I
1
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
No. 3719
WOENSDAG 11 FEBRUARI 1931
45STE JAARGANG
Alle stttkkea voor «3e Redactie bestemd, Advertentiên en verdere Administratie, franco toe te xenden aan de Uitgevers
Brieven uit Amerika.
Wonden
KLATERGOUD
Deze Courant verschflnt eiken WOENSDAG cn ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f lr- vooruitbetaling.
Bj'ITENLAND b% vooruitbetaling f 8.50 per (sar,
4FZONDFRL1ÏKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
Fa. W. BOEKHOVEN ft ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÊN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 eest per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.~ per plaatsing,
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die <4 beslaan,
Advertentiên worden ingewacht tot DINSDAG- es VRIJDAGMORGEN 10 uur,
DE WERKLOOSHEID.
Een dagblad schreef dezer dagen
Over heel Europa, en ook daarbuiten, neemt
het aantal werlooze, dat wil zeggen, broo-
del o o z e arbeiders elke week met tiendui
zenden, in sommige landen met honderddui
zenden itoe. In Duitschland zijn er van 8 tot
15 Januari rond 400.000 werkloozen bij ge
komen. Het totale aantal was toen reeds tot
bij de 5 millioen gestegen. En elders In
Engeland waren op 12 Januari 1930 werkloos
1.159.907 arbeiders. Een jaar later, op 12
Januari van dit jaar, was het aantal meer dan
verdubbeld en gestegen tot 2.636.168. België
heeft langen tijd minder last gehad dan andere
landen. Maar de percentages van tegen werk
loosheid verzekerden, die zonder werk kwa
men, en die in December van 1929 rehp.
1.1 en 2.1 van het aantal verzekerden uit
maakten, stegen in December 1930 tot 6.1
en 1.2.
In Nederland is het naar verhouding niet
gjinder.
In November waren er ongeveer 78.000 werk
loozen in ons land en thans wordt het aantal
geschat op 120.000 en het blijft stijgen.
Ook het platteland krijgt hierin zijn deel.
In streken als de Zuid-Hollandsche en Zeeuw
sche eilanden heeft men ieder jaar de z.g. sei
zoen-werkloosheid, maar de economische druk,
die vooral ook den landbouw treft, heeft deze
werkloosheid een veel grooteren omvang ge
geven, dan in normale omstandigheden het ge
val is.
Het zou in strijd met de Christelijke ethiek
zijn, te zegg'en: gaat heen en wordt warm.
We kunnen ons trouwens ook niet voorstellen,
dat er iemand zou zijn, die er zoo over denkt.
De socialisten probeeren het altijd wel zoo
voor te stellen alsof alle hulp alleen van hun
kant kan komen, maar gelukkig zijn er de feiten,
die dit logenstraffen.
Er moet geholpen worden. Niemand mag hon
ger of gebrek lijden.
We zijn ons broeders hoeder.
Wie twee rokken heeft deele mede aan hem,
die er geen heeft.
Dat is nog iets anders dan te zeggen: alle
steun moet van de Overheid kom'en. We houden
de terreinen van maatschappij en Overheid liefst
goed uit elkaar. Tot welk een gruwelijke toe
stand de overheersching van dën Staat over de
maatschappij aanleiding geeft, zien we in Rus
land.
Maatschappelijke wonden moeten allereerst
door maatschappelijke hulpmiddelen genezen
worden. In de tweede plaats grijpt de Over
heid in.
Of wij alle werkloozen dan naar het Burger
lijk armbestuur willen verwijzen
Geen denken aan
We hebben reeds gezegd: ieder mensch heeft
.zich het lot zijns naaste aan te trekken. Eën
boer, die nog middelen heeft, is verplicht zijn
arbeiders zoo lang mogelijk te werk te houden,
want ook in betere dagen heeft de arbeider mee
geholpen aan de kapitaalvorming.
Dan moeten de maatschappelijke krachten
helpen.
Op Flakkee hebben wij het geluk, dat er aan
de nieuwe wegen gewerkt kan worden. Ver
scheidene werkloozen vinden hier arbeid. En we
zouden willen vragen of het werk niet nog wat
breder op te vatten is, dat er in dezen tijd nog
meer werk uitgevoerd wordt aan de wegen. Het
kapitaal is er toch voor. En de m'enschen ver
dienen het liefst wat ze krijgen.
Misschien is er hier en daar ook op andere
wijze werk te verschaffen.
