De Prins der nederlanden.
Voor eens en a
U blijft er bij
VERWEN U ZELF
DRAAG WELF
II ADEMA Speciaalzaak
II. HULIIIH. m UIELFSCHOENEH
SOEZ7E VOOIS VROUW E
Voor de Vrouw.
Voor de Jeugd.
Binnenweg 32 Rotterdam
DE NIEUWE MARGARINE
Ingezonden Stukken
Land- en Tuinbouw.
werd alles nauwkeurig oververteld, en dan werd
deze liefelijkheid gericht aan het adres van
de kapitalistische „persridders" de heeren had
den er heel geen melding van gemaakt, maar dat
was natuurlijk alleen zoo gegaan, omdat zij wel
het noodige aan dergelijke Russische bestellin-
c|en wilden verdienen, maar intusschen toch de
leugencampagne in hun pers rustig wilden blij
ven voortzetten. Werd zoo vroeg de Tribune
anders niet ieder handel met de Sowjet-unie
officieel bestreden omdat men zei, dat al het
daarbij verdiende geld immers toch maar weer
gebruikt werd voor communistische propagan
da Maar nu, nu had men toch maar flinke
zaken gedaan En ook werd er nog een vergis
sing begaan, bij ongeluk of met opzetwat het
Drukkersweekblad had opgemerkt over dat
analfabetisme in Rusland, werd nu zóó ge
construeerd en dus werd de wensch de
vader der gedachte dat het tegenwoordige
Rusland niet in staat was om aan de groote
vraag naar drukwerken te voldoen in ver
band met het verminderen van het
aantal' analfabete n. Toch was het slot
van het Tribune-artikel nog het mooist van al.
„Het doodzwijgen van de millioenenorders aan
de Nederlandsche industrie uit de Sowjet-Unie
is 'teekenend voor de persridders.
De kapitalisten zijn bang, dat men de praatjes
over de ellende uit de Sowjet-Unie niet meer
gelooven zal, als bekend wordt, dat die Unie
in staat is zulke groote bestellingen (van wel
vier millioen) ook hier te plaatsen
Ach, maar laten wij het dien mannen van de
Tribune niet a 1 te kwalijk nemen zij hebben
mischien toch nog een ouden Russischen kalen
der, en dan was het toen nog niet 1 April
UITKIJK.
li.
Een vorige maal zagen we, dat Prins Hendrik
vanaf den tijd, dat hij een geweer kon dragen,
de jacht beoefende, en dat hij op Ceylon op
groot wild ging jagen, op olifanten, buffels en
krokodillen.
Hoe de Hertog zich op deze tochten liet ken
nen als een dapper man, die door geen ont
beringen git zijn goede humeur was te brengen,
hoe hij weken lang in een verzengende hitte
door ongebaande bosschen trok, zonder dat zijn
krachtig gestel er eenigen hinder van onder
vond, wordt ons door zijn tochtgenoot in de
Mecklenburgsche Zeitung geschetst. Hij noemt
Hertog Hendrik daarin één der koenste jagers,
die ooit een buks gedragen 'heeft. Hij' kende
geen vermoeienis, géén eischen van comfort, als
hij op jacht was; zijn zekerheid in het treffen
was verbazingwekkend.
Over één opwindende krokodillenjacht ver
telt hij ons het volgende
„De moerassige poelen' rond het kleine dorp
Belligatta, hadden ons gelokt, daar het bekend
was, dat er krokodillen in leefden. Eén dezer
dieren te schieten was de vurige wensch van
den Hertog. Ternauwernood gunde hij zich den
tijd, gauw wat te eten, terwijl er van ver
moeidheid geenerlei sprake was. Onmiddellijk
brak hij op om de poelen te onderzoeken. Doch
de onvoorzichtigheid der drijvers verjoeg de
dierén, vóór wij ons geweer konden grijpen.
Dat was den Hertog nu toch wat al te kras,
zoodat hij de Singhaleezen terugzond en alleen
in den omtrek van een vijver rondsloop. Hier
lag hij nu, met de buks in de hand, in het
gloeiende zand, den wolkeloozen tropenhemel
boven zich, vol koortsachtige spanning, afwach
tende, dat een der dikbuikige monsters opnieuw
zijn drassige poel verlaten zou. Eindelijk dook
een afschuwelijke muil uit het slijk omhoog en
't groenachtige lichaam van een tamelijk grooten
krokodil kroop traag 'het zand op.
