L UIT HET WOORD J Beg 37 No Dr. J. SEVERNN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld PREDIKBEURTEN ALLERLEI EEl ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 31 MEI 1931 EN TOCH AFVALLIG. DE CHR. SCHOLENBOND OP FLAKKEE. SNOEIEN. VERTROUWEN. abonneme) buitenlah afzonder!. r VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. van Asch. Middelharnis, v.m. 10 uur Ds. van Ameide van Ouddorp en 's av. 6.30 uur leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Polhuijs van Stad. Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees dienst. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bonman. Ouddorp, v.m. leesdi'enst en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en 's av. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Stellendam, v.m. en 's av. Ds. v. d. Velden, em.-pred. te Kralingen. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Vel den, em.-pred. te Kralingen. CHR. GEREF. KERK. Sommelsdijk, n.m. 2 en 's av. 6.30 uur Ds. Hoogendoom van Zierlkzee. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 u. leesdienst. Dirksland, v.m. 10.30 en 's av. 7 uur Ds. de Blois (Doop). Herkingèn, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF GEMEENTE. Herkingen, v.m, 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING en de hemelsche gaven ge smaakt hebben'en afvallig worden. Hebr. 6 4b en 6a. Het gedeelte van Gods Woord, waarin de zinsneden voorkomen, die wij bovèn onze overdenking geplaatst hebben, noemt een heele reeks van zeer kostelijke gaven des Heiligen Geestes op, die, ieder op zichzelf genomen, reeds elk, die er mee begiftigd wordt, maakt tot een begenadigde onder de menschenkinderen, maar laat tegelijk uitkomen, en daarmee worden deze zin sneden zoo merkwaardig, dat die koste lijke gaven toch nog geen zaligmaken de genade in zich sluiten. Dat het mogelijk is', zoo rijk begiftigd te zijn met de gaven des Heiligen Gees tes en toch verloren te gaan, dat is de vreeselijke waarheid, die ons bezig moet houden. Daarbij worden wij ge noopt stil te staan, en te vragen: Hoe is dat mogelijk Wij willen nu alleen maar onze aan dacht uit het vele, dat opgesomd wordt, samentrekken op dat ééne: de hemel sche gaven gesmaakt hebben. In de openbaring Gods in het woord Gods, dat gepredikt wordt, deelt de Heilige Geest hemelsche gaven mede. Er is een overvloed van schatten, die uit den hemel van den verheerlijkten Christus ons toekomen, en die in het Evangelie uitgestald worden en ons aangeboden. Rijkdommen, die de wereld niet bie den kan. Goederen, die de aarde niet oplevert: hemelsche gaven. Genade voor een verloren zondaar, vrijspraak voor een doodsschuldige, vrede voor een ontrust gemoed, ver lossing door het bloed des kruises. De liefde des Vaders, die in de he melen is. Zijn trouwe zorg over Zijn kinderen, die nooit ophoudt, die nooit in kracht tekort schiet. Zijn bewaring, die alle kwaad van ons weert of te on zen beste keert. Zijn teedere ontfermin gen om Christus, Zijns lieven Zoons wil. Het zijn alle hemelsche gaven, die ons in het Evangelie worden uitgestald en aangeboden. En dan het schoone vooruitzicht door Christus' volkomen verlossing ons ge opend: de hemelsche blijdschap en za ligheid: het nieuwe Jeruzalem, dat van den hemel daalt: het betere dan het aardsche paradijs, dat alles wordt ons in Gods Woord aangeboden. En nu kan het gebeuren, dat al zulke hemelsche gaven gekénd worden niet alleen, maar ook „gesmaakt" worden. Dat