De Prins der nederlanden. Voor eens en a U blijft er bij VERWEN U ZELF DRAAG WELF II ADEMA Speciaalzaak II. HULIIIH. m UIELFSCHOENEH SOEZ7E VOOIS VROUW E Voor de Vrouw. Voor de Jeugd. Binnenweg 32 Rotterdam DE NIEUWE MARGARINE Ingezonden Stukken Land- en Tuinbouw. werd alles nauwkeurig oververteld, en dan werd deze liefelijkheid gericht aan het adres van de kapitalistische „persridders" de heeren had den er heel geen melding van gemaakt, maar dat was natuurlijk alleen zoo gegaan, omdat zij wel het noodige aan dergelijke Russische bestellin- c|en wilden verdienen, maar intusschen toch de leugencampagne in hun pers rustig wilden blij ven voortzetten. Werd zoo vroeg de Tribune anders niet ieder handel met de Sowjet-unie officieel bestreden omdat men zei, dat al het daarbij verdiende geld immers toch maar weer gebruikt werd voor communistische propagan da Maar nu, nu had men toch maar flinke zaken gedaan En ook werd er nog een vergis sing begaan, bij ongeluk of met opzetwat het Drukkersweekblad had opgemerkt over dat analfabetisme in Rusland, werd nu zóó ge construeerd en dus werd de wensch de vader der gedachte dat het tegenwoordige Rusland niet in staat was om aan de groote vraag naar drukwerken te voldoen in ver band met het verminderen van het aantal' analfabete n. Toch was het slot van het Tribune-artikel nog het mooist van al. „Het doodzwijgen van de millioenenorders aan de Nederlandsche industrie uit de Sowjet-Unie is 'teekenend voor de persridders. De kapitalisten zijn bang, dat men de praatjes over de ellende uit de Sowjet-Unie niet meer gelooven zal, als bekend wordt, dat die Unie in staat is zulke groote bestellingen (van wel vier millioen) ook hier te plaatsen Ach, maar laten wij het dien mannen van de Tribune niet a 1 te kwalijk nemen zij hebben mischien toch nog een ouden Russischen kalen der, en dan was het toen nog niet 1 April UITKIJK. li. Een vorige maal zagen we, dat Prins Hendrik vanaf den tijd, dat hij een geweer kon dragen, de jacht beoefende, en dat hij op Ceylon op groot wild ging jagen, op olifanten, buffels en krokodillen. Hoe de Hertog zich op deze tochten liet ken nen als een dapper man, die door geen ont beringen git zijn goede humeur was te brengen, hoe hij weken lang in een verzengende hitte door ongebaande bosschen trok, zonder dat zijn krachtig gestel er eenigen hinder van onder vond, wordt ons door zijn tochtgenoot in de Mecklenburgsche Zeitung geschetst. Hij noemt Hertog Hendrik daarin één der koenste jagers, die ooit een buks gedragen 'heeft. Hij' kende geen vermoeienis, géén eischen van comfort, als hij op jacht was; zijn zekerheid in het treffen was verbazingwekkend. Over één opwindende krokodillenjacht ver telt hij ons het volgende „De moerassige poelen' rond het kleine dorp Belligatta, hadden ons gelokt, daar het bekend was, dat er krokodillen in leefden. Eén dezer dieren te schieten was de vurige wensch van den Hertog. Ternauwernood gunde hij zich den tijd, gauw wat te eten, terwijl er van ver moeidheid geenerlei sprake was. Onmiddellijk brak hij op om de poelen te onderzoeken. Doch de onvoorzichtigheid der drijvers verjoeg de dierén, vóór wij ons geweer konden grijpen. Dat was den Hertog nu toch wat al te kras, zoodat hij de Singhaleezen terugzond en alleen in den omtrek van een vijver rondsloop. Hier lag hij nu, met de buks in de hand, in het gloeiende zand, den wolkeloozen tropenhemel boven zich, vol koortsachtige