dii nummer beslaat uil drie Binden
"tweede blad.
Bij Griep -r
titzaken
Zaterdag 31 Januari 1931. No. 3716
^richten,
XW»
SCHAAKRUBRIEK.
ig te Middeiharnis.
stuks,
Mijnhardt's Poeders
DAMMEN.
DE BETEEKENIS VAN DE CHR.
SOCIALE BEWEGING IN DEN
STRIJD TUSSCHEN GELOOF
EN ONGELOOF.
Herinneringen aan de stich
ting en de geschiedenis van
den Flakkeeschen
Boerenbond.
5jr. inlichtingen over de hav
H
'TER: Als de heer Boom bei
■sproken worden die lichten
ÈMAN: Op 't oogenblik i
per af, dan dat het electric J
|K wil een lantaarn plaatse-
ITER gelooft, dat er licht 0,
de heeren er op staan, kan -S
isproken worden.
nv wocSKrNO WSES
llliseementen.
ikker te Oude Tonge. R.,c
cur.mr. A. Zaayer.
inschrijving naar de jaarliji
oor den tijd van vijf jaret
van 5»I0«20 Hectaren (11 gen,
sche maat) Bouwland in de»
eland te Middeiharnis aai
ptie B, No. 1071.
van de Familie Den Baas
ietten in te leveren vóór olK
31, ten kantore van
SUUREN te Middeiharnis,
Mr. A. Mijs en J. S. M®
voornemens in het open
4 Februari 1931 bij inzei
11 Februari 1931 bij afslag
liddags 3,30 uur in Hotel
Jarnis
Aren 60 centiaren (40 gei
a Voornsch) Bouwland ij
epolder onder Middeiharnis
tls »den Hoogen Boom» co
bij de betaling der koop.
ipnl 1931.
ïgen ten kantore van voor.
|n aan de Leuvehaven 1071
12 Februari 1931 nam. 2.30
;e in Hotel van Veen, veiling
19 Februari 1931 nam. 2 31)
in Hotel De Weerd afslag
V (38 Gem. 123 R, V. M.)
J daarop staande schuur te
den polder Battenoord, aan
lelandschendijk, kad. secties
TtS2 en 526 t.m. 529. In r'l
combinatiën. Verhuurd tSP
an den heer K.J deBiuin
|or f 2305.— per jaar, en
et schuur, erf en grond te
de Voorstraat, kad. sectie
at 2 Aren 22 c.A. in één
tot 1 December 1936 aan
K. J. de Bruin voor f 375.-
eke van de erven van wijlen
Sijk.
VAN ISPELEN te Oude
DER SLU YS, Dirksland,
Correspondentie deze Rubriek betreffende te
nden aan F. W. Nanning, Gerarduslaan 15,
Eindhoven.
No. 184.
Probleem voor den wedstrijd,
No. 215.
J. P. COPPENS - Amsterdam.
Eerste plaatsing.
Zwart (5).
)onderdag 29 Januari.
Fer 100 stuks.
|g. f 4.25 tot f 4,70.
g. f 4,95 tot f 5,25.
g. f 5,30 tot f 5,55,
k. f 5,50 tot f 5,65.
g. f 4,05 tot f 4,65.
>nd.
Wit (7).
Wit: Kb8, Ta8, b7, Pd4, pi. d5, e6, f7.
Zwart: Kd8, Ta6, e8, Pf6, pi. a7.
Oplossing inzenden vóór Zaterdag 28 Febr.
De stand na dit probleem geeft den winnaar
over Januari aan.
Oplossing Eindspel no. 276.
1. f4, g6; 2. f5, gf5: 3. Kf5: De oppositie,
ïdie wit heeft, doet hem winnen. Ook 1. Kf5
'wint. i
Met zwart aan zet is de partij remise.
B.v. 1g6; 2. f4, Kg7; 3. f5, gf5:
4. Kf5: Kf7 remise.
Eindspel no-, 278.
K. 'en F. no. 169.
Wit: Ke7, Lh4, pi. g6, h6.
Zwart: Kg8, Thl.
Wit speelt en wint.
Eindspel no. 279.
K. en F. no. 170.
Wit: Ke8, Tg2, La5, pi. f2.
Zwart: Ke5, Df5, Pa2 en cl.
Wit speelt en houdt remise.
Eindspel no. 277 en 280 komen voor in het
Eindhovensch dagblad.