De jachtkoorts van den Hertog bereikt haar
toppunt, maar vol zelfbeheersching weet hij ook
ditmaal het snelstroomend bloed te bedwingen,
en wacht op het juiste oogenblik om te vuren.
Eenige seconden van ademlooze spanning, dan
schiet er een bliksemstraal op, het schot kraakt
over den in de zon gloeienden poel en de
krokodil richt zich doodelijk getroffen omhoog.
Het schot had onbetwist zijn doel zoo juist
mogelijk getroffen, maar het is letterlijk onge
looflijk, wat voor een taai leven deze amphibiën
hebben. De krokodil poogde met een laatste
krachtsinspanning het water te bereiken, toen
er iets gebeurde, waarover wij later dikwijls
hartelijk gelachen' hebben, maar wat ons in dit
oogenblik toch enkele seconden van schrik deed
verstijven. Hertog Hendrik was opgesprongen;
in plotselingen angst, dat die zoo zuur ver
kregen buit hem nog in 't laatste oogenblik
ontsnappen zou, wierp hij zich, zonder zich te
bedenken, op den krokodil, pakte diens woest
heen en weer zwaaiende staart en trok het dier
met verbazende kracht uit den poel terug.
Verstomd van schrik zagen de Singhaleezen,
die blijkbaar zulk een stoutmoedigheid nog nooit
aanschouwd hadden, op den' koenen Duitschen
Vorstenzoon toe.
Toen kreeg ieder onzer eerst het besef van
het gevaar, waarin de Hertog verkeerde. Ik
spoedde mij met de buks in de hand naar hem
toe. De Singhaleezen omringden met hun lange
lansen schreeuwden den krokodil om 'hem af
te maken. Doch het ondier, dat maar al te goed
geraakt was, lag reeds dood aan de voeten van
den Hertog".
Een buffeljacht, enkele dagen daarna, was
niet minder spannend.
Versche olifantensporen volgend, komen de
jagers plotseling voor een open plek, waar een
kudde buffels graast. Vlak voor hen staat de
aanvoerder met den neus in den wind. De Her
tog legt aan, schiet en treft het dier, maar niet
doodelijk. De kudde vlucht 'het woud in en de
gewonde buffel volgt haar in galop. Hertog
Hendrik zet de kudde na, maar de Singhaleezen
dralen, zij weten wat het zeggen wil, den strijd
met een gewonden 'buffel te aanvaarden.
Weer schiet Hertog Hendrik; weer is het
schot raak, maar nog niet doodelijk. De buffel
staat stil, keert zich om en rent met zijn met
bloed doorloopen kop op zijn vijand toe. Een
derde schot, door den breeden kop, en het dier
stort neer.
Toen Hertog Hendrik van zijn reis terugge
keerd was, deed hij het officiers-examen en trad
in actieven dienst te Potsdam, als luitenant bij
het Garde-Jager-Bataillon. In den 'herfst van
1899 werd hij op zijn verzoek op nonactiviteit
gesteld 'en bracht hij dagelijks in het Ministerie
te Schwerin enkele uren door om zich omtrent
de verschillende takken van dienst geheel op
de hoogte te stellen.
Den 26sten April 1898 woonden Hare Maje
steiten, Koningin Wilhelmina en de Koningin-
Moeder te Cannes in Frankrijk de huwelijksvol
trekking bij van Alexandrina, de oudste dochter
van Groothertog Frederik Frans II van Mecklen
burg met Prins Christiaan van Denemarken.
Ook Hertog Hendrik was bij dit huwelijk van
zijn nicht tegenwoordig. Daar, kort bij 't Prins
dom Oranje, waarnaar ze haar naam draagt,
in dezen wondertuin vol lentebloemen, aan de
Azurenkust, ontloken ook de mirten en oranje
bloesem voor onze twintigjarige Koningin: den
lóden October 1900 verloofde ze zich met den
toen 24-jarigen Hertog Hendrik.
