L UIT HET WOORD J
b\
ALGE1
BEETWI
Dr. J. SEVERNN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
PREDIKBEURTEN
ALLERLEI
JEUGDLEVEN
H;
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 17 MEI 1931
STICHTELIJKE OVERDENKING
UITERMATE VERHOOGD.
DE HEMELVAART.
MAA
gevraagd,
5 °/o op
varend dd
Briever
Bureau v<
Oproei
het bijwc
op Doi
1931 te
het Nul
81 Rol
Balans
ning lig
op het
inzage.
33616
r VOOR DEN ZONDAG
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.111. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
van Asch.
Middel-harnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de
heer Barneveld van Delft.
Stad aan 't Haringvliet, vim. 9 Ds. Pölhuijs en
n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur
Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 de heer Vetter van
Langstraat en 's av. 6 uur Ds. Rappard van
Dinteloord.
[.angstraat, n.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. en n.m. Ds. Vlasblom.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur de heer Dekker van Oudshoorn (coll.
Chr. Sanatorium te Zeist).
Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av.
leesdienst.
iHerkingen, v.m. 10.30 de heer Bakker van Nij
megen (coll.) en 's av. 7 uur dhr. Overweel.
Melissant, v.m. leesdienst en 's av. Ds, van der
Wal van Dirksland.
Stellendam, v.m. en 's av. de 'heer Bouman.
Ouddorp, v.m, de heer Dekker van Oudshoorn
en n.m. Ds. van Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en 's av. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur lees
dienst.
Melissant, v.m. en 's av. Ds. Westerhuis van
Hellevoetsluis.
Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Bourna van Rij
senburg.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
CHR.
Sommelsdijk, v.m.
dienst.
GEREF. KERK.
10 en 's av. 6.30 uur lees-
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 u. leesdienst.
v.m. 10.30 en 's av. 7 uur Ds,
Dirksland,
de Blois.
Herking'en, v.m. 10.30, n.m. 3 en 's av. 7 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 10 en n.m. 3 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
„Daarom heeft God Hem ook uiter
mate verhoogd."
FiJippenzen 2 9a.
Om de grootheid van onzen Midde
laar te bezingen is het Paulus te doen.
Hij roemt de hemelhooge verheffing
van den Zaligmaker, nadat Hij tot de
hel toe vernederd was. Tegen een
nachtzwarten achtergrond van aller-
vreeslijkst lijden en sterven laat hij af
steken: de heerlijkheid van 's Heilands
verhooging. En die tegenstelling is al
tijd weer boeiend en bekoorlijk voor het
zielsoog van elk, die den Heere Jezus
liefheeft. Daar vermeit zich de gemeen
te in: haar Hoofd verhoogd te zien, na
zoo bange worsteling en vernedering
in diepe smaad en groote benauwdheid,
om onzer zonden wil. De omwending
van Zijn Middelaarsloopbaan, het ver
rijzen van de Zonne der Gerechtigheid
in stralende pracht na den ondergang
in nevelen en duisternis van Gods
toorn, is het heugelijkste en schoonste,
dat in de wereld ooit gezien is.
Daarbij raakt geen lotswisselingen,
als van jozef of van David. Ze zijn,
hoe merkwaardig ook, maar een zwak
afschijnsel van wat met den Christus
geschied is. God heeft hem uitermate
verhoogd
Hier valt meer aan de hemelvaart,
werd aan Jezus geschonken, als aan een
mensch nooit zou künnen gegeven, zoo
hij niet tevens de eeuwige en almach
tige God ware.