spanning, afwach tende, dat een der dikbuikige monsters opnieuw zijn drassige poel verlaten zou. Eindelijk dook een afschuwelijke muil uit het slijk omhoog en 't groenachtige lichaam van een tamelijk grooten krokodil kroop traag 'het zand op. De jachtkoorts van den Hertog bereikt haar toppunt, maar vol zelfbeheersching weet hij ook ditmaal het snelstroomend bloed te bedwingen, en wacht op het juiste oogenblik om te vuren. Eenige seconden van ademlooze spanning, dan schiet er een bliksemstraal op, het schot kraakt over den in de zon gloeienden poel en de krokodil richt zich doodelijk getroffen omhoog. Het schot had onbetwist zijn doel zoo juist mogelijk getroffen, maar het is letterlijk onge looflijk, wat voor een taai leven deze amphibiën hebben. De krokodil poogde met een laatste krachtsinspanning het water te bereiken, toen er iets gebeurde, waarover wij later dikwijls hartelijk gelachen' hebben, maar wat ons in dit oogenblik toch enkele seconden van schrik deed verstijven. Hertog Hendrik was opgesprongen; in plotselingen angst, dat die zoo zuur ver kregen buit hem nog in 't laatste oogenblik ontsnappen zou, wierp hij zich, zonder zich te bedenken, op den krokodil, pakte diens woest heen en weer zwaaiende staart en trok het dier met verbazende kracht uit den poel terug. Verstomd van schrik zagen de Singhaleezen, die blijkbaar zulk een stoutmoedigheid nog nooit aanschouwd hadden, op den' koenen Duitschen Vorstenzoon toe. Toen kreeg ieder onzer eerst het besef van het gevaar, waarin de Hertog verkeerde. Ik spoedde mij met de buks in de hand naar hem toe. De Singhaleezen omringden met hun lange lansen schreeuwden den krokodil om 'hem af te maken. Doch het ondier, dat maar al te goed geraakt was, lag reeds dood aan de voeten van den Hertog". Een buffeljacht, enkele dagen daarna, was niet minder spannend. Versche olifantensporen volgend, komen de jagers plotseling voor een open plek, waar een kudde buffels graast. Vlak voor hen staat de aanvoerder met den neus in den wind. De Her tog legt aan, schiet en treft het dier, maar niet doodelijk. De kudde vlucht 'het woud in en de gewonde buffel volgt haar in galop. Hertog Hendrik zet de kudde na, maar de Singhaleezen dralen, zij weten wat het zeggen wil, den strijd met een gewonden 'buffel te aanvaarden. Weer schiet Hertog Hendrik; weer is het schot raak, maar nog niet doodelijk. De buffel staat stil, keert zich om en rent met zijn met bloed doorloopen kop op zijn vijand toe. Een derde schot, door den breeden kop, en het dier stort neer. Toen Hertog Hendrik van zijn reis terugge keerd was, deed hij het officiers-examen en trad in actieven dienst te Potsdam, als luitenant bij het Garde-Jager-Bataillon. In den 'herfst van 1899 werd hij op zijn verzoek op nonactiviteit gesteld 'en bracht hij dagelijks in het Ministerie te Schwerin enkele uren door om zich omtrent de verschillende takken van dienst geheel op de hoogte te stellen. Den 26sten April 1898 woonden Hare Maje steiten, Koningin Wilhelmina en de Koningin- Moeder te Cannes in Frankrijk de huwelijksvol trekking bij van Alexandrina, de oudste dochter van Groothertog Frederik Frans II van Mecklen burg met Prins Christiaan van Denemarken. Ook Hertog Hendrik was bij dit huwelijk van zijn nicht tegenwoordig. Daar, kort bij 't Prins dom Oranje, waarnaar ze haar naam draagt, in dezen wondertuin vol lentebloemen, aan de Azurenkust, ontloken ook de mirten en oranje bloesem voor