Eindspel no, 280.
Uit een partij, gespeeld in den zomerwedstrijd
1930 der 's-Hretogensche Schaakvereeniging.
Stand na den 24en zet van zwart.
7ERDAM, 27 Jan. 1931.
1 ons Veilingslokaal, War
gehouden Veiling, wer
rijzen besteed:
f 4,80 tot f 6,75
4,60 tot 6,15
tot
ERDAMSCHF VEILING
van pleizier.
weggaan, dat zou Moes
.„Dag Mijnheer, dag Me-
zei ze tegen den jongen
vuur kwam ze bij Moe
meisje wonen 1 en ik mag
ft het zelf gezegd."
urtenis. Maar het zou er
blijven.
(Wordt vervolgd).
I VAN EEN NEEFJE.
omer had een neefje van
aakt. Hij zou het zoo leuk
heele raadselfamilie naar
n niets gekomen,
weer over dat plan, maar
beter afgemaakt,
ief wel lezen
t misschien ook nog niet
voorgestelde plan om
l dagje naar het strand
'p. En dat zou wel een
>sten. Maar tante, nu had
wij er eens voor gingen
dat ik denk wel dat
tan ons groepje meedoen,
i van Vader of Moeder
daar dan iets van weg'
P den duur daar wel een
i. En als sommigen dan
wat kregen, laten ze dat
in neefjes plan Denk er
na, en schrijf me maar
:nkt.
Ilie TANTE TRUUS.
Er volgde
25. f3—f4! Le6-h3
Er dreigde verlies van de dame door 26. Tc3.
26. Tel—c3 De3—e7
27. Tfl—el De7-d6
Beter ware onmiddellijk 27Dd7. Zwart
hoopt echter door aanval op den pion, tijd te
krijgen om toren of paard in het spel te brengen.
28. Ddlh5
Verhindert 28DXf4 wegens 29. DXf4,
wegens 29. DXh3.
28. Dd6—d7
Deze zet is thans niet juist, daar de looper
door 29. f4f5 verloren kon gaan. Het eenige
was 28Ld7. Wit wil echter op fraaiere
wijze beslissen.
29. Pg3~e4!
Dit elegante offer heeft ten doel de g-lijn
voor den toren op c3 toegankelijk te maken.
Er dreigt thans op de eerste plaats 30.
FXföf, enz.
29d5Xe4
Ook als zwart niet neemt, wint wit snel
30. Tc3~g3+ Kg8—f8
Op Kh8, volgt 31. TXh3, Kg8; 32. DXh7,
KfS; 33. TXe4, en zwart kan het mat slechts
ten koste van dameverlies uitstellen.
31. Dh5—c5f Dd7e7
Gedwongen. Op 31Ke8; 32. Tg8f.
32. Tg3~g8f Kf8Xg8
33. Dc5,Xe7
Wit heeft thans gewonnen spel.
33Ph6-d5
34. Tel-gif Kg8-h8
35. De7Xf7
Zwart gaf het op, daar mat niet te verhin
deren is.
CORRESPONDENTIE.
J. P, C. „Valve" beteekent een klep, die een
buis kan afsluiten, doch tegelijkertijd een andere
ui£ °P'ent. In een probleem hebben we dus een
stuk dat de werkingslijn van een stuk opent,
doch een andere werkingslijn van datzelfde stuk
jbuit' Z. Ta6, La7. Zwart speelt nu Lb6.
atuurlijk moet dat openen en sluiten nood-
"i* Wezen, Bi Valve is 't zelfde, doch de
afsluiting betreft hier een ander stuk. B.v. Z.
Tal, Le8, Pa6. Zwart speelt nu Pc6. Ook
hier moeten openen en sluiten noodzakelijk
wezen.
'k Geloof, dat U betreffende no. 187 gelijk
heeftIk heb 't ook niet gezien.
WINTERWEDSTRIJD SCHAAKCLUB
„ONS GENOEGEN",
Stand op 27 Januari 1931,
Aantal partijen
CJ
12
Z
DEEL.
NEMERS
4»
•a
"3
OJ
Cu
e
O)
c
e
O
CJ
tn
I
e
4»
O
S
5 3
"v
T3
-a
a
<u
O
CJ
O
O
u
JS 3
a
CJ
O
1
L, Bund.