Den 7den Februari 1901 werd het huwelijk
gesloten werd den Gemaal der Koningin de
titel van Prins verleend.
Als Prins Hendrik heeft hij zich in de dertig
jaren, dat hij Nederlander is, een populariteit
van de goede soort weten te verwerven. Hij is
de goedmoedige, onverstoorbare Hertog Hendrik
uit zijn jeugdjaren gebleven, die op zijn tijd
van een grapje houdt, even gaarne een woord
wisselt met de eenvoudigen als met de grooteren
der aarde, die de buks nog even goed en met
even veel liefde draagt als weleer, wiens be
langstelling in het leven en welzijn van ons volk
blijkt uit de tallooze bezoeken aan allerlei in
stellingen; die den persoonlijken moet uit zijn
Ceylonsche jaién nog bezat, getuige zijn op
treden bij de ramp van de „Berlin", een op
treden, zooals er niet één landrot op de duizend
den Prins zou durven nadoen.
Vóór dertig jaren is de Prins hier als vreem
deling gekom'en maar na drie décenniums, niet
alleen in naam, doch inderdaad geworden
PRINS DER NEDERLANDEN.
De copie van ingezonden stukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Buiten
verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers.
EEN WOORD AAN DE ARBEIDERS.
Mijnheer de Redacteur
Naar aanleiding van uw laatste hoofdartikel
met de vraag er in of alle arbeiders, die rood
gestemd hebben, nu socialisten geworden zijn,
en dat gij dit niet geloofde, een enkel woord.
Wij moeten de oorzaken onderzoeken en gij
zult er over schrijven. Doch zij het mij vergund
er iets over te schrijven, niet om U het werk
uit de handen te nemen, maar om te helpen
die oorzaak op te sporen, in 't belang van onze
arbeiders.
Eén der oorzaken schijnt mij wel toe is deze,
Hat menig christenwerkgever en -arbeider op
politiek gebied felle tegenstanders zijn van de
beginselen der Fransche revolutie, doch op so
ciaal gebied vurige aanhangers daarvan zijn.
Dat op dit gebied menigeen nog met 'hart en
ziel liberaal is. In zulk een bodem nu kan het
zaad van den socialen vrede onmogelijk kiemen.
Men schuift dan den mensch als beelddrager
Gods naar den achtergrond. Immers de mensch
moet niet opgeofferd worden aan de productie,
maar de mensch is er en daarna de productie
tot onderhoud van den mensch. Het heilige be
ginsel wordt niet meer in de praktijk omgezet,
er is bijna niet mere een beleven van het prak
tische christendom.
Als men meer van deze gedachte uitging, zou
men pas gaan begrijpen de heerlijke gedachte
van 'het sociale vraagstuk.
De christen wil, dat elk mensch als beeld
drager Gods in de gelegenheid gesteld wordt
als zoodanig te leven. En nu is er veel, door
alles wat in dit opzicht een belemmering wordt,
zooveel mogelijk op te ruimen, te dóen. De
christen echter ontleent die gedachte aan het
Woord zijns Gods. Met andere woorden: zijn
meening rust op een vast beginsel, waarmede
op het politieke erf en dat 'der maatschappij niet
kan en mag gemarchandeerd worden. 'Hij wil
vrede in de maatschappij tusschen de verschil
lende groepen, hij wil liefde in plaats van haat
zfen tusschen de menschen, omdat zijn Heere
hem leerde als tweede gebod: zijn naaste lief te
hebben als zichzelf. Hij wil gelegenheid tot
uitleving van het christelijk beginsel, omdat
Jezus hem leerde God lief te hebben boven
alles.
En zie, nu is mén niet genoeg doordrongen
van den eisch der beginselen. Men is te egoïs
tisch, men geeft zich niet geheel. Bij menigeen
domineert het beginsel niet, maar het belang. En
daardoor zijn er helaas nog zooveel christen
arbeiders, die hun stem uitbrachten op rood.
Dat is één van de oorzaken.