In Hem, dat is in Zijn menschelijke
natuur, heeft God zulk een rijkdom van
gaven, zulk een stralende schoonheid,
zulk een volle zaligheid geschonken, als
vèr boven de maat uitgaat voor een,
die slechts mensch is: maar het was de
mensch Jezus Christus, Gods eigen
Zoon. Is het niet, om uit te breken in
een jubel, dit te aanschouwen: dat een
mensch van gelijke beweging als wij,
tot zulk een duizelingwekkend groote
hoogte opklom, als Jezus. Uitermate
verhoogd
En dat is, zoo bedoelt het immers
Paulus, om u krachtig aan te sporen, om
in Zijn voetstappen te gaan, en u te
vernederen voor uw broederen en de
minste te willen zijn. Want al wat Pau
lus hier zegt is een indrukwekkende,
een nooit te vergeten illustratie op den
regel: „wie zich zelf vernedert, zal ver
hoogd worden."
Maar het is niet allermeest, om daar
bij aan u zelf te denken, maar aan uw
Heiland en Zijn eer en Zijn zaligheid,
opdat uw hart opspringe van blijdschap,
omdat uw Koning, dien gij zoo liefhebt,
zoo gehuldigd wordt,
En daartoe dringt nog het meest het
eerste woord, dat Paulus gebruikt
Daarom heeft God hem uitermate ver
hoogd
Daarom. Waarom Wel, omdat Hij
zich zoo diep vernederd had. Omdat
Hij voor ons zoo diep gebukt had
Wijl Hij, om ons tot onze zaligheid
te dienen, de dienstknechts-gestalte
aangenomen had. Daarom
Omdat Hij voor ons gehoond en ge
scholden, geslagen, gestriemd is: Om
dat Hij voor ons op de aarde heeft ge
kropen en bloed gezweet heeft, en den
smartelijken en schandelijken dood des
kruises heeft geleden. Daarom is Hij-
verhoogd.
En omdat Hij, om wat wij misdaan
hadden, onder Gods toorn is afgedaald
in de diepte des doods en der hel, daar
om die buitengewone heerlijkheid. En
omdat het lijden en de verinedering
onpeilbaar en voor een mensch niet om
te verdragen, mateloos diep was, daar
om is Hij uitermate verhoogd.
Zoo dan uw ziel in geloove gebon
den is, aan dien lijdenden en voor uw
zonden stervenden Heiland en Hij u
door de diepte van Zijn vernedering,
uit diepten van ellende verlost heeft,
zoo kan uw hart niet onaandoenlijk
blijven, als zoo groote heerlijkheid uw
Verlosser ontvangt. Dan denkt gij
daarbij aan Zijn felle wonden, om uw
boosheid geslagen, en aan Zijn doode-
lijke benauwdheid, om uw kwade lusten
doorstaan, en aan zijn bange Godver
latenheid, omdat gij God verlaten had.
Wel dan loopt u het hart vol vreugde,
als op de vermelding van zoo diepe ver
nedering om onzentwil, het Goddelijk
„daarom" volgt van Zijn uitermate
groote verhooging.
En gij keurt het goed, ja, gij jubelt
er over, en zingt van Zijn heerlijkheid
en zegt: ja Heere, dat hebt Gij ver
diend, die zoo diep voor ons hebt in
het stof gebogen
Zeg nu tot u zelf: „Ik zal dicht bij
het kruis gaan staan, om des te harte
lijker mij te verheugen in Zijn blinken
de kroon. Ik zal inleven met geloof, en
biddend mij indenken in Zijn diepe ver
deemoediging om mijner zonden wl, op
dat niets mij dierbaarder zij, dan de
glorie van mijn Heiland, mijn Redder,
mijn zondenvernieller. Er is niets te
goed, of te hoog voor Hem: daarom
heeft God Hem uitermate verhoogd. Ik
zal zijn lof zingen op aarde, tot mijn
stem zich zal paren aan het volmaakte
loflied in den hemel: Het Lam, dat ge
slacht is, is waardig te ontvangen de
dan aan de opstanding te denken, -
schoon de opstanding het begin van kracht' ,en de rilkdom f1 wijsheid
V. Heeren verhooainn wpS. Voortó in fterkte en, eer< en heerlijkheid en
dankzegging.
's Heeren verhooging was. Vooral in
die hemelvaart is het, dat zijn nieuw
gekregen luister onbelemmerd gaat uit
stralen.
