L UIT HET WOORD J Dr. J. SEVERNN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld PREDIKBEURTEN ff JEUGDLEVEN I 11531 ALLERLEI 55555 ONDER REDACTIE VAN S STICHTELIJKE OVERDENKING een vroolijk gezicht geeft overal licht. het opstandige lied. de wonderlijke kinderziel. r VOOR DEN ZONDAG ~I OP ZONDAG 9 AUG. 1931 NED. HERV. KERK. 6.30 Sommelsdijk, v.m. geen dienst en 's av. uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m. 10 uur Ds. van Asch van Sommelsdijk en 's av. 6.30 uur leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur Ds. van Ameide van Ouddorp. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 Ds. Dekker van Nieuwe Tonge en 's av. 6 uur Ds. van Ameide van Ouddorp. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. Ds. Dekker. Herkingen, v.m. 9.30 'en 's av. 6 uur de 'heer Overweel. Melissant, v.m. de heer Baart en 's av. Ds. Gun ning van Schoonhoven. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, n.m. Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide en n.m. lees dienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m, 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds. Brouwer van Heinenoord. Stellendam, v.m, en 's av. Ds. Brouwer van Heinenoord. Ouddorp. v.m. leesdienst en n.m. Ds. Zeilstra van Middelharnis. CHR. GEREF. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 en n.m. 2.30 uur de heer Smit, student te Apeldoorn, GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 u. leesdienst. Dirksland, v.m, en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m, 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. uddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds, Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. ■■■■■■■■■■■■I ■■HHIHBIIHBIfllïtÜ LEVENSWIJSHEID. Ik ben heden tachtig jaren oud; zou ik kunnen onderscheiden tusschen goed en kwaad Zou uw knecht kunnen smaken wat ik eet en wat ik drink Zou ik meer 'kunnen hooren naar de stem der zangers en zangeressen en pjjj waarom zou uw knecht mijn heer den 1 Koning tot een last zijn Laat toch uw knecht wederkeeren, dat ik sterve in mijne stad, bij het graf mijns vaders en mijner moeder. 2 Samuel 1 35 en 37a. Er is levenswijsheid bij Barzillai, den Gileadiet, die deze woorden tot den koning David spreekt, .als hij den ko ning een eindweegs vergezeld heeft bij zijn terugkeer uit de ballingschap, waar in hem Absalom s opstand dreef, Want hij antwoordt, als de koning hem uit- noodigt, om met hem naar Jeruzalem voor goed mee te gaan: Hoeveel zuilen de jaren mijns levens zijn, dat ik met den koning mede zoude optrekken naar Jeruzalem? Ik ben maar een measch van één dag. Ik ben heden tachtig,jaren oud. Zou ik onderscheiden kunnen tus schen goed en kwaad, namelijk in de beraadslagingen van 's konings raads lieden. Zou uw knecht kunnen smaken, wat ik eet en wat ik drink Mijn smaak, wil hij zeggen, is te oud en deugt niet meer voor de fijne gerechten van 's ko nings tafel. Zou ik meer de stem der zangeressen hooren zoo vraagt hij verder. Immers op den leeftijd, die ik bereikt heb, heeft men daar geen ooren meer naar, en ook geen lust meer in. En dan eindigt hij met de vraag: „Waarom zou uw knecht mijn heer den koning verder tot een last zijn Laat mij toch wederkeeren, dat ik sterve in mijne stad, bij het graf mijns vaders en mijner moeder." Zie daar, de levenswijsheid van Bar zillai. Zijn het sombere woorden 't Lijkt zoo, maar het is niet zoo. Veeleer is er bij dezen ouden edelman zin voor een humor, welke straalt uit zijn woorden met zachten, weldadigen glans. Er is een zeldzame zelfcontrole ge bleven bij dezen hoogbejaarde. Een scherp kritisch zien van zijn veroude ring