L UIT HET WOORD J
predikbeurten
allerlei bsï
Dr. J. SEVER UN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 23 AUG. 1931
ned. herv. kerk.
geref. kerk.
chr. geref. kerk.
STICHTELIJKE OVERDENKING
n VOOR DEN ZONDAG
i
Sommelsdijk, v.m. 10 Ds. van Asch (H. A.) en
's av 6.30 uur leesdienst.
Middelharnis, v.m. 10 uur Ds van Ameide van
Ouddorp (Doop) en s av 6.30 u. leesdienst.
Den Bommel, v.m. de heer Mulder van Charlois
en 's av. Ds. Vlasblom.
Ooltgërisplaat, v.m. 9.30 uur Ds. J J. van de
Pol van Oene en 's av. 6 uur de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en 's av. de
heer Mulder, godsdienstonderwijzer te R'dam
(collecte evangelisatie te Arkel).
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en s av. Ds.
Dekker.
Dirksland, v.m. 10 uur Ds. van der Wal en
's av. 6.30 uur de heer Blijleven van Stads
kanaal.
Werkingen, v.m. 9.30 en s av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge.
Ouddorp, v.m, leesdienst en nam, Ds, van
Ameide.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Zeilstra.
Den Bommel, v.m. en s av. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en n.m. Ds. Veder van Utrecht.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Gunst van Woerden.
Sommelsdijk, v.m. 'en' 's av. candidaat Henstra
van Dokkum.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. 10.30 en 's av. 7 u. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av 6 uur
leesdienst
8 Ouddorp, v.m, en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds, Foppema.
Van de overige gemeenten geeni opgaaf.
GODDELIJKE GARANTIE,
Wij weten, dat dengenen, die God
liefhebben, alle dingen medewerken ten
goed, namelijk die naar zijn voornemen
geroepen zijn.
Rom. 8 28.
Een benijdenswaardig lot: alle dingen
meewerkende ten goede
Hoeveel sterkte en rust en troost
geelt het niet, dat van eigen leven zeker
te weten. Maar des te meer reden, om
zich af te vragen, wie zulk een lot ten
deel valt, en of ook wij zelf ons onder
die bevoorrechten ons mogen rekenen,
wien alle dingen medewerken ten
goede.
Zoo wij slechts behooren tot dege
nen, die God liefhebben en naar zijn
voornemen geroepen zijn. Dan is zulk
een benijdenswaardig lot ons gegaran
deerd. Degenen, die God liefhebben,
vinden in deze liefde tot God reeds een
waarborg, dat hun alles ten goede
keert. De Heere doet hen wel, geen
kwaad zal hun genaken, Hij bewaart
ze als de appel van Zijn oog, Hij om
ringt ze met goedertierenheden.
Maar dat liefhebben van God kan
toch niet de laatste grond zijn van zoo
gunstige beschikking Gods in ons leven.
Paulus is er verre vandaan, om met zijn
roemen in den mensch te eindigen, ook
niet in den mensch, die God liefheeft.
Uit den mensch zelf is trouwens niet
anders te verwachten, dan een haten
van God. Is er gekomen een liefhebben
van God, dan moet er achter dat lief
hebben schuilen een daad van God,
waardoor die liefde ontwaakte en op
bloeide. Vandaar, dat Paulus er bij
noemt: „die naar zijn voornemen ge
roepen zijn". Verwijzing dus van den
wankelenden bodem van de liefde tot
God bij de geloovigen, die, o, zoo dik
wijls verflauwt, en als een vuur onder
de asch geheel schuil gaat, naar den
vasten grond van ons roemen, namelijk
de roeping Gods.
Want liefhebben van God is de
vrucht des geloofs; van die vrucht
moeten wij op de planting teruggaan,
het geloof zelf, en van de plant tot den
wortel doordringen: de roeping Gods.
God lief te hebben dat verbeeldt zich
ook wel eens de onbegenadigde. En
het is bij Gods kinderen wel eens zoo,
dat hij vragen moet: waar is mijn
liefde? Waarborg voor ons is er dus,
als achter die liefde tot God, de roe
ping Gods zit. Dat is dus de groote
vraag, waarmee wij meer zekerheid
krijgen: heeft God mij geroepen.
