I 1 voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3719 WOENSDAG 11 FEBRUARI 1931 45STE JAARGANG Alle stttkkea voor «3e Redactie bestemd, Advertentiên en verdere Administratie, franco toe te xenden aan de Uitgevers Brieven uit Amerika. Wonden KLATERGOUD Deze Courant verschflnt eiken WOENSDAG cn ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f lr- vooruitbetaling. Bj'ITENLAND b% vooruitbetaling f 8.50 per (sar, 4FZONDFRL1ÏKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER Fa. W. BOEKHOVEN ft ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÊN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 eest per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.~ per plaatsing, Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die <4 beslaan, Advertentiên worden ingewacht tot DINSDAG- es VRIJDAGMORGEN 10 uur, DE WERKLOOSHEID. Een dagblad schreef dezer dagen Over heel Europa, en ook daarbuiten, neemt het aantal werlooze, dat wil zeggen, broo- del o o z e arbeiders elke week met tiendui zenden, in sommige landen met honderddui zenden itoe. In Duitschland zijn er van 8 tot 15 Januari rond 400.000 werkloozen bij ge komen. Het totale aantal was toen reeds tot bij de 5 millioen gestegen. En elders In Engeland waren op 12 Januari 1930 werkloos 1.159.907 arbeiders. Een jaar later, op 12 Januari van dit jaar, was het aantal meer dan verdubbeld en gestegen tot 2.636.168. België heeft langen tijd minder last gehad dan andere landen. Maar de percentages van tegen werk loosheid verzekerden, die zonder werk kwa men, en die in December van 1929 rehp. 1.1 en 2.1 van het aantal verzekerden uit maakten, stegen in December 1930 tot 6.1 en 1.2. In Nederland is het naar verhouding niet gjinder. In November waren er ongeveer 78.000 werk loozen in ons land en thans wordt het aantal geschat op 120.000 en het blijft stijgen. Ook het platteland krijgt hierin zijn deel. In streken als de Zuid-Hollandsche en Zeeuw sche eilanden heeft men ieder jaar de z.g. sei zoen-werkloosheid, maar de economische druk, die vooral ook den landbouw treft, heeft deze werkloosheid een veel grooteren omvang ge geven, dan in normale omstandigheden het ge val is. Het zou in strijd met de Christelijke ethiek zijn, te zegg'en: gaat heen en wordt warm. We kunnen ons trouwens ook niet voorstellen, dat er iemand zou zijn, die er zoo over denkt. De socialisten probeeren het altijd wel zoo voor te stellen alsof alle hulp alleen van hun kant kan komen, maar gelukkig zijn er de feiten, die dit logenstraffen. Er moet geholpen worden. Niemand mag hon ger of gebrek lijden. We zijn ons broeders hoeder. Wie twee rokken heeft deele mede aan hem, die er geen heeft. Dat is nog iets anders dan te zeggen: alle steun moet van de Overheid kom'en. We houden de terreinen van maatschappij en Overheid liefst goed uit elkaar. Tot welk een gruwelijke toe stand de overheersching van dën Staat over de maatschappij aanleiding geeft, zien we in Rus land. Maatschappelijke wonden moeten allereerst door maatschappelijke hulpmiddelen genezen worden. In de tweede plaats grijpt de Over heid in. Of wij alle werkloozen dan naar het Burger lijk armbestuur willen verwijzen Geen denken aan We hebben reeds gezegd: ieder mensch heeft .zich het lot zijns naaste aan te trekken. Eën boer, die nog middelen heeft, is verplicht zijn arbeiders zoo lang mogelijk te werk te houden, want ook in betere dagen heeft de arbeider mee geholpen aan de kapitaalvorming. Dan moeten de maatschappelijke krachten helpen. Op Flakkee hebben wij het geluk, dat er aan de nieuwe wegen gewerkt kan worden. Ver scheidene werkloozen vinden hier arbeid. En we zouden willen vragen of het werk niet nog wat