en een heimelijk lachen om het figuur, dat hij als oude man, aan het weelderige, roerige hof van koning Da vid zou slaan. ^oe dwaas zou dat zijn, als hij nu nog bij s konings raadslieden zich zou indringen en zijn oordeel zou geven, en de onervarene zou blijken en de on- noozele wellicht, die op het platteland geen vermoeden heeft, van wat er in de groote stad en aan 's konings hof om gaat en die ook daarom misschien mis tast, omdat zijn oordeel en de scherpte van zijn waarneming en denken afsleet. En het zou nog dwazer zijn te zitten, als oud man, en mee te doen of te trachten mee te doen met de gelagen der jongeren, en de lekkernijen te eten, waarnaar zijn mond niet meer staat, en omringd te zijn van vroolijk gezang en geroezemoes, dat de ooren hindert, in- plaats van streelt. En dan met de ge dachte, het vermoeden, dat de anderen, de koning zelf ook, overwegen: Wat doet deze oude lastpost eigenlijk hier Zelfbeeltenis vol humor Met een stille lach, denkt hij zich zijn figuur aan het hof in. Welk een dwaasheid zou dat zijn Er is ook geen bitterheid gemengd onder zijn woorden, over het feit, dat hij nu al te oud geworden is voor dat alles, en genoodzaakt is er van af te zien. Neen, hij laat het vrijwillig los. Hij bedankt er voor, als het hem aan geboden wordt. Wenscht niet meer, dan de laatste jaren, in eigen kring, ver van het rumoer van de groote stad, stil en teruggetrokken te leven, en zich voor te bereiden op den' uittocht naar het graf zijner vaderen, dat op zijn lichaam wacht. Er ademt zulk een merkwaardig fris- sche geest in deze woorden. En het is zulk een vredige adem, die ons tegen waait uit Barzillai's antwoord aan den koning. Hier vertoont zich een benijdens waardige rijpheid van geest. Hier is de rustige zelfbeheersching, het bedaard loslaten van de genieting des levens, die voor den ouderdom niet geschikt is. Een juiste zelfbeoordeeling en een verstandige levenshouding voor den oude van dagen. Stille vrede er bij in het hart. Zulke levenswijsheid moet geleerd worden, en is er lang niet bij allen, die niet meer mee kunnen, door den ouder dom. Dat is een kunst: leeren oud wor den en daarmee vrede hebben. Gewillig als de jaren klimmen, te ver laten de drukte en de vroolijkheid en de werkzaamheden en de ambities der jon gere jaren en den levensavond stil te eindigen. Zooals Barzillai levenswijs heid toonde: toen hij de koningsstad en de feesten en de genieting en de eere en het aanzien en de weelde niet meer zocht van het volle rijke leven. Maar er de voorkeur aan gaf, in zijn eigen plaats te eindigen. Veel menschen sterven, zooals een man in een wedstrijd overhoop gereden wordt en liggen blijft. Zij hebben naar eigen schatting nog half niet lang ge noeg geleefd. Hun adem wordt afgesne den, terwijl hun woord nog in hun mond Wij zullen heden of morgen naar is een andere stad reizen en aldaar een jaar overbrengen en koopmanschap drijven en winst doen." En als dan de ouderdom komt laten zij maar jamme rend los, wat ze genoten hebben en nog steeds willen blijven genieten tot het laatste toe. En verre is de vrede en de gewilligheid, waarmee Barzillai afstand doet en zidh terugtrekt. Dat wil Gods Geest leeren, en dat leeren degenen, die iets beters, dan dit leven hebben leeren kennen. Die zoo zij zich uit het drukke leven moeten terugtrekken, niet met niets overblijven, maar met hun God. En zeggen kunnen: „de Heer is mijn genoegzaam deel, mijn goed." Zulken kunnen vrede hebben ook met hun oud worden. En oefenen zich, om zonder bitterheid af te wijzen, "wat ze niet meer genieten en meedoen kunnen. Enj zijn niet zoo dwaas, om krampachtig vast te houden, wat toch immers aan hun