onze twintigjarige Koningin: den lóden October 1900 verloofde ze zich met den toen 24-jarigen Hertog Hendrik. Den 7den Februari 1901 werd het huwelijk gesloten werd den Gemaal der Koningin de titel van Prins verleend. Als Prins Hendrik heeft hij zich in de dertig jaren, dat hij Nederlander is, een populariteit van de goede soort weten te verwerven. Hij is de goedmoedige, onverstoorbare Hertog Hendrik uit zijn jeugdjaren gebleven, die op zijn tijd van een grapje houdt, even gaarne een woord wisselt met de eenvoudigen als met de grooteren der aarde, die de buks nog even goed en met even veel liefde draagt als weleer, wiens be langstelling in het leven en welzijn van ons volk blijkt uit de tallooze bezoeken aan allerlei in stellingen; die den persoonlijken moet uit zijn Ceylonsche jaién nog bezat, getuige zijn op treden bij de ramp van de „Berlin", een op treden, zooals er niet één landrot op de duizend den Prins zou durven nadoen. Vóór dertig jaren is de Prins hier als vreem deling gekom'en maar na drie décenniums, niet alleen in naam, doch inderdaad geworden PRINS DER NEDERLANDEN. De copie van ingezonden stukken, die niet ge plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Buiten verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers. EEN WOORD AAN DE ARBEIDERS. Mijnheer de Redacteur Naar aanleiding van uw laatste hoofdartikel met de vraag er in of alle arbeiders, die rood gestemd hebben, nu socialisten geworden zijn, en dat gij dit niet geloofde, een enkel woord. Wij moeten de oorzaken onderzoeken en gij zult er over schrijven. Doch zij het mij vergund er iets over te schrijven, niet om U het werk uit de handen te nemen, maar om te helpen die oorzaak op te sporen, in 't belang van onze arbeiders. Eén der oorzaken schijnt mij wel toe is deze, Hat menig christenwerkgever en -arbeider op politiek gebied felle tegenstanders zijn van de beginselen der Fransche revolutie, doch op so ciaal gebied vurige aanhangers daarvan zijn. Dat op dit gebied menigeen nog met 'hart en ziel liberaal is. In zulk een bodem nu kan het zaad van den socialen vrede onmogelijk kiemen. Men schuift dan den mensch als beelddrager Gods naar den achtergrond. Immers de mensch moet niet opgeofferd worden aan de productie, maar de mensch is er en daarna de productie tot onderhoud van den mensch. Het heilige be ginsel wordt niet meer in de praktijk omgezet, er is bijna niet mere een beleven van het prak tische christendom. Als men meer van deze gedachte uitging, zou men pas gaan begrijpen de heerlijke gedachte van 'het sociale vraagstuk. De christen wil, dat elk mensch als beeld drager Gods in de gelegenheid gesteld wordt als zoodanig te leven. En nu is er veel, door alles wat in dit opzicht een belemmering wordt, zooveel mogelijk op te ruimen, te dóen. De christen echter ontleent die gedachte aan het Woord zijns Gods. Met andere woorden: zijn meening rust op een vast beginsel, waarmede op het politieke erf en dat 'der maatschappij niet kan en mag gemarchandeerd worden. 