Uitermate verhoogdBoven alles
uit
Paulus in zijn geestdrift over de glo
rie van zijn Heiland gebruikt het sterk
ste woord dat hij maar vinden kan. En
de Statenvertalers hebben Paulus' be
doeling uitnemend begrepen en hebben
geschreven: Uitermate verhoogd. Ei
genlijk een wat vermetel woord. Buiten
de maat gaat God nooit, ook niet met
Zijn geliefden Zoon. Maar toch, een
majesteit en heerlijkheid is het, waar
mee Hij den Heere Jezus bekleedt, als
overigens nooit aan een mensch werd
verleend. Zulk een onderscheiding
Hier stijgt de vorst van het Koninkrijk der
Hemelen op naar Zijn troon.
Zijne verhooging, dn de opstanding begonnen,
bereikt in de hemelvaart een hoogeren trap.
Maar dit 'heeft niet plaats voor den ibestemd'en
tijd. Eerst moet Hij zichzelven levend vertoonen
met vele gewisse kenteekenen. Eerst moesten
Zijne getuigen Hem zien met de oogen, hooren
met de ooren, tasten met de handen. Eerst moest
Hij hen uitzenden om het evangelie te prediken
aan alle creaturen, het evangelie van Hem, die
niet alleen gestorven was, maar ook opgestaan.
En daarna pas viel hem eene nieuwe verhooging
te beurt in Zijne hemelvaart.
Die hemelvaart was voor Christus eene we
zenlijke verhooging, niet minder dan Zijne op
standing. Het hemelsche lichaam van den opge-
stanen Heiland paste niet in de aardsche om
geving. Zoolang hij de zonde der wereld droeg,
was Zijne plaats in het midden van die zondige
wereld. Zoolang Hij den dood niet had over
wonnen, moest Hij blijven vertoeven in eene we
reld, waar de dood heerscht. Zoolang Zijne ver
nedering aanhield, kon het niet anders, of Hij
moest temidden Zijner vijanden rondwandelen.
Maar dat wordt alles anders, als Hij ds opge
wekt om onze rechtvaardigmaking. Dan is de
zonde van Zijn volk uitgedelgd .Dan heeft Hij
de bitterheid des doods tot het laatste toe ge
smaakt. Dan draagt Hij niet langer een verne
derd, maar een verheerlijkt lichaam. En dat
'verheerlijkte lichaam behoort in een heerlijke
omgeving.
Niet te midden der heidenen, die de knieën
-bog'en voor hout en steen, omdat ze Hem niet
kenden, het Eeuwige Woord, waardoor de Va
der alle dingen heeft gemaakt. Niet te- midden
der joden, die zich aan Zijn Kruis ergerden
en Zijne opstanding loochenden. En op den
duur ook niet te midden Zijner discipelen, die
met gesloten deuren samenkwamen om de vreeze
der Joden. Neen, Zijne plaats is daar, waar
alles openlijk Zijne glorie zingt. Daar, waar
overhecten en machten zich buigen voor Hem,
den Koning der koningen en Heer der heeren.
Daar, waar het lied der gezaligden zich mengt
met het loflied der 'heilige engelen. Daar, waar
Hem de eereplaats is bereid aan de rechterhand
Gods, Zijns hemelschen Vaders.
Voor de geloovigen ligt de zegen in Christus'
hemelvaart ook hierin, dat voor hen de aan
trekkingskracht van het aardsche wordt gebro
ken. Uit de aarde is de mensch geschapen. Dus
kan 't ons niet verwonderen, dat de aarde voor
hem veel aantrekkelijks heeft. Dat zou zoo ge
weest zijn, al had de zonde ook nimmer schei
ding gemaakt tusschen God en den mensch.
