L UIT HET WOORD J
onder redactie van
Dr. i. SEVERIJN, Dordrecht; G. WARNAER, DirksSand, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
PREDIKBEURTEN
ZIET, HOE GR00TE LIEFDE!
JEUGDLEVEN
r VOOR DEN ZONDAG
OP ZONDAG 15 FEBR. 1931
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 u.
Ds. v. d. Wal van Dirksland (Doop).
Middelharnis, n.m. 2 uur de heer Overweel van
Herkingen en 's av. 6 uur leesdienst.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur cand.
W. Vroegindeweij van Middelharnis, en n.m.
2 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van
Nieuwe Tonge en 's av. 6 uur Ds. Rappard
van Dinteloord.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Wal en 's av.
6 uur leesdienst.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. leesdienst en 's av. Ds. Polhuijs
van Stad aan 't Haringvliet.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. dhr. Bouman
van Stellendam.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de
Graaft.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Zwaan van
Brielle.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Zwaan
van Brielle.
CHR. GEREF. KERK.
Sommelsdijk, v.m. en 's av. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaat.
STICHTELIJKE OVERDENKING
Ziet, hoe groole liefde ons de
Vader gegeven heeft, namelijk dat
wij kinderen Gods genaamd zouden
worden. 1 Joh 3la.
Dat is een woord van den apostel
der liefde, van Johannes. Dat hooren
we uit den klank, dat merken we aan
den toon. Zóó sprak, zóó schreef hij,
die aanlag in den schoot van den Heere
Jezus. De liefde en altijd weer de liefde
was het onderwerp, waarover te spre
ken en fe schrijven hij nooit uitgeput
raakte. Vooral in dit vers heeft hij een
hoogtepunt bereikt. De kalme toon van
het voorafgaande wordt verlaten, de
verrukking is daar. Zijn ziel gloeit op
in het vuur der heiligste verwondering.
„Ziet," zoo roept hij uit met den gloed
van iemand, die voor een machtig kunst
stuk staat, dat hem verbaast en over
weldigt: „Ziet, hoe groote liefde ons
de Vader gegeven heeft, namelijk, dat
wij kinderen Gods genaamd worden
En ja, dat is ook inderdaad iets
ongelooflijks. Het overtreft onze stoutste
verwachting. Wie had dat ooit durven
denken, dat aan zulke diepschuldige
en doemwaardige menschen zóó groote
ontferming zou worden bewezen, ja,
zóó groote eer zou te beurt vallen,
dat zij „kinderen Gods genoemd wor
den".
En toch is het zoo. Zonder kijf en
buiten twijfel. Het mag de hoogste ver
bazing opwekken en den schijn van het
ongelooflijke, zelfs van het onmogelijke
hebben, maar het is volle werkelijkheid,
lieflijke realiteit.
Maar juist om het verwonderlijke
daarvan, zelfs in de oogen van den
grooten apostel der liefde, roept hij
'tdan ook uit: „Ziet 1" Hij wil zeggen
Beschouwt dat eens goed, denkt 't u
eens in, als ge 't u indenken kunt,
staat er eens met al uw denken en
peinzen bij stil en laat het inwerken
op uwe ziel.
Wat groote, zelfverloochenende liefde
van den v ader ligt daaraan ten grond
slag om dat mogelijk te maken en die
mogelijkheid werkelijkheid te doen zijn
Daarvoor gaf Hij Zijn Zoon, dien Hij
met Goddelijke liefde beminde. Gaf Hij
Hem over in den schrikkelijken dood
des kruisesdeed Hij al onze zonden
op Hem aanloopenja, maakt Hem
tot zonde, opdat Hij de straf droeg en
de schuld betaalde. Wie zal er gering
denken over de liefde van den Vader
tot dezen Zijnen Zoon, Die dagelijks
Zijne vermakingen was, ten allen tijde
spelende voor Zijn aangezicht Groot,
o, zoo groot was die liefde 1 En des
alniettemin, gaf de Vader Zijn Zoon,
omdat ook, o, zoo groot was de liefde
des Vaders tot den gevallen mensch,
zóó groot, dat wij kinderen Gods ge
naamd zouden worden.