Bedoeld is natuurlijk de inwendige
roeping Gods, die het waarachtige ge
loof werkt. Deze roeping Gods kan jn
verschillende omstandigheden en vor
men tot ons komen; velerlei roepstem
men Gods komen tot ons in droefheid
en vreugd, lokkende en dreigende stem
men, maar het is altijd de roeping Gods
door Zijn Woord, waarmee Hij tot be
keering en geloof, tot Zijn dienst ons
roept. En zoo dat Woord Gods door
Zijn Geest krachtig werd, zoodat wij
tot 's Heeren dienst getrokken en ge
willig gemaakt werden, en op 's Heeren
roepstem geantwoord hebben: „Heere,
hier zijn wij", en metterdaad gekomen
zijn ook, dan zijn wij geroepenen Gods.
Daar komt het op aan, want alleen
door die roeping Gods is onze liefde
tot God echt: een liefde, omdat hij ons
eerst heeft liefgehad. Die roeping biedt
meer waarborg, dat wij hooren onder
degenen, wie alle dingen medewerken
ten goede. Naar deze waarborg voor
uw geluk dient gij te vragen. Gij hebt
niet het huis van uw geluk te bouwen
op uw liefde tot God, want welk een
wankele bodem is datMaar Gods
roeping daar achter geeft veel meer
vastheid. Zijt gij geroepene Gods
Hebt gij op Zijn roepstem u bekeerd
Klonk 's Heeren stem in uw leven met
onweerstandelijken aandrang, zoodat
gij met een ernstig voornemen des har
ten gezegd hebt: „Heere, hier ben ik,
want gij hebt mij geroepen. Wat wilt
gij, dat ik doen zal
Welnu, ga dan gerust nog een stap
verder en fundeer de zekerheid, dat alle
dingen u medewerken ten goede, op
iets, dat buiten u gelegen is, maar iets
dat rotsvast is, namelijk het voornemen
Gods, dat eeuwig en onveranderlijk is.
Want zulk een inwendige roeping Gods
is niet dan een uitvloeisel van Gods
voornemen, om u zalig te maken.
Dat is eerst een garantieGods
eeuwig voornemen. Want wat Hij
voorneemt, zal Hij gewisselijk doen. En
die Hij voorneemt te roepen tot de za
ligheid, zal Hij ook zeker tot de zalig
heid brengen.
En in het leven van zulk een gaat het
alles op die zaligheid af.
Dat zegt de uitdrukking: Gods voor
nemen. Zijn voornemen is een andere
benaming voor Zijn verkiezing. Het is
letterlijk: wat God voor zich gezet
heeft. Zooals een architect in teekening
of soms in miniatuur voor zich zet, wat
hij in werkelijkheid wil uitvoeren, zoo
is er een voornemen Gods voor ons
leven, een plan, dat in de eeuwigheid
vastgesteld is, en door God in den tijd
uitgevoerd wordt. Uitvloeisel van dat
Goddelijk voornemen is ook de roeping
tot zaligheid van degenen, die Hij ver
koren heeft. Welnu, God doet niets ten
halve: heeft hij een voornemen met ons,
een levensplan, dan is dat plan ook vol
ledig en bevat het alles, wat op de ont
wikkeling en eind-uitkomst van ons
leven van invloed kan zijn. Is dus de
uitkomst: hèt goede, de zaligheid, dan
volgt vanzelf, dat ook alle dingen in
ons leven medewerken moeten ten
goede.
Want er is geen fout in Gods doen:
Hij vergist zich niet. De hoogste Wijs
heid is' Hij. Dat wil zeggen, dat, als
Hij Zijn doel heeft vastgesteld, Hij ook
zonder feil de allerbeste middelen weet
te kiezen, om dat doel te bereiken.
Daarom is er in het leven van Gods
verkoornen geen mislukking, niets dat
werkelijk schadelijk is: integendeel alles
is bevorderlijk tot het doel dat God
gesteld heeft. Het is dus niet: alle din
gen kunnen medewerken of zullen wel
medewerken ten goed, dengenen, die
God liefhebben, maar het moét zoo zijn:
want zij zijn naar Gods voornemen ge
roepen.