En als gij, christen-arbeiders, slaaf van de
productie worden wilt, zie dan in de Russische
arbeiders uw 'beeld. Hou toch op met te luisteren
naar den rooden vogelaar, die alles belooft,
maar u niets geeft. Gij zijt op het verkeerde pad,
dat u ten verderve voert, en u geestelijk stuk
maakt. De strijd gaat bovenal om geestelijke
waarden. Want willen wij deze twee geboden:
God lief te hebb'en 'boven1 alles en onze naaste
als onzelf", werkelijkheid doen worden, dan
moet ook getracht worden God Koning te doen
zijn op het 'terrein van den arbeid. Als wij ons
onderwerpen aan Gods wetten, dan, ja dan
trachten wij met elkander te scheppen en daar
voor te strijden een grondgedachte tot ver
betering van sociale gerechtigheid. Een gedachte,
die in werkelijkheid moet worden omgezet. Er
moet komen een beleven van het praktische
Christendom. De groote massa moet zien' de
kracht van de beginselen. Een christelijke ver
houding moet er komen op Flakkee tusschen
werkgever en werknemer. Niet afwijken noch
ter rechter- noch ter linkerzijde van den weg,
die voert naar het werkelijk ideaal. Wij moeten
ons laten leiden door de christelijke beginselen.
Dan zal de werkgever den arbeider geven
wat hem toekomt, zoodat hij ontvangt wat
materieel en geestelijk hem mensch doet zijn.
Dan zal de arbeider meeleven met zijn werk
gever, hem niet als tegenstander beschouwen,
doch als zijn naaste. Kortom, zich als christenen
naast elkander stellen. Dat zal aan beide zijden
groote opoffering kosten, maar ook groote zelf
verloochening. Doch deze zelfverloochening en
opoffering, geofferd aan de geboden van onzen
Heiland, zal eens zegen afwerpen voor ons
maatschappelijk leven, en daardoor zal de ge
dachte van revolutie en klassenstrijd geen in
gang meer vinden bij de massa.
Een tweede oorzaak zou ik willen noemen
de treurige politiek van de Staatkundig-Gerefor
meerden, wier 'taktiek niet anders is dan breken
en sloopen.
Immers 'bij de behandeling van de krankzin
nigenverpleging zeide de heer Kersten (S.G.P.)
op 5 Juni 1929 het volgende. Hij zeide, dat hij
de v e r p 1 e g i n g in de Christelijke gestichten
verkeerd vond.
Op de vraag van den heer J. ter Laan
(S.D.A.P.),U bent dus voor neutrale ge
stichten, nietwaar was het antwoord: „Zoo
eenvoudig is het niet, ik wil wel zeggen, dat ik
er tegen ben, zooals de zaak hier is opgezet,
maar wat de heer Ter Laan vraagt, zal voor
mij een groote vraag wezen."
Met andere woorden: waar ik voor ben, weet
■ik niet, maar hier ben ik tegen.
Waarop de heer Van Baren (A.-R.) ant
woordde, dat de krankzinnigen niet konden
wachten tot de heer Kersten eens wist wat hij
dan wilde.
Zij bedoelen altoos de samenwerking van
hen, die gezamenlijk strijden willen tegen de
doorwerking der revolutie-beginselen af te
breken.
De Staatkundig-Gereformeerden zeggen tegen
onze menschen, dat de Overheid geroepen is,
art. 36 der Geloofsbelijdenis te handhaven en
den valschen godsdienst uit te roeien. Maar
laten zij dan ook zeggen hoe het moet. Zij heb
ben daarvoor indertijd een studiecommissie in
het leven geroepen en gehad. Maar wat is het
resultaat geweest Zij is gekomen met leege
handen dn de vergadering der S. G. P. Zij
weten dus zelf niet hoe het moet
Is het dan niet treurig en in-droevig, dat zij
dan andere christelijke partijen verwijten, dat
zij art. 36 niet handhaven als zij zelf niet weten
hoe het moet
Ook zaaien zij tweedracht wat betreft de
verzekering, 'die zij zoo scherp veroordeelen.
Op de partij vergadering der S. G. P. bleek,
dat een paar leden verzekerd waren, raadsleden,
en wat werd er gezegd Dat zij geen lid moch
ten zijn Het Statenlid Kersten zei toen: „Men
moet dit aan de consciëntie overlaten."