Maar sedert de zonde in de wereld kwam, is
de aantrekkelijkheid van het aardsche zoo ge
vaarlijk geword'en. Het moest den mensch ver
binden aan den Hemelschen Vader den Gever
van alle goed. Maar nu trekt het hem af van
Zijnen God, met Wien hij geen vrede heeft
over de armoeed van zijn hart, dat het hoogste
goed mist, tracht hij zich door ruim genot van
het vergankelijke heen te zetten. Immermeer
wordt hij aan de macht van het aardsche onder
worpen en van zijnen Schepper, die in de heme
len is, vervreemd.
Ook zij, die in den verhoogden Christus ge-
looven, zijn voor 'het aardsche niet onverschil
lig. Ze mogen het althans niet zijn. Want ook
de aardsche dingen zijn een geschenk van hun
hemjeischen Vader. Maar toch zijn ze hier
vreemdelingen en is hun burgerschap in de he
melen. Want Ghristus, die daar boven leeft in
hun vleesch, schenkt hun, die daar beneden ver-
keeren, Zijnen Geest. Die Geest is de band tus
schen het Hoofd en de leden. Door de kracht
van dien Geest -voelen ze zich daarheen getrok
ken, waar het hoofd is, en stellen ze de hemel
sche goedefen boven de aardsche.
ongeziene wereld. In dien lichtgloed ging Jezus
in, in dien lichtglans is hij op den weg naar
Damascus en op Patmos voor het geestelijk oog
waarneembaar geworden. En alles wat uit het
begrip van gewicht of afstand hiertegen wordt
aangevoerd, laat wie aan den overgang van het
lichaam van staat in staat, en in de onzienlijke
wereld aan geheel andere verhoudingen dan op
deze aarde bestaan, gelooft, onaandoenlijk en
koud. Hier op den berg was het voor Jezus
het einde van( de zending, die in Bethlehem
begonnen was, en veel meer nog het begin van
dat „uitermate zeer verhoogd worden", gelijk
de Apostel het uitdrukt, dat eens daarmee zal
eindigen, dat „in Zijn Naam zich alle knie
zal buigen en dat alle tong hem belijden zal
als Christus den Heere, tot heerlijkheid Gods
des Vaders." (Phil. II 10, 11).
Het zijn de daden, de werken, de wonderen
Gods, die de historie maken. De Vader der
geesten is al de eeuwen door doende, om met
Zijn heilige aanwezigheid het hart des men
schen te naderen, tot eindelijk het hart des men-
schen Hem ontwaart, gewaar wordt, grijpt en
aan de ziel voelt, geest aan geest aansluitend.
Dit en dit alleen verklaart het wonder. De hei
lige historie is niet een automatische voortzetting
van den gewonen gang der dingen. Doel juist is,
in dezen gewonen gang in te breken, iets van
heel andere hoogere orde er in te dragen, er
van buitenaf in 'te doen vloeien, wat er niet was
en er niet vanzelf in opkomen kon. -Het is de
Oppermacht van den Geest die zich tegen ae
overmacht van het stoffelijke inzet, ze door
breekt en er over triomfeert. Niet elders, hier
hoort 't wonder. Hier is het natuurlijk, hier is
't onmisbaar, hier is 't vanzelf geboden. Zonder
het wonder is hier geen bereiking van het hoo-
-ge, heilige doel denkbaar. Komt het wonder niet,
dan blijft 't gaan als het ging, dan komt er geen
keer, en de Vader der Geesten blijft van Zijne
geestelijke creaturen -geestelijk afgesloten
Natuurlijk is ook de Hemelvaart uitdenksel
der fantasie -voor wie zich niet anders kan voor
stellen, of het lichaam van Jezus met Zijn vol
gewicht, zou van hier opgeheven, en heel de
ruimte tot aan, tot boven de verstafgelegen
starren zijn doorgegaan, om eerst zoo den troon
der Majesteit te bereiken. Maar wie is er, die
doordenkt, en zoo grove voorstelling nog koes
teren zou Reeds de apostel betuigde: Er zijn
aardsche en er zijn hemelsche lichamen, en de
overgang uit de eene in de andere lichaamsge
stalte is in stee van ondenkbaar veeleer natuur
lijk. Niet het lichaam domineert, van hooger
standpunt bezien, den geest, maar de -geest het
lichaam. De Schrift leert ons, dat in het rijk
der heerlijkheid ook het lichaam der gezaligden
niet anders dan het vernieuwde aardsche li
chaam zal zijn, en waarom zou die verandering
in het lichaam van Jezus niet toen reeds begon
nen zijn. De dusgenaamde Phasenlehre, ook door
den grooten chemicus, wijlen Bakhuis Roozen-
boom zoo rijk toegelicht, kan dezen overgang
van staat in staat zijdelings voor ons verdui
delijken. Een dolfijn van den Indischen Archi
pel, zou, kon hij denken, zidh het water niet
anders dan als vocht kunnen voorstellen. Een
verstijving van het water tot ijs, en veel meer
nog een ontbinding van het water in stoom of
damp, zou buiten zijn gedachtenkring liggen.
