L UIT HET WOORD J b\ ALGE1 BEETWI Dr. J. SEVERNN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld PREDIKBEURTEN ALLERLEI JEUGDLEVEN H; ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 17 MEI 1931 STICHTELIJKE OVERDENKING UITERMATE VERHOOGD. DE HEMELVAART. MAA gevraagd, 5 °/o op varend dd Briever Bureau v< Oproei het bijwc op Doi 1931 te het Nul 81 Rol Balans ning lig op het inzage. 33616 r VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.111. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. van Asch. Middel-harnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer Barneveld van Delft. Stad aan 't Haringvliet, vim. 9 Ds. Pölhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet Ooltgensplaat, v.m. 9.30 de heer Vetter van Langstraat en 's av. 6 uur Ds. Rappard van Dinteloord. [.angstraat, n.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. en n.m. Ds. Vlasblom. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur de heer Dekker van Oudshoorn (coll. Chr. Sanatorium te Zeist). Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av. leesdienst. iHerkingen, v.m. 10.30 de heer Bakker van Nij megen (coll.) en 's av. 7 uur dhr. Overweel. Melissant, v.m. leesdienst en 's av. Ds, van der Wal van Dirksland. Stellendam, v.m. en 's av. de 'heer Bouman. Ouddorp, v.m, de heer Dekker van Oudshoorn en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en 's av. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur lees dienst. Melissant, v.m. en 's av. Ds. Westerhuis van Hellevoetsluis. Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Bourna van Rij senburg. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. CHR. Sommelsdijk, v.m. dienst. GEREF. KERK. 10 en 's av. 6.30 uur lees- GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 u. leesdienst. v.m. 10.30 en 's av. 7 uur Ds, Dirksland, de Blois. Herking'en, v.m. 10.30, n.m. 3 en 's av. 7 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 10 en n.m. 3 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. „Daarom heeft God Hem ook uiter mate verhoogd." FiJippenzen 2 9a. Om de grootheid van onzen Midde laar te bezingen is het Paulus te doen. Hij roemt de hemelhooge verheffing van den Zaligmaker, nadat Hij tot de hel toe vernederd was. Tegen een nachtzwarten achtergrond van aller- vreeslijkst lijden en sterven laat hij af steken: de heerlijkheid van 's Heilands verhooging. En die tegenstelling is al tijd weer boeiend en bekoorlijk voor het zielsoog van elk, die den Heere Jezus liefheeft. Daar vermeit zich de gemeen te in: haar Hoofd verhoogd te zien, na zoo bange worsteling en vernedering in diepe smaad en groote benauwdheid, om onzer zonden wil. De omwending van Zijn Middelaarsloopbaan, het ver rijzen van de Zonne der Gerechtigheid in stralende pracht na den ondergang in nevelen en duisternis van Gods toorn, is het heugelijkste en schoonste, dat in de wereld ooit gezien is. Daarbij raakt geen lotswisselingen, als van jozef of van David. Ze zijn, hoe merkwaardig ook, maar een zwak afschijnsel van wat met den Christus geschied is. God heeft hem uitermate verhoogd Hier valt meer aan de hemelvaart, werd aan Jezus geschonken, als aan een mensch nooit zou künnen gegeven, zoo hij niet tevens de eeuwige en almach tige God ware. In Hem, dat is in Zijn menschelijke natuur, heeft God zulk een rijkdom van gaven, zulk een stralende schoonheid, zulk een volle zaligheid geschonken, als vèr boven de maat uitgaat voor een, die slechts mensch is: maar het was de mensch Jezus Christus, Gods eigen Zoon. Is het niet, om uit te breken in een jubel, dit te aanschouwen: dat een mensch van gelijke beweging als wij, tot zulk een duizelingwekkend groote hoogte opklom, als Jezus. Uitermate verhoogd En dat is, zoo bedoelt het immers Paulus, om u