Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No, 3773 WOENSDAG 19 AUGUSTUS 1931 46ste JAARGANG Werkloozenzorg. Rechtzaken. 411e stnkkesi voor de Redactie bestemd, Advertentie» en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Brieven uit Amerika* HET ZOUTENDE ZOUT Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8 50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGAVEN.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ v.h. W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIE M 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent pe regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Wij hebben gewezen op het instituut der werkloosheidsverzekering als het meest ge- wenschte middel tot voorkoming van armlastig heid der werklooZen. Natuurlijk is men met verzekering niet klaar. Wat moet er nu gedaan worden met werk- loozen, die geen1 recht hebben op uitkeering van uit een kas en die ook overigens geen middelen van bestaan hebben, terwijl noch van parti culiere, noch van kerkelijke zijde in hun nood wordt voorzien De Overheid moet dan helpen, daar is niets aan te doen. Er moet dan gesteund worden, de menschen mogen niet aan hun lot worden overgelaten. In de eerste plaats komt dan in aanmerking de werkverschaffing, die moet beschouwd worden als steunverleening aan werkloozen. Somstijds blijken de kosten van werkverschaffing zoo hoog, dat zelfs voordeeliger steun kan worden verleend zonder arbeidsprestatie. En de praktijk eert dan ook, dat in vele gevallen aan gewone steunverleening boven werkverschaffing om fi- nantieele redenen de voorkeur wordt gegeven. Trouwens, ook bij de meest voordeelige wijze van werkverschaffing, n.l. de vervroegde uit voering van groote werken, moet de Overheid zich in den regel een finantieele opoffering ge troosten, hierin gelegen, dat deze .werken, voor zoover ze op e'en minder gelegen oogenblik wor den uitgevoerd, zeker rentederving ten' gevolge hebben. Dit neemt niet weg, dat aan de verschillende vormen van steunverleening de werkverschaffing in het algemeen de voorkeur verdient, mits de werkverschaffing productief is, d. w. z. mits zij gericht is op het verwerven van economische goed en niet een louter nuttelooze bezigheid is. Zulks hierom, wijl productieve werkverschaf fing, die het gevolg is van werkloosheid, althans ten deele voorkomt. Wijl werkverschaffing steunverleening is, moet echter er tegen worden gewaakt, dat de werklooze blijft leunen op den arm der Over heid. Niet uit het oog moet worden verloren, dat de werkverschaffing geen oplossing, doch slechts een verschuiving van de werkloosheid brengt. Oplossing wordt eerst mogelijk, wanneer de werklooze zelf de noodige energie heeft om door eigen inspanning zich werk te verschaffen. Daartoe moet in de werkverschaffing een prikkel aanwezig zijn, die de werkloozen aanzet werk te gaan zoeken. Een zoodanige prikkel kan gelegen zijn in een lager loon dan overeenkom stig werk in particulier bedrijf wordt betaald, doch ook in andere bijzondere voorwaarden, waaronder de werkloozen tewerk worden ge steld. tien Jager loon verdient in het algemeen aan beveling. loch dient men op het vaststellen' van Joonen bij de werkverschaffing zekere ei- schen in acht te nemen, n.l. a. er behoort dui delijk verschil te blijven tusschen het loon aan tewerkgestelde arbeiders en de uitkeering aan niet-werkende gesteunden. De werkverschaffing moge steunverleening zijn, anderszijds is het waar, dat er arbeid gepresteerd is. En dus geldt het Schriftwoord: „De arbeider is zijn loon waardig Bestaat er geen verschil tusschen hetgeen werkende en niet-werkende gesteunden genieten, dan verlamt de energie om arbeid te verrichten en zinkt het moreel van de werk loozen bijgevolg lager; b. bij uitvoering van overheidswerken moet het verschil tusschen het loon bij de werkverschaffing en het normale loon niet zóó groot zijn, dat de werkverschaffing de Overheid een