'Hij wil vrede in de maatschappij tusschen de verschil lende groepen, hij wil liefde in plaats van haat zfen tusschen de menschen, omdat zijn Heere hem leerde als tweede gebod: zijn naaste lief te hebben als zichzelf. Hij wil gelegenheid tot uitleving van het christelijk beginsel, omdat Jezus hem leerde God lief te hebben boven alles. En zie, nu is mén niet genoeg doordrongen van den eisch der beginselen. Men is te egoïs tisch, men geeft zich niet geheel. Bij menigeen domineert het beginsel niet, maar het belang. En daardoor zijn er helaas nog zooveel christen arbeiders, die hun stem uitbrachten op rood. Dat is één van de oorzaken. En als gij, christen-arbeiders, slaaf van de productie worden wilt, zie dan in de Russische arbeiders uw 'beeld. Hou toch op met te luisteren naar den rooden vogelaar, die alles belooft, maar u niets geeft. Gij zijt op het verkeerde pad, dat u ten verderve voert, en u geestelijk stuk maakt. De strijd gaat bovenal om geestelijke waarden. Want willen wij deze twee geboden: God lief te hebb'en 'boven1 alles en onze naaste als onzelf", werkelijkheid doen worden, dan moet ook getracht worden God Koning te doen zijn op het 'terrein van den arbeid. Als wij ons onderwerpen aan Gods wetten, dan, ja dan trachten wij met elkander te scheppen en daar voor te strijden een grondgedachte tot ver betering van sociale gerechtigheid. Een gedachte, die in werkelijkheid moet worden omgezet. Er moet komen een beleven van het praktische Christendom. De groote massa moet zien' de kracht van de beginselen. Een christelijke ver houding moet er komen op Flakkee tusschen werkgever en werknemer. Niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerzijde van den weg, die voert naar het werkelijk ideaal. Wij moeten ons laten leiden door de christelijke beginselen. Dan zal de werkgever den arbeider geven wat hem toekomt, zoodat hij ontvangt wat materieel en geestelijk hem mensch doet zijn. Dan zal de arbeider meeleven met zijn werk gever, hem niet als tegenstander beschouwen, doch als zijn naaste. Kortom, zich als christenen naast elkander stellen. Dat zal aan beide zijden groote opoffering kosten, maar ook groote zelf verloochening. Doch deze zelfverloochening en opoffering, geofferd aan de geboden van onzen Heiland, zal eens zegen afwerpen voor ons maatschappelijk leven, en daardoor zal de ge dachte van revolutie en klassenstrijd geen in gang meer vinden bij de massa. Een tweede oorzaak zou ik willen noemen de treurige politiek van de Staatkundig-Gerefor meerden, wier 'taktiek niet anders is dan breken en sloopen. Immers 'bij de behandeling van de krankzin nigenverpleging zeide de heer Kersten (S.G.P.) op 5 Juni 1929 het volgende. Hij zeide, dat hij de v e r p 1 e g i n g in de Christelijke gestichten verkeerd vond. Op de vraag van den heer J. ter Laan (S.D.A.P.),U bent dus voor neutrale ge stichten, nietwaar was het antwoord: „Zoo eenvoudig is het niet, ik wil wel zeggen, dat ik er tegen ben, zooals de zaak hier is opgezet, maar wat de heer Ter Laan vraagt, zal voor mij een groote vraag wezen." Met andere woorden: waar ik voor ben, weet ■ik niet, maar hier ben ik tegen. Waarop de heer Van Baren (A.-R.) ant woordde, dat de krankzinnigen niet konden wachten tot de heer Kersten eens wist wat hij dan wilde. Zij bedoelen altoos de samenwerking van hen, die gezamenlijk strijden willen tegen de doorwerking der revolutie-beginselen af te breken. De Staatkundig-Gereformeerden zeggen tegen onze menschen, dat de Overheid geroepen is, art. 36 der Geloofsbelijdenis te handhaven en den valschen godsdienst uit te roeien. Maar laten zij dan ook zeggen hoe het moet. Zij heb ben daarvoor indertijd een studiecommissie in het leven geroepen en gehad. Maar wat is het resultaat geweest Zij is gekomen met leege handen dn de vergadering der S. G. P. Zij weten dus zelf niet hoe het moet Is het