Zij durfden zelf dus eigen standpunt niet te
handhaven.
Maar mag men dan de A.-R. verwijten, dat
zij voor sociale verzekering zijn Is dat niet
in-droevig
Laten de S. G. eens duidelijk zeggen wat zij
willen en hoe 'het gedaan moet worden. Maar
dat doen zij niet.
Steeds hooren wij wat ze niet willen. Zij sloo
pen. Maar wie alleen kan sloopen verliest op
den duur zijn invloed. Het eenige, wat zij be
reiken is, dat de christelijke partijen der kracht
verminderen en rood in de kaart spelen, zoodat
door hun toedoen den invloed der socialisten in
Staten en Raden toeneemt.
Er behoort in onze dagen te zijn eenheid van
allen, die buigen voor de Heilige Schrift.
Alle tweedracht breekt kracht.
Weten de S. G. dan niet, dat het werk van
de goddeloozen in Rusland en Duitscfaland zoo
vreeselijk is Weten zij dan niet, dat die
vreeselijke taal ook in ons land gehoord wordt
Zijn zij dan totaal blind voor de werkelijke
gevaren
Zal er dan nooit een eind aan komen, om op
het felst te strijden degenen, die het dichtst bij
hen staan Droevig en onverantwoordelijk
God geve, dat menig oog hier op Flakkee er
eens voor open ga. Wij roepen allen op, die
buigen voor het Woord Gods, niet langer mede
te werken aan de droeve politiek van Ds. Ker
sten en de zijnen.
Steunt bij de aanstaande Raadsverkiezingen
de Antirevolutionaire partijen. Denkt er om, dat
het onverantwoordelijk is, in dezen tijd twee
dracht te brengen en te zaaien onder hen, die
samen hebben te worstelen tegen het revolutio
naire gevaar. Erkent eerlijk, dat het niet
e e r 1 ij k is zijn kracht te zoeken in afbreken
in Staten en Raad, terwijl men zelf niet kan
zeggen hoe men wil, dat gehandeld z al, moet
'en kan worden. Als de St. Geref. zelf ge
roepen werden, om mede te besturen, om mede
de verantwoordelijkheid te dragen, zouden zij
eerst nog eens moeten gaan studeeren om t^
weten, hoe hun beginselen in daden om
zetten.
Het smart ons, maar wij noemen deze politiek
treurig. Laten wij allen, die rekening houden
met Gods Wil, in Woord en historie geopen
baard, zoeken naar wat samenbindt. En dat is
gemakkelijk te vinden. Dan zullen wij als één
man sterk staan, in ongedeelde kracht tegenover
den tegenstander, die de Schrift verwerpt voor
zijn politieke gedragingen.
Laat de splijtzwam niet langer doorwerken
in onze gelederen, alle eigenbelang verfoeiende,
het oog gericht op Hem, die in éénheid van Zijn
volgelingen eisch t op te trekken en de wereld op
te eischen voor Hem, die gezegd heeft: „Ik ben
dood geweest en zie Ik leef, Mij is gegeven
alle macht in hemel en op aarde".
U, mijnheer de Redacteur, mijn dank voor de
plaating, teekten ik,
M. A. KRIJGSMAN.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
(In moes- en bloemtuin, keuken en kelder).
lste helft Mei. J
In 't begin dezer maand is het de tijd van
bieten zaaien. Men doet het wel vroeger, in
SJOUKE.
't Is tamelijk onrustig in de klas. De juf
frouw zit met een aandachtig gezicht 'n heele
stapel 'kladjes door te zien, nu en dan even
glimlachend. De kinderen turen met meer aan
dacht naar de wijzers van het kleine wand
klokje dan naar hun werk. 't Valt niet te
verwonderen. Want er is immers ijsij s
En ze hebben immers een briéfie meegekregen
van vader of moeder „dat de kinderen wel
een uur vroeger uit school mochten" om
't ijs
Ting, ting, ting, slaat het klokje. Drie uur.
De juffrouw staat op, en de kinderen leg
gen als vanzelf de griffels neer.
„Zie zoo, die een briefje hebben meege
nomen mogen weggaan".