De gemeente Dirksland b.v. heeft de zaak
goed aangepakt.
De gemeente wordt er opgeknapt. De men-
schen hebben te eten en er wordt productief
werk verricht.
Daar zal het in andere gemeenten ook heen
moeten.
Oude Tonge is ook dien weg opgegaan.
Op die manier heeft ook de Overheid een
taak.
Want het is onjuist, dat de Overheid zich
buifen het geweldige probleem zou hebben te
houden.
Trouwens praktisch is dat ook onmogelijk.
Het is alleen maar de vraag: van welke
zijde benadert men dit vraagstuk.
Wij verwerpen de theorie, dat de Overheid
als vertegenwoordigster der gemeenschap
de schuld heeft van de economische ellende,
wijl deze vrucht zou zijn van den huldigen vorm
der samenleving, en dat deze Overheid dus de
gevolgen te dragen heeft en de slachtoffers
recht hebben op wat men in deze theorie zou
kunnen noem'en: schadevergoeding.
Dat is een uit de lucht gegrepen theorie, die
misschien eenige waarde zou kunnen krijgen als
men wijzen kon op een anderen vorm van sa
menleving, die beter slaagt. Maar wat Rusland
in dit opzicht leert, is niet moedgevend
Maar we kunnen de kwestie ook van anderen
kant benaderen.
Immers, massale werkloosheid is een maat
schappelijke ramp, die de volksgezondheid be
nadeelt, de welvaart knakt, de volkskracht ver
teert en dus nadeeligen invloed uitoefent op het
geestelijke en zedelijke leven des volks.
Daar staat de Overheid dus niet buiten.
Het Antirev. standpunt is dan ook, dat de
Overheid op dezen grond wel terdege een taak
heeft.
De Overheid kan de werkloosheidsverzekering
bevorderen, het maatschappelijk en particulier
initiatief tot hulp en ingrijpen opwekken en zelfs
steun verleenen aan de werkloozenkassen of aan
comité's voor werkverschaffing.
De Overheid heeft groot belang bij de wel
vaart des volks. Want gebrek aan welvaart
maakt den bodem vruchtbaar voor demoralisatie
en zelfs voor criminaliteit.
We hopen, dat onze gemeentebesturen ook
op Flakkee alles zullen doen wat in hun macht
ligt om den nood der getroffenen te lenigen.
Werkloosheid is een geesel.
Men denke het zich eens in: te willen werken
en niet te kunnen, omdat er geen werk is
Beste Vriend 1
Prachtig ligt de sneeuw op het oogenblik.
Zonder eenigen wind heeft het twee dagen en
een nacht gesneeuwd. Daardoor ligt het overal
even hoog, ongeveer twee vöet. De natuur is
in rust. Zij is niet dood, maar rust en vergadert
daardoor de krachten voor het a.s. voorjaar om
naar eisch van den Schepper met nieuw leven
het komende seizoen te dienen.
God is groot en wij zijn zoo nietigUit
andere Staten van ons land lezen wij van
sneeuwstormen, waarin groote -treinen onbewe
gelijk vastraken. Menschen, die van hun huis
naar de schuur loopen, een afstand van 200
voet, om hun beesten te voeren, komen niet
levend terug. Zij zijn gestikt in den sneeuw
storm. Op de bijna onmetelijke prairies, waar
geen boom staat, en waar het land dezelfde een
vormigheid vertoont als den Oceaan, heeft de
wind gelegenheid zich in al zijn macht en kracht
te openbaren. Als dit dan gepaard gaat met
sneeuw, dan is de prairy voor mensch en beest
doodelijk. Ik heb daar een broeder ontmoet, die
mij vertelde, dat toen zijn eerste kind geboren
moest worden, hij om hulp ging bij zijn buur
vrouw, die 6 mijl (dat is circa 9 kilometer) bij
hem vandaan woonde. Zijn paard, waar hij op
reed, stikte in zulk een sneeuwstorm. Hij ging
achter het doode paard liggen, uit den wind en
spaarde zoo zijn eigen leven. Maar toen hij
12 uur later met de hulp thuis kwam, vond hij
een dood kind en een doode moeder. Een slag,
die hij nooit te boven is gekomen en zijn ver
stand voor geheel zijn leven benevelde. De groot
heid Gods wordt geopenbaard, als de elementen
der natuur mensch en beest doen sidderen. Ja
artikel twee van onze geloofsbelijdenis zegt i
wel: wij kennen God door twee middelen, ten
eerste door de scheping, onderhouding en re
geering der geheele wereld, overmits die voor
onze oogen is als een schoon boek, in hetwelk
alle schepselen, groote en kleine, gelijk als lette
ren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods
geven te aanschouwen, namelijk zijne eeuwige
kracht en Godelijkheid.