8
7
1
7
0 88
2
D. Bund
7
6
1
6
0.86
3
L. Weeda
7
6
1
6
0 86
4
G. v Gelder
8
6
1
1
6</2
081
5
G. Mooiweer
11
7
3
1
S'/i
0.77
6
A. van Seters
10
7
1
2
7'/»
0.75
7
Anth. Visser
9
5
2
2
6
0.67
8
Adr Verbrugge
11
7
4
4
0.64
9
J. van Duynen
8
4
2
2
5
0.63
10
D. F. Jacobi
11
6
1
4
672
0.59
11
W. Nieuwland
8
3
5
3
0 38
12
Jb. Zaaijer
11
4
7
4
0 36
13
G. v. d. Wende
10
3
7
3
0 30
14
S. v. d. Valk
10
1
1
8
1'/.
0.15
15
C. den Braber
8
1
7
1
0 13
16
And. Kerkhoff
8
1
7
1
0.13
17
J. L. Weerheim
9
1
8
1
0.11
18
H. Hartog
8
1
7
72
0.06
Gespeelde partijen.
L. Weeda—A. v. Seters 10A. Verbrug-
ge—A. Kerkhoff 10; D. F. Jacöbi—A. Visser
01 J. Zaaijer— G. v. Gelder 01 G. v. d.
Wende—J. v. Duijnen 01 G. Mooiweer
S. v. d. Valk 1—0 A. Kerkhoff—G. Mooiweer
0—1 J. L. Weerheim—S. v. d. Valk 1-0.
en Irfluenza, Rheumatische pijnen, gevatte
Koude, Hoofdpijn, Kiespijn, Aangezichtspijn
en vastzittende Hoest, zullen
U spoedig helpen. Doos 45 ct. Bij U w Drogist.
(Correspondentie dezer rubriek aan
M. Verbiest, Sommelsdijk)
DAMCLUB „KUNST EN VRIENDSCHAP".
Donderdag werden er belangrijke wedstrijden
gespeeld om de bezetting der bovenste plaatsen.
M. v. d. Nieuwendijk—B. v. d. Nieuwendijk was
de spannenste partij van den avond, daar M.
v. d. Nieuwendijk nog ongeslagen was. Hij werd
echter dezen avond door zijn naamgenoot ge
slagen en moest de eerste plaats van de rang
lijst verlaten en plaats nemen op no. 3. Ook
A. J. BlaakM. Verbiest was een aardige partij,
doch Verbiest zag kans te winnen en kwam
(tevens door de nederlaag van M. v. d. Nieu
wendijk) aan den kop der ranglijst.
De uitslagen luiden
M. v. d. Nieuwend.B. v. d. Nieuwend. 02.
A. J, BlaakM. Verbiest 0—2.
D. VroegindeweijA. Vroegindeweij 20.
H. NoordijkP. van Sliedrecht 02.
C. Ie ComteM. v. d. Nieuwendijk 0-2.
I. RoetmanD. Vroegindeweij 2—0,
B. v. d. NieuwendijkP. van Sliedrecht 2—0.
A. VroegindeweijB. v. d. Nieuwendijk 0—2.
A. WielaardI. Roetman 02.
M, LangbroekC. Ie Comte 20.
A. Visser—A. Vroegindeweij 2—0.
M. v. d. NieuwendijkM. Langbroek 20.
D. Vroegindeweij—A. Visser 0—2.
F. NoordijkP. van Sliedrecht 2-0
Acht partijen moesten wegens niet opkomen
blijven wachten tot volgende week.
Stand van den Winterwedstrijd op 29 Jan. 1931.
DEELNEMERS
M Verbiest
I. Roetman
M. v. d. Nieuwendijk
B. v d. Nieuwendijk
F. Noordijk.
H. Noordijk
K. Vroegindeweij
A. Visser
P. v. Sliedrecht
J. Volwerk
D. Vroegindeweij
Joh. den Boer
A. Vroegindeweij
M Langbroek
A. Groenendijk
A. J Blaak
A. Wielaard
C. Ie Comte
Probleem no. 7.
Zwart: 4 (dam), 15, 36.
Wit. 24, 28, 39 (dam, 42.
Oplossing:
(Het slaan wordt door twee stipjes aangeduid)
Wit: 28—22. Zwart: 4: 27 of 4 31.
4741 36 47 dam.
39—25. 47 20.
25 36. Gewonnen.
Probleem no. 8.
Zwart: 13, 17, 18, 38.