'n Roezige drukte ontstaat door het op
bergen der gereedschappen en de half ge
smoorde uitroepen van „eenlg", „fijn" enz.
'n Enkele voorbarige wil de deur al uit loopen,
maar de juffrouw roept„Wacht jij 'es effies"
en tot een meisje dat verlegen heur vin
gertje opsteekt„Wat had je, Grietje
„Piet had een briefje voor ons samen, juf
frouw
„O, 't komt goed hoor, kleintje." „Jan Veen-
stra, kom jij je briefje even halen, dan mag je
naar 't ijs, joh
Ze geeft een kruis door elk briefje en roept
dan„die volgtZoo is ze gauw van 'er
troepje af. In de gang hoort ze nog roepen
„Jö, ik kan al schaatsen en ze moet even
lachen om zoon ontboezeming van 'n kleintje
uit de eerste of tweede klas
De rust is gauw weergekeerd. De kinderen
die geen „briefie" hadden, zitten nu met een
beteuterd gezicht te teekenen, of kijken door de
half bevroren ruiten, om toch maar wat van de
ijspret te zien.
De juffrouw zoekt naar een geschikt verhaal
om straks voor te lezen, terwijl ze haar blik nu
en dan over haar klas laat dwalen. De meeste
kinderen zitten heel breedvoerig in de bank, wat
kan, nu kameraad of vriendinnetje vertrokken
zijn, om buiten te toonen „dat ze schaatsen
kunnen".
Haar oog valt op Sjouke, die schijnbaar rustig
zit te werken, maar af en toe met z'n listige
oogjes van de juffrouw achter 't tafeltje, naar
de kale schedel van de bovenmeester achter 't
raampje gluurt. Na 'n poosje steekt 'ie langzaam
z'n vinger in de hoogte en zegt een beetje
haperend„Juffrou, ik hew' me briefie an
meister Maijer geven."
Maar de juffrouw 'kent 'haar volkje en ze
weet, dat Sjouke er nog al een eicfenaardig be
grip van „eerlijk" op na houdt
Moest je 'm laatst gezien 'hebben
Sjouke had niet veel zin in school gehad en
was dus gaanspijbelen Toen' z'n moeder
dat te weten kwam, had ze Sjouke 's middags
een briefje meegegeven „voor de juffrouw";
maar jawel, meneer moest weten wat daar in
stond. En 'toen moeder hem daarvan geen na
dere verklaring wenschte te geven, had 'ie 't
briefje onderweg verscheurdDat was het
secuurtste wel, vond ie. 'n Tweede epistel, dat
hem met een vermaning werd meegegev'en, had
'ie eerst een tijdlang in z'n vak laten liggen,
en ït was alleen aan de ernstige bedreigingen
van z'n moeder te danken, dat hij het eindelijk
aan de juffrouw had gegeven'
De juffrouw kijkt met strenge oogen naar het
typische ventje.
„Wat kom je daar laat mee aan, Sjouke
Sjouke bewaart een plechtig stilzwijgen, wat
de juffrouw versterkt in haar vermoeden, dat
hij gelogen heeft. „Ga je even mee naar meester
Meier vraagt ze vriendelijk. Ze neemt z'n
hand en Sjouke volgt gewilligTot in de
gangO schrik, daar barst het kereltje los.
Eerst laat 'ie zich meezeulen, maar als dit niet
helpt, begint hij te schreeuwën en te slaan, te
trappen en te 'bijten, en tusschen dat alles door:
„ik wil niet mei de meister, ik wil niet". Hij
vliegt de juffrouw in 't haar, krabt en bijt,
trapt en worstelt zóó, dat 'ie als een tol om 'er
heendraait, die hem, als verschrikt over zooveel
leven, nog aldoor bij de pols vasthoudt
Eindelijk laat ze hem los, nadat Sjouke nog
een verwoede bijtaanval op haar vingers had
onedrnomen, welke aanval gelukkig werd tegen
gehouden door haar ring.
Ze gaat naar den bovenmeester en vraagt met
een van inspanning gloei'end gezicht of „mijnheer
soms ook een briefje van Sjouke Landstra heeft
ontvangen".