voordeel zou gaan opleveren. Dit zou met den aard der werkloozenzorg in strijd zijn; c. aanbeveling verdient, dat verschil bestaat tusschen loon van menschen die ge schoold zijn in het verschafte werk en die niet geschoold zijn, wijl de arbeidsprestatie van eerst- genoemden grooter is. Een beroepsgrondwerker zal ib.v. in den regel bij verschillende groote werken meer kunnen verdienen, dan een daarbij te werk gestelde kapper; d. bij de loonbepaling moet ook de behoeftefactor een rol spelen. Aan gezien werkverschaffing steunverleening is, moet bij bepaling van het loon acht geslagen worden op de behoefte van den werklooze en van zijn gezin; zulks afgescheiden van de vraag, of in het algemeen gezinsloon aanbeveling ver dient; e. om te voorkomen, dat de werkloozen het verschafte werk niet of niet behoorlijk uit voeren, verdient het accoordloon boven tijdloon aanbeveling. Ten slotte kan als prikkel om te voorkomen, dat werkloozen bij de werkverschaf fing blijven hangen, het z.g. roulatie-systeem worden toegepast, waarbij werkloozen beurte lings b.v. om een bepaald aantal dagen worden te werk gesteld. Wat betreft het uitkeeren van lager loon, dan in overeenkomstige bedrijven, willen wij nog opmerken, dat dit in sommige plaatsen misschien een netelige zaak is. Er zijn dorpen, vooral in ons gewest, waar het dagloon van den arbeider zoo miniem is, dat er moeilijk iets af kan zon der het gezin in behoeftige omstandigheden te brengen. Er wordt dan wel gezegd, dat de ge meente geen rekening mag houden met hetgeen uitbetaald wordt in particuliere bedrijven, maar dat de gemeentelijke Overheid zelf een voorbeeld moet geven, door aan de te werk gestelden een loon te geven, dat hen een behoorlijk bestaan verzekerd. Toch moet het dien weg niet op. Dat zou een zeer verderfelijk systeem zijn. Want het sugge reert den werklooze, dat hij recht heeft door de gemeente geholpen te worden. De werkverschaf fing verliest dan zoo licht het karakter van steunverleening, wat zij toch inderdaad is. Maar 'bovendien zal het een lamlendigen geest onder de arbeiders in de hand werken. Zij zullen liever in dienst van de gemeente aan de werkverschaf fing komen dan dat zij bij particulieren werk zoeken. En wat betreft dat „goede voorbeeld'' vreezen wij, dat hier weinig van terecht zal komen. De patroon, die misschien nu nog ge negen is om zijn arbeiders zoo lang mogelijk aan het werk te houden, zal dan zeggen: gaan jullie maar naar de gemeente, die 'betaalt beter dan ik. Terwijl ten slotte ook nog niet zoo gemak kelijk uit te maken is of in het particulier be drijf het .voorbeeld" der gemeente te volgen zou zijn. Wie maakt ten slotte uit of het par ticulier bedrijf in staat is meer te betalen dan betaald wordt En als er dan met geen mogelijkheid produc tief werk te vinden is Dan zal de werklooze gesteund moeten worden, op een wijze welke ■hem in staat stelt in zijn allernoodzakelijkste be hoeften en van zijn gezin te voorzien. In vele gemeenten komt het ten slotte hierop neer, dat op de begrooting gelden worden uit getrokken, om gebruikt te worden bij werkver schaffing of anders als rechtstreeksche steun regeling. Moeten wij onderscheid maken tusschen een steunregeling en uitbetaling door hef burgerlijk armbestuur Er zijn er, die dit willen. Inder daad is de gang naar armenzorg voor den werk man, die gaarne door arbeid in zijn onderhoud en' dat der zijnen voorziet, een zware gang. Maar is het nu wel wensehelijk hem langer in het waandenkbeeld te laten, dat zijn behoeftig heid van anderen aard is dan gewone armoede Het te suggereeren, dat hij recht heeft op Overheidssteun, terwijl hem zulk een recht noch volgens eenigen wettelijken regel, noch volgens hoogere rechtsbeginselen toekomt Inderdaad, dit bezwaar kan niet opwegen tegen het groote nadeel aan de bijzondere steunregeling verbon den. Wat baat het de Overheid, cf zij door subsidies de werkloosheidsverzekering aanmoe digt, wanneer