In onze liefde tot God, méér nog in
Gods roeping, ten diepste in Gods voor
nemen ligt de waarborg voor het doel
matige, heilzame van alles, wat ons
overkomen kan in dit leven. Gods voor
nemen biedt zekerheid, dat goed is al
wat Zijn geroepenen wedervaart. O,
troostrijke Goddelijke garantie, als de
geest in raadselen rondtast, als het hart
in smart bezwijken zou het is alles
Gods feilloos plan, Gods aanbiddelijken
raad
PROFESSOR SEVERIJN.
Niet weinigen, vooral onder het Gerefor
meerde volk in de Hervormde Kerk zullen met
bevende sympathie hebben 'begroet het bericht,
dat Dr. Severijn benoesnd' is als opvolger van
Professor Dr. Hugo Visscher, aan de Hooge
School van Utrecht.
Merkwaardig is wel, dat men in het alge
meen schijnt aan te nemen, dat deze benoeming
volkomen te rechtvaardigen is. De benoemde
behoeft niet een groote achterstand in te halen
wat betreft kennis van de hem ter onderwijzing
opgedragen vakken. Zelf promoveerde hij, fei
telijk nog kort geleden, „cum laude" op een
proefschrift van degelijk gehalte. Zijn promotor
was Dr. H. Visscher.
Maar niet alleen willen wij den benoemden
hoogleeraar zien als vertegenwoordiger van een
vak, doch ook ais leidsman en opvoeder van
een deel van Neêrlands jonge intellect.
Zoutelooze grapjes hebben hooggeleerden zich
veroorloofd, toen Dr. Severijn's handschrift via
den drukker in „Het Profetisme" ons Gerefor
meerde volk bereikte: daarin hebben zijn leer
lingen, zij die naar hem hebben leeren luisteren,
hem verstaan, daarin is hij te verstaan, scherp-
gesneden en kantig, in onze dagen van sterke
slijting en afslijping, als echt Calvinist van vol
komen gaaf gebleven individualiteit.
Opgeleid voor onderwijzer, snel de examens
in de theologie afgelegd en de bekroning van
de academische opleiding in het bereids aan
geduide proefschritt, ruim van gezichtsveld, on
bevangen van oordeel, volkomen vrij van het
gruis van uitvoerige „on dit" 's, prediker die
zijn gehoor optrok, doordat platvloersche uit
drukking zijner ge-dachtengang hem vreemd is,
prediker, nalatende een ruime voorraad stichte
lijke- en bevindelijke overdenking; gaandeweg
werd de inhoud rijper en rijker, maar teekende
meestal ook reeds onwillekeurig den docent.
Men moet de menschen maar ontmoeten, die
onder zijn gehoor geregeld neerzaten, om een
indruk te krijgen van de door hem gekweekte
'en later ook gebleven inzichten Wanneer hier
in een woord van oprechte hulde steekt, dan
mag hieraan worden toegevoegd, dat deze hulde
dan ook niet slapend is verdiend. Dr. Severijn
zette zijn stempel op zijn gehoor, zonder dit
stempel op te dringen. Man des geloofs, die
uitnemend verstaat in het Calvinisme een on-
uitputtelijken godsdienstigen schat te bezitten,
daarin is hij van groote maat en in zijn volle
kracht, daarin bewijst hij, dat het Calvinisme
geen ernstig gevaar oplevert voor volle on
partijdigheid van wetenschappelijk onderzoek en
in het maatschappelijk verkeer. Wars van alle
onzen tijd kenmerkende bloedeloosheid, bindt
hij zijn oordeel alleen aan de Heilige Schriftuur.
Maar daardoor treedt hij, de Vredelievende
vooruit als een strijder in volle wapenrusting,
die schooner strijd voert, omdat zijn manier
van strijden alle edele elementen rijk is.
Geen plaats voor bitterheid en verdacht
making, wijl argumenten en geen oneffen woor
den voor het verdedigen der stellingen worden
gebezigd.
Het kan zijn, dat Dr. Severijn zich in de
Tweede Kamer der Staten-Generaal thuis ge
voelde, het is zeker, dat hij dit zijn zal in de
leerzalen van de Utrechtsche Hoogeschool. Niet
alleen de theologische wetenschap, de bloei van
het Gereformeerd Protestantisme, ook allerlei
andere belangen hebben zijn hart en zijn toe
wijding. Deze belangstelling is van groote ca
paciteit.