breder op te vatten is, dat er in dezen tijd nog meer werk uitgevoerd wordt aan de wegen. Het kapitaal is er toch voor. En de m'enschen ver dienen het liefst wat ze krijgen. Misschien is er hier en daar ook op andere wijze werk te verschaffen. De gemeente Dirksland b.v. heeft de zaak goed aangepakt. De gemeente wordt er opgeknapt. De men- schen hebben te eten en er wordt productief werk verricht. Daar zal het in andere gemeenten ook heen moeten. Oude Tonge is ook dien weg opgegaan. Op die manier heeft ook de Overheid een taak. Want het is onjuist, dat de Overheid zich buifen het geweldige probleem zou hebben te houden. Trouwens praktisch is dat ook onmogelijk. Het is alleen maar de vraag: van welke zijde benadert men dit vraagstuk. Wij verwerpen de theorie, dat de Overheid als vertegenwoordigster der gemeenschap de schuld heeft van de economische ellende, wijl deze vrucht zou zijn van den huldigen vorm der samenleving, en dat deze Overheid dus de gevolgen te dragen heeft en de slachtoffers recht hebben op wat men in deze theorie zou kunnen noem'en: schadevergoeding. Dat is een uit de lucht gegrepen theorie, die misschien eenige waarde zou kunnen krijgen als men wijzen kon op een anderen vorm van sa menleving, die beter slaagt. Maar wat Rusland in dit opzicht leert, is niet moedgevend Maar we kunnen de kwestie ook van anderen kant benaderen. Immers, massale werkloosheid is een maat schappelijke ramp, die de volksgezondheid be nadeelt, de welvaart knakt, de volkskracht ver teert en dus nadeeligen invloed uitoefent op het geestelijke en zedelijke leven des volks. Daar staat de Overheid dus niet buiten. Het Antirev. standpunt is dan ook, dat de Overheid op dezen grond wel terdege een taak heeft. De Overheid kan de werkloosheidsverzekering bevorderen, het maatschappelijk en particulier initiatief tot hulp en ingrijpen opwekken en zelfs steun verleenen aan de werkloozenkassen of aan comité's voor werkverschaffing. De Overheid heeft groot belang bij de wel vaart des volks. Want gebrek aan welvaart maakt den bodem vruchtbaar voor demoralisatie en zelfs voor criminaliteit. We hopen, dat onze gemeentebesturen ook op Flakkee alles zullen doen wat in hun macht ligt om den nood der getroffenen te lenigen. Werkloosheid is een geesel. Men denke het zich eens in: te willen werken en niet te kunnen, omdat er geen werk is Beste Vriend 1 Prachtig ligt de sneeuw op het oogenblik. Zonder eenigen wind heeft het twee dagen en een nacht gesneeuwd. Daardoor ligt het overal even hoog, ongeveer twee vöet. De natuur is in rust. Zij is niet dood, maar rust en vergadert daardoor de krachten voor het a.s. voorjaar om naar eisch van den Schepper met nieuw leven het komende seizoen te dienen. God is groot en wij zijn zoo nietigUit andere Staten van ons land lezen wij van sneeuwstormen, waarin groote -treinen onbewe gelijk vastraken. Menschen, die van hun huis naar de schuur loopen, een afstand van 200 voet, om hun beesten te voeren, komen niet levend terug. Zij zijn gestikt in den sneeuw storm. Op de bijna onmetelijke prairies, waar geen boom staat, en waar het land dezelfde een vormigheid vertoont als den Oceaan, heeft de wind gelegenheid zich in al zijn macht en kracht te openbaren. Als dit dan gepaard gaat met sneeuw, dan is de prairy voor mensch en beest doodelijk. Ik heb daar een broeder ontmoet, die mij vertelde, dat toen zijn eerste kind geboren moest worden, hij om hulp ging bij zijn buur vrouw, die 6 mijl (dat is circa 9 kilometer) bij hem vandaan woonde. Zijn paard, waar hij op reed, stikte in zulk een sneeuwstorm. Hij ging achter het doode paard liggen, uit den wind en spaarde zoo zijn eigen leven. Maar toen hij 12 