Wit: 24, 32, 40, 43.
Wit speelt en wint.
CORRESPONDENTIE.
Wij zullen nog acht dagen moeten wachten.
III.
Het behoeft wel geen breede toelichting, om
aan te toonen, dat de meening van mede-chris
tenen, als zouden we het stoffelijke van ons
leven buiten den eisch der beginselen kunnen
en moeten houden, onschriftuurlijk is. Waar
zulke menschen zich op kunnen of meenen te
kunnen beroepen, zeker niet op de H. Schrift.
Als we daar hooren het: „Rijken en armen ont
moeten elkander. God heeft ze beiden g e-
m a a k t", dan hebben we daarin, voor een
bepaald gebied, als het ware de korte samen
vatting uit den geheelen Bijbel, Oud en Nieuw
Testament, van het hoe God het wil en
waarom God dat wil. Dat kunnen we wel
van ons schuiven en ons sussen, omdat er op
elk levensgebied nog al wat is, dat hier niet
genoeg aan beantwoordt, maar niettemin staat
dat woord en b 1 ij f t het staan, als een gebod,
dat ons uit Gods Woord tegen komt. En om
nu nog één ding te noemen, ook als onze Heiland
Zijn discipelen het „Onze Vader" leert bidden,
dan zien we, dat de Heiland na de drie eerste
beden, die betrekking hebben op God en Gods
Koninkrijk, de eerste bede van de drie laatste
is, de bede om ons dagelijksch brood. De Heere
Jezus leert niet den mensch bidden: „geef m ij
heden mijn dagelijksch brood", maar ons da
gelijksch brood. En in het antwoord op de vraag
van den rijken jongeling noemt de Heere Jezus
het tweede gebod in de Wet „den naaste lief
te hebben als onszelf" een even groot ge
bod dan het eerste, als het „God lief te hebben
boven alles". Immers heet het daar: „en het
tweede daaraan g e 1 ij k is, enz." Waarlijk
ons stoffelijk, -ons dagelijksch leven, het leven
van onzen naaste gaat niet buiten Gods wil of
buiten Gods Woord om, dat blijkt wel uit deze
enkele dingen, die met zoovele ware te ver
meerderen. Trouwens voorzoover we die „be
zwaren" in Christelijken kring vinden, maakt
het ook meer den indruk, dat mén eigen mee
ning en handelwijze tracht goed te praten, dan
dat men Schriftuurlijke bewijzen tracht bij te
brengen, en bij voorkeur alles wat dit te na
komt uit de hoogte voorbij gaat en minachtend
smaalt over zoo groote beteekenis van stoffe
lijke zaken. Dat is wel gemakkelijk en vaak
ook voordeelig, maar niet Christelijk.
Duidelijk, voor geen tweeërlei uitlegging vat
baar, is in de H. Schrift de eisch, dat de Chris
ten altijd en overal zich als zoodanig heeft te
openbaren.
Dat wanneer dit niet of niet naar vermogen
gebeurt, tot groote schade is niet alleen voor
het Christelijk leven over de geheele breedte,
maar ook en vooral hiervoor, om onze
naaste voor Christus te gewinnen,
En daarin ligt de groote beteekenis van de
Christelijke levensverhoudingen. En dat zeer be
paald en voor een groot deel in dezen tijd,
waarin de disharmonie tusschen leer en leven,
tusschen geloof en praktijk voedsel geeft niet
alleen aan den strijd tegen het Chr. beginsel en
haar praktijk voor het leven der Maatschappij,
maar daarmee tegelijkertijd aan den strijd van
het ongeloof tegen het Christendom.
Dat willen we verder op populaire wijze aan-
toonen, met de hoop, dat ook dit mocht mede
werken, dat veler oogen geopend worden om
te zien hoe ernstig de tijd is, waarin God ons
doet leven, maar tevens, om met uitschakeling
van eigen gevoelens en vooroordeel ons als
Christenen te stellen op den grondslag der H.
Schrift ook voor wat in het maatschappelijk
leven mogelijk en wenschelijk is.
Het is de meeste menschen wel eens over
komen, dat ze op hun weg door het leven
menschen tegenkwamen, die het met het gods
dienstige of stedelijke leven niet zoo nauw
namen. Wat zou het op ons een vreemden, een
slechten, een niet te noemen lagen indruk maken,
als we dan een van onze medereizigers of mede
arbeiders of mede-kooplieden zulke menschen
hoorden bestraffen en zij zelf een half uur later
hetzelfde zouden doen. We gevoelen, dat zou
bij ieder afkeer, walging wekken en terecht.
