben: „Heere, hier zijn wij", en metterdaad gekomen zijn ook, dan zijn wij geroepenen Gods. Daar komt het op aan, want alleen door die roeping Gods is onze liefde tot God echt: een liefde, omdat hij ons eerst heeft liefgehad. Die roeping biedt meer waarborg, dat wij hooren onder degenen, wie alle dingen medewerken ten goede. Naar deze waarborg voor uw geluk dient gij te vragen. Gij hebt niet het huis van uw geluk te bouwen op uw liefde tot God, want welk een wankele bodem is datMaar Gods roeping daar achter geeft veel meer vastheid. Zijt gij geroepene Gods Hebt gij op Zijn roepstem u bekeerd Klonk 's Heeren stem in uw leven met onweerstandelijken aandrang, zoodat gij met een ernstig voornemen des har ten gezegd hebt: „Heere, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Wat wilt gij, dat ik doen zal Welnu, ga dan gerust nog een stap verder en fundeer de zekerheid, dat alle dingen u medewerken ten goede, op iets, dat buiten u gelegen is, maar iets dat rotsvast is, namelijk het voornemen Gods, dat eeuwig en onveranderlijk is. Want zulk een inwendige roeping Gods is niet dan een uitvloeisel van Gods voornemen, om u zalig te maken. Dat is eerst een garantieGods eeuwig voornemen. Want wat Hij voorneemt, zal Hij gewisselijk doen. En die Hij voorneemt te roepen tot de za ligheid, zal Hij ook zeker tot de zalig heid brengen. En in het leven van zulk een gaat het alles op die zaligheid af. Dat zegt de uitdrukking: Gods voor nemen. Zijn voornemen is een andere benaming voor Zijn verkiezing. Het is letterlijk: wat God voor zich gezet heeft. Zooals een architect in teekening of soms in miniatuur voor zich zet, wat hij in werkelijkheid wil uitvoeren, zoo is er een voornemen Gods voor ons leven, een plan, dat in de eeuwigheid vastgesteld is, en door God in den tijd uitgevoerd wordt. Uitvloeisel van dat Goddelijk voornemen is ook de roeping tot zaligheid van degenen, die Hij ver koren heeft. Welnu, God doet niets ten halve: heeft hij een voornemen met ons, een levensplan, dan is dat plan ook vol ledig en bevat het alles, wat op de ont wikkeling en eind-uitkomst van ons leven van invloed kan zijn. Is dus de uitkomst: hèt goede, de zaligheid, dan volgt vanzelf, dat ook alle dingen in ons leven medewerken moeten ten goede. Want er is geen fout in Gods doen: Hij vergist zich niet. De hoogste Wijs heid is' Hij. Dat wil zeggen, dat, als Hij Zijn doel heeft vastgesteld, Hij ook zonder feil de allerbeste middelen weet te kiezen, om dat doel te bereiken. Daarom is er in het leven van Gods verkoornen geen mislukking, niets dat werkelijk schadelijk is: integendeel alles is bevorderlijk tot het doel dat God gesteld heeft. Het is dus niet: alle din gen kunnen medewerken of zullen wel medewerken ten goed, dengenen, die God liefhebben, maar het moét zoo zijn: want zij zijn naar Gods voornemen ge roepen. In onze liefde tot God, méér nog in Gods roeping, ten diepste in Gods voor nemen ligt de waarborg voor het doel matige, heilzame van alles, wat ons overkomen kan in dit leven. Gods voor nemen biedt zekerheid, dat goed is al wat Zijn geroepenen wedervaart. O, troostrijke Goddelijke garantie, als de geest in raadselen rondtast, als het hart in smart bezwijken zou het is alles Gods feilloos plan, Gods aanbiddelijken raad PROFESSOR SEVERIJN. Niet weinigen, vooral onder het Gerefor meerde volk in de Hervormde Kerk zullen met bevende sympathie hebben 'begroet het bericht, dat Dr. Severijn benoesnd' is als opvolger van Professor Dr. Hugo Visscher, aan de Hooge School van Utrecht. Merkwaardig is