uur later met de hulp thuis kwam, vond hij een dood kind en een doode moeder. Een slag, die hij nooit te boven is gekomen en zijn ver stand voor geheel zijn leven benevelde. De groot heid Gods wordt geopenbaard, als de elementen der natuur mensch en beest doen sidderen. Ja artikel twee van onze geloofsbelijdenis zegt i wel: wij kennen God door twee middelen, ten eerste door de scheping, onderhouding en re geering der geheele wereld, overmits die voor onze oogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als lette ren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk zijne eeuwige kracht en Godelijkheid. Dit is, als wij gereformeerde menschen zijn, onze belijdenis. Maar wat hebben wij weinig oog voor die eeuwige kracht 'en Goddelijkheid in die heerlijke schepping, waarin wij leven en waarmede wij toch dagelijks in contact komen. Terwijl ik rustig zit te schrijven, vliegen de vogels op en af mijn waranda, om mijn aandacht te wekken voor wat eten. Nu er zulk een dikke laag sneeuw oo de aarde ligt, weten zij met vrijmoedigheid bij den mensch te kunnen vragen, die als medearbeider Gods ook voor dit schep sel Gods een roeping heeft. Terwijl ik dit schrijf zijn er honderden men schen, die in een langen Amerikaanschen trein zitten te wachten tot zij uitgegraven worden. Het kan wel dagen duren. Als het nu maar niet zoo lang duurt, dat de kolen op zijn, anders is er ook nog gevaar van doodvriezen. En op dit zelfde oogenblik zijn er menschen, óók in Ame rika, die aan de zeekust verademing zoeken voor de ondragelijke hitte, waarvan de couranten vol staan. In Zuid-Amerika is het in geen jaren zoo drukkend heet geweest als nu. Dit alles geschiedt op eenzelfde moment op eenzelfde werelddeel. Geen wonder, dat de dichter van Ps. 107 ons opwekt om de wonderwerken Gods te loven en te prijzen. Doen we 't wel genoeg? Terwijl wij in ijs en sneeuw zitten, zijn onze tafels ge dekt met de bloemkool en korpsla uit het warme Zuiden. En wat zien wij weinig van die groote voorzienigheid Gods. En wij meenen in waanwijsheid toch zelf zoo veel te zijnWant wat doen de grooten en geleerden niet veel om de majesteit Gods te loochenen en om het humanisme alles toe te schrijven. Daarom deed het mij goed uit den mond van een groot leider een kloek getuigenis te lezen, huiduitslag, springen- 1 de handen, kloven, win terteenen, dadelijk ver- i zachten en verzorgen metj 3D AKKER'* KLOOSTERBALSEM bijt nietl K,Geen goud zoo goed waarin mannelijk opgekomen werd tegen dat nietig en klein gedoe van die zoogenaamde den kers en leiders. Ik doel op de encycliek van den Paus inzake het Christelijk huwelijk. Onze daily papers hebben een verslag hiervan afgedrukt. De paus heeft zijn herderlijk schrijven in drie deelen aangekondigd: eerst over de waardigheid van het Christelijk huwelijk, dan over de dwa lingen van de bestrijders van dat Christelijk huwelijk, en ten slotte over de wijze waarop de tegenstand van de belagers van het Christelijk huwelijk kan worden overkomen. De paus wil niet weten van schipperen en knoeien. Zijn ba zuin geeft geen onzeker geluid. En dit is ver blijdend. Onder meer verklaart hij, dat zeer schuldig staat, wie op de een of andere wijze poogt de ontvangenis en geboorte te keeren. Zoo iemand vergrijpt zich aan de wet Gods en gaat in tegen de natuur. Zelfs geven lichamelijke zwakheid of maatschappelijke toestanden geen vrijheid tot zulk zondig bedrijf. Hij toornt tegen alles wat het huwelijk ontheiligt. Hij veroordeelt al wat tot onzedelijkheid leidt in woord, ge schrift. roman en theater en radio. En hij spaart geen verleiders, hoe vroom zij zich ook mogen uiten. Kinderen, zegt de paus, zijn een zegen des Heeren. En