Dit is, als wij gereformeerde menschen zijn,
onze belijdenis. Maar wat hebben wij weinig
oog voor die eeuwige kracht 'en Goddelijkheid
in die heerlijke schepping, waarin wij leven en
waarmede wij toch dagelijks in contact komen.
Terwijl ik rustig zit te schrijven, vliegen de
vogels op en af mijn waranda, om mijn aandacht
te wekken voor wat eten. Nu er zulk een dikke
laag sneeuw oo de aarde ligt, weten zij met
vrijmoedigheid bij den mensch te kunnen vragen,
die als medearbeider Gods ook voor dit schep
sel Gods een roeping heeft.
Terwijl ik dit schrijf zijn er honderden men
schen, die in een langen Amerikaanschen trein
zitten te wachten tot zij uitgegraven worden. Het
kan wel dagen duren. Als het nu maar niet zoo
lang duurt, dat de kolen op zijn, anders is er
ook nog gevaar van doodvriezen. En op dit
zelfde oogenblik zijn er menschen, óók in Ame
rika, die aan de zeekust verademing zoeken voor
de ondragelijke hitte, waarvan de couranten vol
staan. In Zuid-Amerika is het in geen jaren
zoo drukkend heet geweest als nu. Dit alles
geschiedt op eenzelfde moment op eenzelfde
werelddeel.
Geen wonder, dat de dichter van Ps. 107
ons opwekt om de wonderwerken Gods te loven
en te prijzen. Doen we 't wel genoeg? Terwijl
wij in ijs en sneeuw zitten, zijn onze tafels ge
dekt met de bloemkool en korpsla uit het warme
Zuiden. En wat zien wij weinig van die groote
voorzienigheid Gods.
En wij meenen in waanwijsheid toch zelf zoo
veel te zijnWant wat doen de grooten en
geleerden niet veel om de majesteit Gods te
loochenen en om het humanisme alles toe te
schrijven.
Daarom deed het mij goed uit den mond van
een groot leider een kloek getuigenis te lezen,
huiduitslag, springen-
1 de handen, kloven, win
terteenen, dadelijk ver-
i zachten en verzorgen metj
3D AKKER'*
KLOOSTERBALSEM
bijt nietl
K,Geen goud
zoo goed
waarin mannelijk opgekomen werd tegen dat
nietig en klein gedoe van die zoogenaamde den
kers en leiders. Ik doel op de encycliek van den
Paus inzake het Christelijk huwelijk. Onze daily
papers hebben een verslag hiervan afgedrukt.
De paus heeft zijn herderlijk schrijven in drie
deelen aangekondigd: eerst over de waardigheid
van het Christelijk huwelijk, dan over de dwa
lingen van de bestrijders van dat Christelijk
huwelijk, en ten slotte over de wijze waarop de
tegenstand van de belagers van het Christelijk
huwelijk kan worden overkomen. De paus wil
niet weten van schipperen en knoeien. Zijn ba
zuin geeft geen onzeker geluid. En dit is ver
blijdend. Onder meer verklaart hij, dat zeer
schuldig staat, wie op de een of andere wijze
poogt de ontvangenis en geboorte te keeren.
Zoo iemand vergrijpt zich aan de wet Gods en
gaat in tegen de natuur. Zelfs geven lichamelijke
zwakheid of maatschappelijke toestanden geen
vrijheid tot zulk zondig bedrijf. Hij toornt tegen
alles wat het huwelijk ontheiligt. Hij veroordeelt
al wat tot onzedelijkheid leidt in woord, ge
schrift. roman en theater en radio. En hij spaart
geen verleiders, hoe vroom zij zich ook mogen
uiten. Kinderen, zegt de paus, zijn een zegen
des Heeren. En de ouders zijn geroepen ze in
de Godsvrucht te onderwijzen. Als een echtpaar,
zegt hij, het krijgen van kinderen voorkomt, is
volgens het woord van Augustinus, de vrouw
niet anders dan de maitresse van den man en
de man de paramour van de vrouw. Met andere
woorden: ze geven zich slechts aan elkaar ter
bevrediging van hun lust en hartstocht. Ook wil
de paus menschen, die lichamelijk of geestelijk
ongeschikt zijn om te trouwbn, het huwelijk wel
ontraden. Doch hij wil niet weten van steriliza-
tiron, een ontmannen of ontvrouwen, daar het
lichaam heilig is. De Staat mag hier zijns inziens
niet ingrijpen.