wel, dat men in het alge meen schijnt aan te nemen, dat deze benoeming volkomen te rechtvaardigen is. De benoemde behoeft niet een groote achterstand in te halen wat betreft kennis van de hem ter onderwijzing opgedragen vakken. Zelf promoveerde hij, fei telijk nog kort geleden, „cum laude" op een proefschrift van degelijk gehalte. Zijn promotor was Dr. H. Visscher. Maar niet alleen willen wij den benoemden hoogleeraar zien als vertegenwoordiger van een vak, doch ook ais leidsman en opvoeder van een deel van Neêrlands jonge intellect. Zoutelooze grapjes hebben hooggeleerden zich veroorloofd, toen Dr. Severijn's handschrift via den drukker in „Het Profetisme" ons Gerefor meerde volk bereikte: daarin hebben zijn leer lingen, zij die naar hem hebben leeren luisteren, hem verstaan, daarin is hij te verstaan, scherp- gesneden en kantig, in onze dagen van sterke slijting en afslijping, als echt Calvinist van vol komen gaaf gebleven individualiteit. Opgeleid voor onderwijzer, snel de examens in de theologie afgelegd en de bekroning van de academische opleiding in het bereids aan geduide proefschritt, ruim van gezichtsveld, on bevangen van oordeel, volkomen vrij van het gruis van uitvoerige „on dit" 's, prediker die zijn gehoor optrok, doordat platvloersche uit drukking zijner ge-dachtengang hem vreemd is, prediker, nalatende een ruime voorraad stichte lijke- en bevindelijke overdenking; gaandeweg werd de inhoud rijper en rijker, maar teekende meestal ook reeds onwillekeurig den docent. Men moet de menschen maar ontmoeten, die onder zijn gehoor geregeld neerzaten, om een indruk te krijgen van de door hem gekweekte 'en later ook gebleven inzichten Wanneer hier in een woord van oprechte hulde steekt, dan mag hieraan worden toegevoegd, dat deze hulde dan ook niet slapend is verdiend. Dr. Severijn zette zijn stempel op zijn gehoor, zonder dit stempel op te dringen. Man des geloofs, die uitnemend verstaat in het Calvinisme een on- uitputtelijken godsdienstigen schat te bezitten, daarin is hij van groote maat en in zijn volle kracht, daarin bewijst hij, dat het Calvinisme geen ernstig gevaar oplevert voor volle on partijdigheid van wetenschappelijk onderzoek en in het maatschappelijk verkeer. Wars van alle onzen tijd kenmerkende bloedeloosheid, bindt hij zijn oordeel alleen aan de Heilige Schriftuur. Maar daardoor treedt hij, de Vredelievende vooruit als een strijder in volle wapenrusting, die schooner strijd voert, omdat zijn manier van strijden alle edele elementen rijk is. Geen plaats voor bitterheid en verdacht making, wijl argumenten en geen oneffen woor den voor het verdedigen der stellingen worden gebezigd. Het kan zijn, dat Dr. Severijn zich in de Tweede Kamer der Staten-Generaal thuis ge voelde, het is zeker, dat hij dit zijn zal in de leerzalen van de Utrechtsche Hoogeschool. Niet alleen de theologische wetenschap, de bloei van het Gereformeerd Protestantisme, ook allerlei andere belangen hebben zijn hart en zijn toe wijding. Deze belangstelling is van groote ca paciteit. En in zijn woning waren velen welkom. Innig is de verhouding tusschen zijn bejaarde moeder en hem, maar er is voor vrienden ook ruime plaats en nimmer plaats tekort. Ook in dit opzicht valt voor de Utrechtsche studenten deze benoeming gelukkig uit, vermits zij, wanneer zij dit wenschen, den weg naar de woning van den „prof" wel zullen weten te vinden en te waar- deeren. Een vrees: Dat hij zal zijn als een kaars, die aan -beide einden brandt, te hard werken zal. Professor Severijn, gij zijt voor zoovelen