dan niet treurig en in-droevig, dat zij dan andere christelijke partijen verwijten, dat zij art. 36 niet handhaven als zij zelf niet weten hoe het moet Ook zaaien zij tweedracht wat betreft de verzekering, 'die zij zoo scherp veroordeelen. Op de partij vergadering der S. G. P. bleek, dat een paar leden verzekerd waren, raadsleden, en wat werd er gezegd Dat zij geen lid moch ten zijn Het Statenlid Kersten zei toen: „Men moet dit aan de consciëntie overlaten." Zij durfden zelf dus eigen standpunt niet te handhaven. Maar mag men dan de A.-R. verwijten, dat zij voor sociale verzekering zijn Is dat niet in-droevig Laten de S. G. eens duidelijk zeggen wat zij willen en hoe 'het gedaan moet worden. Maar dat doen zij niet. Steeds hooren wij wat ze niet willen. Zij sloo pen. Maar wie alleen kan sloopen verliest op den duur zijn invloed. Het eenige, wat zij be reiken is, dat de christelijke partijen der kracht verminderen en rood in de kaart spelen, zoodat door hun toedoen den invloed der socialisten in Staten en Raden toeneemt. Er behoort in onze dagen te zijn eenheid van allen, die buigen voor de Heilige Schrift. Alle tweedracht breekt kracht. Weten de S. G. dan niet, dat het werk van de goddeloozen in Rusland en Duitscfaland zoo vreeselijk is Weten zij dan niet, dat die vreeselijke taal ook in ons land gehoord wordt Zijn zij dan totaal blind voor de werkelijke gevaren Zal er dan nooit een eind aan komen, om op het felst te strijden degenen, die het dichtst bij hen staan Droevig en onverantwoordelijk God geve, dat menig oog hier op Flakkee er eens voor open ga. Wij roepen allen op, die buigen voor het Woord Gods, niet langer mede te werken aan de droeve politiek van Ds. Ker sten en de zijnen. Steunt bij de aanstaande Raadsverkiezingen de Antirevolutionaire partijen. Denkt er om, dat het onverantwoordelijk is, in dezen tijd twee dracht te brengen en te zaaien onder hen, die samen hebben te worstelen tegen het revolutio naire gevaar. Erkent eerlijk, dat het niet e e r 1 ij k is zijn kracht te zoeken in afbreken in Staten en Raad, terwijl men zelf niet kan zeggen hoe men wil, dat gehandeld z al, moet 'en kan worden. Als de St. Geref. zelf ge roepen werden, om mede te besturen, om mede de verantwoordelijkheid te dragen, zouden zij eerst nog eens moeten gaan studeeren om t^ weten, hoe hun beginselen in daden om zetten. Het smart ons, maar wij noemen deze politiek treurig. Laten wij allen, die rekening houden met Gods Wil, in Woord en historie geopen baard, zoeken naar wat samenbindt. En dat is gemakkelijk te vinden. Dan zullen wij als één man sterk staan, in ongedeelde kracht tegenover den tegenstander, die de Schrift verwerpt voor zijn politieke gedragingen. Laat de splijtzwam niet langer doorwerken in onze gelederen, alle eigenbelang verfoeiende, het oog gericht op Hem, die in éénheid van Zijn volgelingen eisch t op te trekken en de wereld op te eischen voor Hem, die gezegd heeft: „Ik ben dood geweest en zie Ik leef, Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde". U, mijnheer de Redacteur, mijn dank voor de plaating, teekten ik, M. A. KRIJGSMAN. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (In moes- en bloemtuin, keuken en kelder). lste helft Mei. J In 't begin dezer maand is het de tijd van bieten zaaien. Men doet het wel vroeger, in SJOUKE. 