Groot was die liefde, als Hij ons
alleen redde van dood en verderf.
Groot was die liefde, als Hij ons be
vrijdde uit de machtige heerschappij
van Satan, den misleider en menschen-
moorder van den beginne.
Groot ware die liefde, als Hij ons
begiftigde met de zaligheid des hemels.
Maar veel grooter is die liefde, daarin
op het allerschoonst en eervolste ten
toongespreid, dat wij kinderen Gods
genaamd zouden worden.
Overweldigende gedachte 1 Kinderen
Gods! Zonen en dochteren des Aller-
hoogsten, Die Volmaakt en Algenoeg-
zaam is in Zichzelven, Wiens is het
goud en het zilver en het vee op
duizend bergen.
Omvat het met uw denken, zoo gij
kunt! „Abba, Vader!" te mogen zeggen
tot Hem, Die hemel en aarde geschapen
heeft en bij Wien vergeleken alle vol
keren te zamen nog minder zijn dan
een stofke aan de weegschaal of een
druppelke aan den emmer. En door
zulk een Vader geliefd, geleid, ver
zorgd en vertroost te worden
Ziet, hoe groote liefde
En wie zijn ze, die in deze eereen
dit voorrecht deelen Zeker, het zijn
de begenadigden. Maar in dit begena
digd zijn, ligt ook de vreeselijke wer
kelijkheid besloten, dat ze diepschul-
digen zijn, arme zondaren, die dat alles
aan genade, aan genade alleen, aan
vrije souvereine genade hebben dank
te weten.
Maar juist daarom wordt die liefde
des Vaders des te grooter en te ver
bazender 1
Neen, het kind der wereld zal over
deze liefde des Vaders, die Hij gegeven
heeft, niet in verrukking komen. Ook
niet de naam-christen, die slechts een
gedaante van godzaligheid bezit. Maar
de ware christen, die de zalving des
Heiligen Geestes heeft en die weet,
wat het zeggen wil, een zondaar te zijn,
die niet anders dan den eeuwigen toorn
Gods verdiend heeft. O, voor hen is
het zoo iets groots, voor hen is 't een
wonder, een dagelijksch wonder, dat
die genade Gods in Christus zich zóó
ver uitbreidt, dat zondige menschen
kinderen Gods genaamd zouden wor
den. Want het houdt een eeuwigheid
van storelooze zaligheid in. Immers
als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook
erfgenamen, erfgenamen van God en
mede erfgenamen van Christus.
Hoe groot is dan deze liefde 1 Deze
liefde van den Vader, door Jezus
Chri tus, Zijnen Zoon.
Moesten we niet veel meer over deze
liefde spreken Met schaamte moeten
we er aan denken, dat we daarin zoo
schrikkelijk te kort schieten. Over alles
en nog wat hebben we vaak den mond
vol. Over zielige en dikwerf onbedui
dende dingen, Zeker onbeduidend en
van slechte beteekenis, vergeleken bij
deze groote liefde, waaraan we toch
alles hebben dank te weten, tijdelijke,
geestelijke en eeuwige zegeningen en
bovenal, als wij 't van onszelven mogen
gelooven, tot Gods kinderen te zijn
aangenomen.
BIB
VOOR TWIJFELAARS.
II.
Een paar opmerkingen.
Door verschillende omstandigheden is het ons
onmogelijk gemaakt, de serie stukjes, zooals we
ons dat hadden voorgesteld, achter elkander te
plaatsen.
Toch heeft dit weer het voordeel, dat de tijd,
die er sinds verstreken is, mij stof tot nadenken
heeft geschonken, waardoor ik thans zoowel een
kleine correctie kan aanbrengen in het opschrift,
als ook een enkele opmerking kan maken aan
gaande den aa rd en de strekking dezer stukjes.
Bij nadere I leschouwing is mij allereerst ge
bleken, dat df titel van het vorige artikel niet
op de juiste n ïanier den inhoud weergaf.
Vandaar dizze kleine verbetering.
Het doel, ei at we met het schrijven van deze
artikelen ons hebben gesteld, is vermoedelijk wel
voor menigee n, maar toch nog niet voor allen
duidelijk..
Volge da.-i rom een korte uiteenzetting.