men er de genieting van heeft, als men zich het bezit er van indenkt. Dat zooals, wat goed smaakt, een aange name gewaarwording geeft aan de smaakzenuwen, en een streeling van het gehemelte is, zoo ook dat beschouwen en voorgesteld zien van de hemelsche gaven een aangename gewaarwording geeft, zoodat ons gemoed er lieflijk door wordt bewogen en ons hart er met ver langen door wordt aangetrokken en onze geest er zich in verheugt. Denk daarover niet gering. Dat is een gave des Heiligen Geestes, daarin is een ver heffing der ziel gelegen, daarmee komt ons leven op hooger plan te staan. Dat is voor menigeen, om jaloersch op te worden, en te zeggen: „als ik dat nog eerst maar eens had Maar dan volgt in eens dat ontzet tende, alles neerslaande: „en afvallig worden". Zoo rijk gezegend zijn en toch af vallig worden Hoe is dat mogelijk Wie zal dan zalig worden roept gij ontsteld. Stil toch Zie nauwlettend op wat hier geschreven staat. Let op dat woord, dat ook overigens in dit Schrift gedeelte nog voorkomt„gesmaakt". Dat woord wijst wel op zeer nauwe relatie met den Heiligen Geest, op een beïnvloed worden door de aanraking des Geestes, en de werking des Gees tes ondergaan. Maarslechts opper vlakkig. Het is geen diepgaand werk des Geestes, al lijkt het heel wat. De hemelsche gaven gesmaakt hebben, dat is wel nauwe aanraking met het heilige gehad hebben, maar dat is toch niet genoeg tot zaligheid. Hemelsche gave, die de Heilige Geest biedt, is maar niet spijze, die gesmaakt moet worden, maar die moet ingaan in het binnenste, die moet gegèten worden, en verteerd wor den en zoo overgaan in vleesch en bloed, om waarachtig eeuwig leven te doen opbloeien. De smaak: het wèlsmaken van de spijze is in het natuurlijke, ook maar bijzaak. Het is hulpmiddel, om graagte op te wekken, en tot eten te dringen. Maar om het ètën is het toch te doen, om het opnemen van de versterkende spijze in het lichaam. Alleen maar sma ken, dat is niets. En daar zit het nu in. Wel rijke ze geningen biedt de Heilige Geest, he melsche gaven. Maar wie ze slechts smaakt en zij laten hem innerlijk on veranderd en onvernieuwd van gemoed en zij geven zijn ziel geen leven, die is daarmede nog niet afdoende geholpen. Die kan toch nog afvallig worden. Een ernstige waarschuwing ligt hier in voor degenen, die al te veel hechten aan het bewogen worden in het ge moed, bij het hooren van Gods Woord. Die meenen, dat als de golvingen van het gevoel sterk waren en ze aange daan en ontroerd werden en verblijd over de hemelsche gaven, ze eigenlijk eerst recht gesticht werden. Men overschatte dat toch niet. Onze tekst spreekt van het smaken van de hemelsche gaven. En nog eens van smaken van het goede Woord Gods. En wie dat ten deel valt, zegt zeker: „Ik heb genoten". Maar denkt er niet altijd bij, hoe weinig dat beduidt, hoe haast dat voorbijgaat. En hoe het bij het hooren van Gods Woord niet gaat, om te genieten in de eerste plaats, maar om gevoed te worden en geestelijk op te wassen. En dat wie dit smaken en proeven van de hemelsche gaven het een en al acht, voor hoofdzaak aanziet, wat bijzaak is. Want niet de smaak, maar de kracht der spijze doet leven. Niemand misleide zichzelf. Want vree- selijk zou het zijn, zoo dicht bij het ko ninkrijk te zijn en toch buiten te blijven. Te smaken de hemelsche gaven en toch afvallig te worden. [INGEZONDEN], Het jeugdige schoolhoofd van de Herv. School te Stellendam, de heer A. van Eek, schreef ons