zij anderzijds de werkloozen door bijzondere steunregeling in den waan brengt, dat zij ook als niet-verzekerden recht op uitkeering hebben Wat helpen economische politiek en allerlei andere maatregelen tot herstel van het ingezonken economische leven, zoo lang bij de werkloozen door allerlei ficties de energie wordt gedoofd Het aankweeken van de idee, dat de Over heid verplicht is de werkloozen te onderhouden, is een kanker voor de samenleving. Het persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef gaat er mee verloren en we krijgen op den duur een geest onder bepaalde categoriën der arbeidersklasse, die het onmogelijk maakt het ingezonken economische leven weer op te heffen. Het beste lijkt ons, dat de Overheid zoo mo gelijk zich onthoudt van rechtstreekschen steun aan de werkloozen, maar dat de armenzorg hiervoor een afzonderlijke commissie in het leven roept, speciaal belast met de werkloozenzorg. Maar ten slotte zij er nogmaals aan her innert, dat het particulier initiatief voorop moet gaan. Overheidshulp, diaconie en armenzorg ■komen niet in de eerste plaats, maar de maat schappij zelf moet trachten de krachten in zich te vinden het euvel te voorkomen of te be strijden. En patroons, die nog gelegenheid hebben voor arbeid, bedenken zich wel eer zij een trouwen arbeider den dienst opzeggen, want naast ver antwoordelijkheid voor het eigen bedrijf hebben zij ook verantwoordelijkheid te dragen voor den arbeider, die meehielp het 'bedrijf in stand te houden. Beste Vriend 1 Om dezen tijd van 't jaar zijn de Huckle Berries rijp. Dit is een blauwe bes, die in 't wild groeit en zeer smakelijk is. Zij groeien in Swamps",, in lage plaatsen, die meestal te nat zijn om bewerkt te worden. Zij zijn zoo wat zoo groot als bij U de zwarte bessen, maar groeien op zichzelf tusschen de blaadjes in. Aan de markt worden zij verkocht voor 3.50 a 4.00 de kist. Elke kist houdt 16 liter. Ge zult wel begrijpen, dat vele werkloozen er op uit gaan om die edele fruit te pluken en op zoo'n manier wat te verdienen. De meeste van die Swamps zijn Staatseigendom. Dus het publiek heeft daar allen dezelfde rechten. Dicht bij mij in de buurt is zulk een „Huckleberrie-swamp". Vele farmers hebben het te druk om aan deze swamps veel attentie te schenken. Daarom ben ik met mijn autotruck naar de stad gegaan om een vracht negers, die daar bij duizenden op een klein bestek wonen. Ik vertelde hen, dat ik ze mee wou nemen, naar buiten en dat ik hun 10 cent zou betalen voor eiken liter die zij af plukten. Eer ik uitgesproken was, was mijn vrachtauto al zoo vol, dat ik bijna geen gelegen heid had om de deur te sluiten. Zelfs was mijn zitplaats voor in de auto ook bezet. Ik vertelde hen, dat zij eten moesten medenamen, omdat ik ze niet allen ging voeren. Aan de meesten moest ik een kwartje voorschieten om wat eten te koopen. Het zijn menschen, maar wonderlijke menschen. Voor hun pas ontvangen kwartje kcopen zij een zak vol koekjes, of ook wel een stuk taart. Met dit eten gaan zij een dag van huis. In mijn auto staan ouden van dagen. Zij hebben allen aangenomen namen, meestal naar onze groote Amerikanen genoemd, zooals: Was hington, Lincoln, Scherda enz. Want toen zij in slavernij waren, hadden zij wel een voornaam, maar geen geslachtsnaam. De ouderen weten meestal hun ouderdom niet en ook niet den datum van hun geboorte. Hun kinderen zijn echter niet zoo dom. Die zijn, dank zij onze publieke scholen, over het algemeen tamelijk wel ontwikkeld, maar die ontwikkeling heeft er velen bedorven, waarvoor de ouderen, al waren zij dom, bewaard zijn ge bleven. Over het algemeen zijn zij zeer opper vlakkig, leven bij den dag, voorzorg is hun totaal vreemd. Maar zij zijn opgeruimd van humeur. Zoo spoedig ik buiten the City limits (stadsgrenzen) was, zongen zij wel niet als lijsters, maar dan toch als negers. Je kon ze wel een mijl ver hooten. Maar de reis duurde hen 'blijkbaar te