We weten allen nog wel uit den grooten we
reldoorlog, 1 ïoe het Duitschland gelukte, om,
een enkele uitzondering daargelaten, den strijd
op vijandeftj k grondgebied te voeren.
Dit heeft zeker groote voordeelen.
Allereerst wel dit, dat men op deze manier
strijdende bijna altijd de aanvaller is en zoo
men tot den terugtocht gedwongen wordt - zich
altijd nog op eigen terrein kan terugtrekken.
Daarom willen we ook den twijfelaar op eigen
gebied opzoeken en overtuigen.
Het gebied van de logica, van het redelijk
denken behoort toch zoowel aan den geloovige
als aan den ongelioovige en den twijfelaar.
Daarom hopen j^e, dat deze stukjes zoowel
door vrienden als principieele tegenstanders zul
len gelezen worden.
Vooral degenen, van wien we denken mogen,
dat ze de door hun beleden beginselen goed
onder de knie hebben, mogen hier eens ernstig
aandacht aan schenken.
Ons doel echter achten'we pas bereikt als
onze jongeren, waartoe we ons ook nog gaarne
rekenen, mede door middel van dit geschrevene
tot rust mogen komen voor hun denken.
Onze tijd toch staat in het teeken van de ver
werping van het absolute, d.w.z. men leeft schier
algemeen bij de Pilatusvraag: „Wat is waar
heid
We zullen dus maar hopen, dat het mes van
twee zijden zal snijden.
Om misverstand te voorkomen, wil ik echter
nog opmerken, dat we niet de pretentie voeren,
alsof we iemand tot het zaligmakend geloof
zouden kunnen of willen bewegen.
We achten ons daartoe zoowel ongeroepen
als onbekwaam.
Als we spreken van het geloof, dan bedoelen
we niet anders dan het voorwerpelijk geloof aan
gaande de Chr. leerstukken.
En waar vooral de jeugd wordt aangevallen
door den twijfel aangaande datgene, wat eeuwen
lang als waarheid heeft gegolden, zoo dunkt mij
deze rubriek daarvoor een geschikte plaats.
Maar veel te weinig wordt aan deze vraag
stukken de noodige aandacht geschonken.
De geestelijke leidslieden des volks beschou
wen dit als hun terrein, waar leeken maar niet
te veel zich op moeten bewegen.
Maar men vergeet, dat ook zij dikwijls strijd
kennen, waarvan anderen soms geen flauw ver
moeden hebben.
We stellen ons dan ook voor, dat we met
het schrijven dezer- stukjes twee dingen, onder
Gods zegen zullen bereiken.
Ten eerste, dat de twijfel in eigen -hart, op
redelijke gronden niet langer kan worden gevoed
aangaande verschillende grondstukken van het
Christelijk geloof.
In de tweede plaats, dat tevens bereikt worde,
dat de jongeren ook hunne tegenstanders wat
hebben te antwoorden.
Hebben we in ons vorig stuk iets aangetoond
van de redelijkheid van het geloof aan een eenig
en persoonlijk God, een volgende maal hopen
we iets te schrijven over de geloofwaardigheid
der Heilige Schrift.
M. J. v. D.
TROUWE VRIENDSCHAP.
Trouwe vriendschap is voor heel het men-
schenleven van onschatbare waarde.
In vreugdedagen is ze ons een vroolijke be
geleidster en als e'eri lichtende zonnestraal kan
ze ons levenspad beschijnen, wanneer sombere
wolken boven ons zweven. Elk mensch heeft
op zijn tijd aan zulk een vriendschap behoefte
en het zijn slechts enkele uitzonderingen, die
hun eigen leven leven, zonder ook maar ooit
te trachten vriendschapsbanden aan te knoopen.