als No. 1 over onzen gepropageerd'en School bond. Ik kan U verzekeren, zoo schreef hij, dat meerdere collega's er zeer sympathiek tegenover staan. En hij vroeg ons om zelf de koe bij de horens te pakken. Al vind ik dat verzoek redelijk (want wie a zegt moet ook b kunnen en durven zeggen) toch steek ik dan pas van wal ,als ik weet hoe de oudste collega's er over denken1. Want hoe zeer wij hoog schatten en onmisbaar achten de sympathie van jonge en jongere onderwijzers, toch stellen we op 't oordeel van oudere on derwijzers enz. ook zeer hoogen prijs. En daar om richt ik publiek tot twee heeren de vraag: En gij, manrien van Ervaring, wat zegt gij We bedoelen de collega's Van der Poel te Sommelsdijk en Verheul te Den Bommel. Dat zijn twee ouwe rotten op 't Schoolterrein. Laten die twee mij eens schrijven; en gaan ze accoord met 't beginsel d.i. 't al of niet noodzakelijke van zoo'n Bond voor onze dagen, dan steek ik van wal. En met ons drieën, als de lui met de oudste brieven bepraten we den verderen vorm der organisatie. Vooral stel ik hoogen prijs op een brief van de Staatk. Geref. broederen: Van Houdt uit Herkingen en Van Asperen uit Oude Tonge. Do'en jullie mee of niet Er is in Herkingen zooveel afgespeeld, dat collega Van Houdt zijn buik er misschien al vol van heeft. En Van Asperen heeft in Nieuwe Tonge ook al zulke lekkere ervaringen opgedaan bij de geprobeerde schoolstichting, dat hij ook al kramp in zijn maag gekregen kan hebben. We noemen alleen Van Houdt en Van Asperen als hoofden. Er zijn echter nog St. Geref. onderwijzers en onderwijzeressen, die ook meepraten bij den Schoolbond. Daarom, omdat we van klaar water houden, daarom moesten de St. Geref. broederen en zus teren maar e'ens heel duidelijk zeggen, waar 't op staat. Een Schoolbond zonder Van Houdt met zijn bestuur en zonder Van Asperen met zijn bestuur kan toch tot stand komenmaar nooit mogen we een Organisatie beginnen, als Manasse tegen Efraim optornt, en Efraim tegen Manasse. We schrijven deze publieke dingen, omdat de Schoolbond ook in 't publiek gaat werken. Als de Schoolbond maar een onder-onsje van school mannen en schoolvrouwen is, moet die maar niet opgericht worden. Eën' Schoolbond is geen Boerenleenbank, daar je zoo, ééns in de 25 jaar bij een jubileum, iets van hoort, als ze fuiven tot 's nachts drie uur en dan 't sleutelgat van der eigen huisdeur gaan zoeken in 't raamkozijn van den buurman, ha ha ha stik fout natuurlijk Neen, een Schoolbond komt uit 't Licht en wandelt in 't Licht; hij spreekt tot 't Flakkee- sche Volk hardop, in eigen Bondsbrochures, in eigen schooltaal over eigen schooltaak; hij heeft den opzet en de bedoeling om door woord en daad de Openbare School af te breken, niet om der menschen wil, maar om des Verbonds wil. De Schoolbond gaat niet tegfen menschen, niet zoomin als we de Liberalen en Socialisten bestrijden als menschen. Hoogstaande Open bare onderwijzers, hoogstaande Liberalen en Socialisten eeren we als voorname getuigen van Gods algemeene genade; om Gods wil, Die 'hen schiep en voor 't Onderwijs der Jeugd gebruikt om ze volgens de Wet op 't L. O. op te kweeken in alle maatschappelijke en Christelijke deugden. Voor zulke Openbare Collega's hebben we respect; maar de antithese tusschen hen en ons begint bij de waardeering en onderhouding van de eischen des Verbonds. Daar, bij 't Verbondszegel; daar bij 't Doop vont in de Kerk van Christus; daar in dat bad water der Wedergeboorte