DADEN
UI. BOEKHOUEU ZO.
fielden heschlhhaar
IDS. ÖEKItS
PRIJSPARADE
OPRUIMING
UITVERKOOP.
PRIJSVERLAGING,
OP ALLE MAATKLEED1NG
FEUI1
MW
DORDRECHT
VARIA.
KORTING
DIENSTREGELING
BOOMPJES
MARY POS
Ingenaaid f2.15
Gebonden f 2.90
betéekent meer dan
of
Door deze algeheele zeer belangrijke
trachten wij den verkoop in de z.g.
stille maanden zoo hoog mogelijk op te
voeren.
A file stukj
stemt anti-I
antirev. lijsi
KL AT
leeft daar te midden van de werken zijner eigen
kracht „Is daar niet het groote Babel, dat wij
gebouwd hebben De geweldige scheppingen
op het gebied van kunst, wetenschap, techniek
demonstreeten treffend het menschelijk kunnen.
De stad en zietdaar het verschil, houdt
den mensch den ge heel en dag
bezig met zijn eigen voortbreng
selen. Slechts het rumoer van de stad ver
neemt hij; hij kan zich uit de stadssfeer geen
oogen'blik losmaken en begeert dat ook niet;
want hij trekt er immers juist in Hij leeft in
wat hij schiep en aanschouwt en verheerlijkt
dat. En hij vindt er alles, wat zijn hart begeert.
De beschaving, die zooveel „goeds" bracht, doet
hem naar God niet meer vragen; hij gevoelt
zich daar thuis.
En daarom worden allen, die hun hart aan
de wereld en haar begeerlijkheden verpand heb
ben, altijd weer door de stad aangetrokken. Zoo
lang iemand leeft zonder God in de wereld, zal
hij er op uit zijn, gebruik te maken van de
voordeelen, die alleen een stad bieden kan. Zij
geeft zoo ontzaglijk veel comfort, zoo vele aan
trekkelijkheden; in één woord alles, wat de
onwedergeboren ziel bevredigen kan.
Daarom is de groote stad, vooral voor jonge
menschen, zoo vol van gevaren.
En nu God, die onze woonplaats zelf bepaald
heeft, ons wonen doet in, of althans aan de
grens van een wereldstad, nu worden we ge
roepen om die stad, d.w.z. de verlokkingen, de
gevaren van die stad, den rug toe te keeren.
Dat valt niet mee
Maar er is geen keus.
De wereldling verlangt naar het stadsleven,
om zijn ledige, ziel te bevredigen; hij zoekt de
stad, omdat hij God mist.
STOOMBOOTDIF.NST
liUiMs-Bollerilifli u Til Vlurdingin
S.S. „MIDDELHARNIS"
Aanvangende 15 MEI 1931»
Van MIDDELHARNIS
(behalve Feestdagen)*
Op Maandag en Dinsdag v. Middel»
harnis 4.30 v.m. A. Vlaardingen 7.00
v.m.* A. Rotterdam 8.00 v.m.
Overige dagen (beh. Zon» Feestdagen)*
V. Middelharnis 6.40 v.m. A. Vlaardin»
gen 9.10 v.m.B A. Rotterdam 10.00 v.m.
A. Brielle 10.35 v.m>
Van ROTTERDAM!
(behalve Feestdagen)*
Op Maandag en Dinsdag V. Rotterdam
2.15 n.m. V Vlaardingen 3.00 n.m.
A. Middelharnis 5.30 n.m.
Overige dagen (beh. Zon» S. Feestdagen).
V. Rotterdam 3.15 n.m. V. Vlaardingen
4.00 n.m. ft V. Brielle 2.25 n.m.
A. Middelharnis 6.30 n.m.
In aansluiting op den trein van 7.20
v.m. en 7.11 v.m. van Vlaardingen.
In aansluiting op den trein van
9.20 v.m. en 9.40 v.m. van Vlaardingen.
t In aansluiting op den trein van 14.38
(2.38 n.m.) en 14.50 (2.50 n.m.) te
Vlaardingen.
ff In aansluiting op den trein van
15.38 (3.38 n.m.) en 15.51 (3.51 n.m.) te
Vlaardingen.
Te Vlaardingen overstappen.
Op Zaterdag 1.25 n.m.
Als Feestdagen zijn te beschouwen
Nieuwjaarsdag, 2e Paaschdag, Hemelvaartidag
2e Pinksterdag en de beide Kerstdagen
DE AANLEGPLAATS VAN
BOVENGENOEMDE STOOM»
BOOTD1ENST TE
ROTTERDAM IS
•chain tegenover de Reedergstraat-
ZOO JUIST VERSCHENEN
DE EERSTE ROMAN VAN
DE JONGE SCHRIJFSTER:
VERKRIJGBAAR BIJ FIRMA
DOEKHMIDEL - SIMELSDUH
met en zonder borg. Voor handel en
particulier. Geen kosten. Ook Ie en
2e hypotheek.