Ze zijn arm, dezulken; want ze blijven in hun
strijd en worsteling alleen en alleen óók in hun
blijdschap. Het is doorgaans in de jeugd, dat
vriendschap wordt gesloten. Maar, o neen, nu
bedoel ik niet d i e vriendschap, die, vooral
onder jonge meisjes, nogal eens vaak gevonden
wordt en eigenlijk niet e'en's den naam van
vriendschap dragen mag. Er zijn van die meis
jes, die al spreken over hun vriend of
vriendin, als ze die nog slechts één keer
hebben gezien of gesproken. Bij nadere kennis
making gebeurt het dan zoo vaak, dat ze in
elkaar teleurgesteld worden en dan wordt die
zoogenaamde vriendschap weer even spoedig
verbroken als ze gesloten werd en ze probeeren
het met een volgend exemplaar. Dat zijn de
vlindernaturen, die van de een' naar de ander
heenzweven en zich den tijd niet gunnen iemand
rustig te leeren kennen. Bij het eerste noorden
windje laten ze hun sympathie al wegblazen.
En dan wordt de één uitgemaakt voor een
„echte kat", de ander wordt gebrandmerkt als
een „saaie piet", terwijl een derde zulke „lee-
lijke karaktertrekken" vertoonde, enz. enz. Vul
zelf maar aan; hebt ge ze nooit in uw leven
ontmoet Het zijn dezelfde menschen, die van
daag dwepen met Ds. A. en morgen van Ds. A.
niets meer moeten hebben. Neen, dan is
Ds. B. nog eens een mannetje Tenslotte bren
gen zulke menschen het zoover, dat ze met
niemand meer overweg kunnen en niemand meer
iets van hen weten wil.
Neen, trouwe vriendschap wordt niet
zoo maar in e'en oogenblikje g e s lo t e n, maar
ze wordt ook niet zoo maar in een oogenblikje
verbroken.
Een klein meisje moest eens een versje schrij
ven in het album van haar vriendinnetje. Het
plaatje, dat ze er bij wilde plakken, was een
kruiwagen met bloemen, het versje wilde ze zelf
er bij maken. Toen ze het klaar had op een klad
je, liet ze het haar Vader lezen
„Wanneer deze wagen vooruit kan gaan,
Zal onze vriendschap niet meer bestaan."
„Is het zoo goed, Vader vroeg het meisje.
Vader zag zijn kleintje even recht in de oogen,
of ze begrijpen kon, wat Vader zou antwoorden.
„Kleintje"', zoo sprak hij, „een eens gesloten
vriendschap behoort nimmer te vergaan, ook
al zou die wagen vooruit kunnen gaan."
Even teleurgesteld keek ze, maar ze begreep
en Vader hielp aan een ander versje.
Maar, zóó is het toch. Een eens gesloten
vriendschap behoort nimmer te vergaan.
En nu is het voor het sluiten van vriendschap
zeker een eerste voorwaarde, dat je in zekeren
zin bij elkander past. Maar dat beteek'ent toch
niet, dat je precies dezelfde karaktertrekken
hebt, dat je over alle dingen even gelijk denkt
en dat je het altijd heelemaal met elkander eens
bent.
Neen, het is zoó heel vaak juist omgekeerd.
Niet zelden is een driftkopje vriendin met
een lief, zachtzinnig meisje; dikwijls is de één
e'en drukke praatster en de ander een stille na
tuur, vaak hebben vriendinnen- over verschil
lende zaken de meest uiteenloopende denkbeel
den. Zóó, dat buitenstaanders soms het hoofd
schudden en zeggen: ,Neen, dat die twee met
elkaar kunnen opschieten, daar begrijp ik niets
van". En toch sloten ze vriendschap en toch
blijkt ook in dén tijd die vriendschap hecht en
sterk te zijn.
Hoe komt dat
Deze vriendschap is een trouwe vriend
schap, omdat ze een sterken, diepen ondergrond
heeft, n.l. de liefde.
Dan alleen kan ze van blijvenden aard zijn,
als ze haar grónd vindt in de liefde, ja, de liefde
die uit God geboren is. En ja, in het begin van
die vriendschap waren er dan óók wel moeilijk
heden, men viel elkander wel eens tegen. En
misschien vreesde je zelf wel eens voor een
-breuk, maar de ondergrond hield den band en
dan werden de karaktergebreken van beide kan
ten in liefde verdragen en men hielp elkander
zooveel mogelijk die te bestrijden en te ver
beteren.
Wanneer je in de jaren van je jeugd zulk een
vriendschap hebt genoten, dan vergeet je dat je
heele leven niet weer. Ook al raak je door dén
tijd die vriendin geheel uit het oog.