Van ouds wees men op der ups, de pop en
de straks opvliegende kapel. Maar welk beeld
men hier ook ter vergelijking aandrage, het feit
der innerlijke omzetting van de qualiteit van
het lichaam door den geest is een Christelijke
traditie, die zoo ergens, dan met name bij Jezus
haar toepassing vindt. En wat de onzienlijke
wereld betreft, waartoe Jezus inging, wie heeft
het recht die te bepalen en te meten naar ons
begrip van afstanden, en te zeggen, dat ze
boven of beneden- deze zienlijke wereld moet
liggen Eerst wie er zelf toe zal ingaan, zal
zien en weten hoe ze gelegen is. Ze kan ons wel
zeer nabij zijn, al ligt ze voor ons besef nood
wendig door de hemelen van ons gescheiden.
De lichtwolk, die -bij Thabor verscheen, en
die hier aan het oog der jongeren hun Heiland
onttrok, was niet een wolk uit den dampkring,
maar een zichtbaar worden van een glans uit de
NIEUWS VAN HET ZENDINGSVELD.
Het Zendingsbureau te Oegstgeest schrijft ons:
In Mori (O. Celebes) is in weinige jaren de
getieele bevolking door den Doop in de Chr.
Kerk ingelijfd. Er is daar nu een periode be
gonnen van verdere onderwijzing in t Ctiristelijk
geioot. Met welke moeilijkheden men daarbij te
worstelen heeft, of welke eigenaardige ver
schijnselen zich daarbij kunnen voordoen, daar
van geeft onderstaand stuk uit he,t jaarverslag
van den zendeling van Mori e'en indruk.
Als men. de godsdienstige sfeer eens heef
leeren kennen, die onze menschen heeft be-
beerscht in den tijd, toen zij nog niet Christenen
waren, dan is men verbaasd over den gewel
digen omkeer, die reeds heeft plaats gehad in
een betrekkelijk kort tijdperk. Hun vroegere
godsdienst heeft slechts beteekenis gehad voor
dit aardsche leven, hij is absoluut „diesseitig'
georiënteerd geweest. Van een straf voor
slechte of van een belooning voor goede daden
in een hiernamaals heb ik niets vanbeteekenis
kunnen vinden. Hun streven was vroeger alleen
daarop gericht, zooveel mogelijk aan geluk en
welzijn in dit aardsche leven te genieten. De
gene, die in het bezit was van het „wetenvan
de juiste termen en woorden en handelingen,
was in staat over -menschen te beschikken
krachten in beweging te zetten, geesten en go
den in zijn dienst te dwingen. Met deze geheime
woorden, die „ex opere operato" werkten, was
de wetende in staat over geluk of ongeluk te
beschikken. Slechts een grens had ook de weten
de te erkennen, namelijk het fatum. Voor deze
onbekende, geheime macht capituleerde allen
soms al te vlug. Hier aangekomen, durfde nie
mand verder te gaan, want het zou toch alles
vergeefsch geweest zijn. Het fatalisme, het „laat
ste" weten van de animistische denkwijze, is
absolute'macht en duisternis. Juist deze denk
wijze heeft zijn sporen achtergelaten' in de ziel
van onze Christenen. Zij leven nog geen sterk
en eigen leven, maar „zij worden geleefd".