de ouders zijn geroepen ze in de Godsvrucht te onderwijzen. Als een echtpaar, zegt hij, het krijgen van kinderen voorkomt, is volgens het woord van Augustinus, de vrouw niet anders dan de maitresse van den man en de man de paramour van de vrouw. Met andere woorden: ze geven zich slechts aan elkaar ter bevrediging van hun lust en hartstocht. Ook wil de paus menschen, die lichamelijk of geestelijk ongeschikt zijn om te trouwbn, het huwelijk wel ontraden. Doch hij wil niet weten van steriliza- tiron, een ontmannen of ontvrouwen, daar het lichaam heilig is. De Staat mag hier zijns inziens niet ingrijpen. Is het niet verfrisschend zooiets te lezen Neen, het huwelijk is bij ons geen sacrament, maar moet een gereformeerd christen niet ja en amen zeggen op zulk een waarachtig woord Het is meer dan tijd, dat op dit gebied bij ons een ontwaken kome. En laten deze woorden, al zijn ze van den paus, ons maar tot nadenken stemmen. Ik dacht toen ik dit las: hier is ook een les voor vele predikanten, vooral voor diegenen, die zich meer toeleggen om pastoraal dan leer- aar te zijn. Eer ik mijn wekelijkschen brief sluit, wil ik U nog een brief laten lezen. Ge zult wel zeg gen: je springt van den hak op den tak, maar dit mag een briefschrijver wel doen Ik heb den afdruk van den laatsten brief, dien de heer G. J. Diekema aan zijn zoon schreef voor hij op de operatietafel ging. Die brief is natuurlijk in de Amerikaansche taal. Ik zal hem voor mijn lezers vrij vertalen Den Haag, Nederland, 16 Dec. 1930. Mijn geliefde Willis, Juist als de dichter zingt: vlak voor den oorlog, moeder, denk ik het meest aan U, zoo ook met mij op 't oogenblik, dat ik gereed sta naar het hospitaal te gaan voor mijn operatie. Ik denk het meest aan U Ik heb heel wat doorgemaakt. En vele malen ben ik onderzocht en ik ben blijde, dat het gemeen- schapeplijk oordeel van de doktoren over mijn kwaal is vastgesteld. Leona heeft U daar al breedvoerig over geschreven. Ik behoef dit dan ook niet te herhalen. Er is geen twijfel bij de doktoren over de kwaal. En mijn ope ratie is lang niet zonder gevaar, het is meer dan een blinde darmontsteking, maar er is ook veel kans op een volkomen herstel. Ik gedenk en stem in met het woord van mijn goeden vader, die zeide: ,,Jan, ik kan je niet zeggen hoe graag ik wil leven, maar ik ben ook niet bang om te sterven Al die be- moeienisse Gods is genade en geen van mijn verdienste. Zoo, in dit geloof van onze Va deren, wil ik de operatietafel beklimmen, we tende, dat wat er ook moge gebeuren, niets bij geval geschiedt, maar vrucht is van wijs be stuur van Gods Hand. Uit oprechte liefde aan allen, Uw Vader, G. J. DIEKEMA. Deze brief, die ik overnam uit de Holland City news, getuigt van vaderliefde en geloofs kracht en geloofsmoed. Je AMERIKAANSCHE VRIEND. door H. KINGMANS. 10) Nog steeds gaf Martha geen bescheid. Zij ver keerde in een heftigen tweestrijd. Zij had be hoefte, haar hart uit te storferi. Vooral bij Truus, die het zoo goed met haar meende. Maar mócht zij dat doen? „Als iemand je iets vraagt of zegt," vroeg zij dan, met moeite sprekend, „en je belooft er met niemand over te zullen spreken, past het dan, om het tóch te doen Zulk een vraag had Truus niet verwacht. Haar vlugge geest bepeinsde, wat de aanleiding tot deze vraag zijn kon. Welke wending kwam er nu in haar vermoeden „Het hangt er van af, wat er beloofd is en hoe de vork in den steel zit," antwoordde zij voorzichtig. „In het algemeen moet als stil zwijgendheid opgelegd is, die worden betracht, dat spreekt vanzelf. Tenminste, wanneer het een eerlijke zaak geldt. Maar er kunnen omstandig heden zijn, dat m'en zijn belofte niet behoeft te houden. Op