stramme vingers ont glipt. Geestelijke menschen zijn het, die Barzillai's levenswijsheid vertoonen, met zijn zielevrede er bij. aa aaaaaaaaaaaa Al heel lang is het geleden, dat een klein ventje, van misschien vier jaar, deze .twee regeltjes voor me opzeide. Triomfantelijk was zijn gezichtje naar me toegewénd en zijn stralen de oogen schenen te vragen „Hoe vindt- je dat nu Of z'n moeder hem dit rijmpje had' geleerd of waar hij de woorden vandaan haalde, weet ik niet, dat hem ik hem niet gevraagd, maar de kleine man zal zelf wel niet hébben begrepen wat hij zeide, Lang is het al geleden, zóó lang; het ventje is nu al een man geworden, maar vergeten heb ik dit nooit, heel dikwijls nog moet ik aan die woorden denken. Het is zoo waar, zoo écht waar. Het behoeft eigenlijk geen verwondering te wekken, wanneer we zooiets uit den k i n d e r- mond hooren. Wat van vroolijkheid en blijheid, van licht en leven spreekt, boeit het kind en kinderen zien maar het liefst 'blije menschen om zich heen. Ze zijn immers zelf altijd één en al levenslust en vroolijkheidWanneer ge een joelende en springende kinderschaar wel eens de school hebt zien binnenfladderen, dan kunt ge u voorstellen wat het voor hen zou zijn, hoe al hun vroolijkheid zou worden neergedrukt, als ze moesten opzien, den heelen dag, naar mees- ter's of juffrouw's norsch gezicht. Neen, dat verwachten ze niet. Een vriendelijke knik, een gullen lach, daar rekenen ze op en al weten ze dat meester héél streng kan zijn, ze ontdekken' toch altijd weer de vroolijkheid in z'n oogen. Maarweet ge wat ze óók merken Als het geen échte vroolijkheid is. Als ge maar doet alsof ge blij zijt. Ze zeggen het je dan niet, neen, maar ge leest het hun in de oogen. Overdreven of voorgewende vriendelijkheid verlangt het kind niet, op school niet en thuis niet. En zie, dan is het heusch niet altijd gemakke lijk om met een vroolijk gezicht door het leven te gaan. Want er zijn immers zoovéél omstan digheden, die op het gezicht een stempel van droefheid, van zorgen en somberheid zetten. En dan zoekt het kind tevergeefs naar blijheid om zicht heen, het begrijpt, al die moeilijkheden toch niet. Soms kunnen ze er wel eens i e ts van vatten', wanneer ze b.v. hooren, dat vader werk loos werd, dan weten ze wel, dat er reden is tot bezorgdheid, maar ze gaan er zich niet in verdiepen; ze wenschen de vroolijkheid weer terug. En de echte moeder zal dan ook zoo lang mogelijk met een vroolijk gezicht haar huis kamer verlichten en haar kinderen verblijden. Maar gemakkelijk, neen, dat is het lang niet altijd. Ook al is het waar, dat aanleg en karakter aan die vroolijkheid veel kunnen mee- of tegen werken. En toch behoort ook deze blijdschap tot onze christenplichten. Ik geloof, dat daar wel te weinig aan wordt gedacht. O ja, als ge onze jonge, vroolijke menschen op straat ontmoet of op onze vergaderingen hoort, zijn ze meestal heel luidruchtig en doen verbazend vroolijk. Ze doen dan niets liever dan lachen en zingen, het liefst in een heel groote club. En dat is nu wel mooi, maarga nu eens -met diezelfde club in de huiskamer kijken, in het leven van iederen dag. Dan vraagt ge u vaak verwonderd af, of die mopperpot, wien niets naar den zin gaat, nu heusch behoorde tot die vroolijke club. En het meisje, dat met haar vriendinnen zoo vroolijk was, ja voor hen dpor het vuur zou gaan, heeft al tegenwerpingen als ze voor moe der of zus eens twee keer loopen moet, wat ze in één keer had kunnen doen. Die luidruchtige vroolijkheid voor de men schen, blijkt dan niet de echte te zijn. Zouden wij, jonge inenschen, daar niet allen een beetje last van hebben Ieder steke de hand in eigen 