der uitverkoren kin dertjesdaar gaapt de onoverbrugbare kloof tusschen Chr. en Openbaar onderwijs; maar de Openbare onderwijzers, al zien ze deze zaak anders dan wij, zijn en blijven bekwame Op voeders met een zeer hooge wettelijke verant woordelijkheid voor God en de ouders en de Maatschappij. En wij, Hoofden en onderwijzers(essen), die door de oprichting van Herv. Scholen ver driet proefden, omdat èn te Middelharnis, èn te Sommelsdijk, èn in Herkingen, èn in Stellen dam verbondskinderen uit elkaar werden ge rukt, en naar Kerk verband uiteengingen, waar de Kerk had uitgeschakeld moeten worden daar moeten de besturen en personeelen van die genoemde dorpskens toch ook weer niet zich doodstaren op hun schoolinstituutje maar 't Verbond in zijn heerlijk licht aanschou wenen dankbaar zijn als er door de op richting van een nieuwe Chr. School weer kin deren van onder de wet van den Nederl. Staat met haar neutraliteitseisch, gebracht worden onder de Wet van 't koninkrijk der hemelen. Laten we toch ook de school zien in Eeu- wigheidslicht voor de kinderen onzes Volks! En nooit bezien in 't licht van kerkje spelen of schooltje spelen, en baantjeszoekerij en een groote of kleine school En dat leert een1 Schoolbond de menschen af. Hier komt geen bestuursbaantje, daar iemand op verlekkerd is, te pasGeen KerkGeen Schooltjesspel Maar de Schoolbond staat op den bodem van 't Verbond; leeft en handelt publiekelijk uit de eischen van dat Verbonddat gelukkig en Goddank niet door m'enschen met Hem is opgericht, want dan was 't in een seconde kapot, maar opgericht door den Allesmachtige, den eenigen Verbondsgod. Daarom vragen we aa nde oudste Collega's, n.l. Van der Poel en Verheul, maar ook aan Van Houdt en Van Asperen: Doe je mee Doe je mee om des Verbonds des Heeren wil, al hebben eenige uwer verdrietelijkheden ervaren, wat we volstrekt niet ontkennen. Weigert ge, omdat ge leed ondergingt, dan staan we machteloos als schrijver van deze bondsartikeltjes. Helpt ge alle vier, dan is de Bond kant en klaar in November als God wil en we leven. Van jullie hangt, menschelijk gesproken, de Bond af. En dan komt de zaak wel voor mekaar, laat je dat maar zeker wezen. J. VAN DER WAAL. Middelharnis, 30 Mei 1931. HET HUISELIJK GEBED. Naast het persoonlijke gebed in de eenzaam heid hebbe het gebed in den1 huiselljken kring een ruime plaats. Het huisgezin is de grondvorm van alle saam- leving; wordt daar het wijdend gebedsleven ge mist, het gevaar is groot, dat het in alle, uit hef huisgezin opbloeiende kringen van saam- leving gemist zal worden. Priester ook in uw gezin, ja bovenal in uw gezin, is de dure roeping van een iegelijk, die den naam van Christus noemt. Het gezin kunt ge noemen, een maatschappij ie het klein. Aan het hoofd daarvan staat het gezinshoofd. Op dat hoofd rust de plicht om priesterlijk voor te gaan in den gebede. Jammer genoeg wordt in niet alle kerkelijke gezinnen deze plicht verstaan of althans niet betracht. In heel veel gezinnen vindt men het „stille" gebed bij den maaltijd, en verder in 't geheel geen gebed. Orde of stichting is daarin niet. Veeleer ont stichting. De een bidt aan den maaltijd langer dan de ander. Door een geheimzinnig stommelen of kuchen wordt dan het sein gegeven, dat men eindigen moet. Daar gaat geen wijding van uit. Dat werkt niet opvoedend. Een eigenaardige inconsequentie is in zulke gezinnen, dat men van de kinderen vraagt wat men zelf niet doet, n.l. hardop te