van groote beteekenis -in hun leven geworden, dat feit wekt dankbare herinneringen en is blijde profetie voor de Utrechtsche Academie en de daar studeerende jonge -menschen. Wees rijk gezegend en ten ze^en in het nieuwe, heerlijke ambt. v. R. DE KERK EN DE SOCIALE QUAESTIE. Heeft de kerk zich ook te bemoeien met de sociale quaestie, met de maatschappelijke ver houdingen Deze vraag mag en moet vooral in onzen tijd ook onder de oogen worden gezien. Nu spreekt het vanzelf, dat men hier voorzichtig moet zijn. Hier liggen, voetangels en klemmen, waarvoor de kerk waken moet. De kerk heeft geen roeping om zich practisch op sociaal ter rein te -bewegen, ze heeft geen ambtelijke roeping om allerlei maatschappelijke vraagstukken tot oplossing te brengen. De kerk heeft zich b.v. niet uit te spreken over arbeidsduur en loon- quaestie, over staking en uitsluiting, over ar beidscontracten en dergelijke. Er zijn er, die roepen om sociale preeken. Indien daarmede nu bedoeld wordt, dat van tijd tot tijd het licht van Gods Woord geworpen zal worden op het onderling maatschappelijk samenleven, over de van God gewilde verhou dingen, op de beginselen, die de Heilige Schrift ook op dit gebied uitspreekt, zoo is er geen bezwaar. Maar indien men de Bediening des Woords zou willen maken tot een soort sociale redevoering of -een aanwijzing hoe in allerlei actueele practische gevallen te handelen, zoo zou men daarmede het heilig karakter van de Bediening des Woords verlagen of verloochenen. Zeker, er is verband, zij het dan niet altoos direct, tusschen' het kerkelijk leven en het volks leven, het maatschappelijk leven. Waar het leven van 's Heeren kerk daalt, inzinkt, waar zonde, afval, dwaling, ongehoor zaamheid indringt in de kerk, heeft dit vanzelf een verderfelijken, schadelijken invloed op het leven in al zijn vertakkingen en verhoudingen. Bilderdijk heeft in zijn tijd reeds de vinger op de wond gelegd. Hij heeft het verband goed ingezien, toen hij schreef „Wanneer een volk in zonden moet vergaan, Vangt in de Kerk de zielsmelaatschheid aan." Dat is een waar woord. Daarom hangt er zoo ontzettend veel van af of er van de kerk des Heeren kracht uitgaat, dan wel of de melaatsch- heid, naar Bilderdijk's woord, de kerk aantast en dan doorwerkt in het Wen. En omgekeerd ook, waar allerlei verhoudingen scheef getrokken zijn en er practisch met God en Zijn Woord en Zijn dienst weinig gerekend wordt; waar door allerlei oorzaak malaise zich openbaart in het maatschappelijk leven, zoo oefent dit druk uit op het leven der Kerk. Daar is een soort wisselwerking. We kunnen de verschillende levensterreinen niet los van elkander denken. Als in een groot raderwerk, grijpen de raderen op elkander in. We kunnen1 hier niet uitvoerig op ingaan. We willen slechts in zeer korte trek ken aangeven, hoe de kerk heeft in te werken op het maatschappelijk leven, wat haar roeping in dezen is. Dr. Slotemaker de Bruine heeft eens geschre ven: „De kerken moeten toonen, dat zij de teekenen der tijden kunnen onderscheiden, en haar nieuwe roeping kunnen aflezen uit de nieuwe omstandigheden, waarin wij leven-. Zoo zij om Gods wil in deze nieuwe roeping gaan, zullen zij als gezegende vrucht ook meer ver trouwen winnen en heiligen invloed oefenen op de schare om haar heen". Ja, zoo is het. Maar dan moet de kerk niet slapen, niet inslapen. Als de wereld om de kerk er weinig van be merkt wat er in de kerk wordt gepredikt en gehandeld, is dit een ver van gunstig teeken. Dan gaat er geen kraocht van haar uit. De kerk staat nu