voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. 3 Antire volutionair Orgaan oude Tonge IN HOC SIGNO VINCES 916, Han uizen, wnev ■CHT No. 3734 ZATERDAG 4 APRIL 19 31 46STE JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. „De smarten des doods ontbonden". PAASCHZAMG 17273 leu en vierkante toeten. ed en onbekleed >als Papierman» ok verkrijgbaar |ddelharnis« ILEN, IR r I RELENT ïRANEN )EL ens. |>2, HRKSLAND aad alle soorten pengaas, ;Ien en tbakjes. E PRIJZEN. ILLIJK 2 R UG OURANT ÏNTEN Deze Coura it vetschaaf eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- bfl vooruitbetaling, BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDER LI KE NUMMFRS 5 CENT. UITGEVERS W. BOEKHOVEM ft 5KOMEN SOMMELSDIJ X Telef, latere No. 202 Postbus No 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan. AdvertentiSn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. %lSe stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiësa en verdere Administratie franco toe te xenden aan de Uitgevers De groote troost voor de Kerk van Christus in alle eeuwen ligt wel in haar belijdenis: „Ik geloof de wederopstan ding des vleesches" Petrus getuigt hiervan in zijn Pink sterrede als hij zegt van den Zoon van God „Welken God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebben de, alzoo het niet mogelijk was, dat Hij van denzelven dood zou gehouden worden." Neemt deze troost weg uit het leven van den christen en hij is de aller- Pellendigste onder de menschen, want wat baat het, indien we alleen in dit leven zijn hopende Juist de dood is het allerverschrik kelijkste gevolg der zonde. De Dood is de schrikkelijke macht in het leven der menschheid, sterker dan iets anders. Hij is de Koning der ver schrikking en heeft zijn slachtoffers bij millioenen. Iedere dertig jaar maait hij in onzen tijd minstens een zeventienhonderd mil- lioen menschen weg van den aardbo dem. Tracht het u maar eens in te den ken. En er is niets, dat hem stuit, geen wetenschap of kunst of geweld of tech niek of liefde En dat is nog maar één der vele vormen van den dood. De Dood is veel grooter, veel sterker J*dan wij hem menigmaal zien. De dood heerscht in ons leven. Want wij zijn eigenlijk niet sterfelijk, maar stervende, reeds van de wieg af aan. Iedere ziekte is een symptoom van den Dood. Heel ons leven is eigenlijk een wanhopige strijd tegen den Dood. En dan zijn er nog andere vormen, waarin de Dood verschijnt. Want ge heel het leven in eiken openbarings vorm staat onder den somberen druk van den Dood. Ook geheel ons ziele- leven, ons geestelijke leven. Haat, vij andschap, twist, egoïsme, zedeloosheid en zooveel meer zijn symptomen van den Dood. Iedere zonde is vrucht van den Dood. En zoo ligt ons geheele le ven, persoonlijk, maatschappelijk, staat kundig in den greep van den Dood. We leven in de „smarten van den Dood", geheel ons lange, korte, bange leventje door. Dat feit is door geen enkele philoso phic weg te redeneeren. Het staat voor ons in al zijn schrikkelijke naaktheid en werkelijkheid. Stoffelijk en geestelijk liggen wij al len, zonder uitzondering, gebonden in den ijzeren greep van den Dood. En die Dood is de bezoldiging der zonde De ongeloovige wereld wil deze ge dachte niet aanvaarden. En dat ver wondert ook niet, want zij is niet vleiend voor den mensch. We zijn oor spronkelijk tot leven en genot en het licht geschapen en die karaktertrek ver loochent zich niet, ook als we in de smarten des Doods zijn. Ik las dezer dagen een ontroerende geschiedenis van een zendeling, die ('t was nog in den Czarentijd) de Russische gevangenissen bezocht en met de ongelukkigen over het Evange lie sprak. Hij vertelt, dat hij een ge vangenis bezocht en met den opzichter een'binnenplaats overstak, waar het vol ketenen van verschillende zwaarte lag. De opzichter vertelde, dat deze ketenen van vijf tot zeventien pond zwaar wa ren. Misdadigers, die het verdienen, krijgen zware ketenen te torsen en hij voegde er aan toe: „Kunt U zich in denken, dat de gevangenen van hun ketenen en van hun gevangenis zijn gaan houden Dat kon de zendeling zich niet indenken en hij geloofde het ook niet. Toen raapte