UG Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. IN HOG SIGNO VINCES Na 3764 ZATERDAG 18 JULI 1931 46ste JAARGANG EERSTE BLAD. GODSLASTERING. Burg. ijk 4, B33; W. BOEKHOVEN ét 3SOMEM stukken voor d© Redactie bestemd, Ad vertenÉiësB en verdere Administratie franco toe te «enden aan de Uitgevers II. HET KERKJE VAN PALOPO. Op den Uitkijk. Alzoo lief heeft God de wereld gehad. van den heer DER SLUYS. s avonds 7 uur de zaal Odeon j; en op Maandag (Zomertijd), te J. Vermeulen, et erf en grond ssland, aan het no. 1587, groot et erf en grond, schen Dijk, kad. :ntiaren. Maat) tuinland, sch'en Dijk, kad. vlaat) tuingrond, d, in den polder D no. 989; en 3 erfpachten van nabij Dirksland, aat", bedragend n van den heer DER SLUYS. avonds 7J^ uur de zaal Odeon iiverse perceelen ende op landen nd, en te Melis- rd" en Nieuw- heeren C. Vis, aider1 J.zoon, P. de Jong B.zoon JDER SLUYS. avonds 6 uur dotel De Witte, erwten en gerst, polder Duiven- ren K. M. Hou- Buth 3ER SLUYS. les voormiddags erstraat te Som- bouwwerktuigen op zal worden H. J. A. Meijer N BUUREN. L Deze Courait veischtjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT, UITGEVERS SOMMELSDJJK Telef. latere. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN i 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Wij hebben in ons voorgaand artikel gewezen op de uitspraak van Groen, te vinden in zijn Bijdrage tot herziening der Grondwet in Nederlandschen zin", waar hij afkeurt „Eene strafwet, waar bij enkel op de rust en de veiligheid der Maatschappij, en niet op de hand having van Gods eer en van Zijne al- gemeene voorschriften wordt gelet". Dit geldt óók naar Antirev. ziens wijze van een strafwet tegen Godslas tering. Tot eenzelfde conclusie kwam ook ëef commissie in 1923 door de A.-R. Itrtij ingesteld tot onderzoek van dit vraagstuk, welke conclusie aldus luidde: „De openlijke Godslastering, voor zoover zij het karakter draagt van een hoonen of smaden van God, behoort in de Nederlandsche Strafwet strafbaar te worden gesteld, omdat een dergelijke ontheiliging van Gods Naam een zoo krachtige inbreuk is op de goede zeden, die, ten opzichte der gedraging jegens den hoogsten Souverein onder eene Christe lijke natie behooren te gelden, dat de Over heid, als zijnde voor haar deel en op hare wijze handhaafster; van Gods Wet, haar niet straffeloos mag gedoogen." Wij hebben aan het slot van ons ar tikel de vraag gesteld of het wetsont werp van den Minister van Justitie aan dit Antirev. standpunt beantwoordt. Zooals wij uit de tekst van het wets ontwerp gezien hebben, wordt de vin dicatie van de gruwelijke zonde der ^godslastering hier gegrond op ,,kren- - Jhg van godsdienstige gevoelens". Dat lijkt ons toch wel een zwakke rechtsgrond. De zonde wordt hier afhankelijk ge steld van godsdienstige gevoelens van menschen. Langs dien weg zou men tot de conclusie moeten komen, dat als in een land de atheïstische geest zoo ver doordrong, dat er geen godsdienstige gevoelens meer overbleven, de Over heid ook niet meer de roeping zou heb ben om de Godslastering te straffen. Men gevoelt, dat men hier op een gevaarlijk pad komt. Als men dan ook de vraag stelt of men hier „te kort geschoten" is, dan meenen wij, dat het antwoord inder daad bevestigend moet zijn. Niet omdat wij aan het „Mozaisch recht" willen herinneren en dat op de overtreder van onzen dag willen toege past zien, maar alleen op dezen grond, dat naar 't woord van Groen van Prin- sterer de Overheid heeft te letten op de handhaving van Gods Eer en van Zijne algemeene voorschriften", afgezien of er godsdienstige gevoelens door ge krenkt worden of ook niet gekrenkt worden. Trouwens staat het in den grond der zaak met heel onze strafwetgeving naar Antirev. inzicht niet zoo Ons beginselprogram, handelend over de Justitie, zegt het heel duidelijk: „voltrekking van straf aan den gevon niste volge, niet slechts