Soms, wanneer je op 't alleronverwachts je
intieme vriendin uit je jonge jaren zoo ineens
voor je ziet staan, weet je zelf niet welk een
gevoel je dan doortrilt, je kunt er geen naam
aan geven. Maar dan gaan in gedachten je
bakvischjaren met al hun vreugd en leed
weer voor je leven en je moet al maar denken:
„Ja, ze is nog precies dezelfde, haar bewegingen,
haar stem en nog hetzelfde trouwe hart en je
voelt je weer na veel jaren van scheiding zoo
heerlijk één, zoo bij elkaar behoorend.
Rijk ben je, als zulk een vriendschap je deel
is. Ook het jonge leven, ja juist de jonge
mensch voelt zich in zijn worsteling zoo vaak
alleen, door niemand begrepen. Maar die echte
vriendschap wacht op het oogenblik, dat haar
steun en haar hulp wordt begeerd en dan gaat
er ook kracht van uit.
Soms is het maar een enkele blik uit trouwe
oogen, soms een warme handdruk, een harte
lijke groet die je zoo goed kunnen doen wanneer
je je alleen voelt. Bij zulk een vriendschap klop
je ook nooit tevergeefs aan; altijd staat ze voor
je klaar en nooit is het haar teveel je te helpen.
-Misschien zullen zij, die aan vrienden geen be
hoefte denken te hebben, zeggen: „Zulke men
schen zijn maar zoo heel zeldzaam, zulke vrien
den' zijn uitzonderingen, i k kan zulk één ten
minste niet vinden."
Maar, vraag ik, hebt ge dan wel eens goed
gezocht
Hebt ge dan zelf wel eens getracht sympathie
te wekken Ja, als ge uzelf niet aan anderen
geeft, hebt ge ook niet het recht te verwachten,
dat een ander zich aan u geeft. Dan is het waar
lijk geen wonder, dat ge z o n d e r vrienden
door het leven gaat. Door geregelde omgang
met anderen komt vaak schoone vriendschap
tot stand, vaak ontmoet je ze dan, de menschen
met hun hart van goud.
Het kost heusch niet zoo héél veel hen te
leeren kennen.
Is die trouw van onschatbare waarde voor ons
persoonlijk lev'en, het vereenigingsleven heeft
niet minder behoefte daaraan. De menschen, die
met anderen in trouwe vriendschap leven, zijn
niet zelden de steunpilaren in het vereenigings
leven; en dat heeft het vereenigingsleven óók
noodig. Daar komen gelukkig ook de vreugde
dagen, maar daar komen ook de moeilijkheden
wel eens op je aanstormen, daar waait óók wel
eens de noordenwind. Daar kun je je óók wel
e'ens alleen voelen. Maar juist in zulke tijden
komen ze voor den dag, de leden met het trouwe
hart. Dan zijn ze goud waard, die zeggen: Juist
n u aanpakken, nu de vriendinnen niet alleen
laten staan. En dan voel je in al hun bewegingen,
in al hun werkzaamheden, dat ze in hun trouw
gedreven worden door de liefde tot elkander,
de liefde tot God.
MOEILIJKE TIJDEN.
De dagen, waarin wij leven, stemmen tot
ernst en tot zorg.
De malaise, die nu reeds langen tijd aanhoudt,
laat, ook onder ons, al sterker haar drukkenden
invloed voelen. Het aantal werkloozen heeft in
verschillende landen om ons heen een bijna
ontstellende hoogte bereikt en is ook in ons
land tot een zorgwekkend cijfer gestegen. Een
liberaal blad sprak onlangs over dit verschijnsel
zelfs als een „geesel Gods".
De beurs, die in den regel den oogenblikke-
lijken economischen toestand vrij getrouw weer
spiegelt, maakt nu al tijdenlang dén indruk
van een ziekte, die, na een vleug van opleving,
telkens weer instort. In de zakenwereld wordt
steen en been geklaagd over een stilte en slapte,
die langzamerhand den omvang van een totale
inzinking dreigt aan te nemen. Het landbouw
bedrijf heeft te worstelen met bijna onover
komelijke moeilijkheden, met prijzen die den
arbeid ternauwernood meer loonen en die op
den duur leiden moeten tot verarming.