Brieven 33 R. Red. en Uitgevers
Bureau RAPID, Rochussenstraat 371,
Rotterdam.
SPOEDIG BILLIJK
FRANCO TERUG
VRAAGTPRIJSCOURANT
ALOM AGENTEN
Maar juist daarom kunnen wij die stad niet
zoeken; d.i. we moet'en, hoewel we levende in
een stad, toch verre blijven van haar aantrek
kelijkheden.
Het is wel opmerkelijk, dat God het zoo
bepaalde, dat Kaïn niet bleef wonen bij Seth,
maar wegtrok.
Zou Hij daarmede misschien hebben willen
toonen, dat de geloovige niet met de wereld
mag samenwonen, maar dat er een scheiding
zijn moet
Gewis
Daarom moeten onze jongens en meisjes in
hun eigen kring verkeeren 'en het ledig vermaak
der wereld niet willen.
Het kerkelijk en vereenigingsleven moet de
jonge menschen samenbinden. Daar ligt hun
taak. En dan is er voor de wereld maar weinig
tijd over.
Onze stad.
In dien arbeid in eigen kring werken we aan
onze toekomst.
Want ook w ij zoeken een stad.
En zoo komen we weer terug bij ons uit
gangspunt.
Het verlangen naar een stad leeft in ieder
menschenhart.
Ook in dat van d'en Christen.
Alleen maar, dat verlangen betreft niet de
zelfde stad, die de wereld zoekt.
Want wij verwachten de stad, die fondamen
ten 'heeft, welker kunstenaar en bouwmeester
God is.
Wij zoeken ook een stad, maar geen aardsche;
ons burgerschap is in den hemel.
Ons verlangen gaat uit naar de toekomende
stad
gestrekt, de ooren als bij een gevecht, den slurf
in den wind, het teeken van onraad Ze heb
ben me geroken, Aan dezen kanit valt niets
meer te beginnen.
Gelukkig bevinden er zich óók nog aan de
tegenovergestelde zijde, in een ravijn, maar het
halfduister daar belet me ze te fotograveeren.
Alleen iets verder, in het volle licht, staat een
geweldig groot dier met een jong. Ik neem de
windrichting op en besluip ze, gevolgd door
een neger-bediende, met toestel en geweer. Dich
ter dan een vijf en twintig meter kan ik niet bij
hen komen. Gehurkt in het gras, kan ik ze op
mijn gemak waarnemen. De goeie lobbes trekt
kalmoesplanten uit en bestrooit zijn rug en buik
met de aarde, die zich tusschen de wortels be
vindt. Dat is zoo zijn manier om vliegen, onge
dierte en ander lastig gespuis te verjagen. Het
jong schijnt in deze gezelligheidsles veel be
lang te stellen. De enorme, driehoekige ooren
flappen als waaiers en de oogen knippen om
de korreltjes aarde eruit te houden. Wat een
braaf dier. Mijn kiekkast aan de eene, mijn ge
weer aan de andere zijde, sluip ik nog dichter bij.
Plotseling verstijft een krampaanval mijn been.
Toch maak ik eenige opnamen, maar daardoor
krijgt de reus me in de gaten. Hij laat een
geweldigen hap uit z'n mond vallen en schrijdt
langzaam op me af om te zien wat er gaande
is.
Ik wil er vandoor ,maar de krampaanval treedt
venijniger op en houdt me vastgenageld aan mijn
plaats.
Komt het door de pijn Ik weet het niet, maar
ik ben op eens mijn kalmte en mijn zelfver
trouwen kwijt. Ik laat mijn kiektoestel in den
steek, schouder mijn geweer, en, met het oog
op het opmerkzame, als luisterende gedrag van
den viervoeter, die misschien gereed staat me
aan te vallen, schiet ik. De enorme massa stort
ine'en, zonder nog meer te bewegen. De knal
van het wapen kaatst terug in de valleien. De
verheven stilte in de natuur is verstoord. Woe
dende trompetstooten, duister gebrom breekt
overal los, takken en struiken worden gekraakt:
vijftig olifanten uit alle mogelijke hoeken en
gaten, rennen den berg op en maken zich in
galop uit de voeten.
Eindelijk komt de stilte weer terug. De die
ren zijn weg. Ik blijf alleen, met men neger,
bij mijn buit. Dicht *er bij komen, kan ik niet,
want het jong is nog steeds niet weg en doet
vreeselijk verbluftden staart gestrekt, met den
slurf allerlei rare kronkelingen maken staat het
nu eens op zijn vóór- dan weer op zijn achter-
pooten, schijnbaar niet wetend wat nu aan te
vangen.
Jammer genoeg zijn mijn gevoelige platen op
en kan ik dezen balletdanser niet kieken. Ten
laatste begin dk te roepen en te gillen en in mijn
handen te klappen en dat doet den kleine beslui
ten het spoor zijner makkers te volgen.