Het ligt voor de hand, dat een dergelijke
denkwijze geen liefde en geen vertrouwen kan
voortbrengen. De animistisch-dynamistische
denkwijze is m.i. de .grootst mogelijke tegen
stelling tot het Evangelie, een „totaliter aliter",
waar aanknoopingspunten' voor de Evangelie
verkondiging moeilijk te vinden zijn. Het is een
diepe kloof, die een animist moet overschrijden
voor hij in staat is het Evangelie te begrijpen.
Velen blijven in deze kloof staan, of, zinken
weer terug. Het ds nu onze taak de Christenen
over deze kloof heen te helpen, hun moed te
geven verder te gaan.
In elk dorp zijn enkele -gemeenteleden te vin
den, die de groote massa vooruit zijn, wat geloof
en leven betreffen. Het zijn deze m'enschen, die
God in het bijzonder gebruikt om de anderen
verder te brengen. De ouderling van Moleono,
die een meer dan gewonen ijver aan den dag
legde om de gemeenteleden te bewegen, trouw
de godsdienstoefeningen te bezoeken, is zelfs
gek geworden. Er waren een aantal van zijn
dorpsgenooten, die hun tuinen uren ver in het
dorp hadden en om deze reden dikwijls niet
naar de godsdienstoefening kwamen. De ouder
ling bracht aan bij het verzoek de menschen
toch te verbieden zoo ver van het dorp te
tuinen; ik probeerde hem echter uit te leggen,
dat ik, wat dat betreft, niet veel kan doen. Na
een tijd kwam opeens de goeroe van Sain-pa-
lowo en vertelde, wat gebeurd was. Deze ouder
ling kwam met zijn hakmes naar de school, ver
nielde de lampen en banken, en als mén hem
niet had geweerd, zou hij -het heele huis ver
nield hebben. Hij beweerde, dat de kracht Gods
over hem was gekomen, en dat hij -gezonden was
het kerkgebouw af te breken, als de menschen
toch niet allen naar de godsdienstoefening ko
men, Na een tijd is hij weer goed geworden,
maar hij schijnt toch altijd gedeprimeerd te zijn
over het feit, dat zijn mede-christenen zoo weinig
besef hebben van wat tot een christenleven
behoort.
STRANDZENDING.
Nu weer de zomer nadert, en daarmede de
tijd, dat duizenden onze badplaatsen komen
bezoeken om uit te rusten of -genezing te zoe
ken, is het ook voor het Comité voor Strand-
zending opnieuw :tijd om teekenen van leven
te geven en voor -zijn arbeid belangstelling te
wekken.
-Het Comité heeft, gelijk ieder voorjaar, ook
dezer dagen weer vergaderd, opdat in de ko-
m'ende maanden, meer door traktraatversprei-
ding het Evangelie aan de velen, die zich op
het strand bevinden, gebracht worde.
Wie ziet, wat er des zomers geschiedt voor
het welzijn der badgasten met -betrekking tot
het lichaam en om hun zooveel mogelijk pret
en afleiding en v-erpoozing te bezorgen, die
gevoelt, dat wij als Christenen niet mogen ach
terblijven om ook iets te doen voor het welzijn
der zielen.
Dat is -het heerlijke doel der Strandzen-
ding: ook langs dezen weg de boodschap des
Evangelies uit te dragen onder zoovelen, die
God niet kennen en van Zijn dienst vervreemd
zijn.
De tijd een leege ruimte, waaraan ge
beurtenissen, gedachten en gevoelens inhoud
geven.
-Spot niet met het ongeluk, want uw ge
luk is ook niet bestendig.
Men kan -niet alle menschen en zijn eigen
vader aangenaam zijn.