om de maat schappij te beschermen of den overtre der te beteren, maar allereerst tot her stel van de geschonden gerechtigheid". Nu zou de vraag te stellen zijn of Godslastering de gerechtigheid schendt, en of er wel een rechtsgrond aanwezig is, waarop de Overheid dit delict straf- fen kan, behalve dan, dat de godsdien stige gevoelens gekrenkt worden. Hierop kunnen wij als Antirev. al weer slechts een Antirev. antwoord geven. De rechtsbasis kunnen wij alléén vin den in God zelf naar eeuwige begin selen. Bij alle delicten hebben we naar deze basis te zoeken. Ook bij die delicten, die oogenschijnlijk voor ieder mensch zonder commentaar als delict gezien worden, b.v. diefstal. Wanneer we moeten uitgaan van het rechtsbesef der volksmeerderheid of op dat der rechts wetenschap, of op de godsdienstige ge voelens, of op welke andere basis ook de gerechtigheid willen vastleggen, komen we bedrogen uit. Zooals „Ons Program" het zoo schoon zegt is er vast en onomstootelijk zekerheid aangaande de eeuwige, on veranderlijke rechtsbeginselen alléén te vinden in de bijzondere openbaring. Daaruit alleen weten we ten slotte, dat diefstal en doodslag en echtbreuk en meineed en Godslastering schending der gerechtigheid is en dus door de Overheid moet gestraft worden. Dat heeft met Mozaïsch recht en theocratie niets te maken, maar dat zijn eeuwige rechtsbeginselen, die gelden voor alle tijden en voor alle Overheden en voor alle volken. Wij zijn het volkomen eens met D. v. T. in „De Westlander", die bij bespreking van dit wetsontwerp op merkt „Wij voor ons geven verre de voorkeur aan wat de Commissie uit de Antirevolutio naire Partij adviseerde, namelijk dit, dat de Strafwet zich uitsluitend heeft te richten tegen het delict van de Godslastering, dat wil zeg gen: van het aanranden van de Majesteit Gods. Bovendien zal het tot heel wat moeilijk heden kunnen leiden om een objectieven maat staf te vinden, of Godslasterlijke woorden, die geuit worden, wel krenkend zijn voor de godsdienstige gevoelens. De moeilijkheden waren, dunkt ons, te on dervangen, wanneer het wetsartikel, dat thans wordt voorgesteld, vervangen werd door een ander, dat overeenkomt met de woorden, zoo als het misdrijf in de toelichting op het wets ontwerp wordt omschreven. Het artikel zou dan, instede van het voorgestelde „hij, die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, door smalende Godslasteringen op voor godsdienstige ge voelens krenkende wijze uitlaat", kunnen luiden „hij, die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding ter bestrijding van 't Godsgeloof den vorm kiest van een hoorien en smaden van of smalen op God." Wij gevoelen voor deze redeneering meer, dan voor die van C., B„ die in een persartikel het wetsontwerp in be scherming neemt en tot de conclusie komt „N iet alle gevoelens met betrekking tot God; niet b.v. antigodsdienstige gevoelens; doch de godsdienstige gevoelens poogt de Regeering bescherming te verleenen. En juist door de bescherming van de godsdien stige gevoelens der onderdanen tegen smalende godslastering komt het ontwerp-Donner op voor de eere Gods." Getoetst aan het Antirev. beginsel, wordt o.i. hier van het verkeerde eind uit geredeneerd. De Overheid moet niet komen door bescherming der onderdanen en wat dies meer zij tot handhaving der Eere Gods, maar precies andersom door handhaving der ordinantiën Gods (d.i. Gode eere geven) komt de Overheid tot de bescherming der onderdanen en hun godsdienstige gevoelens en al wat den zedelijken norm van ons aardsch, tijdelijk leven betreft. Wij kunnen het niet anders zien of C. B. zet hier de dingen op hun kop. We onderschrijven daarentegen vol komen het artikel van D. v. T„ die tot de slotsom komt ,Wij hopen, dat de Minister in dezen geest zijn ontwerp van wet alsnog zal willen'her zien, opdat het duidelijk aan den dag kome, dat het in de allereerste plaats te doen is