lang. Ze riepen: „He masterhow far yet Ik moest voorbij mijn huis met mijn zwarte vracht. Ik liet mijn vrouw een oude moeder van bijna 80 jaar zien. Zoo oud moet zij wel zijn als men haar oude kinderen zag. Zij wilde nog graag mede berries plukken. Dit was haar da- gelijkenschen arbeid in haar jeugd. Dit deed ze als slaaf van haar heer. Nu gelukig niet meer. Zij wordt voor haar arbeid 'betaald niet alleen, maar heeft het vrij zoo goed als eenige blanken in Amerika. Toen wij in de swamp kwamen, be gonnen zij met spoed te piukken. Als de zon te hoog komt, gaan zij onder een boom liggen. Maar over het algeme'en was ik over hun werk wel voldaan. De meesten hunner hadden een dollar verdiend. Bij sommigen moest ik wel wat opletten, dat zij geen bladeren in plaats van bessen plukten. Want het is hun om het dub beltje te doen. Toen ik ze 's avonds uitbetaalde, ging het meeste van het geld dadelijk naar den winkelier voor snoepgoed en ververschingen. Vooral toen zij vernamen, dat ik ze den vol genden dag weer halen zou, waren zij uitermate voldaan Arme menschenVelen kennen geen God, zijn ook onverschillig omtrent den godsdienst. Wel verlost als slaaf, maar gekluisterd in de boeien van de slavernij der zonden. Wij drijven zending in Japan en China, maar wie bekom mert zich om de negertowns in onze groote steden Je AMERIKAANSCHE VRIEND. KANTONGERECHT TE SOMMELSDIJK. Zitting van Vrijdag 14 Augustus 1931. W. de V. te Ooltgensplaat had met steenen gegooid. Deze zaak was reeds vroeger behan deld. Get. L. J., veldwachter, had verbaal opge maakt op verklaringen van anderen. Zelf had hij niets gezien. Verd. beweert op een schuur te hebben ge gooid, niet op het huis van Kamp, gelijk was ten laste gelegd. M. K„ landbouwer te Ooltgensplaat, heeft hem niet zien gooien, maar hoorde dat er ge gooid werd, is naar buiten gekomen en zag niemand dan verdachte. J. K„ 52 j„ veldarbeider, heeft gezien, dat verd. steenen opraapte om op duiven te gooien. Eisch 4 of 1 dag hechtenis. Uitspraak 3 of 1 dag hechtenis. D. B„ te Middelharnis, had aldaar vaten pe troleum opgeslagen in een pakhuis op het Vin gerling. J. J. T-, chauffeur, had daartoe vergunning gegeven. Deze kon geacht worden die vergun ning te hebben gegeven, als zijnde in dienst van verdachte. Eisch 5 of 2 dagen hechtenis. Wordt vrijgesproken. P. H. te Oude Tonge (niet verschenen), heeft met een gewond paard gewerkt. Get. H. was niet verschenen. Wordt uitgesteld tot 11 September. Th. B. v. V., als voren. J. S. v. R„ koopman te Middelharnis, had zonder licht gereden. Verd. beweert, dat het niet zeker is of het wel een half uur na zons ondergang was. De klok te M. ging vóór. Bo vendien had verbalisant eerst op zijn horloge gekeken, toen hij al een kwartier met hem had gesproken. J. v. N„ veldwachter, blijft bij zijn verbaal, Eisch 5 of 2 dag'en. Veroordeeling conform den eisch. L. J. d. H„ 19 j„ zonder beroep, te Middel harnis, had met auto zonder licht gereden, Eisch 10 of 4 dagen. Uitspraak 6 of 2 d. S. K., aangehouden tot 11 September. D. B„ te Ooltgensplaat, had met een auto nu eens rechts, dan weer links van den weg gereden, waardoor een botsing met een andere auto was ontstaan. Get, L., veldwachter, had de sporen opge- nomên en een situatie-teekening gemaakt. DOOR H. KINGMANS, 14) In een ander vertrek werd luid. gebeld. De hospita snelde, tot verademing van Albert, er heen. Want welke pogingen hij ook had aan gewend de handen bewogen, den mond ge opend de enorme woordenvloed was niet te stuiten geweest, 't Was, of er een wekker afliep en hoe langer zij sprak, hoe meer de hospita zich opwond. Albert vond het gruwelijk vervelend, dat d i t er nu ook nog bijkwam. En het was 'hem, ge zien de situatie, waarin hij zich nog bevond, niet mogelijk, de hospita op de hoogte te stellen, gesteld dat hij het wilde doen. Het was echter wel zeker, dat zij zich niet met een kluitje in het riet zou laten sturen. En hij moest