krachtig aan te sporen, om in Zijn voetstappen te gaan, en u te vernederen voor uw broederen en de minste te willen zijn. Want al wat Pau lus hier zegt is een indrukwekkende, een nooit te vergeten illustratie op den regel: „wie zich zelf vernedert, zal ver hoogd worden." Maar het is niet allermeest, om daar bij aan u zelf te denken, maar aan uw Heiland en Zijn eer en Zijn zaligheid, opdat uw hart opspringe van blijdschap, omdat uw Koning, dien gij zoo liefhebt, zoo gehuldigd wordt, En daartoe dringt nog het meest het eerste woord, dat Paulus gebruikt Daarom heeft God hem uitermate ver hoogd Daarom. Waarom Wel, omdat Hij zich zoo diep vernederd had. Omdat Hij voor ons zoo diep gebukt had Wijl Hij, om ons tot onze zaligheid te dienen, de dienstknechts-gestalte aangenomen had. Daarom Omdat Hij voor ons gehoond en ge scholden, geslagen, gestriemd is: Om dat Hij voor ons op de aarde heeft ge kropen en bloed gezweet heeft, en den smartelijken en schandelijken dood des kruises heeft geleden. Daarom is Hij- verhoogd. En omdat Hij, om wat wij misdaan hadden, onder Gods toorn is afgedaald in de diepte des doods en der hel, daar om die buitengewone heerlijkheid. En omdat het lijden en de verinedering onpeilbaar en voor een mensch niet om te verdragen, mateloos diep was, daar om is Hij uitermate verhoogd. Zoo dan uw ziel in geloove gebon den is, aan dien lijdenden en voor uw zonden stervenden Heiland en Hij u door de diepte van Zijn vernedering, uit diepten van ellende verlost heeft, zoo kan uw hart niet onaandoenlijk blijven, als zoo groote heerlijkheid uw Verlosser ontvangt. Dan denkt gij daarbij aan Zijn felle wonden, om uw boosheid geslagen, en aan Zijn doode- lijke benauwdheid, om uw kwade lusten doorstaan, en aan zijn bange Godver latenheid, omdat gij God verlaten had. Wel dan loopt u het hart vol vreugde, als op de vermelding van zoo diepe ver nedering om onzentwil, het Goddelijk „daarom" volgt van Zijn uitermate groote verhooging. En gij keurt het goed, ja, gij jubelt er over, en zingt van Zijn heerlijkheid en zegt: ja Heere, dat hebt Gij ver diend, die zoo diep voor ons hebt in het stof gebogen Zeg nu tot u zelf: „Ik zal dicht bij het kruis gaan staan, om des te harte lijker mij te verheugen in Zijn blinken de kroon. Ik zal inleven met geloof, en biddend mij indenken in Zijn diepe ver deemoediging om mijner zonden wl, op dat niets mij dierbaarder zij, dan de glorie van mijn Heiland, mijn Redder, mijn zondenvernieller. Er is niets te goed, of te hoog voor Hem: daarom heeft God Hem uitermate verhoogd. Ik zal zijn lof zingen op aarde, tot mijn stem zich zal paren aan het volmaakte loflied in den hemel: Het Lam, dat ge slacht is, is waardig te ontvangen de dan aan de opstanding te denken, - schoon de opstanding het begin van kracht' ,en de rilkdom f1 wijsheid V. Heeren verhooainn wpS. Voortó in fterkte en, eer< en heerlijkheid en dankzegging. 's Heeren verhooging was. Vooral in die hemelvaart is het, dat zijn nieuw gekregen luister onbelemmerd gaat uit stralen. Uitermate verhoogdBoven alles uit Paulus in zijn geestdrift over de glo rie van zijn Heiland gebruikt het sterk ste woord dat hij maar vinden kan. En de Statenvertalers hebben Paulus' be doeling uitnemend begrepen en hebben geschreven: Uitermate verhoogd. Ei genlijk een wat vermetel woord. Buiten de maat gaat God nooit, ook niet met Zijn geliefden Zoon. Maar toch, een majesteit en heerlijkheid is het, waar mee Hij den Heere Jezus bekleedt, als overigens nooit aan een mensch werd verleend. Zulk een onderscheiding Hier stijgt de vorst van het Koninkrijk der Hemelen op naar Zijn troon. Zijne verhooging, dn de opstanding begonnen, bereikt in de hemelvaart een hoogeren trap. Maar dit 'heeft niet plaats voor den ibestemd'en tijd. Eerst moet Hij zichzelven