't Is tamelijk onrustig in de klas. De juf frouw zit met een aandachtig gezicht 'n heele stapel 'kladjes door te zien, nu en dan even glimlachend. De kinderen turen met meer aan dacht naar de wijzers van het kleine wand klokje dan naar hun werk. 't Valt niet te verwonderen. Want er is immers ijsij s En ze hebben immers een briéfie meegekregen van vader of moeder „dat de kinderen wel een uur vroeger uit school mochten" om 't ijs Ting, ting, ting, slaat het klokje. Drie uur. De juffrouw staat op, en de kinderen leg gen als vanzelf de griffels neer. „Zie zoo, die een briefje hebben meege nomen mogen weggaan". 'n Roezige drukte ontstaat door het op bergen der gereedschappen en de half ge smoorde uitroepen van „eenlg", „fijn" enz. 'n Enkele voorbarige wil de deur al uit loopen, maar de juffrouw roept„Wacht jij 'es effies" en tot een meisje dat verlegen heur vin gertje opsteekt„Wat had je, Grietje „Piet had een briefje voor ons samen, juf frouw „O, 't komt goed hoor, kleintje." „Jan Veen- stra, kom jij je briefje even halen, dan mag je naar 't ijs, joh Ze geeft een kruis door elk briefje en roept dan„die volgtZoo is ze gauw van 'er troepje af. In de gang hoort ze nog roepen „Jö, ik kan al schaatsen en ze moet even lachen om zoon ontboezeming van 'n kleintje uit de eerste of tweede klas De rust is gauw weergekeerd. De kinderen die geen „briefie" hadden, zitten nu met een beteuterd gezicht te teekenen, of kijken door de half bevroren ruiten, om toch maar wat van de ijspret te zien. De juffrouw zoekt naar een geschikt verhaal om straks voor te lezen, terwijl ze haar blik nu en dan over haar klas laat dwalen. De meeste kinderen zitten heel breedvoerig in de bank, wat kan, nu kameraad of vriendinnetje vertrokken zijn, om buiten te toonen „dat ze schaatsen kunnen". Haar oog valt op Sjouke, die schijnbaar rustig zit te werken, maar af en toe met z'n listige oogjes van de juffrouw achter 't tafeltje, naar de kale schedel van de bovenmeester achter 't raampje gluurt. Na 'n poosje steekt 'ie langzaam z'n vinger in de hoogte en zegt een beetje haperend„Juffrou, ik hew' me briefie an meister Maijer geven." Maar de juffrouw 'kent 'haar volkje en ze weet, dat Sjouke er nog al een eicfenaardig be grip van „eerlijk" op na houdt Moest je 'm laatst gezien 'hebben Sjouke had niet veel zin in school gehad en was dus gaanspijbelen Toen' z'n moeder dat te weten kwam, had ze Sjouke 's middags een briefje meegegeven „voor de juffrouw"; maar jawel, meneer moest weten wat daar in stond. En 'toen moeder hem daarvan geen na dere verklaring wenschte te geven, had 'ie 't briefje onderweg verscheurdDat was het secuurtste wel, vond ie. 'n Tweede epistel, dat hem met een vermaning werd meegegev'en, had 'ie eerst een tijdlang in z'n vak laten liggen, en ït was alleen aan de ernstige bedreigingen van z'n moeder te danken, dat hij het eindelijk aan de juffrouw had gegeven' De juffrouw kijkt met strenge oogen naar het typische ventje. „Wat kom je daar laat mee aan, Sjouke Sjouke bewaart een plechtig stilzwijgen, wat de juffrouw versterkt in haar vermoeden, dat hij gelogen heeft. „Ga je even mee naar meester Meier vraagt ze vriendelijk. Ze neemt z'n hand en Sjouke volgt gewilligTot in de gangO schrik, daar barst het kereltje los. Eerst laat 'ie zich meezeulen, maar als dit niet helpt, begint hij te schreeuwën en te slaan, te trappen en te 'bijten, en tusschen dat alles door: „ik wil niet mei de meister, ik wil niet". Hij vliegt de juffrouw in 't haar, krabt en bijt, trapt en worstelt zóó, dat 'ie als een tol om 