„Neeeee, wat dan
„O, hij zei dat hij 't 'hier heeft gebracht",
zegt ze, en meteen glipt ze weer door de deur.
„Neeee"', zegt nog eens de meester, en krabt
z'n kale kruin, verbaasd, dat een' joggie van
zeven jaar al zóó liegen kan
Als de juffrouw in haar lokaal terug komt,
zit Sjouke met 'n angstig gezicht onder de
bank.
M'n beste nichtjes en.' neefjes I
Jullie zijn natuurlijk allemaal vreeselijk
nieuwsgierig naar den uitslag van onzen wed
strijd. Nu hoor 'k zal jullie niet langer nieuws
gierig laten, 'k Geef dezen keer den uitslag al.
De prijzen zijn gewonnen door
GRETHA VAN DER KEMP
te Alphen aan den Rijn.
GERARDA SMOUTER te Rotterdam.
JAAP LUIJENDIJK te Den Bommel.
TO VINK te Utrecht,
ARIE W. VAN DER VLIET te Melissant.
JANNETJE GOEDEGEBUUR te Melissant.
COR VAN DEN HEUVEL te Ooltgensplaat.
Het gedicht van To Vink is heel aardig
maarin de opgave voor dezen wedstrijd
heb ik geschreven dat 't gedicht niet langer
mocht zijn dan vier en twintig regels, ons nich
tje is dus over de maat. Daarom komt To pas
voor den vierden prijs in aanmerking anders was
zij wel hooger in het rijtje) komen te staan.
Maar 'k wilde ons nichtje toch een prijs geven,
want 't gedicht ds 't waard, hoor.
Over de opstellen b'en ik ook tevreden. Ik
vind er maar weinig taalfouten in. Dus dat is
mooi.
Nu allemaal heel veel groeten van jullie
TANTE TRUUS.
Ingezonden door Grefcha van der K. te Alphen
aan den Rijn
HOE JANTJES BEGEERTE
VERVULD WERD.
„Va", zei Jantje, toen hij op een avond naar
buiten stond te kijken, „gaan die lampjes nooit
uit
„Nee, mijn jongen, die blijven altijd branden."
„O, kon ik maar eens bij die groote kom'en.
Dat zou fijn zijn."
Ting, ting. Driftig laat het wekkertje zeven
slagen hooren.
„Bedtijd, Jan," waarschuwt moeder.
„Ja moe." Gehoorzaam staat hij op. „Nacht
moe, nacht va."
„Slaap lekker, vent." „Wat een groote jongen,
hè? die zoo alleen naar boven gaat."
Nou glimlacht Moeder
Als Jan in bed ligt, denkt hij nog eens: Hoe
moet ik bij de sterren komen. Met de vogels
Nee, dat zal wel niet gaan. Ze zullen mij niet
kunnen dragen. En metmaar kijk, wie staat
daar bij 't raam Hoor, ze spreekt: „Wou je
zoo graag bij de sterren komen „O zoo heel
graag". „Nou, kom dan maar."
Voorzichtig neemt de fee Jantje op en vliegt
het raam uit. „Hè roepe Jan, „wat gaat dat
fijn." Al hooger komt de fee. De huiz'en worden
kleiner. De sterren grooter. Ten slotte zijn ze
zoo hoog, dat Jantje de sterren kan pakken.
O hier te kunnen wonen. Vol stille verrukking
staart hij er naar tot hij opschrikt door fee's
stem, die vraagt: „Welke zou je nu willen
hebben?" „O die, ja die". „Nou, pak hem dan
maar". Blij grijpen zijn handjes. Maar och, een
hevige rukwind komt aangegierd enO
help, help, ik valBom, daar ligt hij. En
waar is nu zijn mooie ster?
Kijk, in plaats van de fee staat Moeder bij
zijn bed. „Jongen, wat is er toch
„O moede ster, en de fee
„Nou, ik begrijp er niets, van. Kom er maar
gauw uit, want 't is half acht en dan naar
school, hoorDie droom vertel je me maar
eens, wanneer ik niets 'te doen heb."
„Ja Moe."
Ingezonden door Gerarda S. te Rotterdam
DE SNOEPSTER GEFOPT.