levend vertoonen met vele gewisse kenteekenen. Eerst moesten Zijne getuigen Hem zien met de oogen, hooren met de ooren, tasten met de handen. Eerst moest Hij hen uitzenden om het evangelie te prediken aan alle creaturen, het evangelie van Hem, die niet alleen gestorven was, maar ook opgestaan. En daarna pas viel hem eene nieuwe verhooging te beurt in Zijne hemelvaart. Die hemelvaart was voor Christus eene we zenlijke verhooging, niet minder dan Zijne op standing. Het hemelsche lichaam van den opge- stanen Heiland paste niet in de aardsche om geving. Zoolang hij de zonde der wereld droeg, was Zijne plaats in het midden van die zondige wereld. Zoolang Hij den dood niet had over wonnen, moest Hij blijven vertoeven in eene we reld, waar de dood heerscht. Zoolang Zijne ver nedering aanhield, kon het niet anders, of Hij moest temidden Zijner vijanden rondwandelen. Maar dat wordt alles anders, als Hij ds opge wekt om onze rechtvaardigmaking. Dan is de zonde van Zijn volk uitgedelgd .Dan heeft Hij de bitterheid des doods tot het laatste toe ge smaakt. Dan draagt Hij niet langer een verne derd, maar een verheerlijkt lichaam. En dat 'verheerlijkte lichaam behoort in een heerlijke omgeving. Niet te midden der heidenen, die de knieën -bog'en voor hout en steen, omdat ze Hem niet kenden, het Eeuwige Woord, waardoor de Va der alle dingen heeft gemaakt. Niet te- midden der joden, die zich aan Zijn Kruis ergerden en Zijne opstanding loochenden. En op den duur ook niet te midden Zijner discipelen, die met gesloten deuren samenkwamen om de vreeze der Joden. Neen, Zijne plaats is daar, waar alles openlijk Zijne glorie zingt. Daar, waar overhecten en machten zich buigen voor Hem, den Koning der koningen en Heer der heeren. Daar, waar het lied der gezaligden zich mengt met het loflied der 'heilige engelen. Daar, waar Hem de eereplaats is bereid aan de rechterhand Gods, Zijns hemelschen Vaders. Voor de geloovigen ligt de zegen in Christus' hemelvaart ook hierin, dat voor hen de aan trekkingskracht van het aardsche wordt gebro ken. Uit de aarde is de mensch geschapen. Dus kan 't ons niet verwonderen, dat de aarde voor hem veel aantrekkelijks heeft. Dat zou zoo ge weest zijn, al had de zonde ook nimmer schei ding gemaakt tusschen God en den mensch. Maar sedert de zonde in de wereld kwam, is de aantrekkelijkheid van het aardsche zoo ge vaarlijk geword'en. Het moest den mensch ver binden aan den Hemelschen Vader den Gever van alle goed. Maar nu trekt het hem af van Zijnen God, met Wien hij geen vrede heeft over de armoeed van zijn hart, dat het hoogste goed mist, tracht hij zich door ruim genot van het vergankelijke heen te zetten. Immermeer wordt hij aan de macht van het aardsche onder worpen en van zijnen Schepper, die in de heme len is, vervreemd. Ook zij, die in den verhoogden Christus ge- looven, zijn voor 'het aardsche niet onverschil lig. Ze mogen het althans niet zijn. Want ook de aardsche dingen zijn een geschenk van hun hemjeischen Vader. Maar toch zijn ze hier vreemdelingen en is hun burgerschap in de he melen. Want Ghristus, die daar boven leeft in hun vleesch, schenkt hun, die daar beneden ver- keeren, Zijnen Geest. Die Geest is de band tus schen het Hoofd en de leden. Door de kracht van dien Geest -voelen ze zich daarheen getrok ken, waar het hoofd is, en stellen ze de hemel sche goedefen boven de aardsche. ongeziene wereld. In dien lichtgloed ging Jezus in, in dien lichtglans is hij op den weg naar Damascus en op Patmos voor het geestelijk oog waarneembaar geworden. En alles wat uit het begrip van gewicht of afstand hiertegen wordt aangevoerd, laat wie aan den overgang van het lichaam van staat in staat, en in de onzienlijke wereld aan geheel andere verhoudingen dan op deze aarde bestaan, gelooft, onaandoenlijk