om de strafbaarstelling van de Godslastering als zoodanig, d.w.z. de directe bestraffing van het kwaad. Daarmede zal de Minister velen 'aan zich verplichten." Tot herziening van het wetsontwerp zal het intusschen wel niet meer komen. Ten slotte zal de redactie, die aan dit wetsontwerp gegeven is, ook wel vrucht zijn van de overweging, dat het parle ment een „terrein van de compromis" is, waar steeds naar den grootst ge- meenen deeler gezocht moet worden om nog iets te kunnen bereiken en in zoo verre kunnen we de gegeven redactie verstaan. Maar we moeten er toch tegen op komen als het wordt voorge steld alsof dit product van wetgeving geheel in den positieven Antirev. geest gedrenkt zou zijn. ook der koningen onder de menschen neigt als waterbeken. Zóó staat een christen tegenover dit petition nement, en zóó kan dit verzoekschrift een kracht ten goede zijn ten dienste van den wereldvrede. Er zijn nog altijd menschen, die van het werk van den Volkenbond geen heil verwachten. Dat is verkeerd gezién, Natuurlijk zou er grooter zegen gezien worden, indien daar een college van gedeligeerden bijeen kwam, dat waarlijk uit Christenmannen bestond en zich stelde op den grondslag van het Woord van God. Maar het is niet schriftuurlijk geredeneerd als wij zeggen: omdat zij de menschelijke reden en niet den wil van God tot maatstaf nemen, kan hun werk geen vruchten dragen. Er bestaat naast het terrein der particuliere Zendeling H. C. Heusdens te Palopo (Z.M. Selebes) zond ons bovenstaande foto van het mooie kerkje, dat Hemelvaartsdag j.l. te Palopo, dat sedert begin 1930 afzonderlijk door hem werd bearbeid, in gebruik is genomen. Een merkwaardigheid is, dat bij die gelegenheid in drie talen het Evangelie is verkondigd. Zendeling Heusdens hield een korte Hollandsche preek. Goeroe Siahaya hield een feestpredikatie in het Maleisch en ten slotte hield Zendeling A. Belksma een Toradja-preek in Toradja-priestertaal. Verschillende autoriteiten en Zen dingsarbeiders waren 'bij deze opening aanwezig. Dat de samenkomsten der Inlandsche gemeente in dit gebouw rijk gezegend mogen worden 1 Als deze letteren mijn lezers onder de oogen komen, zullen wellicht allen reeds het groote volkspetitionnement om tot internationale ont wapening te komen geteekend hebben. Och, het is maar een kleinigheid Ieder vond in zijn krant een hoekske met een paar stippellijnen, waarop hij zijn naam en woon plaats kon zetten, dan uitknippen, in een cou vert doen, die niet gesloten behoeft te worden, een poszegel van 1^2 cent er op en het gezon den naar het bureau van zijn krant. Dat was alles. Zal het van invloed zijn op den gang van zaken ter groote Ontwapeningsconferentie. Groote staatslieden als Loudon, Henderson en anderen hebben er op aangedrongen, dat de volkswil zich zou openbaren en er in den Vol kenbond zou blijken, dat wie den vrede waarlijk wil, er op rekenen kan, dat hij de volkeren achter zich heeft. Voor zoover ik weet is Nederland tot nu toe het eenige land, dat uiting aan zijn wil tot vrede heeft gegeven door middel van een petitionne ment. De Ned. Indische bladen spreken de wen- schelijkheid uit, dat men daar dit voorbeeld zal volgen. Zal het helpen Dat is een vraag, die hier niet op haar plaats is. Wanneer iemand op sterven ligt, vraagt men zich niet af: zal het nog helpen, dat we een dokter halen Het komt in geen mensch op deze vraag te stellen. Als bij intuïtie vliegt men om een' arts, zonder meer. Zoo moet ook dit petitionnement beschouwd worden. Het is een noodkreet van gansch een volk, een noodkreet om den vrede. En het ware te wenschen, dat heel de wereld dien kreet slaakte, zoodat de ooren der gedeli geerden ter Volkenbondsconferentie er van klonken. Ach, nu kan er weer veel gepraat worden. Er kan opgemerkt worden, dat het toch nooit de bedoeling kan zijn de wereld geheel te ont wapenen, dat er toch altijd een machtsinstituut moet