toegeven, dat zij recht op een verklaring had, daar de historie voor haar wel heel wonderlijk moest zijn en zij allerlei ver moedens er uit kon distilleeren, de een allicht al zotter dan de ander. Hij hoorde haar weer komen. De deur werd geopend. En zij 'begon: „Ik zeg maar, mijnheer „Goed juffrouw, maar laat mij nu ook eens wat zeggen. Ik „Zeker, mijnheer, zeker. Ik wacht al lang op antwoord. Ik denk heusch geen kwaad van mijnheer. Och, een mensch moet van zijn mede- mensch zoo lang mogelijk het goede denken, zoo behoort het maar. Maar als het nu zóó gaat, neen, dat kan niet. Ik heb een fatsoenlijk pension, dat zal mijnheer moeten erkennen'. En nu hoop ik, dat ik mij vergis. Als mijnheer nu maar eens wil zeggen, hoe de vork aan den steel zit, dan wil ik mijnheer graag gelooven. Maar ik moet het weten, 't Is best mogelijk, dat ik mij 'heelemaal vergis, maar je hoort wel eens van oplichters en zoo en van menschen, die wat op hun kerfstok hebben en daarom ergens onder een anderen naam gaan leven. Nu geloof ik dat van u niet, mijnheer, dat moet u heusch niet denken. Als mijnheer het nu maar eens vertellen wil, hoe het zit, dan ben ik gerust gesteld. Ik Albert sprong op en liep naar het raam, met groote passen, zuiver en alleen met de bedoeling, de verbazing van de hospita gaande te maken, zóó, dat zij sprakeloos van die verbazing werd. Want zulk een woordenstroom, alsi van een klaterende beek, was niet te stuiten. Zij kletste maar in eenen door, zonder de minste logica; beschuldigde en .trok onmiddellijk de beschul diging -weer in_ Zijn list gelukte. Inderdaad zweeg de hospita. „U wilt, dat ik wat zeg, juffrouw, maar dat kan ik onmogelijk, als u zoo doorpraat. Als u nu eens even zwijgen wilt, dan zal ik u zooveel mogelijk op de hoogte brengen'." „Neen, mijnheer, niet „zooveel mogelijk". Ik moet heelemaal op de hoogte zijn. U geeft nu al toe, dat iets niet in orde is. Maar ik heb er toch zeker recht op, dat ik weet, wie er in mijn huis is. Och, soms, informeer ik wel eens, maar in de meeste gevallen worden de heeren door anderen, die goed bekend staan, aanbevolen en dan geloof ik het wel. 'k Heb ook nog nooit iets gehad. Mijnheer Wehrmeijer heeft u naar mij verwezen. U is daar op het kantoor. Ik dach: dat is wel in orde. Maar als daar nu een of ficieel ambtenaar komt en die houdt stijf en strak vol, dat hier een Meyenbeek Leeuwenhuis moet zijn en ik denk aan dien brief van toen, dan zeg ik: u heet niet Leermans, maar, hoe is het ook weer nu ja, u weet wel, dan is dat niet in orde. En nu u, mijnheer?" „U kent mijnheer Wehrmeijer wel?" „Heel goed, mijnheer. Een beste man. Een goede directeur. Ik ben niet van zijn kerk, maar, al zeg ik het zelf, zulke zijn met een laiitaarntje te zoeken." Albert vroeg zich af, wat dit alles nu met z ij n zaak te maken had, maar hij zweeg er over. „Denkt u dan, dat mijnheer Wehrmeijer u een oplichter zou zenden of iemand, die wat op zijn kerfstok heeft?" „O maar, mijnheer, dat heb ik niet gezegd. Ik zou het niet graag beweren. Mijnheer lijkt mij heel fatsoenlijk. Alleen die namen, dat is heel vreemd. En daar moet ik het mijne van hebben." ,,'t Is niet zoo vreemd, juffrouw", meende Albert, die toch wilde probeeren haar te over bluffen, omdat hij de waarheid n u niet zeggen wilde, zoo mogelijk heelemaal niet. „Ja, dat kan mijnheer nu wel beweren, maar woorden en verzekeringen zijn goedkoop." „U hebt niet goed gehandeld, juffrouw, met mij onmiddellijk aan te klampen. Als ik u was geweest, dan had ik vanmiddag even mijnheer Wehrmeijer opgezocht, hem de zaak uitgelegd en nadere inlichtingen gevraagd. Dan zou mijn heer Wehrmeijer u wel gerust gesteld hebben en u aan het verstand hebben gebracht, dat er op mij niets aan te merken valt." „Dat heb ik ook niet beweerd, mijnheer." „Neen, zeker niet. En daar ben ik heel blij om. Maar u gaat toch van alles denken en dat zou u dan niet gedaan hebben" Albert was daarvan volstrekt niet