en koud. Hier op den berg was het voor Jezus het einde van( de zending, die in Bethlehem begonnen was, en veel meer nog het begin van dat „uitermate zeer verhoogd worden", gelijk de Apostel het uitdrukt, dat eens daarmee zal eindigen, dat „in Zijn Naam zich alle knie zal buigen en dat alle tong hem belijden zal als Christus den Heere, tot heerlijkheid Gods des Vaders." (Phil. II 10, 11). Het zijn de daden, de werken, de wonderen Gods, die de historie maken. De Vader der geesten is al de eeuwen door doende, om met Zijn heilige aanwezigheid het hart des men schen te naderen, tot eindelijk het hart des men- schen Hem ontwaart, gewaar wordt, grijpt en aan de ziel voelt, geest aan geest aansluitend. Dit en dit alleen verklaart het wonder. De hei lige historie is niet een automatische voortzetting van den gewonen gang der dingen. Doel juist is, in dezen gewonen gang in te breken, iets van heel andere hoogere orde er in te dragen, er van buitenaf in 'te doen vloeien, wat er niet was en er niet vanzelf in opkomen kon. -Het is de Oppermacht van den Geest die zich tegen ae overmacht van het stoffelijke inzet, ze door breekt en er over triomfeert. Niet elders, hier hoort 't wonder. Hier is het natuurlijk, hier is 't onmisbaar, hier is 't vanzelf geboden. Zonder het wonder is hier geen bereiking van het hoo- -ge, heilige doel denkbaar. Komt het wonder niet, dan blijft 't gaan als het ging, dan komt er geen keer, en de Vader der Geesten blijft van Zijne geestelijke creaturen -geestelijk afgesloten Natuurlijk is ook de Hemelvaart uitdenksel der fantasie -voor wie zich niet anders kan voor stellen, of het lichaam van Jezus met Zijn vol gewicht, zou van hier opgeheven, en heel de ruimte tot aan, tot boven de verstafgelegen starren zijn doorgegaan, om eerst zoo den troon der Majesteit te bereiken. Maar wie is er, die doordenkt, en zoo grove voorstelling nog koes teren zou Reeds de apostel betuigde: Er zijn aardsche en er zijn hemelsche lichamen, en de overgang uit de eene in de andere lichaamsge stalte is in stee van ondenkbaar veeleer natuur lijk. Niet het lichaam domineert, van hooger standpunt bezien, den geest, maar de -geest het lichaam. De Schrift leert ons, dat in het rijk der heerlijkheid ook het lichaam der gezaligden niet anders dan het vernieuwde aardsche li chaam zal zijn, en waarom zou die verandering in het lichaam van Jezus niet toen reeds begon nen zijn. De dusgenaamde Phasenlehre, ook door den grooten chemicus, wijlen Bakhuis Roozen- boom zoo rijk toegelicht, kan dezen overgang van staat in staat zijdelings voor ons verdui delijken. Een dolfijn van den Indischen Archi pel, zou, kon hij denken, zidh het water niet anders dan als vocht kunnen voorstellen. Een verstijving van het water tot ijs, en veel meer nog een ontbinding van het water in stoom of damp, zou buiten zijn gedachtenkring liggen. Van ouds wees men op der ups, de pop en de straks opvliegende kapel. Maar welk beeld men hier ook ter vergelijking aandrage, het feit der innerlijke omzetting van de qualiteit van het lichaam door den geest is een Christelijke traditie, die zoo ergens, dan met name bij Jezus haar toepassing vindt. En wat de onzienlijke wereld betreft, waartoe Jezus inging, wie heeft het recht die te bepalen en te meten naar ons begrip van afstanden, en te zeggen, dat ze boven of beneden- deze zienlijke wereld moet liggen Eerst wie er zelf toe zal ingaan, zal zien en weten hoe ze gelegen is. Ze kan ons wel zeer nabij zijn, al ligt ze voor ons besef nood wendig door de hemelen van ons gescheiden. De lichtwolk, die -bij Thabor verscheen, en die hier aan het oog der jongeren hun Heiland onttrok, was niet een wolk uit den dampkring, maar een zichtbaar worden van een glans uit de NIEUWS VAN HET ZENDINGSVELD. Het Zendingsbureau te