Geen begrippen worden meer verward als
deemoed en bescheidenheid.
De ware zedelijkheid bestaat in het wor
stelend verlangen naar de 'bereiking van het
hoogste goed.
STRAFFEN.
Een onderwerp, -heel oud, en toch telkens weer
stellig waard, om telkens weer op andere wijze
te worden belicht. Zei vader Cats 't al niet,
dat het twijgje moet gebogen, vóór 't -oud is
En leert de Heilige Schrift ons niet: „De Heere
kastijdt dien Hij liefheeft, opdat hij zijner heilig
heid zou deelachtig worden
t Kastijden is dus soms noodzakelijk en
nuttig. Maar, om daarmee te 'beginnen 't
moet geen regel worden. Een jongen, die zes
maal per week moet nablijven, of voor straf
thuis wat moet overschrijven, ondergaat de straf
niet meer als straf, maar als luim en wille
keur van den opvoeder. De vrees -is niet on
gegrond, dat -zulk straffen haat kweekt. En
opvoedende kracht gaat er stellig niet van uit.
Wie geen andere middelen heeft dan straf
werk laten maken 'en blauwe plekken fabricee-
ren, die moet maar --geen opvoeder worden,
i Zoo iemand doet me denken aan een vrouw,
die vertelde, dat ze eenige jaren keukenmeid bij
een dokter geweest was.
Behalve de spijzen voor 't gezin moest ze
ook de dranken voor de patiënten op aan
wijzing van den geneesheer bereiden. Dat ging
in Augustus heel -gemakkelijk, zei ze. Dan waren
er veel lijders aan galkoortsen, waarvan we nu
zooveel niet meer hooren, wijl er tóen meer
spek en nu zooveel groenten gegeten worden.
Nu weet ieder, dat veel ve-t gebruiken in 't
heete seizoen den lever te veel gal doet fa-
briceeren. Welnu, al de patiënten, op enkelen
na, kregen hunne medicijnen uit denzelfden pot.
Of de diagonse goed of niet goed was, ze slik
ten: was 't niet goed voor den patiënt, in elk
geval wel voor de beurs van d'en dokter, 't Be
spaarde hem ook veel studie.
Nu, zoo ongeveer doen sommige opvoeders.
Is Jan ondeugend geweest, vooruit: een draai
om de ooren, in den hoek, in de kast of naar
bed. En vooral met dit laatste mocht men toch
wel heel voorzichtig zijn. Veel beter is 't den
kinderen afleiding, werk te bezorgen.
Als men aan straffen denkt, ziedaar een an
dere opmerking, dan overwege men altijd eerst,
of 't er ook zonder kan, of men ook -te
haastig, te driftig is, en als men er van
overtuigd is, dat 't moet, dan zij de straf
natuurlijk mogelijk.
Wat dat is Laat ik u dat eens teekenen.
E'en jongen op school mocht graag nu en dan
met z'n houten centimeter op de ;tafel tikken.
Dat was voor den meester en de leerlingen
lastig. Wat deed nu de onderwijzer Gaf hij
hem een tik op zijn rug, hooger of lager Neen.
Hij vroeg: „Jan, mag je graag tikken „Ja,
meester was it antwoord. „Welnu, kom dan
voor de klas staan, en terwijl wij werken,
mag je den heelen -morgen tikken." Wat was 't
gevolg Na heel korten tijd hield het tikken
op. Toen was 't: „Vooruit, jongen, doe je best 1"
En weer tikte hij, maar hield 'het ge'en twee
minuten vol. „Verveelt het Wou je liever
werken
Natuurlijk was daarmee de zaak gewonnen
en de tikliefhebberij wel aardig afgeleerd. Beter
dan slaag of strafregels, niet waar
Kan het niet een zeer natuurlijke straf zijn,
dat men een kind, dat geen lust heeft in wer
ken, dan maar niet laat meedoen; nu niet bij
't rekenen, maar straks ook niet -bij 't lezen
of -teekenen
Op de vraag: „Wel, Dirk, werken of rusten?"
is dan vrij zeker 'rt antwoord wel vooruit va,
te stellen.