'boezem. Zulk een schijnbare vroolijkheid bedoelen we dan ook niet, die kunnen we heel goed missen. Ve rblijd u ten allen t ij d e. De vroolijkheid, die de Bijbel ons leert, is een heel andere, die gaat niet zoo gauw te loor. Door die blijdschap zijn vaak wonderen ver richt. Wie zal zeggen hoeveel arme zieken in onze inrichtingen, hetzij geestelijk of lichamelijk zie ken, door de vroolijke zusters werden vertroost en verkwikt •Deze vroolijkheid uit zich niet in luidruchtig heid, maar ze komt voor den dag in daden. Ons leven van iederen dag moet er het stem pel van dragen. En dan komen ze nog wel, o ja, die vaak zoo kleine, nietige dingen, die onze vroolijke stemming trachten weg te nemen. En dan zijn ze er nog wel, de kleine vossen, die d'eri wijngaard bederven. Maar voor de 'blijheid om Gods wil -moeten ze op de vlucht. INDA. 't Was dn de bange oorlogsdagen van 1917 toen wij tijdelijk gedetacheerd waren bij de Ad ministratie 'troepen in het Paleis vin Volksvlijt -te Amsterdam. De ,,'hongerrelletjes' waren in vollen gang. Het 'brutale machtwoord van Mi nister Tr-eub In Nederland zal geen honger worden geleden", had enkel zin voor de hara- steraars en voor hen, die voor exhorbitante prijzen levensmiddelen uit de gierklauwen der smokkelaars konden bemachtigen. Hef karige slechte rantsoen, wat op de „bonnen was -te verkrijgen, was als regel onvoldoende om de hongerige magen der kinderen1 te 'bevredigen. Het gistte 'eri kookte onder de lagere volksklasse en dit had tot gevolg, dat inzonderheid te Am sterdam bet volk te hoop liep en in opstand en onregelmatigheden uiting gaf aan zijn ontevre denheid. Op een van) die spannende avonden, toen alle verloven voor de militairen waren inge trokken, opdat zij mede moesten helpen om de orde te handhaven1, waren er heete nienschen- kluwen samengeschoold in de buurt van de grachten waar schuiten met groente en andere levensmiddelen op lossing lagen te wachten. Inzonderheid waren de Jordaan-vrouwen en meiden in groote getalen aanwezig, toen plots de internationale werd aangeheven enof er een demonische macht op het afgesproken teeken had gewacht, men bestormde de levens- middelensc'huiten omalles over boord te werpen. Toen de gewapende macht deze uit spattingen trachtte te keeren, keerde zich de woedende menigte tegen het wettig gezag. Vrouwen scheurden zich de kleederen van het lijf en schreeuwden in rauwe kreten „schiet als je durft". Wij dachten is dat nu het volk, waarvan Postmus eens gezegd had „Daar wonen de lui, die wisten van het Wilhelmus blazen. Geu- zenkroost, met geuzen driestheid, geuzen onver vaardheid en ook meer dan uw fatsoen het vaak denktGeuz'en -geloof. Goud in slakken, maar gereinigd vaak achttien karaats". 'Het lied der opstandigen 'had de lont in het kruit ge worpen. Toch was die oplaaiende vlam spoedig gebluscht, doch de uitwerking van dit lied, is ons immer bijgebleven. Hieraan werden we her innerd, toen we een dezer dagen een oud ex. van „De Spiegel" in handen kregen. Wij geven het hierbij door. Marten schreef onder het opschrft„Het op standige lied" het volgende De Marseillaise, het lied van den opstand Over het algemeen valt er in de volksliederen een plechtigen toon te beluisteren. Ons Wilhel mus klinkt als een koraal: het „God save the King" („O, dierbaar plekje grond" overge nomen in de eigenlijke Duitsche volkshymne „Heil dir, Helvetia", is eveneens eert rustig- gedragen melodie, het Oostenrijksche volkslied („Gott erhalte Franz, den Kaiser") was zóó 'n vriendelijke compositie van vader Haynd, dat het zich buitengewoon goed leende als melodie voor het bekende Christelijke lied „Rustig liep een trouwe herder". En het oude