Oegstgeest schrijft ons: In Mori (O. Celebes) is in weinige jaren de getieele bevolking door den Doop in de Chr. Kerk ingelijfd. Er is daar nu een periode be gonnen van verdere onderwijzing in t Ctiristelijk geioot. Met welke moeilijkheden men daarbij te worstelen heeft, of welke eigenaardige ver schijnselen zich daarbij kunnen voordoen, daar van geeft onderstaand stuk uit he,t jaarverslag van den zendeling van Mori e'en indruk. Als men. de godsdienstige sfeer eens heef leeren kennen, die onze menschen heeft be- beerscht in den tijd, toen zij nog niet Christenen waren, dan is men verbaasd over den gewel digen omkeer, die reeds heeft plaats gehad in een betrekkelijk kort tijdperk. Hun vroegere godsdienst heeft slechts beteekenis gehad voor dit aardsche leven, hij is absoluut „diesseitig' georiënteerd geweest. Van een straf voor slechte of van een belooning voor goede daden in een hiernamaals heb ik niets vanbeteekenis kunnen vinden. Hun streven was vroeger alleen daarop gericht, zooveel mogelijk aan geluk en welzijn in dit aardsche leven te genieten. De gene, die in het bezit was van het „wetenvan de juiste termen en woorden en handelingen, was in staat over -menschen te beschikken krachten in beweging te zetten, geesten en go den in zijn dienst te dwingen. Met deze geheime woorden, die „ex opere operato" werkten, was de wetende in staat over geluk of ongeluk te beschikken. Slechts een grens had ook de weten de te erkennen, namelijk het fatum. Voor deze onbekende, geheime macht capituleerde allen soms al te vlug. Hier aangekomen, durfde nie mand verder te gaan, want het zou toch alles vergeefsch geweest zijn. Het fatalisme, het „laat ste" weten van de animistische denkwijze, is absolute'macht en duisternis. Juist deze denk wijze heeft zijn sporen achtergelaten' in de ziel van onze Christenen. Zij leven nog geen sterk en eigen leven, maar „zij worden geleefd". Het ligt voor de hand, dat een dergelijke denkwijze geen liefde en geen vertrouwen kan voortbrengen. De animistisch-dynamistische denkwijze is m.i. de .grootst mogelijke tegen stelling tot het Evangelie, een „totaliter aliter", waar aanknoopingspunten' voor de Evangelie verkondiging moeilijk te vinden zijn. Het is een diepe kloof, die een animist moet overschrijden voor hij in staat is het Evangelie te begrijpen. Velen blijven in deze kloof staan, of, zinken weer terug. Het ds nu onze taak de Christenen over deze kloof heen te helpen, hun moed te geven verder te gaan. In elk dorp zijn enkele -gemeenteleden te vin den, die de groote massa vooruit zijn, wat geloof en leven betreffen. Het zijn deze m'enschen, die God in het bijzonder gebruikt om de anderen verder te brengen. De ouderling van Moleono, die een meer dan gewonen ijver aan den dag legde om de gemeenteleden te bewegen, trouw de godsdienstoefeningen te bezoeken, is zelfs gek geworden. Er waren een aantal van zijn dorpsgenooten, die hun tuinen uren ver in het dorp hadden en om deze reden dikwijls niet naar de godsdienstoefening kwamen. De ouder ling bracht aan bij het verzoek de menschen toch te verbieden zoo ver van het dorp te tuinen; ik probeerde hem echter uit te leggen, dat ik, wat dat betreft, niet veel kan doen. Na een tijd kwam opeens de goeroe van Sain-pa- lowo en vertelde, wat gebeurd was. Deze ouder ling kwam met zijn hakmes naar de school, ver nielde de lampen en banken, en als mén hem niet had geweerd, zou hij -het heele huis ver nield hebben. Hij beweerde, dat de kracht Gods over hem was gekomen, en dat hij -gezonden was het kerkgebouw af te breken, als de menschen toch niet allen naar de godsdienstoefening ko men, Na een tijd is hij weer goed geworden, maar hij schijnt toch altijd gedeprimeerd te zijn over het feit, dat zijn mede-christenen zoo weinig besef hebben van wat tot