Zegt ook de Schrift niet„Waarin we an
deren oordeelen veroordeelen wij onszelf". Wij
denken daaraan vaak zoo weinig. En toch is
het zoo, dat alles wat er in ons léven is en
niet beantwoordt aan de Chr. leer, die we be
lijden, oorzaak is, dat andere menschen daarop
den vinger leggen, geloovigen en ongeloovigen.
Niet altoos in ons bijzijn, o neen, dan bij voor
keur een lief gezicht of verzachtende omstan
digheden, maar achter ons heen.
En nu is er veel op den weg door dit leven
van ieder Christen, dat niet beantwoordt aan
Gods Heiligen wil, want we weten, dat we zon
daren zijn. Dat zal ons bezwaren, en is altijd
weer een reden tot verootmoediging. Dan zullen
we ook altijd zoeken en trachten zulke dingen
te ontgaan, en wetende onze zwakheid en ken
nende ons kleingeloof, zullen we kracht zoeken
in het gebed.
Maar wat te zeggen van de zonden, waaruit
we niet trachten verlost te worden, waaraan we
niet trachten te ontkomen, en waarvoor we niet
bidden noch werken, om er van ontheven te
worden. Die ons geen p ij n doen, wat we
eigenlijk nog zoo slecht niet vinden. Hoeveel
van zulke zonden worden gevonden op het
terrein der maatschappij. Hoeveel sociale zon
den, zonden tegen God in de verhouding van
menschen tot menschen.
En waar we hierbij speciaal het oog hebben
op handel en arbeid, producent 'en consument,
heer en knecht, daar weten de meesten van
die dit lezen wel, dat hoe rijk ons leven is in
velerlei opzicht door den invloed en de door
werking der Chr. beginselen, we hier een terrein
hebben, waar nog om de overwinning niet alleen
gestreden moet worden, maar dat die strijd op
dit gebied nog door velen wordt gemeden,
wordt geschuwd.
Als Christenen moeten we altijd een voorbeeld
zijn, ons Christendom moet zijn een lichtend
licht en een zoutend zout, en ach, wat een
moeite en strijd, teleurstelling en verdachtmaking
bracht het niet mee voor elk, die zich opmaakte
om hier iets te doen, van arbeider tot predikant.
Dat we zoo vaak der wereld een ergernis
zijn is even begrijpelijk als dat we dit voor onze
mede-christenen zijn.
Als we 's Zondags naar de Kerk gaan en in
de week die over ons gesteld zijn verketteren,
of die onder ons gesteld zijn verbitteren 'en
hun recht verkorten, dan maken we ons Chris
tendom tot een bespotting, dan wordt Gods
Naam om onzentwille niet geprezen, maar ge
lasterd en Gods Kerk gesmaad. Zoo rooven we
onszelf de rust, zoo gaat er geen kracht en geen
getuigenis van Gods Kerk uit, zoo verzwakken
we de kracht van het Christendom in den strijd
tusschen geloof en ongeloof, waarvan alleen
het ongeloof profiteert.
Als de vragen op het terrein van den arbeid
vermenigvuldigen, de vragen van loon en arbeid,
van arbeidsduur en arbeidsmogelijkheid, ziekte
en ouderdom, organisatorisch, gemeenschappe
lijk of individueel, persoonlijk, de vragen of bij
het vergroeien van methodes en veranderingen
en verbeteringen door de techniek en zooveel
andere dingen, de levensverhoudingen en levens
omstandigheden niet veranderen of aanvulling
behoeven, dan is het toch voor een Christen
spoedig beslist, dat ook al deze dingen moeten
bezien worden in het licht der Godsopenbaring,
en als dat niet gebeurt, dat dan het Christendom
voor dit terrein haar kracht verliest, en straks
uitgeschakeld wordt en het ongeloof hier al
meer veroverend zal optreden.
Wat hiervan 'het gevolg moet zijn voor Gods
Kerk, is niet twijfelachtig, en evenmin wat hier
van weer het gevolg is in den strijd tusschen
geloof en ongeloof. Juist in dezen tijd, waar de
strijd tegen het Christendom komt, uit dezelfde
richting en gevoed wordt door denzelfden wortel,
is van zoo groote beteekenis, dat ook hier de
Chr, beginselen overheerschen, opdat daardoor
ook de Chr. levenspraktijk die onchristelijke
macht verdrijve, en ook het leven der maat
schappij béheerscht worde door het recht en
de gerechtigheid Gods.