zeker, maar hij dacht haar te overbluffen „want dan was er geen aan leiding voor geweest." „Ik begrijp er niets van," zeide de hospita. „Waarom spreekt u niet duidelijker, mijnheer Is uw naam Leermans of niet?" „Als ik een brief van mijn moeder of zuster uit Leiden krijg, u weet wel, wat staat er dan od het adres „Leermans." „Nu dan. Zou mijn moeder dan e'en valsche naam schrijven „Ja, dat weet ik niet, mijnheer. Maar u draait er om heen. U kunt toch wel zeggen, hoe u nu eigenlijk heet? Dan ben ik gerust." „Neen, dat zeg ik niet, juffrouw", sprak Albert boud. „II beleedigt mij door mij te wantrouwen. Daarvoor is geen enkele reden, ook niet al be weert er een ambtenaar, dat hier Meyenbeek Leeuwenhuis woont. Heeft bij gezegd, dat i k zoo heet 7" „Neen, natuurlijk niet." „Juist. Als iemand, die het weten kan, u niet zegt, dat Leermans en Meyenbeek Leeuwenhuis dezelfde persoon is, dan mag u dat niet ver onderstellen „En die brief van toen' dan, mijnheer „Kan ik dien brief niet aan iemand anders gegeven hebben Hebt u gezien, dat ik hem openmaakte Albert zag, dat hij terrein won. De hospita ■ging sterk twijfelen, het was aan haar gelaat te zien. „Neen, 'k heb niet gezien, dat u den brief openmaakte." „Dat dacht ik ook. Het zou dus kunnen zijn, dat ik hem heb gegeven aan iemand, die Meyenbeek Leeuwenhuis heet. Begrijpt u dat „Dus mijnheer heet werkelijk Leermans „Juffrouw, ik zeg het niet, tenminste nu niet. Als u mij wantrouwt, ga dan morgen naar mijn heer Wehrmeijer en spreek met hem over mij. Ga gerust uw gang. Ga desnoods vanavond naar zijn huis." Hij had het spel gewonnen voor het oogenblik. Want de hospita maakte aanstalten, het vertrek te verlaten. „Misschien ben ik wat te hard van stapel geloopen", weifelde zij, „en dan bied ik mijn heer excuus aan. Maar 't was zoo'n vreemde historie. Ik wist niet, dat mijnheer in de stad een kennis had, die zóó heette." „Ik heb gezegd, dat het zóó zou kunnen zijn. Het kan ook anders. Ik verzeker u, juf frouw, dat er niets zal gebeuren, want ik heb niets op mijn kerfstok. Informeer gerust bij mijn heer Wehrmeijer, en ik wil u nog wel andere namen noemen. Wanneer u daarmede geen ge noegen neemt, wel, dan zal ik gevolg geven aan uw wenk en andere kamers zoeken." „Dat behoeft niet, mijnheer. Ik geloof u nu wel, al ben ik ook niettevreden gesteld." En zij verliet het vertrek. Neen, Albert begreep, dat zij niet tevreden gesteld was. Hij had er het land aan, dat hij getracht had, haar om den tuin te leiden, door een gewrongen redeneering te houden. Zij wilde hem wel gelooven, maar zij was niet tevreden. In werkelijkheid geloofde zij hem natuurlijk ook niet. Hij zag op de klok: zeven uur. Nog een klein half uur de courant lezen en dan maar wat om- loopen, om precies acht uur bij de school op den Resedaweg te zijn. De kogel moest maar door de kerk: met mijnheer Kleefstra gaan pra ten, hem alles vertellen, ook de strijd met de hospita en dan eens hooren, wat Arie's vader, dien hij gaarne mocht, hem zou aanraden. De lectuur kon hem niet bekoren, zoodat hij veel 'te vroeg vertrok en door de stad dwaalde, teneinde het acht uur te laten worden. Juist, toen hij bij de school kwam, liepen eenige opgeschoten jongens door het hek. De les was dus afgeloopen; hij zou mijnheer Kleef stra alleen aantreffen. „Zoo kerel, ben je daar? Arie heeft me ge zegd, dat je mij gaarne alleen zoudt willen spreken. Wat is dat voor een geheimzinnigheid, Leermans Er is toch geen zwarigheid „Er is iets zeer vervelends, mijnheer. En 'k wilde uw raad, als u dien geven wil." „Als ik kan, graag. Wat heb je Maar ga zitten. Een fauteuil kan ik je hier niet aan bieden. Denk nog maar, dat je schooljongen bent, maar dan niet in, doch op de bank", lachte het hoofd der school, die Albert op zijn gemak wilde zetten. „Was ik nog maar een schooljongen", dacht deze, „En dan moest niet meer gebeuren, wat

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1