een christenleven behoort. STRANDZENDING. Nu weer de zomer nadert, en daarmede de tijd, dat duizenden onze badplaatsen komen bezoeken om uit te rusten of -genezing te zoe ken, is het ook voor het Comité voor Strand- zending opnieuw :tijd om teekenen van leven te geven en voor -zijn arbeid belangstelling te wekken. -Het Comité heeft, gelijk ieder voorjaar, ook dezer dagen weer vergaderd, opdat in de ko- m'ende maanden, meer door traktraatversprei- ding het Evangelie aan de velen, die zich op het strand bevinden, gebracht worde. Wie ziet, wat er des zomers geschiedt voor het welzijn der badgasten met -betrekking tot het lichaam en om hun zooveel mogelijk pret en afleiding en v-erpoozing te bezorgen, die gevoelt, dat wij als Christenen niet mogen ach terblijven om ook iets te doen voor het welzijn der zielen. Dat is -het heerlijke doel der Strandzen- ding: ook langs dezen weg de boodschap des Evangelies uit te dragen onder zoovelen, die God niet kennen en van Zijn dienst vervreemd zijn. De tijd een leege ruimte, waaraan ge beurtenissen, gedachten en gevoelens inhoud geven. -Spot niet met het ongeluk, want uw ge luk is ook niet bestendig. Men kan -niet alle menschen en zijn eigen vader aangenaam zijn. Geen begrippen worden meer verward als deemoed en bescheidenheid. De ware zedelijkheid bestaat in het wor stelend verlangen naar de 'bereiking van het hoogste goed. STRAFFEN. Een onderwerp, -heel oud, en toch telkens weer stellig waard, om telkens weer op andere wijze te worden belicht. Zei vader Cats 't al niet, dat het twijgje moet gebogen, vóór 't -oud is En leert de Heilige Schrift ons niet: „De Heere kastijdt dien Hij liefheeft, opdat hij zijner heilig heid zou deelachtig worden t Kastijden is dus soms noodzakelijk en nuttig. Maar, om daarmee te 'beginnen 't moet geen regel worden. Een jongen, die zes maal per week moet nablijven, of voor straf thuis wat moet overschrijven, ondergaat de straf niet meer als straf, maar als luim en wille keur van den opvoeder. De vrees -is niet on gegrond, dat -zulk straffen haat kweekt. En opvoedende kracht gaat er stellig niet van uit. Wie geen andere middelen heeft dan straf werk laten maken 'en blauwe plekken fabricee- ren, die moet maar --geen opvoeder worden, i Zoo iemand doet me denken aan een vrouw, die vertelde, dat ze eenige jaren keukenmeid bij een dokter geweest was. Behalve de spijzen voor 't gezin moest ze ook de dranken voor de patiënten op aan wijzing van den geneesheer bereiden. Dat ging in Augustus heel -gemakkelijk, zei ze. Dan waren er veel lijders aan galkoortsen, waarvan we nu zooveel niet meer hooren, wijl er tóen meer spek en nu zooveel groenten gegeten worden. Nu weet ieder, dat veel ve-t gebruiken in 't heete seizoen den lever te veel gal doet fa- briceeren. Welnu, al de patiënten, op enkelen na, kregen hunne medicijnen uit denzelfden pot. Of de diagonse goed of niet goed was, ze slik ten: was 't niet goed voor den patiënt, in elk geval wel voor de beurs van d'en dokter, 't Be spaarde hem ook veel studie. Nu, zoo ongeveer doen sommige opvoeders. Is Jan ondeugend geweest, vooruit: een draai om de ooren, in den hoek, in de kast of naar bed. En vooral met dit laatste mocht men toch wel heel voorzichtig zijn. Veel beter is 't den kinderen afleiding, werk te bezorgen. Als men aan straffen denkt, ziedaar een an dere opmerking, dan overwege men altijd eerst, of 't er ook zonder kan, of men ook -te haastig, te driftig is, en als men er van overtuigd is, dat 't moet, dan zij de straf natuurlijk mogelijk. Wat dat is Laat ik u dat eens teekenen. E'en jongen op school mocht graag nu en dan met z'n houten centimeter op de ;tafel tikken. Dat was voor den meester en de leerlingen lastig. Wat deed nu de onderwijzer Gaf hij hem een tik op zijn rug, hooger of