Het is duidelijk, dat als dit niet gebeurt, dat
er dan een andere macht de leiding zal nemen.
Er zijnmenschen, die zeggen, dat dit praktisch
hetzelfde blijft, maar dat is alleen maar waar
in zoover als het gaat -over de vraag of men
over z'n ondergeschikten absolute zeggen
schap heeft of -dit praktisch uitvoert, want
overigens weet elk mensch wel, dat de door
werking van de Chr. beginselen, overal en altijd
zegen heeft gebracht.
En is het nu niet van groote beteekenis, dat
er een beweging, een organisatie is, die juist
hier, voor dit maatschappijleven, wil werken in
Chr. geest en principieel en praktisch. Princi
pieel, om te zoeken en te speuren, te toetsen
en te overleggen, wat naar Gods Woord ge
biedende eisch is, en ook praktisch, om te over
leggen en te spreken en te handelen, om ook
„Geen goad
zoo goed."
de praktijk van het leven te doen beantwoorden
aan den eisch van Gods geboden.
Hier is het verband duidelijk. Hier schuilt een
groote kracht. De macht van het ongeloof is
het er niet alleen om te doen om het maatschap,
pelijk levensgebied te veroveren en dan halt
te houden, maar dat blijkt nu juist zoo duidelijk,
dat het via de maatschappij ook grijpt naar
Staat en Kerk, ook naar de Kerk. 'k Heb reeds
herinnerd hoe duidelijk zich dat in 't buitenland
afteekent, maar 't is helaas ook te zien in ons
eigen land. Zijn de klachten over het niet mee
leven der jongeren met de Kerk de laatste jaren
niet gedurig luider en ernstiger geworden En
wat zal deze laatste volkstelling ons leeren met
haar cijfers over onkerkelijk, wat tevens betee
kent ongodsdienstig, gebroken met alle gods
dienst Moet ik nog verder gaan Als we eik
in eigen kring en omgeving eens rondzien, moet
ons dan niet op veel plaatsen de schrik om het
hart slaan Moet ik nog eens herinneren aan
geestelijke verwarring en zedelijke verwildering,
waaraan onze tijd zoo „rijk" is Komt dat alles
ons niet met een machtige stem herinneren, dat
die macht ook reeds greep naar de Kerk, ook
reeds greep i n de Kerk
Daar is ook in onze dagen een stem, die roept
van den aardbodem. Hoort gij die stem Die
in den Hemel woont zal lachen, de Heere zal
ze bespotten. Die op de aarde wonen, zullen
zich bijeen vergaderen en den Heere dienen met
vreeze en zich verheugen met beving.
Zoo is de werkelijkheid in onze dagen.
De eisch van recht en gerechtigheid ook voor
het leven der maatschappij beteekent nog wat
anders en wat meer dan het behartigen van stof
felijke belangen. Het gaat ten slotte niet meer
over de vraag: „wat zal het kosten, of wat zal
het brengen", maar hierover, of we ook in dit
leven werken, ook in en door onze stoffelijke
verhoudingen, dat Gods Naam om onzentwille
niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde.
Dan is er altijd een wijd perspectief, een ruime
toekomst. Ook al weten we, dat het hier alles
ten deele, zeer ten deele zal zijn, en zal blijven,
ook in de beste tijden. Want als we met ons
geheele hart en met onze gansche ziel er naar
staan, om ook in de verhoudingen van menschen
totm enschen God lief te hebben boven alles en
niet iets anders, en den naaste als onszelf, dan
zal er nog genoeg blijven, waarover we ons te
beklagen hebben.
Haar dan zien we verder. Dan denken we
met vreugde aan„en een nieuwe aarde,
waarop gerechtigheid wonen zal", want die ge
rechtigheid Gods, die we hier hebben te zoeken
en te betrachten in de verhouding van mensch
tot m'enschen God lief te hebben boven alles en
is, is slechts het begin. En als we dat b e-
g i n hier al niet willen zoeken en betrachten,
hoe kan ons hart uitgaan naar die volmaakte
gerechtigheid. Maar als we ze hier mogen zoeken
dan kunnen we ons, ondanks al het gebrekkige
verblijden, verblijden ook hierin, dat waar in
onzen tijd dezen arbeid zoo nauw verband houdt
met het welzijn van Gods Kerk, en Gods Eer
daarmee verbonden is, we ons ook gaarne aan
dezen arbeid zullen geven.