En in zijn woning waren velen welkom. Innig
is de verhouding tusschen zijn bejaarde moeder
en hem, maar er is voor vrienden ook ruime
plaats en nimmer plaats tekort. Ook in dit
opzicht valt voor de Utrechtsche studenten deze
benoeming gelukkig uit, vermits zij, wanneer zij
dit wenschen, den weg naar de woning van den
„prof" wel zullen weten te vinden en te waar-
deeren.
Een vrees: Dat hij zal zijn als een kaars,
die aan -beide einden brandt, te hard werken zal.
Professor Severijn, gij zijt voor zoovelen van
groote beteekenis -in hun leven geworden, dat
feit wekt dankbare herinneringen en is blijde
profetie voor de Utrechtsche Academie en de
daar studeerende jonge -menschen. Wees rijk
gezegend en ten ze^en in het nieuwe, heerlijke
ambt. v. R.
DE KERK EN DE SOCIALE QUAESTIE.
Heeft de kerk zich ook te bemoeien met de
sociale quaestie, met de maatschappelijke ver
houdingen Deze vraag mag en moet vooral in
onzen tijd ook onder de oogen worden gezien.
Nu spreekt het vanzelf, dat men hier voorzichtig
moet zijn. Hier liggen, voetangels en klemmen,
waarvoor de kerk waken moet. De kerk heeft
geen roeping om zich practisch op sociaal ter
rein te -bewegen, ze heeft geen ambtelijke roeping
om allerlei maatschappelijke vraagstukken tot
oplossing te brengen. De kerk heeft zich b.v.
niet uit te spreken over arbeidsduur en loon-
quaestie, over staking en uitsluiting, over ar
beidscontracten en dergelijke.
Er zijn er, die roepen om sociale preeken.
Indien daarmede nu bedoeld wordt, dat van
tijd tot tijd het licht van Gods Woord geworpen
zal worden op het onderling maatschappelijk
samenleven, over de van God gewilde verhou
dingen, op de beginselen, die de Heilige Schrift
ook op dit gebied uitspreekt, zoo is er geen
bezwaar. Maar indien men de Bediening des
Woords zou willen maken tot een soort sociale
redevoering of -een aanwijzing hoe in allerlei
actueele practische gevallen te handelen, zoo
zou men daarmede het heilig karakter van de
Bediening des Woords verlagen of verloochenen.
Zeker, er is verband, zij het dan niet altoos
direct, tusschen' het kerkelijk leven en het volks
leven, het maatschappelijk leven.
Waar het leven van 's Heeren kerk daalt,
inzinkt, waar zonde, afval, dwaling, ongehoor
zaamheid indringt in de kerk, heeft dit vanzelf
een verderfelijken, schadelijken invloed op het
leven in al zijn vertakkingen en verhoudingen.
Bilderdijk heeft in zijn tijd reeds de vinger
op de wond gelegd.
Hij heeft het verband goed ingezien, toen hij
schreef
„Wanneer een volk in zonden moet vergaan,
Vangt in de Kerk de zielsmelaatschheid aan."
Dat is een waar woord. Daarom hangt er zoo
ontzettend veel van af of er van de kerk des
Heeren kracht uitgaat, dan wel of de melaatsch-
heid, naar Bilderdijk's woord, de kerk aantast
en dan doorwerkt in het Wen.
En omgekeerd ook, waar allerlei verhoudingen
scheef getrokken zijn en er practisch met God
en Zijn Woord en Zijn dienst weinig gerekend
wordt; waar door allerlei oorzaak malaise zich
openbaart in het maatschappelijk leven, zoo
oefent dit druk uit op het leven der Kerk.
Daar is een soort wisselwerking. We kunnen
de verschillende levensterreinen niet los van
elkander denken.
Als in een groot raderwerk, grijpen de raderen
op elkander in. We kunnen1 hier niet uitvoerig
op ingaan. We willen slechts in zeer korte trek
ken aangeven, hoe de kerk heeft in te werken op
het maatschappelijk leven, wat haar roeping in
dezen is.
Dr. Slotemaker de Bruine heeft eens geschre
ven: „De kerken moeten toonen, dat zij de
teekenen der tijden kunnen onderscheiden, en
haar nieuwe roeping kunnen aflezen uit de
nieuwe omstandigheden, waarin wij leven-. Zoo
zij om Gods wil in deze nieuwe roeping gaan,
zullen zij als gezegende vrucht ook meer ver
trouwen winnen en heiligen invloed oefenen
op de schare om haar heen".