de man een keten op en zei: „Ziet U deze keten hier, hoe blank hij geslepen is Zoo komt hij niet uit de smederij en zoo wordt hij ook niet door het gebruik. Uu zult hier slechts weinig ketenen vinden, die nog net zoo ruw zijn, zooals zij uit de smederij ko men. Deze blanke ketenen zijn allen met veel moeite door de gevangenen geslepen. Zij kunnen zich uren lang met het slijpen bezig houden: zij hebben er pleizier in; en ieder wil, dat zijn keten mooier glanzen zal dan die der ande ren. Dan wil ieder ook, dat zij een mooien klank hebben. Zij onderschei den het verschil in klank en houden er van, dat wanneer een groep van twee honderd man in ketenen weggeroepen wordt, er in den klank der ketenen geen wanklank gehoord wordt. Dit al les klinkt misschien wonderlijk, maar het is waar" Inderdaad klinkt het wonderlijk, maar niettemin is het 't beeld van ieder wereldling, die niet gelooft. De menschheid ligt gebonden in de ketenen van den Dood. Maar de mensch, die in geen opstanding gelooft, heeft getracht zich met de vreeselijke gedachte van ihet „noodlot" te ver zoenen en ging zijn ketenen blank schu ren en stelt er zelfs prijs op, dat zijn ketenen een welluidende klank geven. De dood wordt weggewerkt onder bloemen, het stoffelijk overschot laat men tegenwoordig al „verasschen" om het lugubere proces der ontbinding te ontgaan; en in het leven wordt over den Dood heen gelachen en waar mo gelijk zijn bestaan ontkent. Men gelooft nog zoo gaarne in het leven van den mensch, in zijn geestelijk en zedelijk goed-zijn, in zijn wil tot het goede al thans, dat men verbittert als er gezegd wordt, dat de Dood heerscht in onze leden en heerschappij heeft over den geest. Men zit wel in de gevangenis, maar schuurt zijn ketenen blank en verzoent zich met deze bestemming Zóó diep viel de mensch, dat hij niet eens meer weet, dat hij viel en niets meer van zijn oorspronkelijken staat afweet. Het is daarom niet genoeg, dat Christus de smarten des Doods voor ons ontbindt, maar Hij moet ons ook nog bijbrengen, dat we in de smarten des Doods gebonden liggen. Dat is een zwaar werk, waar geen schepsel toe in staat is. Maar als Hij in Zijn Goddelijk mede- doogen Zich dan ook over ons ontfermt en de vensteren van onze ziel opent en ons uitzicht geeft op het gevangenisle ven en de beteekenis onzer ketenen, dan houdt dat blank schuren wel op en gaan de gekluisterde handen op naar boven en smeeken we om verlossing uit deze smarten des Doods. Dan gaan we de wondere werking van het Paasch-Evangelie verstaan en krijgt de opstanding van Christus be teekenis voor ons. Eerst als we zelf hebben gezien wat de gevangenis des Doods voor ons beteekent, krijgt de los breking uit die gevangenis van den Zoon van God beteekenis voor ons. Want dan weten we, dat we in die uit breking van den Zaligmaker het zekere onderpand hebben, dat ook wij verlost worden, dat de kluisters van onze han den zullen afvallen en onze ziel in de blijde ruimte van Gods genade het eeuwige Leven mag genieten. Dat heeft beteekenis voor geheel ons leven. Want zoover de Dood reikt, zoover reikt ook de herscheppende kracht van Christus' opstanding. Dat wil zeggen, dat de stoffelijke dood voor ons geen verschrikking meer is, want hij verliest zijn prikkel en wordt een doorgang tot het Leven, maar dat wil ook zeggen, dat de Dood in geheel zijn veelvuldig wezen plaats maakt voor het Leven. Voor het beginsel der zonde komt de genade en de kracht tot zonde- strijd, eerst in ons persoonlijk leven, maar dan ook in het rijke leven naar buiten. De Opstanding van Christus heeft universeele beteekenis. Zij reikt over alle levensvormen heen, dringt in geheel het leven der menschheid door en zoo wordt ook ons leven in Staat en Maatschappij, in Kerk en School, in Gezin en Bedrijf de herscheppende kracht, die de smarten des Doods ont bindt. De Opstanding van den Heiland is de groote stimulans tot onze actie op staatkundig, sociaal en maatschappelijk terrein, want al onze actie op deze le vensterreinen wil niet anders zeggen, dan dat, waar de Dood heerscht, het Leven van gena en ontferming, van zede en recht invloed krijgt. De opstanding van onzen Heiland