Russische volkslied, waarvan de melodie velen bekend zal zijn als die van „Zegen ons Holland, Heer", zou als kerklied zeer goed te gebruiken zijn. Slechts het Belgische en Fransche volkslied ade men een opstandigen geest. En van die twee volksliederen is het Fransche volkslied zeker het meest opstandige. In woorden en melodie Zeker, ten slotte is ook ons Wilhelmus een lied van opstand en is het evenals de Marseillaise in den nood der tijden geboren. Beide volkslie deren hebben iets eigens, dat vele andere volks liederen missen. Maar let nu eens op het ver schil. Het Wilhelmus draagt, wat de woorden aangaat, een' „apologetisch" karakter. De op stand tegen den Koning van Spanje wordt niet verheerlijkt, slechts verdedigd, de houding van den Wilhelmus-zanger is een deemoedige wij kunnen niet anders, de nood is ons opgelegd. En de melodie past zich 'bij die woorden zoo wonderwel aan Maar nu de Marseillaise de zanger zoekt en verheerlijkt den opstand en in z'n hoogmoedigheid meent hij, dat zijn revolutie de verlossing der wereld beteekent. De melodie van het Fransche lied der revolutie is even op standig als de tekst. Het moge waar zijn, dat Rouget de l'Isle in Racine's werken de woor den vond voor zijn tekst en dat de muziek voor een deel kan worden teruggevonden in een van Grisons nu vergeten oratoria, het geheel werd tot een hymne der revolutie. En al is thans de Marseillaise het Fransche volkslied, dat ook niet revolutionairen begeestert, het is -gebleven, door -de jaren heen, het strijdlied van de op standigen, de apotheose van den opstand. Tij dens het restauratie-tijdperk dn Frankrijk een verboden lied, joeg het 'bij de omwentelingen van 1830 en 1848 velen over barricade-heuvels den dood in en gedurende de Commune van 1871, terwijl de Duitsche kanonnen de Fransche hoofdstad beschoten, zweepte het de door ont beringen' uitgeputten óp tot den fatalen moed van den strijd tegen de zwaar bewapende re- geeringstroepen. Maar niet in Frankrijk alleen, in -héél Europa was de Marseillaise de zweep slag tot en de 'hymne van de revolutie. Naast de wat rythme en melodie betreft tóch minder krachtige Internationale klonk de Marseillaise daar, waar opstand uitbrak. Overal waar kluis ters van slavernij werden verbroken, of waar men trachtte dit te doen, zong men het uit „Le jour de gloire est arrivé", -de dag van glo rie, van vrijheid, is aangebroken. Helaas, ge woonlijk beteekende de bevochten overwinning een nieuwe verdrukking. Op de puinhoopen van het Czaristisch, knoet-zwaaiend Rusland, dat bij den klank van Internationale 'en Mar seillaise ten onder ging, verrees een maatschap pij waar dwinglandij en slavernij -het leven1 der -bevrijden ellendiger maakte, dan het ooit te voren geweest was. Maar zij, die hoopten- in eigen kracht de ■menschheid uit slavernij van anderen te kun nen bevrijden, hebben steeds gezongen en zul len steeds zingen 'het opstandige lied, d'en zege zang der revolutie, de morgenhymne 'bij het naken van een rooden dageraad. Voor dezulken zegt een Wilhelmus niets. Het Wilhelmus, ook een lied in opstand geboren, ook een lied, dat spreekt van tirannie (zelfs van tirannie verdrijven), van verstrooide, arme schapen, die in grooten nood zijn en nergens zegt, dat we nu maar -bij de pakken moeten neerzitten 'eri ons alles moeten laten welgevallen. Maar voor de ops-tandigen heeft het geen be- teeken-is, omdat het ten slotte niet naar aardsche -bevrijding, maar naar God en Gods „heilzaam Woord als het allerhoogste heenwijst. De Marseillaise is een lied van vertrouwen op eigen kracht: geweld tegen geweld, zwaard -tegen zwaard. Het Wilhelmus is een lied van godsvertrouwen, een zang van