Ja, zoo is het. Maar dan moet de kerk niet
slapen, niet inslapen.
Als de wereld om de kerk er weinig van be
merkt wat er in de kerk wordt gepredikt en
gehandeld, is dit een ver van gunstig teeken.
Dan gaat er geen kraocht van haar uit.
De kerk staat nu eenmaal niet buiten het
maatschappelijk leven, omdat ze midden in de
maatschappij zich bevindt. Zeker heeft elk een
eig'en terrein, inaar op beide terreinen zijn de
christen-rechten en christen-plichten dezelfde.
Ge komt uit de kerk in het maatschapelijk
leven terug en nu komt het er op aan, dat de
beginselen des Woords, die -gepredikt zijn, wor
den toegepast.
Er is toch een Bediening des Woords, die niet
alleen roepstemmen heeft voor de redding uwer
ziel en wijst op schuldvergeving, op heiliging,
op de verwachting van het zalig hemelleven;
neen, ook voor het maatschappelijk leven trekt
Gods Woord duidelijke lijnen.
Er kan dus van de volledige en veelzijdige
prediking des Woords een kracht uitgaan onder
d'eri zegen des Heeren.
Dat Woord des Heeren bestrijdt gedurig de
geldzucht, het werpt omver het afgodsbeeld van
den Mammon; het toont u, dat het bestaansdeel
van den mensch niet in de aardsche dingen
opgaat.
Dat Woord wijst gedurig op de rechte ver
houding tusschen werkgever en werknemer,
tusschen dienstbare en vrije, tusschen rijkeren
en armeren.
Dat Woord' stelt als regel ook in het maat
schappelijk leven: „Zoekt eerst het Koninkrijk
Gods en- Zijn gerechtigheid en alle andere dingen
zullen u toegeworpen worden". En in de pre
diking moet ook de goede exegese van dit vers
worden gegeven.
Dat Woord gaat rechtstreeks in tegen het
wortelbeginsel der revolutie met het: „Geen
God en geen meester". Dat Woord verwerpt
de emancipatie der menschen van God en van
de door Hem gestelde ordinantiën.
Wie dus het woord predikt in Zijn a 1 z ij d i g-
h e i d, wie als Dienaar des Woords een oog
heeft voor de veelvuldige wijsheid Gods
in Zijn werken, zal niet alleen de zielen zoeken;
maar ook den welstand zoowel van het geestelijk
als van het maatschappelijk leven dergenen, die
hem toebetrouwd zijn.
Om een voorbeeld te nem'en, denkt eens aan
de practische uiteenzetting van de tweede tafel
der wet in onzen Catechismus. Wat een aan
raking met het maatschappelijk en burgerlijk
samenleven
En wie het keurig werk: „Woestijn en wijn
gaard' van Ds. Tazelaar gelezen heft, weet hoe
een Dienaar des Woords uit de „Kleine Pro
feten" (Hosea en Am-os) een schat van prac
tische en waardevolle opmerkingen kan geven,
die de beginselen van de sociale quaestie in het
helderst licht plaatsen ook voor onzen t Ij d.
MALTHUS' LEER.
Een van de oorzaken van de crisis in den
landbouw en de industrie, op welke crisis wij
e.enige weken geleden de aandacht vestigden,
is gelegen in de overproductie van goederen,
waardoor ook in niet geringe mate de werkloos
heid toeneemt.
Deze oorzaak, de overproductie, komt wel
in een zeer bijzonder licht te staan, als wij er
aan herinneren, hoe in het begin der vorige
eeuw juist groote bezorgdheid werd opgewekt,
dat uit hoofde van -de vermeerdering der be
volking in de toekomst hongersnooden niet zou
den uitblijven.
Het was de Engelsche staathuishoudkundige,
tegelijk predikant -te Albury, Thomas, Robert
Malthus, die op wetenschappelijke gronden het
betoog leverde, dat een steeds sterkere aanwas
der bevolking het gevolg zou heben, dat deze
de uitbreiding der bestaansmogelijkheden der
volken binnen afzienbaren tijd zou overtreffen.
Want naar deze geleerde in het licht stelde,
vermeerderde de bevolking zich volgens een
meetkundige reeks (1, 2, 4, 8, 16 enz.), terwijl
d-e goederenvoortbrenging de neiging vertoonde
om volgens een rekenkundige reeks (1, 2, 3, 4,
5 enz.) toe te nemen.