Is het niet verfrisschend zooiets te lezen
Neen, het huwelijk is bij ons geen sacrament,
maar moet een gereformeerd christen niet ja
en amen zeggen op zulk een waarachtig woord
Het is meer dan tijd, dat op dit gebied bij ons
een ontwaken kome. En laten deze woorden, al
zijn ze van den paus, ons maar tot nadenken
stemmen.
Ik dacht toen ik dit las: hier is ook een les
voor vele predikanten, vooral voor diegenen,
die zich meer toeleggen om pastoraal dan leer-
aar te zijn.
Eer ik mijn wekelijkschen brief sluit, wil ik
U nog een brief laten lezen. Ge zult wel zeg
gen: je springt van den hak op den tak, maar
dit mag een briefschrijver wel doen
Ik heb den afdruk van den laatsten brief, dien
de heer G. J. Diekema aan zijn zoon schreef
voor hij op de operatietafel ging. Die brief is
natuurlijk in de Amerikaansche taal. Ik zal hem
voor mijn lezers vrij vertalen
Den Haag, Nederland, 16 Dec. 1930.
Mijn geliefde Willis,
Juist als de dichter zingt: vlak voor den
oorlog, moeder, denk ik het meest aan U,
zoo ook met mij op 't oogenblik, dat ik gereed
sta naar het hospitaal te gaan voor mijn
operatie. Ik denk het meest aan U Ik heb
heel wat doorgemaakt. En vele malen ben ik
onderzocht en ik ben blijde, dat het gemeen-
schapeplijk oordeel van de doktoren over mijn
kwaal is vastgesteld. Leona heeft U daar al
breedvoerig over geschreven. Ik behoef dit
dan ook niet te herhalen. Er is geen twijfel
bij de doktoren over de kwaal. En mijn ope
ratie is lang niet zonder gevaar, het is meer
dan een blinde darmontsteking, maar er is
ook veel kans op een volkomen herstel.
Ik gedenk en stem in met het woord van
mijn goeden vader, die zeide: ,,Jan, ik kan je
niet zeggen hoe graag ik wil leven, maar ik
ben ook niet bang om te sterven Al die be-
moeienisse Gods is genade en geen van mijn
verdienste. Zoo, in dit geloof van onze Va
deren, wil ik de operatietafel beklimmen, we
tende, dat wat er ook moge gebeuren, niets bij
geval geschiedt, maar vrucht is van wijs be
stuur van Gods Hand.
Uit oprechte liefde aan allen,
Uw Vader,
G. J. DIEKEMA.
Deze brief, die ik overnam uit de Holland
City news, getuigt van vaderliefde en geloofs
kracht en geloofsmoed.
Je AMERIKAANSCHE VRIEND.
door
H. KINGMANS.
10)
Nog steeds gaf Martha geen bescheid. Zij ver
keerde in een heftigen tweestrijd. Zij had be
hoefte, haar hart uit te storferi. Vooral bij
Truus, die het zoo goed met haar meende. Maar
mócht zij dat doen?
„Als iemand je iets vraagt of zegt," vroeg
zij dan, met moeite sprekend, „en je belooft er
met niemand over te zullen spreken, past het
dan, om het tóch te doen
Zulk een vraag had Truus niet verwacht.
Haar vlugge geest bepeinsde, wat de aanleiding
tot deze vraag zijn kon. Welke wending kwam
er nu in haar vermoeden
„Het hangt er van af, wat er beloofd is en
hoe de vork in den steel zit," antwoordde zij
voorzichtig. „In het algemeen moet als stil
zwijgendheid opgelegd is, die worden betracht,
dat spreekt vanzelf. Tenminste, wanneer het een
eerlijke zaak geldt. Maar er kunnen omstandig
heden zijn, dat m'en zijn belofte niet behoeft te
houden. Op jouw vraag is dus niet een pertinent
ontkennend of bevestigend antwoord te geven."
„Ik kom zoo niet verder," klaagde Martha.