blijven t'en dienste van den Volkenbond om den vrede, waar deze dreigt te breken, te handhaven, enz. Maar nog eens, dit is een noodkreet en wie in het water ligt en zinkt, redeneert niet ,maar die schreeuwt om hulp. Ik hoop, dat mijn lezers dit petitionnement zóó gezien en mede onderteekend hebben. En verder geven we het over en wie bidden geleerd heeft voegt in zijn binnenkamer het gebed er aan toe, wetend dat de Almachtige zóó groot is, dat Hij de harten der stervelingen genade ook een terrein der gemeene gratie. God werkt ook door den wereldling. De Bijbel zelf is vol van voorbeelden, die dit aantoonen. Trouwens het geheele leven bewijst, dat op het terrein der gemeene gratie veel gezegend werk verricht wordt en de Volkenbond zelf heeft dit bewijs geleverd. In den loop der tien jaren, waarin deze organisatie werkzaam is, heeft den Volkenbond veel tot stand gebracht, waar we dankbaar voor moeten zijn. Natuurlijk staan wij niet op het standpunt, dat de Volkenbond den wereldvrede ooit zal bevestigen en kunnen handhaven. Wij gelooven niet in een wereldvrede, die blijvend zal zijn. Maar de Volkenbond kan remmend werken op hen, die oorlogsgezind mocht zijn. Ten slotte moet de vredesgedachte uitgroeien. Vroeger had men oorlog tusschen stad en stad, zelfs tusschen geslacht en geslacht. Later tus schen de landsgedeelten, die provinciën zijn. Door organische eenheid, welke tot e'en geordend staatsleven uitgroeide, kreeg men tusschen de kleinere gemeenschappen den vrede. Oorlog tusschen Friesland en Gelderland is nu niet meer mogelijk. Wie weet als de eenheid van Europa geconsolideerd wordt, of men althans den vrede in dit werelddeel ook niet zal weten te be stendigen. De verhoudingen zijn door de moderne tech niek uitgegroeid en daarmede ook de conflicten. Wat vroeger een provinciaal conflict was, is nu e'en landelijk conflict en dat zal, wie weet hoe spoedig, een conflict tusschen werelddeelen worden. Wie den gang van zaken in het Oosten nagaat .vraagt zich af, of het niet hoog tijd wordt, dat Europa zich gaat bezinnen en in eenheid kracht gaat zoeken tegen den gemeen- schappelijken vijand. Inderdaad, ook al krijgen we het zoover, dat de landen van Europa het met elkander eens worden, dan zijn we er nog niet. 'Het groote wereldconflict dreigt nog 'en wie de Schriften verstaat, weet waar het heen gaat. Bezien we al deze dingen in dit licht, dan staat men minder sceptisch-tegenover den Vol kenbond, dan hoopt men dat dit lichaam het zoover zal kunnen brengen, dat de Europeesche vrede er door bestendigd wordt. Dat zal alvast een grooten zegen zijn. De zelfmoord van Europa in 1914 heeft ons toch wel wat moeten leeren. Dezer dagen kreeg ik een staatje onder de oog'en, waarin het „resultaat" van den wereld oorlog werd opgesomd. Dat was o.m. tien mil- lioen gesneuvelden, twintig millioen verminkten, negen millioen oorlogswezen, vijf millioen oor- logswed'uwen. Dit wat het menschelijk leven persoonlijk aangaat. Verder: 740.000 huizen ver woest, 23.000 fabrieken, 37 millioen hectaren land, 90 van de ijzerproductie, 94 van de j wolproductie, 35 van de kolenproductie, 70 j van de suikerproductie. Dit zijn maar enkele cijfers. Feitelijk nog maar een zeer pover 'en arm beeld, want een drama als in 1914 begon, valt niet in cijfers te begrooten. Behalve de tranen en de zuchten en de smarten is er nog zooveel meer. Er is zooveel vernield aan geestelijk goed en aan moreele schatten. Wij hebben hier inderdaad met een probleem te doen. De vredesmenschen van de -twintigste eeuw moeten niet denken, dat het vredesverlangen bij hen begonnen is, en dat ook niet in vorige eeuwen de menschheid geworsteld heeft met dit vraagstuk. Wij -zijn het land van Hugo de Groot, die zijn „De jure belli ac pacis" schreef (Over het recht van oorlog en vrede), waarin deze groote geleerde o.m. uiteenzet hoe voor staten even goed als voor personen 'bepaalde