De sombere voorspellingen van Malthus, dat
er naast een toenemende bevolking zich een
toenemende armoede onder de volken zou open
baren, tenzij oorlog of epidemische ziekten daar
tegen inging, bracht de gemoederen der mensch-
heid dermate in beweging, dat alles moest wor
den vermeden, wat de vermeerdering der be
volking in de hand zou kunnen werken.
Vandaar, dat de economen, die met Gods
Woord hadden gebroken en dientengevolge de
geestelijke en zedelijke normen, welke de Schrift
stelt, verwierp'en, als hoogste wijsheid de leer
van de beperking der kindergeboorten verkon
digden om tot verheffing van het stoffelijk le
venspeil der arbeiders te geraken'.
Het goddeloos drijven van het Neo-Malthu-
sianisme door de voorstanders der moderne
levensbeschouwing begunstigd, zette de men-
schelijke wijsheid op de plaats van Gods hei
lige Wet.
En wat is nu van die sombere voorspellingen
van Malthus en in navolging van dien geleerde
van het werk van het modern intelect uitge
komen Dit, dat gebleken is, dat voor al die
pessimistische beschouwingen geen goede grond
aanwezig was.
De bevolkingsaanwas is niet gegaan in de
richting van de meetkundige reeks en in de toe
neming der goederenproductie is groote ver
snelling ingetreden.
De onderzoekingen van de economische en
financieele afdeeling van d'en volkenbond hebben
te dien aanzien belangrijke gegevens gebracht.
Zoo is van 1913 tot 1926 de bevolking der
wereld met 10 toegenomen, terwijl de pro
ductie van voedingsmiddelen en grondstoffen met
25 vermeerderde. Na 1926 ging het in de
zelfde verhouding verder.
Malthus en zijne volgelingen hebben voorbij
gezien, dat er factoren konden ontstaan, die tot
grooter productievermogen zouden leiden. En
inderdaad hebben die factoren zich voorgedaan
in verbeterde landbouw- en verbeterde indu-
strieele techniek, in verbetering der verkeers
wegen en in verbeterde arbeidsmethode in land
bouw en nijverheid.
Deze omstandigheden hebben er toe mede
gewerkt, dat de goederenvoortbrenging in 'be
langrijke mate is kunnen opgevoerd worden,
zoodat het opmerkelijke verschijnsel valt te
constateeren, dat bij een snellen groei der be
volking er toch een overproductie van goede
ren is.
Het is dus met de foevolkingsleer van Malthus,
op welken grondslag zijn vereerders het stelsel
van de geboortebeperking bouwden, falikant uit-
geloopen.
Zoo zien wij dan in onze dagen, dat de
vreeselijke gevolgen van de overbevolking niet
anders dan hersenschimmen zijn geweest.
En 't blijkt, dat wie de ordinantiën Gods voor
het leven, zooals die in de Schrift zijn ge
openbaard, niet erkent en menschelijke wijsheid
daarvoor in de plaats zet, bedrogen uitkomt.
De feiten, die wij om ons heen -zien gebeuren,
toonen dit voor de zooveelste maal aan,
(„De Waarheidsvriend").
ZONDAGSHEILIGING.
De Waarheidsvriend maakt enkele opmerkin
gen naar aanleiding van de reis van Ds. j.
Vreugdenhil van Bruinisse, predikant bij de
Qeref. Gemeenten, d. w. z. -bij de dusgenaamde
Oud-Gereformeerden, de medestanders van het
Kamerlid Ds. G. H. Kersten. Naar De Waar
heidsvriend zegt, maakte Ds. Kersten in de
Kamer, in de pers en elders meermalen aan
merking op Zondagsontheiliging en wilde vol
gens dit blad niet, dat wanneer een buis van
de waterleiding 's Zonda-gs sprong of aan de
-electrische -geleidingen een gebrek ontstond, dit
op Zondag verholpen zal worden. „Doch hoe
staat het nu", aldus De Waarheidsvriend, „met
de reis van Ds. Vreugenhil naar Amerika, een
reis die langer dan 10 dagen duurt De Staten
dam is een openbaar middel van vervoer, dat
ook op Zondag vaart. Op het schip moet des
Zondags worden gewerkt, ja zelfs moet er op
di'en dag veel werk worden- gedaan, zoowel in
de machinekamers als door het personeel op
het dek."