jouw vraag is dus niet een pertinent ontkennend of bevestigend antwoord te geven." „Ik kom zoo niet verder," klaagde Martha. „Ja, kind, ik weet niet, welk zwaarwichtig 'geheim je niet zoudt mogen vertellen. Kun je dan den persoon, die stilzwijgen verzocht, niet vragen, om jou woord terug te geven, als hij toch wéét, dat je het er moeilijk onder hebt „Ik weet niet, wat ik doen moet," zei Martha. Truus had intusschen gelegenheid gehad, om •door te denken. Zij ging vermoeden en dat vermoeden paste geheel in haar veronderstelling dat Heino die bewuste persoon was. En daarom besloot zij, zich zekerheid te verschaffen. ,,'t Is anders nogal eenvoudig, Martha," zeide zij, „De persoon is nu in Groningen, 't Is wa rempel voor jou toch een kleine moeite, om met Heino te praten „Truus, je bent op de hoogte riep Martha uit. „Is het niet waar Maar heeft Heino dan wat gezegd „Ik weet niets. Heusch niet. Ik heb alleen ver moedens. En ik bemerk nu, dat die vermoedens juist zijn. Misschien niet in de kleinigheden. Maar in hoofdzaak wel." „Je kunt best gelijk hebben," zei Martha mat. „Ik weet niet of ik het zeggen moet en mag." „Je moet het niet zeggen, maar je moogt het wel. Dat is een ander antwoord dan zoo even, maar toen wist ik niet, wat ik nu weet. Je lijdt er onder. Het is voor jou beter, dat je spreekt. Moet daaronder de goede reputatie van Heino lijden, dat kan jij niet helpen. Dan moet hij zich maar behoorlijker gedragen en zijn woord houden. Ik zal het je gemakkelijk maken en zeggen wat ik vermoed. Je hebt dan alleen maar ja of neen te zeggen. Vind je dat goed Martha knikte, voelend, dat Truus, zonder te weten, vrijwel op de hoogte was, iets waarover zij zich, haars onsdanks, verbaasde. En Truus zeide hetzelfde, wat zij, als haar vermoeden, aan Tjaard had opgemerkt. Terwijl zij sprak, zag zij aan Martha, dat zij het bij het rechte eind had. „Is het zóó niet vroeg zij, „Zoo i s het," antwoordde Martha. „Heino heet mij gevraagd zijn vrouw te worden en ik heb „ja" gezegd, want ik heb hem lief, ik heb hem nóg lief," schreide zij. Truus was vol medelijden. En haar toorn en minachting jegens Heino was groot. „En nu laat hij mij links liggen en ontwijkt mij," schreide Martha. „Ik begrijp het niet; ik begrijp het niet. Er is niets tusschen ons voor gevallen, niets, niets." Nu het ijs eenmaal gebroken was en nu zij gevoelde, hoe de mededeelingen haar verlichtten, zegde Martha al haar leed uit. In korte, afge broken zinnen, soms moeilijk sprekend. Maar zij uitte geen enkel bitter verwijt, waartoe toch alle aanleiding was. Truus proefde er uit haar groote liefde tot Heino, een liefde, die hij in geen enkel opzicht verdfende. En altijd was Martha's refrein: ik begrijp het niet; ik begrijp het niet. Truus begreep het wel. Zij vermoedde het althans. Het vermoeden, dat zij aan Tjaard had meegedeeld. Maar daarvan sprak zij Martha niet. Ook niet, toen deze haar de rechtstreeksche vraag stelde: „Kun jij Heino's handelwijze be grijpen ,,'t Is vreemd," ontweek Truus het antwoord. ,,'t Is een minne handelwijze, die ik achter Heino niet gezocht had." „Hij kan er een reden voor hebben," zei Martha, pleitend en Heino nóg verontschuldi gend. „Maar waarom zegt hij die dan niet 'k Heb er toch recht op, het te weten Ik ben toch geen speelbal Voor het eerst werd de toon van haar spreken heftig. „Natuurlijk ben je geen speelbal, 't Is een schande, dat Heino zóó handelt, 't Mag geen woord hebben. Maar intusschen heb ik mede lijden met je, kind. Ik kan mij voorstellen, hoe ontzettend je lijdt. En deze toestand van on zekerheid kan en mag niet voortduren. Weet moe der niets polste zij. „Ik heb er niet over gesproken," zei Martha. j „En Heino