bidden. Wanneer de kinderen deze inconsequentie voelen, kunnen ze wel eens zeer beschamend wat zeggen. Zoo hoorde ik eens van een geval in een huisgezin waar men ook „stil" bad. Van het zoontje vroeg men, dat het harop biddfen zou. Wat denkt ge, dat die kleine jongen zei Hij zei op zekeren dag, toen hij aangedrongen werd om zijn gebedje op te zeggen: „Ik doet het niet meer, want papa doet het ook niet." Deze kin derlijke vermaning sloeg bij den vader zoo in, dat hij van dien dag af aan voorgaat in den gebede. Of ik dat dan zoo licht acht om deze pries terlijke taak te vervullen. Verre van datEr is veel genade voor noodig om dat zoo te mogen doen, dat er stichting van blijft uitgaan onder den zegen Gods, en dat het geen doode vorm wordt. Maar laat ons toch allereerst verstaan, dat hier een roeping is. Een roeping voor e 1 k gezinshoofd. Op sommige plaatsen hoort men nog al eens de gedachte opperen, dat dit voorgaan alleen maar plicht zou zijn van hen, die belijdenis van hun geloof deden en dat volwassen doopleden daarvan vrijstelling zouden genieten. Deze ge dachte berust echter op misverstand. De roeping komt tot het gezinshoofd. En dat wordt men niet door belijdenis, maar door de inrichting van een huisgezin, in de meeste gevallen zal dit door het huwelijk zijn. Van den eersten dag af aan rust deze plicht op de schouders van het hoofd des gezins. Vervult hij dezen1 niet, dan staat hij schuldig tegenover God en zijn gezin. En nu weet ik wel, dat het bezwaar van heel velen is, dat ze daarvoor geen gaVen hebben. Maar ik zou dezulken toch wel eens een vraag willen doen. Deze: Hoe weet ge dat zoo precies, dat ge dat niet hebt. Is dat in de praktijk al reeds gebleken of maakt ge daar een soort schild van om u achter te verschuilen en u zoo te ont trekken aan datgene wat van Godswege u opgelegd is Zeker, het kan zijn, dat het u moeilijk valt en dat ge er tegen op ziet. Maar dat komt ook wel eens daar vandaan, dat we de gaven, die deze of gene heeft, meenen te moeten hebben om het te kunrien doen. De Heere heeft ons echter opgelegd om het te doen met onze gaven. Misschien één talent. Maar als we dat ééne talent zoeken te gebruiken tot dat gene, wat van 's Heeren wege onze roeping is, dacht ge dan, dat ge beschaamd uitkomen zoudt 't Is zoo moeilijk als ge er niet van meet af aan mee begonnen zijt om er later mede te beginnen. Dan zijn er gewoonlijk nog veel meer bezwaren, 't Is echter nooit te laat om met deze gewoonte aan te vangen. 't Kan -voor het persoonlijk leven ook nog wel eens vruchtbaar zijn. Als we anderen moeten voorgaan kan het" wel e'ens wezen, dat we zelf eerst behoefte hebben om het aangezicht des Heeren te zoeken. Als we zoo eens begonnen, dat was zoo slecht nog niet. Ik sprak in het voorgaande altijd opzettelijk van hoofd des gezins. Ik deed dit om ruimte te hebben voor wat ik nu zeggen wil. Ook een teere zaak. Hoofd des gezins is niet alleen de man, maar, na den dood, en bij afwezigheid van den man, ook de vrouw. Ook op haar rust dan de plicht om priesteres te wezen. Zeker is dat geen zaak om zonder den Heere in eigen kracht aan te vatten, maar toch kan een biddende moeder, die deze taak aanvat met het oog op den Heere en haar gezin, een zegenende ziel worden. En heeft de God Abrahams niet beloofd, dat deze vet gemaakt zal worden De gelegenheden voor dit huiselijk gebed worden het best aan den maaltijd gevonden. Daar toch gaat het niet alleen om de spijze, maar ook om