Het Zendingsbureau te OegstgewK meldt ons:
DE STAND DER FINANCIEN.
Wie zou daarvan in deze tijden iets goeds
verwachten. Zou het bijna overal „malaise"
zijn, en in „Oegstgeest" niet
Aan het financieel -beleid wordt in deze dagen
groote eischen gesteld. Achterstand in de in
komsten, Augustus, de vacantie-maand -bij uit
nemendheid en daardoor zoo -goed als geen
inkomst en voor ons liggende maanden, die niet
veel goeds 'beloven.
Eerlijk erkend hadden wij eigenlijk hartelijk
gehoopt, dat, naar aanleiding van ons pers
bericht van verleden week, velen een extra bij
drage ons zouden hebben do'en toekomen.
Hierin zijn wij echter wel wat teleurgesteld.
Is het te veel gevraagd als wij alle vrienden
der Zending verzoeken ernstig te overwegen,
wat vóór het -einde van deze maand alsnog ge
daan zou kunnen worden Ook in deze maand
toch is niet minder dan 85.000.noodig.
Wij wachten met vertrouwen
MOEILIJKE LIEFDE.
Er is een liefde, die ik eens heb weergegeven
Op deze plaats, betreffend 't kinderleven,
Die niet haar plicht, maar het gemak -betracht;
Maar zulk een „liefde" komt te openbaren,
Dat men zijn kinderen toch niet wil 'bewaren
Van 't pad der zonde, en der zonde-macht.
Die liefde heeft nog nooit het kinderleven
Waarachtig mogen zien in doel en streden
Van 's Heeren raad, het eeuwig heil van 't kind,
En meerdere eere van den Naam des Heeren,
Wijl Hij in 't kroost Zijn volk wil zien
vermeeren,
Was het niet zelf de Heiland die hen mint
En uit dat zien van 's Heeren wijs bedoelen,
Wordt dan geboren diep en innig voelen
(Omdat men dan zijn eigen hart verstaat),
Dat God het kroost slechts als een pand wil
geven,
Waarom Hij vraagt om naar Zijn wil te leVen,
Dies moet de liefde tevens zijn een daad.
Maar o, wat kan die daad soms moeilijk wezen,
De liefde tot het kind kan 't hart doen vreezen
Daadwerkelijk op te treden als het moet,
Maar laat de tucht ft hoeft altijd niet te wezen
Een smart naar 't lichaam) uit uw daden lezen,
En uit uw woorden, ook vaak zacht en zoet
Kunt gij soms meer bereiken dan met slagen,
Die soms het stempel van -de wreedheid dragen.
Bedenk ook, dat het kind is Godes beeld,
Kastijding kan en moet aan 't kinderleven
Voorzeker ook als 't noodig is gegeven,
Het kan ook zelfs te weinig toebedeeld.
Maar met den vollen ernst tot 't kind te spreken
is het soms mooglijk 't ijzig hart te breken,
Waar geen geweld hier zelfs in staat toe is,
Daar kan de hand der liefde soms bereiken,
Dat zij den grendel van het hart doet wijken,
Want juist een kind voelt sterk 't Iiefde-gemis.
Maar zulk een liefde uit het hart geboren,
Die -bidt en smeekt dat toch niet gaat verloren
Het kind, dat door 't verbond is ingeplant;
Wijl men verstaat den rijkdom van die gaven,
Maar die verplicht nu ook -d'en eisch te staven,
Die God ons stelt ook als een tegenpand.
God wou een Augustinus toch bewaren,
Die zeker wel geweest is in gevaren
Der zonde, -door 't gebed van Monica,
Zijn moeder, die niet ophield met te smeeken
Of toch haar zoon met 't zondepad mocht
breken;
God gaf verhoorin-g, wondere gena.
Voorwaar zal zulk een liefde moeilijk wezen,
Maar Zijn beloften doen toch nimmer vreezen
Het ouderhart, want God Die is getrouw,
Hij zal Zijn werk 'bevestigen en schragen,
En liefde voelt gedrongen zich, te vragen
Gods kracht, om mee te werken aan 't gebouw,
Dat door Gods liefde en Zijn gunstbewijzen,
Naar Zijn bestek in eeuwigheid zal rijzen.
O, A. P.