heeft beteekenis voor geheel het leven. Daarom moeten we telkens terug naar dat geopende graf om daar de kracht, het geloof, den moed en de be zieling te ontvangen in onzen vaak zoo moeilijken strijd tegen de smarten des Doods, die zooveel gebonden houden in hun vreeselijke omklemming. Maar hoe heerlijk is het dan ook weer, als we mogen blikken in de oogen van dien Levensvorst, Die door den Dood niet kon behouden worden Dat geeft zulk een mystieke kracht, dat sterkt het geloof, dat geeft geloofs- optimisme en dat doet den Paaschjubel oprijzen in onze harten Want door Hem, die de smarten des doods heeft ontbonden, zullen ook wij meer dan overwinnaars zijn Het gebeurt nog al eens, dat men van on geloovige zijde ■wijst op een kentering, die er onder ons zou plaats hebben, voor wat betreft het geestelijk leven en onze principes. Zoo met de ontwapeningskwestie, om maar een voorbeeld te noemen. Wanneer er maar iemand onder ons opstaat met een afwijkend inzicht, dan wordt dat direct uitgebuit en er op gewezen, dat ook in Gere formeerden kring verandering van inzicht komt. Dat is de bedenkelijke lof, die de heer v. d. Brugghen heeft ingeoogst van linksche zijde. Zijn brochure, waarin hij ons Gereformeerde volk 'en inzonderheid de Kerk des Heeren in gebreke stelt, heeft onder de vijanden van ons volk een gejuich doen opgaan en van ver schillende zijden werd al gauw gezegd en ge schreven, dat de nieuwe gedachte zich ook bij de Gereformeerde menschen baan breekt. Dat is zoo de gewoonte onder links. Het is geen nieuw verschijnsel. Altijd heeft men met argusoogen toegekeken of er hier of daar niet een klein symptoompje was van principieele verandering van algemeen geldende opvattingen onder ons. Dat is natuurlijk zeer begrijpelijk. Eenmaal afgegleden van den weg, die onder ons altijd als het beginselvaste pad gegolden had, is het eind niet te overzien en is er groote kans, dat we eerst stilhouden als we aan de zijde onzer tegenstanders staan. Een latijnsch spreekwoord, dat altijd zeer geliefkoosd was onder onze vaderen, zegt „Principüs obsta". „wedersta de beginselen van het kwaad", hoed u voor het eerste begin van den boozen weg Als ge eenmaal één voet op het verkeerde oad gezet hebt, zijn de gevolgen niet te overzien. Dat weet ook het ongeloof. En daarom ziet het nauwkeurig toe, of er niet hier of daar een klein begin van wijziging der mentaliteit valt te bespeuren, want men begrijpt wel, dat als er óók maar een klein beginsel van afwijking gevonden wordt, men zeker kan zijn, dat die afwijking haar conse quentie izal zoeken en het einde zal zijn, dat men het principe ten slotte overboord gooit en met links meegaat. Dat heeft de geschiedenis, vooral de kerk geschiedenis bewezen. En wie zijn oogen open heeft, heeft dat óók bespeurd in de kerkge- O mijn zielwanneer de nacht des vertwijflens, des bestrijdens, u bestormt en aanvecht, wacht 't Allerdonkerst uur des lijdens zal in blijdschap overgaan want de Heer is opgestaan Uitverkoren kerk van God wil voor 't helgeweld niet schroomen Veilig, zeker blijft Uw lot, schoon Uw Heer schijnt weggenomen Ook uw morgenstond spoedt aan Sions Vorst is opgestaan 't Onverganklijk Levenslicht rees met gantsch ontdekten luister uit de smaadheid van 't gericht, uit der graven sombren kluister 't Nachtuur is voorbij gegaan 't Licht des Heils is opgestaan Jade Heer is opgestaan Gods bazuinen zullen klinken de eerste dingen zijn vergaan, nieuwe heemlen zullen blinken Nieuwe tijden vangen aan God is scheppend opgestaan DA COSTA. schiedenis van ons land in het laatste tiental jaren. We begrijpen dus goed, dat links dat uitbuit. En het moest een reden te meer voor ons zijn om hier de uiterste voorzichtigheid te be trachten en zich telkens af te vragen: als links mij prijzen gaat, b'en ik dan wel op het goede spoor 7 Overigens moeten we door deze tactiek van links ons niet gauw in de war laten brengen. Het is altijd te betreuren als er onder ons menschen opstaan die stellingen gaan verkondi gen die vreemd zijn aan onze beginselen en bo vendien die stellingen, die onze tegenstanders in 't gevlei komen als het echte gereformeerde aan den man willen