doet het ook niet," meende Truus bitter en sarcastisch, ,,'t Zou kunnen, dat moe der iets heeft gemerkt. A1 s dat zoo is, dan was er mogelijk imet haar te praten." „Daar kom ik immers niet verder mee? Wat moet ik toch doen Ik kan die pijnigende on zekerheid niet langer dragen, 't Is nu al ruim een jaar. Maar de laatste dagen zijn het ver schrikkelijkst. Ik slaap niet. Ik worstel. Ook op de knieën, Truus. Maar ik ontvang geen licht." „De radicaalste oplossing is, dat je Heino om opheldering vraagt," zei Truus. „Dat is niet ongepast. Je hebt volkomen het recht, om het te doën." „Ik zie er tegenop," bekende Martha. „Het antwoord kan niet tegenvallen, kind. Je weet het al, al weet je de bewoordingen niet. Het schandelijk gedrag van Heino is immers het antwoord „Ik begrijp het niet; ik begrijp het niet," snikte Martha weer. „Ikik was zoo gelukkig en ik hoopte tot Zaterdag vast nog, dat hij zou komen voor de verloving, nu hij in Amsterdam „Kind, het is ontzettend voor je. En als moe der het te weten komt en zij moet het weten, vind ik dan zal het ook haar smarten, evenals het Tjaard en mij pijn doet. Wij kunnen je beklagen en troosten, maar ten slotte kan God je alle'en vrede en berusting schenken. Hij wil dat ook, Martha. Hij z a 1 je helpen, steu nen en schragen." Het was geruimen tijd stil in het vertrek. „Ik kan het Heino niet vragen," zei Martha dan, als resultaat blijkbaar van haar verdere overwegingen. „Tóch zal dat moeten, wanneer hij morgen vertrekt, zonder een verklaring gegeven te heb ben. Weet je, wat ik zou doen, Martha „Neen Gretig-vragend kwam het antwoord er uit. „Je moet zekerheid hebben, dat staat vast. Nu kan je er deze week met moeder over spreken. Ik wil het desnoods ook doen. En dan moeder Heino vragen. Maar je kunt hem ook deze week zelf schrijven en vragen, hoe het zit. Dan kan hij geen enkele aanmerking maken. Want jij hebt gewacht op een verklaring tot en met en na zijn vertrek." „Het beste zal zijn, dat ik zelf schrijf. Ik kan nog beter schrijven dan met Heino prat'en. Want dat zou mijn krachten te boven gaan." „Schrijf hem dan deze week. Kind, wat jam mer, dat het zóó loopt. Tjaard zal niet weten, wat hij hoort, 'k Heb hem Zaterdagavond, op weg naar huis, mijn vermoeden meegedeeld, maar hij kon het niet gelooven." Martha schreide. Tóch voelde zij zich opge lucht. Te meer, omdat zij voelde, dat Truus met haar medeleed. „Truus," zeide zij, ietwat later, „als tante morgen Heino niet naar het station kan brengen, vermoedelijk niet, want je weet, hoe tante bij dergelijke gelegenheden is, i k doe het niet, hoor. Ik kan het niet. Geef alsjeblieft een oplossing." „Je kunt het natuurlijk niet. 't Zou te veel gevergd zijn. Tjaard zal het dan dden. Bel maar tijdig op." Zij verstond het gekrenkte vrouwenhart. HOOFDSTUK VI. Moedersmart. De scherpzinnige Truus had gelijk gehad: me vrouw Heerema had inderdaad iets gemerkt. Vol verwondering, die klom tot verbazing, om over te gaan in onbestemde vrees en angst had zij zichzelf afgevraagd wat er tusschen Heino en Martha was. De hartelijkheid van vroeger was absoluut verdwenen. Heino behandelde Martha schier als een vreemde. En Martha deed zoo vreemd, zoo stil. In den trein naar Leeuwarden had zij Heino op den man af gevraagd wat er aan de hand was. „Ik heb er aan gedacht, het vanmorgen aan Martha te vragen, tóen' jij naar Tjaard was," had zij gezegd, „maar toen kwam er verhindi- ring. Wat is er Wat hebben jullie Uit haar opmerking had Heino, die naar buiten staarde, begrepen, dat Martha aan zijn moeder niets had gezegd. Anders behoefde zij Martha niet om inlichtingen te vragen. Hij be-

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 1