biddende s-trijders. De opstandige zanger van de Marseillaise roept zich zelf en z'n medeburgers te wapen met den kreet: „Te wapen, burgers, formeert -de geleder'en", maar die op God betrouwen ne men ook nu nog bij strijd het lied van Marnix van St. Aldegonde op de lippen „Mijn sc'hilt ende 'betrouwen, „Sij-t ghij, o Godt, mijn Heer. „Op LI, soo wil ik bouwen, „Verlaat mij nimmermeer." De maker van dit lied was Rouget de l'Isle, hij was tijdens de Fransche revolutie officier ingenieur in het Fransche leger. In den nacht van 24 op 25 April 1792, tijdens het opereeeren in he-t Rijngebied, dichtte en componeerde hij zijn „Strijdlied" voor 'het Rijnleger (met gebruik making van zinnen van Racine en muziek van Grison), welk lied nog in hetzelfde jaar door vrijwilligers uit Marseille naar Parijs werd ge bracht vandaar de naam „Marseillaise"). Het werd eerst de strijdzang -der revolutie en later officieel het Fransche volkslied. LUCTOR ET E'MERGO. 9 -■-» mm Er staan in het boek van den dag „De klop op de deur", een paar bladzijden', die in 't bijzonder m'n aandacht hebben getrokken, en die m.L ernstige overweging ten volle verdienen. Ik bedoel in den vierden druk blz. 281283 in verband met blz. 340344. Fritsje vindt het 'bij Grootmoeder op de kamer verrukkelijk. Grootmoeder is voor 'het nog al teere ventje een heerlijke troosteres in alle moei lijkheden, die het wat schuwe hartje telkens weer benauwen. Grootmoeder vertelt vaak. En ze vertelt zoo mooi. Natuurlijk, want ze beeldt uit al het doorleefde in haar jeugd, toen ze nog niet in het nare Amsterdam woonde, maar bui ten, echt 'en nog -eens echt buiten. De kleine jongen leeft faeelemaal met Groot moeder mee. Als Grootmoeder vertelt van dien keer, toen het water zoo hoog stond, tot zelfs in de gang toe, dan vraagt haar belangstellende toehoorder, alsof hij het bijwoonde „Oma, wat doet oude oma wel met de klok, nu het water in de gang zoo hoog staat die wordt'toch nat!" „De klok", zei Grootmoeder dan heel gewoon, „die staat immers niet in de gang die staat toch in de blauwe kamer." „Och, natuurlijk, hoe kan ik zoo dom zijn is het antwoord van den kleinen mede-het-ver- leden-doorlevende. Ik haal niet meer aan, om -de verhouding tus-; schen die -twee te teekenen; dit is voldoende ter verklaring van 't volgende. Fritsje komt op school. Voelt er zich niet op zijn gemak, maar moet het nu eenmaal slikken, zooals andere kinderen. Gelukkig is het niet voor alle kinderen zulk een ware beproeving als voor dit misschien wat al te gevoelige kereltje. Beter gaat het, als hij -gaat vertellen. De jon gens luisteren met plezier, want -de verteller doorleeft -en zij -doorleven met hem. Want hij stelt het voor als werkelijkheidvoor hem, zooals het eens werkelijkheid voor Grootmoeder is geweest. Voor de jonge verbeelding is het, is bet zoo. Hij woont buiten, hij is gelogeerd in -dat groote huis, waar paarden zijn en koeien, een groote tuin en allerlei moois. Ook de onderwijzer komt eens luisteren, en meent bedrog te ontdekken. Hij stelt Fritsje on verwacht een vraag, die -den meestal zoo ver legen knaap in d-e war brengt; deze spreekt zich zelf tegen. De onderwijzer stelt 'hem in tegenwoordigheid van de anderen aan de kaak, ze lachen hem uit, waarop hij woedend wordt, en, echt zooals een in 't nauw gedreven zwakke kan doen, hij vliegt den langsten slungel van de klasse aan, slaat en beukt er op los van je welste. Rapport bij het hoofd der school, briefje aan zusje mee gegeven naar de ouders, -behelzen de aanklacht van een hoogst 'bedriegelijk karakter, enz. Maar de moeder verdedigt haar welpje, ze „laat het arme schaapje niet in de kou staan". Vlijmend schqrp