'er heendraait, die hem, als verschrikt over zooveel leven, nog aldoor bij de pols vasthoudt Eindelijk laat ze hem los, nadat Sjouke nog een verwoede bijtaanval op haar vingers had onedrnomen, welke aanval gelukkig werd tegen gehouden door haar ring. Ze gaat naar den bovenmeester en vraagt met een van inspanning gloei'end gezicht of „mijnheer soms ook een briefje van Sjouke Landstra heeft ontvangen". „Neeeee, wat dan „O, hij zei dat hij 't 'hier heeft gebracht", zegt ze, en meteen glipt ze weer door de deur. „Neeee"', zegt nog eens de meester, en krabt z'n kale kruin, verbaasd, dat een' joggie van zeven jaar al zóó liegen kan Als de juffrouw in haar lokaal terug komt, zit Sjouke met 'n angstig gezicht onder de bank. M'n beste nichtjes en.' neefjes I Jullie zijn natuurlijk allemaal vreeselijk nieuwsgierig naar den uitslag van onzen wed strijd. Nu hoor 'k zal jullie niet langer nieuws gierig laten, 'k Geef dezen keer den uitslag al. De prijzen zijn gewonnen door GRETHA VAN DER KEMP te Alphen aan den Rijn. GERARDA SMOUTER te Rotterdam. JAAP LUIJENDIJK te Den Bommel. TO VINK te Utrecht, ARIE W. VAN DER VLIET te Melissant. JANNETJE GOEDEGEBUUR te Melissant. COR VAN DEN HEUVEL te Ooltgensplaat. Het gedicht van To Vink is heel aardig maarin de opgave voor dezen wedstrijd heb ik geschreven dat 't gedicht niet langer mocht zijn dan vier en twintig regels, ons nich tje is dus over de maat. Daarom komt To pas voor den vierden prijs in aanmerking anders was zij wel hooger in het rijtje) komen te staan. Maar 'k wilde ons nichtje toch een prijs geven, want 't gedicht ds 't waard, hoor. Over de opstellen b'en ik ook tevreden. Ik vind er maar weinig taalfouten in. Dus dat is mooi. Nu allemaal heel veel groeten van jullie TANTE TRUUS. Ingezonden door Grefcha van der K. te Alphen aan den Rijn HOE JANTJES BEGEERTE VERVULD WERD. „Va", zei Jantje, toen hij op een avond naar buiten stond te kijken, „gaan die lampjes nooit uit „Nee, mijn jongen, die blijven altijd branden." „O, kon ik maar eens bij die groote kom'en. Dat zou fijn zijn." Ting, ting. Driftig laat het wekkertje zeven slagen hooren. „Bedtijd, Jan," waarschuwt moeder. „Ja moe." Gehoorzaam staat hij op. „Nacht moe, nacht va." „Slaap lekker, vent." „Wat een groote jongen, hè? die zoo alleen naar boven gaat." Nou glimlacht Moeder Als Jan in bed ligt, denkt hij nog eens: Hoe moet ik bij de sterren komen. Met de vogels Nee, dat zal wel niet gaan. Ze zullen mij niet kunnen dragen. En metmaar kijk, wie staat daar bij 't raam Hoor, ze spreekt: „Wou je zoo graag bij de sterren komen „O zoo heel graag". „Nou, kom dan maar." Voorzichtig neemt de fee Jantje op en vliegt het raam uit. „Hè roepe Jan, „wat gaat dat fijn." Al hooger komt de fee. De huiz'en worden kleiner. De sterren grooter. Ten slotte zijn ze zoo hoog, dat Jantje de sterren kan pakken. O hier te kunnen wonen. Vol stille verrukking staart hij er naar tot hij opschrikt door fee's stem, die vraagt: „Welke zou je nu willen hebben?" „O die, ja die". „Nou, pak hem dan maar". Blij grijpen zijn handjes. Maar och, een hevige rukwind komt aangegierd enO help, help, ik valBom, daar ligt hij. En waar is nu zijn mooie ster? Kijk, in plaats van de fee staat Moeder bij zijn bed. „Jongen, wat is er toch „O moede ster, en de fee „Nou, ik begrijp er niets, van. Kom er maar gauw uit, want 't is half acht en dan naar school, hoorDie droom vertel je me maar eens, wanneer ik niets 'te