Overal zinnen de regeeringen op middelen
om het bedrijfsleven zooveel mogelijk te steunen
en zoodoende den nood te temperen, iets wat
zonder twijfel te prijzen is, maar dergelijke
maatregelen kunnen hoogstens voor betrekkelijk
korten tijd verlichting geven, maar op den
langén duur niet helpen, als het zakenleven
zichzelf niet herstelt.
En alsof dit alles nog niet genoeg is, gaat^er
bijna geen week voorbij, waarin de wereld niet
opgeschrikt wordt door een of andere ramp,
die nu hier, dan daar schrik en ellende brengt.
Die rampen begeleiden -bijna met de regematig-
heid van een uurwerk de toch al zoo weinig
hoopvolle ontwikkeling der gebeurtenissen. Wie
God vreest hoort daarin de waarschuwende
stem van Hem, die door Zijn oordeelen de
wereld in haar onbekeerlijkheid tot bezinning
roept, maar die wereld blijft onder alles on
bewogen en denkt er niet aan, zich voor de
majesteit van den Allerhoogste te veroot
moedigen.
Intusschen doen de leidende figuren in het
volkerenleven wat -zij kunnen om de verwarrende
problemen, waarvoor deze tijd zich geplaatst
ziet, op te lossen, om een betere toekomst voor
te bereiden. Zij spannen hun kracht in om de
steeds grooter wordende moeilijkheden te over
winnen, iets wat inderdaad groote waardeering
zou verdienen, indien maar de hulp en de kracht
gezocht werd bij Hem, die door Zijn hand alle
dingen regeert.
Doch ook hiermee is het sombere beeld, dat
onze tijd te zien geeft, nog niet af. Wat mis
schien wel als het allerergste gevaar ons be
dreigt, dat is de steeds dieper invreténde geest
van ongeloof en verzet tegen den levenden God.
Laat toch niemand den funesten invloed, die er
van dit revolutionaire drijven uitgaat, onder
schatten. Al naar gelang het uitkomt, is deze
opstandige woeling er stelselmatig op gericht
om óf in het verborgen óf in het open-baar de
geesten om te zetten en de massa's op te hitsen
tot omverwerping van het bestaande en de ver
nietiging van alle hooger recht en orde. De sa
tanische leer, dat godsdienst opium is voor het
volk, wordt met de grootste brutaliteit gepropa
geerd en vindt is het niet om te huiverén
instemming bij duizenden. Zoo wordt met
kwistige hand storm gezaaid en moet, als God
het niet verhoedt, straks de tijd wel komen, dat
de storm zal worden geoogst.
Bij dit alles dringt zich de vraag wel eens op,
of wij wel voldoende den ernst van deze dingen
beseffen Wij stellen onszelf zoo graag gerust
met allerlei uitvluchten, als: „dat het nog wel
mee kan vallen", „dat het zoo'n vaart niet
loopen zal", „dat wij toch niet al te zwaartillend
moeten zijn", enz.
Maar de tijden zijn er te ernstig voor om er
ons met pijnstillénde middelen als dergelijke uit
vluchten altijd zijn, van af te maken.
Zij dringen ons met nadruk er toe, dat wij
onszelf er rekenschap van zullen geven wat
God ons, die Zijnen Naam belijden, daardoor
te zeggen heeft.
Want moeilijke tijden kunnen voor den
Christen rijk aan zegen zijn. Wanneer wij ons
zelf afvragen, of wij in de achter ons liggende
jaren, wel dicht genoeg bij den Heere geleefd
hebben, of wij Hem wel altijd als onze Rots en
ons Heil hebben gezocht, dan zullen er wel niet
velen onder ons zijn, wie het antwoord dat zij
te geven hebben, niet stemt tot zelfbeschuldiging.
Och, zoolang alles betrekkelijk goed gaat,
vergeten wij vaak maar al te gemakkelijk, dat
het gave is, geschenk van Hem, Wiens trouwe
Vaderhand in onze behoeften voorziet. Wij
belijden wel met den mond onze diepe afhan
kelijkheid van Hem en wij zeggen wel onop
houdelijk, dat het .alleen Zijn zegen is, die ons
rijk maakt, maar of wij daarvan wel altijd evén
diep doordrongen zijn, -is de vraag.