is ze tegenover het hoofd 'en den onderwijzer, dia ze persoonlijk gaat op zoeken. Ze noemt hetgeen geschied is „een zedelijk pak slaag van een sterke aan een weer- looze" toegediend. Ze noemt het „onmannelijk en onmenschelijk, een kind prijs te geven aan den spot van een heele klas". De verdediging is niet sterk. Voor de geheele klas wordt straks op eenvoudige wijze verklaard, hoe Fritsje niet heeft gelogen, maar toch is de verhouding bedorven. We laten het bij deze med-edeelingen blijven. Ze maken de situatie volkomen duidelijk. Er zou misschien wel iets op af -t-e dingen zijn, dat de onderwijzer steeds als rancunehoudend wordt voorgesteld. Ten minste, ik vertrouw, dat wij in zulk een geval gaarne zullen helpen om te herstellen, wat, toch ook voor een deel buiten onze schuld, gebroken is. Er zijn hier opmerkingen te maken, zoowel voor de huiselijke als voor de schoolopvoeding. Thuis zit de fout. Vader is het ook niet heele- maal met Moeder eens. Hij ziet het eenigszins ziekelijke in den gang van zaken. 't Is e'en fout, als Fritsje 's nachts zijn toe vlucht neemt tot Grootmoeder en in haar armen den slaap vindt „,de eenige plek waar alles zich in hem ontspande". „Je moet als een flinke jongen' nu met jongens spelen, en niet altijd als een baby bij Oma kruipen", zegt Vader, en 't is jammer, dat hij zijn in dit opzicht gezonden kijk op de zaak niet wat meer opvoedkundig kan toepassen; hij bewerkt het tegenovergestelde van 't geen hij bedoelt. Uit alles blijkt wel, hoe moeilijk het is, zulke schuwe wezentjes op de juiste wijze te leiden. Ni-et te 'hard, niet te weekelij'k Maardat gemiddelde Ja, om dat te vinden is groote liefde noodig, 'en zeer ernstige overweging van den te volgen weg. 't Gaat niet maar zoo met 'n greep, Bedacht moet worden, dat ook Matth. 18 10 in den Bijbel staat: „Ziet toe, dat gij niet een van deze kleinen veracht; want ik zeg ulieden, dat hunne engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht mijns Vaders, -die in de hemelen is". Een wonderwoord. We denken er onwillekeurig bij aan den „engelbewaarder", zooals de Roo-msche kerk dien kent. Aan exegese doen we niet, én we laten dus de juistheid van die voorstelling geheel rusten, maar -dat de zorg des Hemelschen Vaders wel heel bijzonder zich uitstrekt over het zwakke, daarvan zijn wij toch wel overtuigd. En wij zijn er dankbaar voor. Want och, wat zijn wij zelf, wij grooten en- sterken Maar ook voor de school ligt in 'het aan gehaalde een zeer ernstige waarschuwing. Die jongen loog niet. Of moet i'k toch ook een vraagteeken zetten Neen, ik zet dat vraagteeken welbewust niet. Er is een stukje kinder-zieleleven, dat zeer bijzondere opmerkzaamheid vereischt. Wie er gevoel en aandacht voor heeft, zal weten, dat 'het werkelijk niet zulk een heel buitengewoon verschijnsel is, misschien wel vrij gewoon. Moet het bestreden- worden In| elk geval eerst gekend en erkend. Toch bestreden Neen, geleid, met zorgvul digheid. Er zit zoo heel wat moois in, als men maar de gunstige ontwikkelingsvoorwaarden weet te scheppen. „De wonderlijke kinderziel", schreven wij boven deze opmerkingen. Ja, de wonderlijke kinderziel. Ook dit wonder moet worden verstaan, en dan zal het zoo worden, „dat ge u verwondren moet". („Onze Kinderen"). J. H. UW VOETSTAP. De indruk dieri uw voetstap achterlaat, sta op een weg die naar de Hoogte gaat. Eén die een pad zoekt, ziet uw voetstap staan en wil, als gij, den weg ten Hoogen gaan. Grijpt soms dien ander angst of twijfel aan, d i t troost hem -dan g ij zijt dien weg gegaan NELLIE. Zeer vrij naar -het Fransche van Mevrouw E. de Pressensé,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 7