brengen. Maar laat ons niet te spoedig gaan denken, dat zoo iemand een „symptoom" is van een nieuwe geestesgesteldheid in onze gelederen. Op de 'groote massa zijn er altijd, die een beetje dwars varen. Als een sleepschip veel houtvlotten achter zich heeft is het altijd een beetje moeilijk al die houtvlotten precies in het vaarwater te houden. Dat is bij elke groepeering zoo, dat heeft links zelf ook. Het beste is, er niet al te veel aandacht aan te wijden en steeds het zuivere principe te ver kondigen. De waarheid propageert zich tenslotte altijd zelf. En het zuivere gereformeerde begin sel wortelt zóó diep in ons volksleven, dat onze eenvoudige m'enschen als bij intuïtie aanvoelen wat echt is en wat niet. Ik dacht aan deze dingen, toen ik in de N. R. Ct., het liberale blad uit Rotterdam een artikel las over „Kaartspel en Tooneel." Dat artikel stond in de beruchte rubriek „Kerknieuws" en droeg als ondertitel .Ver flauwing der grenzen." In dit artikel wordt gewezen op een uitlating van Prof. Obbink over het kaartspel, dat deze theoloog heelemaa! niet verkeerd acht en daar uit concludeert de Kerknieuwsredacteur al maar direct dat „de houding tegenover het kaartspel zich aan het wijzigen is." Waaraan dan nog wordt toegevoegd „wij kennen meer dan één als „Christelijk" aangemerkt burgemeester, die 's middags op de soos heel gemoedelijk zijn kaartje legt". Dergelijke niet te controleeren anonymiteiten zijn altijd heel goedkoop. Wat merkt deze schrij ver als „christelijk" aan en wat verstaat hij onder „meer dan één" Die dingen zeggen totaal niets over een zich wijzigende houding onder ons Gereformeerde volk. Want hiertegen gaat het bij dezen schrijver, daór is hij kerknieuwsredacteur voor Precies zoo schrijft hij over het tooneel. Een zekere mevrouw had in een kerkelijk weekblad geschreven dat onze houding tegenover schouw burgbezoek zoo anders is dan van onze ouders. Een veertig jaar geleden was dit iets van de wereld, waar een christen zich zeker niet mee inlietmaar tegenwoordig is er een groote groep van menschen, die zich met nadruk christen noemen en orthodox en die wel degelijk naar den schouwburg gaan, de een met, de ander geheel zonder schroom, de één een paar maal in zijn leven, een ander een paar keer in een winter. Hadden zoo vraagt deze mevrouw zichzelf en haar lezers at hadden onze vaders het dan mis of hebben wij het bij het verkeerde eind Het is wel eigenaardig dat ook hier zoo in het vage wordt geredeneerd. Wat is nu de „groote groep van menschen die zich met na druk christen èn orthodox noemt" Dat zijn van die algemeene niet te controlee ren termen, die eigenlijk niets zeggen, als m'en wijzen wil op een geheel gewijzigde houd'ng ten aanzien van die dingen. Ik geloof wel graag, dat men in vrijzinnigen kring zou willen, dat we er anders over gingen denken, maar de wensch moet niet de vader der gedachte worden, dat het nu ook inderdaad zoo is. Kaartspel en tooneel zijn en blijven in Cal- vinistischen kring contrabande. Juist dat gepraat zooals de N. Rott. Ct. dat doet, door b.v. de vraag te stellen: Waarom wel domineeren, dammen 'en schaken en waarom niet kaarten, bewijst, dat men eigenlijk van het beginsel, dat achter deze vraag steekt, nooit iets begrepen heeft. En zoo is het ook met de tooneelkwestie. Het is eigenaardig, na te gaan op welke wijze die Mevrouw, die de N. Rott. Ct. hier opvoert en die uit Christelijken kring heet te komen, het voor het tooneel opneemt. Ik citeer het volgende „De bezwaren waren deze: het tooneelspel is een geheel wereldsche kunst en wat men er te zien krijgt, is weinig verheffend, De acteurs worden door hun beroep omlaag ge haald, zij leiden ook bijna zonder uitzondering en noodzakelijkerwijze een lichtzinnig leven. Nu geeft de schrijfster wel toe, dat men in den schouwburg zelden iets goeds ziet. Maar de tooneeldirecties klagen altijd, dat de beste stukken te weinig publiek trekken, en dat zij dus de minderwaardige wel moeten geven om hun exploitatie sluitend te maken. Ook worden er daarnaast toch ook wel goede stuk ken gegeven. De schuld ligt dus aan het f m lm i

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1