Mientje was een lief meisje van zes jaar. Ze
had mooie blonde krullèn en blauwe oogen.
Maar ze had één gebrek: ze was een echte
snoepster. Als ze een koekje bij de thee kreeg,
zeurde ze altijd nog om een tweede. Dat was
een heel leelijke gewoonte. Moeder 'had haar
dikwijls gewaarschuwd, dat het heelemaal niet
mooi was, om altijd ite willen snoepen, maar h t
had niets geholpen.
Eens moest Mientje bonbons voor haar moe
der halen en toen had ze stiekum een bonbon
uit het zakje genomen en opgegeten. Moeder
had het gezien en haar voor straf geen bonbon
bij de thee gegeven. Toen had Mientje er wel
spijt van en moeder onder tranen beloofd, dat
ze zou probeeren om niet meer zoo te snoepen.
Maar al gauw was het weer vergeten.
Mientje kwam uit school. Moeder was juist
augurken aan het inmaken. Daar zag Mientje
in de keukenkast allemaal roode snoepjes liggen^
„Moe, krijg ik er een vroeg ze.
„Nee, Mientje," zei moeder. „We gaan
direct eten. „Misschien krijg je er een als we
gegeten hebben", voegde ze er aan toe.
„Maar nu wil je .zeker wel even in de pag
roeten, hè?"
Mientje keek een beetje sip, maar toch deed
ze wat moeder haar had bevolen. Moeder ging
even de kamer in. Terwijl keek Mientje maar
naar de snoepjes. O, ze zou er toch zóó graag
een willen hebben Wacht, ze zou er toch eens
even naar kijken. Ze ging op een stoof staan
en pakte een „snoepje" uit de kast. Zou ze er
maar ééntje opeten Er waren ,er toch zoo
veel. Hap en ze beet het gelijk door. „Au
riep ze in e'eris. „Moe, moeder
Moes kwam gauw aangeloopen.
„O, mijn tong brandt zoo", riep Mientje.
„Kindje", riep moeder verschrikt, ,,'t Is
Spaansche peper
Mientje's tong was natuurlijk heelemaal kapot,
maar 't ergste was, dat zij nu weer zoo ge
snoept had. Moeder strafte haar maar niet meer,
ze had er al genoeg straf voor gehad. O, o,
wat schaamde Mientje zich 1 Maar 't was zeker
een goede les voor haar geweest, die ze niet
licht vergeten zou.
Ingezonden door Jaap L. te Den Bommel
MIJN EERSTE SCHOOLDAG.
Daar was eindelijk de groote dag aangebro
ken. Moe had eerst de weken geteld, daarna
de dagen. Mijn broer Piet had mij tot dertien
leeren tellen. Éindelijk kwam het laatste nachtje.
's Morgens kleedde Moe mij aan, ik kreeg
mijn mooiste trui en mijn beste broek aan.
Pa bracht mij' op de fiets naar school, ik
mocht achterop zitten. Zoo kwamen we bij
school; de bovenmeester kwam de deur op'en
doen, sprak daarna met Pa.
De juffrouw kwam mij halen. Pa gaf mij nog
een hand en zei: „Zoet zijn, hoor."
Daar kwam ik het lokaal binnen; er zaten
reeds kinderen; ik kwam in een bank alleen.
Na een poosje kwam Bram L. naast me zitten.
Ik keek wel een beetje beteuterd, maar huilde
toch niet.
Eerst moesten we een versje zingen. Ik deed
niet mee, want ik kon het niet. Daarna bad de
juffrouw en begon te vertellen van Adam en
Eva in het Paradijs.
Na e'en poosje hield de juffrouw op en begon
leien en sponsdoozen uit te deelen, ieder kreeg
een lei en een sponsdoos. Daarna begon de
juffrouw op het bord te teekenen en wij' moes
ten het op onze lei nadoen;
Even later ging de school uit, ik mocht bij
omoe komen eten.
's Middags begon het weer opnieuw en om
half vier mocht ik naar huis.
Moe stond mij al op te wachten toen ik thuis
kwam. Ik vertelde haar alles en ging 's avonds
vroeg slapen, want ik was erg moe.