„Ja, kind, ik weet niet, welk zwaarwichtig
'geheim je niet zoudt mogen vertellen. Kun je
dan den persoon, die stilzwijgen verzocht, niet
vragen, om jou woord terug te geven, als hij
toch wéét, dat je het er moeilijk onder hebt
„Ik weet niet, wat ik doen moet," zei Martha.
Truus had intusschen gelegenheid gehad, om
•door te denken. Zij ging vermoeden en dat
vermoeden paste geheel in haar veronderstelling
dat Heino die bewuste persoon was. En
daarom besloot zij, zich zekerheid te verschaffen.
,,'t Is anders nogal eenvoudig, Martha," zeide
zij, „De persoon is nu in Groningen, 't Is wa
rempel voor jou toch een kleine moeite, om met
Heino te praten
„Truus, je bent op de hoogte riep Martha
uit. „Is het niet waar Maar heeft Heino dan
wat gezegd
„Ik weet niets. Heusch niet. Ik heb alleen ver
moedens. En ik bemerk nu, dat die vermoedens
juist zijn. Misschien niet in de kleinigheden.
Maar in hoofdzaak wel."
„Je kunt best gelijk hebben," zei Martha mat.
„Ik weet niet of ik het zeggen moet en mag."
„Je moet het niet zeggen, maar je moogt
het wel. Dat is een ander antwoord dan zoo
even, maar toen wist ik niet, wat ik nu weet.
Je lijdt er onder. Het is voor jou beter, dat je
spreekt. Moet daaronder de goede reputatie van
Heino lijden, dat kan jij niet helpen. Dan moet
hij zich maar behoorlijker gedragen en zijn
woord houden. Ik zal het je gemakkelijk maken
en zeggen wat ik vermoed. Je hebt dan alleen
maar ja of neen te zeggen. Vind je dat goed
Martha knikte, voelend, dat Truus, zonder te
weten, vrijwel op de hoogte was, iets waarover
zij zich, haars onsdanks, verbaasde.
En Truus zeide hetzelfde, wat zij, als haar
vermoeden, aan Tjaard had opgemerkt. Terwijl
zij sprak, zag zij aan Martha, dat zij het bij het
rechte eind had.
„Is het zóó niet vroeg zij,
„Zoo i s het," antwoordde Martha. „Heino
heet mij gevraagd zijn vrouw te worden en ik
heb „ja" gezegd, want ik heb hem lief, ik heb
hem nóg lief," schreide zij.
Truus was vol medelijden. En haar toorn en
minachting jegens Heino was groot.
„En nu laat hij mij links liggen en ontwijkt
mij," schreide Martha. „Ik begrijp het niet; ik
begrijp het niet. Er is niets tusschen ons voor
gevallen, niets, niets."
Nu het ijs eenmaal gebroken was en nu zij
gevoelde, hoe de mededeelingen haar verlichtten,
zegde Martha al haar leed uit. In korte, afge
broken zinnen, soms moeilijk sprekend. Maar zij
uitte geen enkel bitter verwijt, waartoe toch alle
aanleiding was. Truus proefde er uit haar
groote liefde tot Heino, een liefde, die hij in
geen enkel opzicht verdfende.
En altijd was Martha's refrein: ik begrijp het
niet; ik begrijp het niet.
Truus begreep het wel. Zij vermoedde het
althans. Het vermoeden, dat zij aan Tjaard had
meegedeeld. Maar daarvan sprak zij Martha
niet. Ook niet, toen deze haar de rechtstreeksche
vraag stelde: „Kun jij Heino's handelwijze be
grijpen
,,'t Is vreemd," ontweek Truus het antwoord.
,,'t Is een minne handelwijze, die ik achter Heino
niet gezocht had."
„Hij kan er een reden voor hebben," zei
Martha, pleitend en Heino nóg verontschuldi
gend. „Maar waarom zegt hij die dan niet
'k Heb er toch recht op, het te weten Ik ben
toch geen speelbal
Voor het eerst werd de toon van haar spreken
heftig.
„Natuurlijk ben je geen speelbal, 't Is een
schande, dat Heino zóó handelt, 't Mag geen
woord hebben. Maar intusschen heb ik mede
lijden met je, kind. Ik kan mij voorstellen, hoe
ontzettend je lijdt. En deze toestand van on
zekerheid kan en mag niet voortduren. Weet
moe der niets polste zij.
„Ik heb er niet over gesproken," zei Martha. j
„En Heino doet het ook niet," meende Truus
bitter en sarcastisch, ,,'t Zou kunnen, dat moe
der iets heeft gemerkt. A1 s dat zoo is, dan
was er mogelijk imet haar te praten."