eenmaal niet buiten het maatschappelijk leven, omdat ze midden in de maatschappij zich bevindt. Zeker heeft elk een eig'en terrein, inaar op beide terreinen zijn de christen-rechten en christen-plichten dezelfde. Ge komt uit de kerk in het maatschapelijk leven terug en nu komt het er op aan, dat de beginselen des Woords, die -gepredikt zijn, wor den toegepast. Er is toch een Bediening des Woords, die niet alleen roepstemmen heeft voor de redding uwer ziel en wijst op schuldvergeving, op heiliging, op de verwachting van het zalig hemelleven; neen, ook voor het maatschappelijk leven trekt Gods Woord duidelijke lijnen. Er kan dus van de volledige en veelzijdige prediking des Woords een kracht uitgaan onder d'eri zegen des Heeren. Dat Woord des Heeren bestrijdt gedurig de geldzucht, het werpt omver het afgodsbeeld van den Mammon; het toont u, dat het bestaansdeel van den mensch niet in de aardsche dingen opgaat. Dat Woord wijst gedurig op de rechte ver houding tusschen werkgever en werknemer, tusschen dienstbare en vrije, tusschen rijkeren en armeren. Dat Woord' stelt als regel ook in het maat schappelijk leven: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en- Zijn gerechtigheid en alle andere dingen zullen u toegeworpen worden". En in de pre diking moet ook de goede exegese van dit vers worden gegeven. Dat Woord gaat rechtstreeks in tegen het wortelbeginsel der revolutie met het: „Geen God en geen meester". Dat Woord verwerpt de emancipatie der menschen van God en van de door Hem gestelde ordinantiën. Wie dus het woord predikt in Zijn a 1 z ij d i g- h e i d, wie als Dienaar des Woords een oog heeft voor de veelvuldige wijsheid Gods in Zijn werken, zal niet alleen de zielen zoeken; maar ook den welstand zoowel van het geestelijk als van het maatschappelijk leven dergenen, die hem toebetrouwd zijn. Om een voorbeeld te nem'en, denkt eens aan de practische uiteenzetting van de tweede tafel der wet in onzen Catechismus. Wat een aan raking met het maatschappelijk en burgerlijk samenleven En wie het keurig werk: „Woestijn en wijn gaard' van Ds. Tazelaar gelezen heft, weet hoe een Dienaar des Woords uit de „Kleine Pro feten" (Hosea en Am-os) een schat van prac tische en waardevolle opmerkingen kan geven, die de beginselen van de sociale quaestie in het helderst licht plaatsen ook voor onzen t Ij d. MALTHUS' LEER. Een van de oorzaken van de crisis in den landbouw en de industrie, op welke crisis wij e.enige weken geleden de aandacht vestigden, is gelegen in de overproductie van goederen, waardoor ook in niet geringe mate de werkloos heid toeneemt. Deze oorzaak, de overproductie, komt wel in een zeer bijzonder licht te staan, als wij er aan herinneren, hoe in het begin der vorige eeuw juist groote bezorgdheid werd opgewekt, dat uit hoofde van -de vermeerdering der be volking in de toekomst hongersnooden niet zou den uitblijven. Het was de Engelsche staathuishoudkundige, tegelijk predikant -te Albury, Thomas, Robert Malthus, die op wetenschappelijke gronden het betoog leverde, dat een steeds sterkere aanwas der bevolking het gevolg zou heben, dat deze de uitbreiding der bestaansmogelijkheden der volken binnen afzienbaren tijd zou overtreffen. Want naar deze geleerde in het licht stelde, vermeerderde de bevolking zich volgens een meetkundige reeks (1, 2, 4, 8, 16 enz.), terwijl d-e goederenvoortbrenging de neiging vertoonde om volgens een rekenkundige reeks (1, 2, 3, 4, 5 enz.) toe te nemen. De sombere voorspellingen van Malthus, dat er naast een toenemende bevolking zich