doen heb." „Ja Moe." Ingezonden door Gerarda S. te Rotterdam DE SNOEPSTER GEFOPT. Mientje was een lief meisje van zes jaar. Ze had mooie blonde krullèn en blauwe oogen. Maar ze had één gebrek: ze was een echte snoepster. Als ze een koekje bij de thee kreeg, zeurde ze altijd nog om een tweede. Dat was een heel leelijke gewoonte. Moeder 'had haar dikwijls gewaarschuwd, dat het heelemaal niet mooi was, om altijd ite willen snoepen, maar h t had niets geholpen. Eens moest Mientje bonbons voor haar moe der halen en toen had ze stiekum een bonbon uit het zakje genomen en opgegeten. Moeder had het gezien en haar voor straf geen bonbon bij de thee gegeven. Toen had Mientje er wel spijt van en moeder onder tranen beloofd, dat ze zou probeeren om niet meer zoo te snoepen. Maar al gauw was het weer vergeten. Mientje kwam uit school. Moeder was juist augurken aan het inmaken. Daar zag Mientje in de keukenkast allemaal roode snoepjes liggen^ „Moe, krijg ik er een vroeg ze. „Nee, Mientje," zei moeder. „We gaan direct eten. „Misschien krijg je er een als we gegeten hebben", voegde ze er aan toe. „Maar nu wil je .zeker wel even in de pag roeten, hè?" Mientje keek een beetje sip, maar toch deed ze wat moeder haar had bevolen. Moeder ging even de kamer in. Terwijl keek Mientje maar naar de snoepjes. O, ze zou er toch zóó graag een willen hebben Wacht, ze zou er toch eens even naar kijken. Ze ging op een stoof staan en pakte een „snoepje" uit de kast. Zou ze er maar ééntje opeten Er waren ,er toch zoo veel. Hap en ze beet het gelijk door. „Au riep ze in e'eris. „Moe, moeder Moes kwam gauw aangeloopen. „O, mijn tong brandt zoo", riep Mientje. „Kindje", riep moeder verschrikt, ,,'t Is Spaansche peper Mientje's tong was natuurlijk heelemaal kapot, maar 't ergste was, dat zij nu weer zoo ge snoept had. Moeder strafte haar maar niet meer, ze had er al genoeg straf voor gehad. O, o, wat schaamde Mientje zich 1 Maar 't was zeker een goede les voor haar geweest, die ze niet licht vergeten zou. Ingezonden door Jaap L. te Den Bommel MIJN EERSTE SCHOOLDAG. Daar was eindelijk de groote dag aangebro ken. Moe had eerst de weken geteld, daarna de dagen. Mijn broer Piet had mij tot dertien leeren tellen. Éindelijk kwam het laatste nachtje. 's Morgens kleedde Moe mij aan, ik kreeg mijn mooiste trui en mijn beste broek aan. Pa bracht mij' op de fiets naar school, ik mocht achterop zitten. Zoo kwamen we bij school; de bovenmeester kwam de deur op'en doen, sprak daarna met Pa. De juffrouw kwam mij halen. Pa gaf mij nog een hand en zei: „Zoet zijn, hoor." Daar kwam ik het lokaal binnen; er zaten reeds kinderen; ik kwam in een bank alleen. Na een poosje kwam Bram L. naast me zitten. Ik keek wel een beetje beteuterd, maar huilde toch niet. Eerst moesten we een versje zingen. Ik deed niet mee, want ik kon het niet. Daarna bad de juffrouw en begon te vertellen van Adam en Eva in het Paradijs. Na e'en poosje hield de juffrouw op en begon leien en sponsdoozen uit te deelen, ieder kreeg een lei en een sponsdoos. Daarna begon de juffrouw op het bord te teekenen en wij' moes ten het op onze lei nadoen; Even later ging de school uit, ik mocht bij omoe komen eten. 's Middags begon het weer opnieuw en om half vier mocht ik naar huis. Moe stond mij al op te wachten toen ik thuis kwam. Ik vertelde haar alles en ging 's avonds vroeg slapen, want ik was erg moe.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 2