„Daar kom ik immers niet verder mee? Wat
moet ik toch doen Ik kan die pijnigende on
zekerheid niet langer dragen, 't Is nu al ruim
een jaar. Maar de laatste dagen zijn het ver
schrikkelijkst. Ik slaap niet. Ik worstel. Ook op
de knieën, Truus. Maar ik ontvang geen licht."
„De radicaalste oplossing is, dat je Heino om
opheldering vraagt," zei Truus. „Dat is niet
ongepast. Je hebt volkomen het recht, om het
te doën."
„Ik zie er tegenop," bekende Martha.
„Het antwoord kan niet tegenvallen, kind. Je
weet het al, al weet je de bewoordingen niet.
Het schandelijk gedrag van Heino is immers het
antwoord
„Ik begrijp het niet; ik begrijp het niet," snikte
Martha weer. „Ikik was zoo gelukkig
en ik hoopte tot Zaterdag vast nog, dat
hij zou komen voor de verloving, nu hij in
Amsterdam
„Kind, het is ontzettend voor je. En als moe
der het te weten komt en zij moet het
weten, vind ik dan zal het ook haar smarten,
evenals het Tjaard en mij pijn doet. Wij kunnen
je beklagen en troosten, maar ten slotte kan
God je alle'en vrede en berusting schenken. Hij
wil dat ook, Martha. Hij z a 1 je helpen, steu
nen en schragen."
Het was geruimen tijd stil in het vertrek.
„Ik kan het Heino niet vragen," zei Martha
dan, als resultaat blijkbaar van haar verdere
overwegingen.
„Tóch zal dat moeten, wanneer hij morgen
vertrekt, zonder een verklaring gegeven te heb
ben. Weet je, wat ik zou doen, Martha
„Neen Gretig-vragend kwam het antwoord
er uit.
„Je moet zekerheid hebben, dat staat vast.
Nu kan je er deze week met moeder over
spreken. Ik wil het desnoods ook doen. En dan
moeder Heino vragen. Maar je kunt hem ook
deze week zelf schrijven en vragen, hoe het zit.
Dan kan hij geen enkele aanmerking maken.
Want jij hebt gewacht op een verklaring tot en
met en na zijn vertrek."
„Het beste zal zijn, dat ik zelf schrijf. Ik kan
nog beter schrijven dan met Heino prat'en. Want
dat zou mijn krachten te boven gaan."
„Schrijf hem dan deze week. Kind, wat jam
mer, dat het zóó loopt. Tjaard zal niet weten,
wat hij hoort, 'k Heb hem Zaterdagavond, op
weg naar huis, mijn vermoeden meegedeeld,
maar hij kon het niet gelooven."
Martha schreide. Tóch voelde zij zich opge
lucht. Te meer, omdat zij voelde, dat Truus
met haar medeleed.
„Truus," zeide zij, ietwat later, „als tante
morgen Heino niet naar het station kan brengen,
vermoedelijk niet, want je weet, hoe tante bij
dergelijke gelegenheden is, i k doe het niet,
hoor. Ik kan het niet. Geef alsjeblieft een
oplossing."
„Je kunt het natuurlijk niet. 't Zou te veel
gevergd zijn. Tjaard zal het dan dden. Bel maar
tijdig op."
Zij verstond het gekrenkte vrouwenhart.
HOOFDSTUK VI.
Moedersmart.
De scherpzinnige Truus had gelijk gehad: me
vrouw Heerema had inderdaad iets gemerkt.
Vol verwondering, die klom tot verbazing, om
over te gaan in onbestemde vrees en angst had
zij zichzelf afgevraagd wat er tusschen Heino en
Martha was. De hartelijkheid van vroeger was
absoluut verdwenen. Heino behandelde Martha
schier als een vreemde. En Martha deed zoo
vreemd, zoo stil.
In den trein naar Leeuwarden had zij Heino
op den man af gevraagd wat er aan de hand
was.
„Ik heb er aan gedacht, het vanmorgen aan
Martha te vragen, tóen' jij naar Tjaard was,"
had zij gezegd, „maar toen kwam er verhindi-
ring. Wat is er Wat hebben jullie
Uit haar opmerking had Heino, die naar
buiten staarde, begrepen, dat Martha aan zijn
moeder niets had gezegd. Anders behoefde zij
Martha niet om inlichtingen te vragen. Hij be-