Doch nu wanneer de donkerheid van deze
dagen dit bij ons uitwerkt, dat wij voor ons
zelf persoonlijk er weer nader tot -God door
worden gebracht, dan zal de zorg en ongerust
heid, die deze donkerheid meebrengt, geestelijke
winst voor ons afwerpen.
Naarmate wij door dagelijksche ondervinding
al meer tot het inzicht komen van de broosheid
en nietigheid van die dingen, waarop wij, ev'en-
als de wereld, zoo dikwijls ons vertrouwen stel
len, des te klaarder leeren wij zien, welk een
schat wij bezitten in ons geloof, dat zich vast
klemt aan den Heere als ziende den Onzienlijke.
En wanneer wij aldus met bewustheid genieten
mogen in de zekerheid, dat wij een God voor
het hart hebben, dan durven wij, hoe somber de
omstandigheden wellicht worden, met Hem
moedig en frisch het leven aan.
(„Amst. Kb.")
DE FINANCIEN DER ZENDING.
Het Zendingsbureau meldt ons
Gemeten naar dén maatstaf van de inkomsten
in de overeenkomstige maand van 1930 is de
maand Januari niet ongunstig geweest. Er is
totaal ontvangen een bedrag van bijna 33.000.
Aangezien er dit jaar elke maand 83.200.—
noodig zal zijn, heeft Januari wel reeds een
aanzienlijken achterstand veroorzaakt, maar deze
is kleiner dan die van Januari 1930.
Ook de eerste week van Februari is beter
geweest en heeft 12.000,opgebracht. Er
zijn alzoo teekenen, dat de boodschap, welke op
de verschillende vregaderingen is gebracht door
degenen, die haar daar gehoord hebben, wordt
doorgegeven en dat men met het toen medege
deelde rekening gaat houden. Het zou zeer ver
blijdénd zijn als dat inderdaad het geval was en
als er zooveel mogelijk gewaakt werd tegen
verderen achterstand.
DE ZIEL IN DE EERSTE OVERTUIGING.
Des werelds schijngenot en eer,
Geeft mij geen vergenoeging meer
'.t Geen vroeger was mijns harten lust
Geeft mij geen vrede meer en rust
Ik ga steeds treurig en gebukt
Alsof een zware last mij drukt
De vrienden, die ik gaarne mocht,
Zijn thans niet meer door mij gezocht,
Hun bijzijn, omgang en verkeer
Geeft thans mij geen genoegen meer.
Ik stel gedurig mij ten doel
Mij te verbeterenmaar 'k gevoel
Daar -is geen kracht in mij, en ach
Ik vind mij erger eiken dag.
Doe 'k soms nog met de wereld mee
Ik heb daarbij geen rust en vree
Ik voel 't geweten angstig slaan
En moet beklemd weer henengaan.
Ik word gedurig aangespoord,
Tot 't onderzoeken van Gods woord,
En wat mij vroeger, als ik 't las
Gelijk een doode letter was.
Ontroert mijn hart nu telkens weer,
Als was 't hetzelfde Woord niet meer.
Ik ben niet recht mij zelf bewust,
Wat mij gedurig zoo ontrust,
Maar, wat daarvan d' oorzaak zij,
Mijn vroegre vrede is voorbij.
Zijt gij uw valschen vrede kwijt,
Dat is '-t begin van goeden strijd
Bid God, die LI bij aanvang trekt.
Dat Hij U meer en meer ontdekt
Zoek rust bij Jezus, en verbeid
Hij komt gewis maar op Zijn tijd.
Wijlen Ds. G. RINGNALDA.
Verstand en hart hebben, is niet genoeg,
men moet ze ook voor anderen hebben.
Niet die veel heeft, is rijk, doch hij die
weinig noodig heeft.
Wie is wijs Hij, die van iedereen leert.
Dat ge niet kunt, zal u vergeven worden;
doch nooit, dat ge niet wilt.
Vriendschap is de grootste schat des levens,
doch alleen voor hen, die haar op prijs weten
te stellen.
Groote gedachten en een rein hart is het-
géen we van God moeten vragen.