een toenemende armoede onder de volken zou open baren, tenzij oorlog of epidemische ziekten daar tegen inging, bracht de gemoederen der mensch- heid dermate in beweging, dat alles moest wor den vermeden, wat de vermeerdering der be volking in de hand zou kunnen werken. Vandaar, dat de economen, die met Gods Woord hadden gebroken en dientengevolge de geestelijke en zedelijke normen, welke de Schrift stelt, verwierp'en, als hoogste wijsheid de leer van de beperking der kindergeboorten verkon digden om tot verheffing van het stoffelijk le venspeil der arbeiders te geraken'. Het goddeloos drijven van het Neo-Malthu- sianisme door de voorstanders der moderne levensbeschouwing begunstigd, zette de men- schelijke wijsheid op de plaats van Gods hei lige Wet. En wat is nu van die sombere voorspellingen van Malthus en in navolging van dien geleerde van het werk van het modern intelect uitge komen Dit, dat gebleken is, dat voor al die pessimistische beschouwingen geen goede grond aanwezig was. De bevolkingsaanwas is niet gegaan in de richting van de meetkundige reeks en in de toe neming der goederenproductie is groote ver snelling ingetreden. De onderzoekingen van de economische en financieele afdeeling van d'en volkenbond hebben te dien aanzien belangrijke gegevens gebracht. Zoo is van 1913 tot 1926 de bevolking der wereld met 10 toegenomen, terwijl de pro ductie van voedingsmiddelen en grondstoffen met 25 vermeerderde. Na 1926 ging het in de zelfde verhouding verder. Malthus en zijne volgelingen hebben voorbij gezien, dat er factoren konden ontstaan, die tot grooter productievermogen zouden leiden. En inderdaad hebben die factoren zich voorgedaan in verbeterde landbouw- en verbeterde indu- strieele techniek, in verbetering der verkeers wegen en in verbeterde arbeidsmethode in land bouw en nijverheid. Deze omstandigheden hebben er toe mede gewerkt, dat de goederenvoortbrenging in 'be langrijke mate is kunnen opgevoerd worden, zoodat het opmerkelijke verschijnsel valt te constateeren, dat bij een snellen groei der be volking er toch een overproductie van goede ren is. Het is dus met de foevolkingsleer van Malthus, op welken grondslag zijn vereerders het stelsel van de geboortebeperking bouwden, falikant uit- geloopen. Zoo zien wij dan in onze dagen, dat de vreeselijke gevolgen van de overbevolking niet anders dan hersenschimmen zijn geweest. En 't blijkt, dat wie de ordinantiën Gods voor het leven, zooals die in de Schrift zijn ge openbaard, niet erkent en menschelijke wijsheid daarvoor in de plaats zet, bedrogen uitkomt. De feiten, die wij om ons heen -zien gebeuren, toonen dit voor de zooveelste maal aan, („De Waarheidsvriend"). ZONDAGSHEILIGING. De Waarheidsvriend maakt enkele opmerkin gen naar aanleiding van de reis van Ds. j. Vreugdenhil van Bruinisse, predikant bij de Qeref. Gemeenten, d. w. z. -bij de dusgenaamde Oud-Gereformeerden, de medestanders van het Kamerlid Ds. G. H. Kersten. Naar De Waar heidsvriend zegt, maakte Ds. Kersten in de Kamer, in de pers en elders meermalen aan merking op Zondagsontheiliging en wilde vol gens dit blad niet, dat wanneer een buis van de waterleiding 's Zonda-gs sprong of aan de -electrische -geleidingen een gebrek ontstond, dit op Zondag verholpen zal worden. „Doch hoe staat het nu", aldus De Waarheidsvriend, „met de reis van Ds. Vreugenhil naar Amerika, een reis die langer dan 10 dagen duurt De Staten dam is een openbaar middel van vervoer, dat ook op Zondag vaart. Op het schip moet des Zondags worden gewerkt, ja zelfs moet er op di'en