de gemeenschapsoefening met el kander. Daar komen alle leden des gezins zoo mogelijk samen. Daar komt het gezin als éénheid uit. Daar is ook de kostelijke gelegenheid dat het hoofd voor en met zijn gezin tot God1 nadere. Men wake hier echter voor uitwassen. Men doe het zoo, dat het den kinderen niet vervele, wanneer zij door vaders te lange gebed, waar van ze de inhoud niet verstaan, van de spijze afgehouden worden waarnaar -hun maag hunkert. Men zij kort en zakelijk. Men late deze priesterlijke bediening echter niet alleen bestaan in -het bidden voor en na het eten. Des avonds besluite men den dag ook met elkander, door zoo mogelijk gemeenschappelijk knielend, te bidden en te danken. In deze ge bedsoefening gedenke men ook andere nooden dan de persoonlijke 'en die van het gezin. Men geve ook de familie, de kerk en haren arbeid, de nooden des tijds en der wereld een plaats in zijn gebed, al naar de gelegenheid des tijds en des harten zulks medebrengt. Dit alles zal opvoedend werken in den kring van het gezin, een steun voor -Gods kerk op aarde en Gode welgevallig. God verleene u en1 mij, die deze priesterlijke taak hebben, veel een ■priesterlijk hart vervuld met Zijn Geest. Meen'ge plant moet Ge wèl snoeien, Zal ze groeien, zal ze bloeien Wenscht Ge rijke, goede vrucht, Snoei met wijsheid, soms geducht. Weelderige waterloden, Sappig, krachtig uitgeschoten, Spaar ze niet; al maakt Ge een wond, Voor de „sporen" is 't gezond. 't Eedle sap moet hier in vloeien, Zal men straks de vrucht zien gloeien Aan het onaanzienlijk lot Zal men plukken met genot. Maar Ge hoeft U niet vermoeien Met besnoeien en besproeien, Blijft een boom van wilden aard Want z ij n vruchten zijn 't niet waard. De eerste aller gaardenieren Doet e'en eed'len wijnstok tieren, Uit den hemel hier geplant, En verzorgd met eigen hand. Zelfs snoeit Hij de teerste ranken, Die met luttel vrucht Hem danken, Maar al de ijle snijdt Hij af, 't Vuur verteert ze als het kaf. Heerlijk zal Zijn zorge blijken, Dra zal d' eedle wijnstok prijken :r Enkel ranken, rijk aan vrucht, Levensgeur vervult de lucht. De aarde wordt een hof van Eden, Bloeiend, jub'len op de schreden Van den Grooten Gaardenier Want verplet is 't schuiflend dier. B, v. d. S. Schoon neev'len mijn voetspoor omhullen, Toch adem ik rustig en blij En hoor ik de stormen ook brullen, Toch klopt mij het harte zoo blij. Ik weet het, een minnende Vader Bestuurt op de wereld mijn lot En lijden en voorspoed te gader Zijn beide geschenken van God. Hij zal mij bewaren en leiden. Mij helpen in kommer en nood Al zie ik mijn sterfbed ook spreiden, Al treft mij de pijl van den dood. De winter doe 't leven verkwijnen, Zijn kluister wordt eenmaal ontboeid De lente zal zeker verschijn'en, En alles ontluikt weer en bloeit. O zalig, vertroostend vertrouwen, Vertrouwen waar 't lijden voor zwicht Gij doet ons de toekomst aanschouwen In beelden van blijdschap en licht. BONDSDAGHERINNERINGEN. Met dank in 't hart wil ik nog even schrijven Met jeugdig vuur, wat mij nog bij mocht blijven Van onzen toogdag, die 'k bezoek'en mocht De morgenstond, die ons reeds vroeg kwam wekken, Omdat wij vroeg naar Dordrecht moesten trekken, Heeft ons voorwaar met kouden wind bezocht; Maar jeugdig bloed heeft hier ook willen toonen. Dat allen zijn getrainde Neerlandsch zonen. Met tegentij zijn wij toch aangekomen Op goeden tijd nog in de Dordtsche stroomen, En onze voeten op den vasten grond, In vluggen pas