Nu kijk ik naar den geweldigen reus, Hoe
jammer
Daar ligt nu dat prachtige stuk brons, dat
ik zooeven nog bewonderen kon. Een straal
bloed ontspringt rhytmisch aan de opening, haast
onzichtbaar, die mijn kogel maakte de in de
longen aanwezige lucht ontsnapt door den slurf
met het geluid van een metalen klepje. Ik schaam
me over mezelf en beschuldig mij van gebrek
aan koelbloedigheid. De neger, die nog nooit
een olifant van zóó dichtbij heeft gezien ziet
ernaar .terwijl hij «iet zijn hand teg'en zijn wijd
open mond slaat, hetgeen hij altijd doet, wan
neer hij bewogen is.
No. 3755
Deze Courant verse!
ABONNEMENTSPR
B jITENLAND bij v
AFZONDERLIJKE
We mochten reeds j
schrijven', dat de uit;
de vorige week op
dankbaarheid stemmed
Niet slechts mocht
handhaven, maar zelf!
van de vorige verkiq
Intusschen1 is ook
den. En ook in deze
partij die zij was. Dep
bleef ongewijzigd.
Toch is hier een
kiezing geweest.
Eén der afgevaardi
meer door de Kiesy
gesteld, had zich la;
den. V.B. te gaan s|
En er blijken zelfs I
leze wonderlijke hou
sanctioneerd.
Wij kunnen dit feiij
minder goedkeuren.
Ook in de gemeen!
ven naar zuivere afbq
persoonlijk element
grond gedrongen worj
Overigens zij helt
waar reeds de
dankbaarheid
Moge deze wé
'het goede voorbeeld
De Antirev. geme
door de beginselen
lijdt de Souvereinitei
heidsgezag bij de gr
heerscht haar optreq
opzicht.
Het Revolutiebegj
verzaking, beïnvloed
^■eplitiek. Daartegenc
stellen.
Geen enkel anderl
van onze stem in ol
Zóó alleen moge!
's Heeden" zegen veri[
huishouding.
En laat ons met
dracht kracht zoekt;
Want ook bij hetl
de Christelijke gronj
Brengt daarom all
uw stem uit op Na
„Dat doe je niet,]
ten toon. „Als wij
hadden wij je niet|
leergeld betaald
passen. Alleen
Heino. Want dat
„Neen, dat gaal
En dat meende
had gevoeld en nq
Truus ging er
zeer goed, wat z|
genade deelachtig
schen hem niet ge]
Zoo nu en dan
liepen zij over de
de schildersbuurt
Heerema voor hei
starend naar buit
„Ik ga niet mee
vol. „Anders wor|
gezien, dat je van
is voldoende. Tj;
avond op bezoek.
„Tot ziens", zei|
gezicht van zijn
had hem van streel
Geheel alleen
stortte hij zijn hal
En mevrouw Hé
zonder hem in de
naar zijn bekenter
deels schreide, ma
OLIFANTEN IN AFRIKA.
Dr. Emile Gromier vertelt in zijn boek „La
faune d'Afrique" de Afrikaansche dieren
wereld" van een ontmoeting met olifanten
ergens in Kameroen.
Februari is voor de jacht de geschikste
maand, want dan is het hooge gras van den
grond weg en ook het reusachtige gewas, dat
het voortgaan zoo moeilijk kan maken. Men
komt nu makkelijker over stortbeken en er zijn
minder orkanen dan anders. De olifanten van
Afrika staan hoog op hun beenen als boom
stammen en hebben geweldige ooren, 'n groot
verschil met hun collega's uit Azië, die niet
zoo wild zijn en zeer veel kleinere ooren hebben.
Zij schuwen bewoonde plaatsen en vluchten
zoo ver mogelijk van den mensch weg, zoodra
zij de lucht van hem krijgen.
Plotseling - verhaalt dr. Gromier op 'n
500 M. afstand, bemerk ik 'n soort zwarte
slang, die zich rond 'n acacia-tak slaat, welke
breekt. Het is de slurf van een olifant, ik zie
den geweldigen kop en de kolossale ooren,
daarna den heelen reus. 'n Jong dier volgt
hem dan vijf andere, in plechtigen stap, langs
denzelfden weg het gras afrukkend met groote
bossen die gedeeltelijk tusschen de slagtanden
blijven hangen. Links van mij bevinden zich
olifanten in alle kleine ravijnen, 'n stuk of veer
tig, waarvan ik nu eens den grijzen' rug zie
uitsteken boven het gras, dan weer den slurf
bemerk, die jonge spruiten plukt. Maar opeens,
daar draait de wind in de richting der dieren.
Bijna vlak er op, als bij bevel zie ik geleidelijk
den troep verdwijnen immer sneller, den staart