lager Neen. Hij vroeg: „Jan, mag je graag tikken „Ja, meester was it antwoord. „Welnu, kom dan voor de klas staan, en terwijl wij werken, mag je den heelen -morgen tikken." Wat was 't gevolg Na heel korten tijd hield het tikken op. Toen was 't: „Vooruit, jongen, doe je best 1" En weer tikte hij, maar hield 'het ge'en twee minuten vol. „Verveelt het Wou je liever werken Natuurlijk was daarmee de zaak gewonnen en de tikliefhebberij wel aardig afgeleerd. Beter dan slaag of strafregels, niet waar Kan het niet een zeer natuurlijke straf zijn, dat men een kind, dat geen lust heeft in wer ken, dan maar niet laat meedoen; nu niet bij 't rekenen, maar straks ook niet -bij 't lezen of -teekenen Op de vraag: „Wel, Dirk, werken of rusten?" is dan vrij zeker 'rt antwoord wel vooruit va, te stellen. En dan: men moet niet on alle slakken zoul leggen. Geert is druk met z'n spoortreintje. Joost loopt er voorbij 'en stoot het locomotiefje om. Geert geeft Joost 'n opstopper. Gelukkig komt moeder bijtijds. Ze legt de hand op het hoofd van den jongste: „Je meende het niet zoo kwaad, wél „Neen, moeder, maar„Ja, zie je, Geert: je moet niet zoo gauw boos wor den. Is 't nu weer goed Beide jongens lachen. Ze hadden ook straf kunnen krijgen, en er was bitterheid gekweekt. Men moet wat kunnen verdragen, en daartoe is kennis van de karakters zoo noodig. Een uit z'n aard vroolijke jongen lacht, als een -vriendje achter hem een mop ver-telt. Daar voor krijgt hij drie bladzijden overschrijven tot straf. En als -hij omziet, als er achter hem iets bijzonders gebeurt, 't zelfde. Ze moesten dien paedagoog zelfs eens voor -zoon kleinigheid straffen Wat zou -hij opstuiven Laat -ik herinneren aan wat twee personen zeiden. De eerste, een onderwijzer schreef: Li chamelijke straffen helpen evenveel, als dat men een kranke met de drankflesch om de ooren slaat. Ik zei soms tegen mijn leerlingen: „Ik kan je wel als je kwaad doet, een pak slaag op den rug geven, maar dat helpt niet veel, want 't kwade zit in je hart, en daar kan ik niet bij komen-. Bid maar om een nieuw hart, dan strijd je zelf tegen de zonde." De tweede, een leeraar, zei: „Opvoeders, doet, zooals een goed kapitein. Die staat op de brug, of bij 't roer. Zegt zeer weinig. Gooit 't roer ook niet telkens heen en weer. Maar houdt steeds een oog in 't zeil. En op t rechte oogen- bli-k werpt hij 't roer om, of klinkt er een kort commando." Zoo moet 't zijn. En -om te eindigen Ik mocht jaren lang den Heere dierfen in de opvoeding van -zijn kroost; want immers, wat ons kroost heet, is des Heeren. Nu heb ik dit opgemerkt a. Eene machine, die stil loopt, weinig ge- druisch maakt, is een beste. b. Dat huisgezin of die school, waarin de ouders of onderwijzers zich steeds onder de tucht van Gods woord stellen-, werpt de meeste vruchten af voor de kind-eren. c. Die anders -geen straf weet uit te deelen dan met den voorhamer (vuist), is niet waard kinderen of leerlingen te hebben. Zoo iemand moet schoenmaker worden. Dan kan hij 't zoolleer waterdicht kloppen. d. Die tuchtigen moet, doe 't nooit in luim of willekeur. Vooral niet, als hij boos is. Hij telle eerst tot twintig, en vrage zich dan af: ,Zijn alle andere middelen uitgeput?" e. Die echter Gods water maar over Gods akker laat loopen, heeft 't heelemaal mis. f. De liefde overwint alles. Dat is de hoogste regel der opvoedkunde. („Onze Kinderen"). K. KREMER. hebben de zijdsche fan voorgenom trekking F Woensdag Kerkelijk* middags 3 te Middelhc Ds F van te 5ommeIs| MIDDEL Gel Cl Chr dl Hiern treurige# vcd, dal geduldif middag geliefde Dochter en Behi GEEI VA^ 33605 in den P. VAll Oude zeggen mei hartelijk da belangstelli 25'Jarlg hl Middelha den bij o VERKENI dezen weg Nieuwe Tc e>iN R

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 4