dag veel werk worden- gedaan, zoowel in de machinekamers als door het personeel op het dek." Het Zendingsbureau te OegstgewK meldt ons: DE STAND DER FINANCIEN. Wie zou daarvan in deze tijden iets goeds verwachten. Zou het bijna overal „malaise" zijn, en in „Oegstgeest" niet Aan het financieel -beleid wordt in deze dagen groote eischen gesteld. Achterstand in de in komsten, Augustus, de vacantie-maand -bij uit nemendheid en daardoor zoo -goed als geen inkomst en voor ons liggende maanden, die niet veel goeds 'beloven. Eerlijk erkend hadden wij eigenlijk hartelijk gehoopt, dat, naar aanleiding van ons pers bericht van verleden week, velen een extra bij drage ons zouden hebben do'en toekomen. Hierin zijn wij echter wel wat teleurgesteld. Is het te veel gevraagd als wij alle vrienden der Zending verzoeken ernstig te overwegen, wat vóór het -einde van deze maand alsnog ge daan zou kunnen worden Ook in deze maand toch is niet minder dan 85.000.noodig. Wij wachten met vertrouwen MOEILIJKE LIEFDE. Er is een liefde, die ik eens heb weergegeven Op deze plaats, betreffend 't kinderleven, Die niet haar plicht, maar het gemak -betracht; Maar zulk een „liefde" komt te openbaren, Dat men zijn kinderen toch niet wil 'bewaren Van 't pad der zonde, en der zonde-macht. Die liefde heeft nog nooit het kinderleven Waarachtig mogen zien in doel en streden Van 's Heeren raad, het eeuwig heil van 't kind, En meerdere eere van den Naam des Heeren, Wijl Hij in 't kroost Zijn volk wil zien vermeeren, Was het niet zelf de Heiland die hen mint En uit dat zien van 's Heeren wijs bedoelen, Wordt dan geboren diep en innig voelen (Omdat men dan zijn eigen hart verstaat), Dat God het kroost slechts als een pand wil geven, Waarom Hij vraagt om naar Zijn wil te leVen, Dies moet de liefde tevens zijn een daad. Maar o, wat kan die daad soms moeilijk wezen, De liefde tot het kind kan 't hart doen vreezen Daadwerkelijk op te treden als het moet, Maar laat de tucht ft hoeft altijd niet te wezen Een smart naar 't lichaam) uit uw daden lezen, En uit uw woorden, ook vaak zacht en zoet Kunt gij soms meer bereiken dan met slagen, Die soms het stempel van -de wreedheid dragen. Bedenk ook, dat het kind is Godes beeld, Kastijding kan en moet aan 't kinderleven Voorzeker ook als 't noodig is gegeven, Het kan ook zelfs te weinig toebedeeld. Maar met den vollen ernst tot 't kind te spreken is het soms mooglijk 't ijzig hart te breken, Waar geen geweld hier zelfs in staat toe is, Daar kan de hand der liefde soms bereiken, Dat zij den grendel van het hart doet wijken, Want juist een kind voelt sterk 't Iiefde-gemis. Maar zulk een liefde uit het hart geboren, Die -bidt en smeekt dat toch niet gaat verloren Het kind, dat door 't verbond is ingeplant; Wijl men verstaat den rijkdom van die gaven, Maar die verplicht nu ook -d'en eisch te staven, Die God ons stelt ook als een tegenpand. God wou een Augustinus toch bewaren, Die zeker wel geweest is in gevaren Der zonde, -door 't gebed van Monica, Zijn moeder, die niet ophield met te smeeken Of toch haar zoon met 't zondepad mocht breken; God gaf verhoorin-g, wondere gena. Voorwaar zal zulk een liefde moeilijk wezen, Maar Zijn beloften doen toch nimmer vreezen Het ouderhart, want God Die is getrouw, Hij zal Zijn werk 'bevestigen en schragen, En liefde voelt gedrongen zich, te vragen Gods kracht, om mee te werken aan 't gebouw, Dat door Gods liefde en Zijn gunstbewijzen, Naar Zijn bestek in eeuwigheid zal rijzen. O, A. P.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 7