En dan: men moet niet on alle slakken zoul
leggen. Geert is druk met z'n spoortreintje.
Joost loopt er voorbij 'en stoot het locomotiefje
om. Geert geeft Joost 'n opstopper. Gelukkig
komt moeder bijtijds. Ze legt de hand op het
hoofd van den jongste: „Je meende het niet zoo
kwaad, wél „Neen, moeder, maar„Ja,
zie je, Geert: je moet niet zoo gauw boos wor
den. Is 't nu weer goed
Beide jongens lachen. Ze hadden ook straf
kunnen krijgen, en er was bitterheid gekweekt.
Men moet wat kunnen verdragen, en daartoe
is kennis van de karakters zoo noodig.
Een uit z'n aard vroolijke jongen lacht, als
een -vriendje achter hem een mop ver-telt. Daar
voor krijgt hij drie bladzijden overschrijven tot
straf. En als -hij omziet, als er achter hem iets
bijzonders gebeurt, 't zelfde. Ze moesten dien
paedagoog zelfs eens voor -zoon kleinigheid
straffen Wat zou -hij opstuiven
Laat -ik herinneren aan wat twee personen
zeiden. De eerste, een onderwijzer schreef: Li
chamelijke straffen helpen evenveel, als dat men
een kranke met de drankflesch om de ooren
slaat. Ik zei soms tegen mijn leerlingen: „Ik kan
je wel als je kwaad doet, een pak slaag op den
rug geven, maar dat helpt niet veel, want 't
kwade zit in je hart, en daar kan ik niet
bij komen-. Bid maar om een nieuw hart, dan
strijd je zelf tegen de zonde."
De tweede, een leeraar, zei: „Opvoeders, doet,
zooals een goed kapitein. Die staat op de brug,
of bij 't roer. Zegt zeer weinig. Gooit 't roer
ook niet telkens heen en weer. Maar houdt
steeds een oog in 't zeil. En op t rechte oogen-
bli-k werpt hij 't roer om, of klinkt er een kort
commando."
Zoo moet 't zijn.
En -om te eindigen
Ik mocht jaren lang den Heere dierfen in de
opvoeding van -zijn kroost; want immers, wat
ons kroost heet, is des Heeren.
Nu heb ik dit opgemerkt
a. Eene machine, die stil loopt, weinig ge-
druisch maakt, is een beste.
b. Dat huisgezin of die school, waarin de
ouders of onderwijzers zich steeds onder de
tucht van Gods woord stellen-, werpt de meeste
vruchten af voor de kind-eren.
c. Die anders -geen straf weet uit te deelen
dan met den voorhamer (vuist), is niet waard
kinderen of leerlingen te hebben.
Zoo iemand moet schoenmaker worden. Dan
kan hij 't zoolleer waterdicht kloppen.
d. Die tuchtigen moet, doe 't nooit in luim
of willekeur. Vooral niet, als hij boos is. Hij
telle eerst tot twintig, en vrage zich dan af:
,Zijn alle andere middelen uitgeput?"
e. Die echter Gods water maar over Gods
akker laat loopen, heeft 't heelemaal mis.
f. De liefde overwint alles. Dat is de hoogste
regel der opvoedkunde.
(„Onze Kinderen"). K. KREMER.
hebben de
zijdsche fan
voorgenom
trekking F
Woensdag
Kerkelijk*
middags 3
te Middelhc
Ds F van
te 5ommeIs|
MIDDEL
Gel Cl
Chr dl
Hiern
treurige#
vcd, dal
geduldif
middag
geliefde
Dochter
en Behi
GEEI
VA^
33605
in den
P. VAll
Oude
zeggen mei
hartelijk da
belangstelli
25'Jarlg hl
Middelha
den bij o
VERKENI
dezen weg
Nieuwe Tc
e>iN
R