moest mën toen voortmarcheeren, Een deel naar Kunstmin, om daar te probeeren, Of in de kerk, men nog een plaatsje vond Het was wel vol, maar Calvinistisch leven Is steeds bereid een plaatsje af te geven. Ik waag het niet één spreker te verheffen, Omdat ik vrees, dat mij een -blaam zou treffen- Wij hebben daar gevoeld, dat elk zijn plaats Naar zijne gaven goed had ingenomen, Want heerlijk is van daar tot ons gekomea 't Getuigenis, voor welks gezag wij moeten bevert, Wij zijn gesterkt in ons beginselleven, Maar moeten daar nu ook getuigenis van geven Enthousiast zijn wij dan weer naar huis getogen. Maar „achterblijvers" hebben ons bedrogen 't Vertrek dat werd een half uur vertraagd, Maar ja, de jeugd wil men dat wel vergeven, 't Was jeugdig bloed, 't was nog het bruisend leven, Vooral daar terug de reis gauw was geslaagd,. Het tij was gunstig, maar de koude die viel tegen, Wij legden aan, 'k geloof op 't klokslag negen. 't Ligt achter ons, maar wie kan het vergeten, Dat duizenden met ons zijn neergezeten Geweest, en met ons luisterden naar 't woord Van onze mannen, zoo bezielend krachtig Dat het ons blijblijft, 't was toch zoo waarachtig,, 'En dan die rust, dat luistVen' ongestoord. Maar nu moet ons vereenigingswerk weer toonen Dat wij zijn ware Calvinisten-zonen1, Die zulk een zegen nu ook openbaren In daden van een ijvrig studieleven, Opdat wij straks ook zuivere klanken geven. De toekomst houdt het oog op ons -gericht. Soms twijfel ik, maar mag dan weer vertrouwen. Dat God uit ons de toekomst ook wil bouwen. Laat onze Bondsdag zulke vruchten dragen. Dat wij altijd Gods zegen kunnen vragen Op onien arbeid, dat het jeugdig vuur Niet wordt -gebluscht door wereldsche vermaken. Dat wij toch nooit beginselen1 verzaken, Verstaan wij wel dat zondigen is duur Dat Satan ons het beste wil ontrooven Hoewel hij ons nochtans veel komt beloven. De Bondsdag heeft ons allen willen leeren In vollen ernst ten arbeid weer te keeren Wij zijn gesterkt, dat nu Gods Geest ons leidt In rechte banen, 't Calvinistisch leven Moet straks in 't strijden ons de leiding geven. Hoe past ons toch de ware dankbaarheid O. A. P. Onze uren zijn gelukkig^ wanneer ze werkende worden doorgebracht. De kunst der vrouw zij vóór alles rein., Woorden, waar het hart in is, wekken wederklank, Velen toonen ons slechts door den haat en onverdraagzaamheid, dat zij den godsdienst der -liefde belijden. Zelfbeheersching is de wortel aller deug den. Niets heeft meer overeenstemming met den dood als de leeglooperij. Deze Courar Ifle r L We heb Partij met beweegt in En dat v A.-R. part winnen. Het kwt ginsel der Deze pe n a t i o n a Zooals partij in he partij is eei ^«partij, omd ^^ïunne saa het gemeer een gee: de belijden bepaalde r Zij aan Gods Wo leven, en d se-politiek Daarom arbeidende als de bel. van den h Er is VO' van het be reden om langen de zijn heil el Dat is - geen th i-p heeft het Reeds taire peric leider der volksverte gram van Er is t vreemd st[ gen er teg En reec antirev. waaraan van Dr. „Het sociij lijke religi Gevolg dat de bel onder de breeden k En toer per optrat geeringsp ningen; b onderwijs beteugelir misbruik, wettelijke beidsover bouw en verzekeri tegen de teit en or Dat in de voor weinig tc gebrek at Het mi tal van g waardooi worden v Wel zi aanhangi ning der Arbeidsc liditeitsw parlemen Tweede Dit kv de techni ten veel Kamer t< varenden Zaken bi Ware

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 10