rechtsregels moeten gelden en dat de staatsmisdadiger, die het recht schendt, moet gestraft worden. En ook hij sprak reeds van een Europeesch congres en over de instelling van een internationaal scheids gerecht. Men vindt hier diezelfde grondstoffen als waarvan het Volkenbondsinstituut is opge bouwd. En in het begin der achttiende eeuw schreef de abt Sant-Pierre zijn „Project de la paix perpétuelle" (Ontwerp voor een eeuwigen vrede)waarin wij ook elementen vinden, welke in den tegenwoordigen Volkenbond aanwezig zijn. En op het eind van de achttiende eeuw schreef de groote wijsgeer Kant naar aanleiding van den vrede van Bazel zijn bekend „Zum Ewigen Frieden". In 6 inleidende artikelen zet hij uiteen, aan welke eischen elk vredesverdrag moet voldoen. Daarna geeft hij in 3 definitieve artt. aan, hoe de vrede te verwez'en'lijken is. Hij ijvert hierin voor een volkenrecht, dat berust op een federatie van vrije staten. Daarvoor eischt hij o.a .afschaffing van geheime overeen komsten en van alle staande legers, verbod van interventie en van het sluiten van leeningen voor oorlogsdoeleinden; republikeinsche regee- ringsvorm voor iederen staat. Ik noem hier maar enkele grootheden, die met het probleem geworsteld hebben. En het is eisch, dat we er mee worstelen. We zijn er niet vanaf met te zeggen, dat de oorlog een gevolg der zonde is en dat er dus altijd oorlog blijven zal. Met ziekten is het evenzoo. Maar we wapenen ons tegen dat gevolg der zonde en in onzen strijd tegen allerlei ziekten, zijn we Gode zij dank gevorderd. Groote epi- demiën komen veel minder voor dan in vroeger jaren. Het sterftecijfer daalt, evenals het cijfer der zuigelingensterfte. God eischt van ons, dat we met alle krachtsinspanning tegen elk gevolg der zonden den strijd zullen aanbinden. En in den weg der gemeene gratie heeft de menschheid het hierin gelukkig een heel eind mogen brengen. En nu is het eisch, dat we tegenover het probleem van den, oorlog precies zoo zullen staan. En de Volkenbond kan daartoe het mid del zijn. De voortdurende samenwerking tusschen tientallen staten over allerlei onderwerpen, de talrijke bijeenkomsten van vooraanstaande per sonen uit verschillende landen, oefenen onge twijfeld een gunstigen invloed uit op de onder linge verhouding. En de openbaarheid van wat er te Genève gebeurt en de kracht der openbare meening oefenen een invloed van beteekenis uit en helpen mee het uitbreken van oorlogen moei lijker te maken. Het is onschriftuurlijk de oogen te sluiten voor hetgeen God in Zijn genade ons geeft op het terrein der gemeene gratie. UITKIJK. ui. Hoor de Evangelieboden en hen, die op zijn Almacht pleiten. Mozes: Want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is. Deut. 10: Nu dan Israel, wat eischt de Heere, uw God van u? Hem diene.n en vreezen, in al Zijn weg enwandelen, Hem liefhebben met uw gansche hart en ziel, om te houden de geboden des Heeren en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede, u t'en' goedeziet, des Heeren, uws Gods is de hemel en de hemelen, de Aarde en al wat daar in is. Op en vanaf den Sinai toont de Schepper zijn document. Hij spreekt geen woord over zijn barmhartigheid, lankmoedigheid, goedertieren heid, genade, maar ei s c h t liefde op grond van 't magna charter, 't document; eischt den- vollen mensch zander eenige reserve. Hij schept en is God van den t ij den 'heeft 't recht inzettingen te geven, der wereld ten goede, waarvan de tijdsorde van werken en rusten een der voornaamste is. Die tijdsorde is één der grondslagen van 't zedelijk leven, is een voorwaarde om de Schepping te beheerschen en over haar menschelijke heerschappij uit te oefe nen. Arbeid en1 rust zijn inzettingen des Heeren, der Schepping ten goede. Maar hier gaapt ook de kloof tusschen den Religieuse en den Materialist, den Idealist en PantheïS^

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1