Daar is echter nog meer, waarin de beteekenis
van allen Chr. socialen arbeid voor Gods Kerk
blijkt.
Eerste voorwaarde voor het Christendom is,
-dat ze in den strijd tegen ongeloof en wereld
zich stelt op dit eenig juiste standpunt, dat God
alles geschapen heeft om Zijns zelfs wil.
„Gij hemel, aard' en zee vermeldt Gods lof,
Laat al wat leeft Zijn naam en goedheid prijzen."
En zie nu eens waar die scheiding tusschen
het geestelijke en het stoffelijke, tusschen hemel-
sche en aardsche dingen de menschen betooverd
heeft, als eou de zaliging van zondaren het
hoogste zijn, én God zich om die wereld niet
bekomerde, zie daar eens hoe weinig ge in de
levensverhoudingen opmerkt het verschil tus
schen christelijk en niet-christelijk. En toont het
leven nu juist niet, dat daar, waar die scherpe
lijn ontbreekt, de bedding van het practische
leven zoo gemakkelijk in anti-christelijken geest
geleid wordt Hoe tevens daar Gods Kerk
innerlijk zwak staat, ondanks het groote aantal
soms, hoe zwak het geloof staat tegen het
ongeloof.
Die gedachte dat boven alles gaat de Eere
des Heeren en dat ook de zaliging van zondaren
daarop gericht is, dat God ook van het men-
schengeslacht volmaakt de Eere ontvangen zal,
die gedachte beantwoordt aan de Godsopen
baring, die gedachte eischt ook het leven in
z'n verschillende vormen voor God op en wijst
ook de Chr. Soc. Beweging haar taak.
Maar daar is nog meer.
Zuldland. A. VINGERLING.
XXXIII.
Op Flakkee achtte men isolatie het eenig
goede middel. Er werd verzocht, dat de vee
houders alle kooplieden van hun erf, althans
minstens uit hun schuren en stallen zouden nou-
d'en', terwijl voorts door het bestuur een cir
culaire werd ontworpen, welke op 29 December
aan alle gemeentebesturen wer dverzonden, en
waarin in overweging werd gegeven, zich ten
spoedigste tot de bevoegde autoriteiten te wen
den, om machtiging den invoer van herkauwende
dieren en van varkens in hunne gemeenten te
kunnen verbieden.
Het resultaat van het gemeenschappelijk op
treden was in alle opzichten bevredigend, hoe
wel de ziekte voortwoekeren bleef. Ook was de
uitvoer naar het buitenland van aardappelen
verboden, terwijl er in Flakkee nog massa's van
dat product aanwezig waren.
Zoowel het mond- en klauwzeer als de be
lemmerde aardappelhandel waren oorzaak, dat
de Wintervergadering veel zou worden ver
vroegd. Deze werd op 14 Januari 1916 in de
concertzaal te Middeiharnis gehouden.
Alle afdeelingen waren tegenwoordig en bo
vendien uit bijna het geheele eiland tal van ge
wone leden, zoodat de groote zaal geheel bezet
was.
De voorzitter hield de gewone nieuwjaars-
wensch en verzocht om meer steun van de af
deelingen, waarna de aardappelmisère aan de
orde kwam. Men was er ontevreden over, dat
de uitvoer verboden was, zonder dat men wist
wat er in 't land voorradig was.
Op voorstel van 't bestuur werd besloten een
inventarisatie te houden en den uitslag daarvan
op 19 Januari bij den secretaris in te zenden,
dan wisten we de hoeveelheid, die op Flakkee
was. Dan zou het bestuur de zaak bespreken
met den Minister.
Ook werd op deze vergadering C. Warnaer
G.Lz. met algemeene stemmen herkozen tot lid
van het dagelijksch bestuur. Dat viel zeer mee,
omdat er eenige vrees bestond, dat de ontevre
denheid onder de boeren zich zou uiten bij de
verkiezing, 't zij door blanco biljetten, of met
rappaille candidaten om met die betrekking te
spotten. Niets echter van dat alles. Dat bewees,
dat men zich schikte in zijn lot.
Doch dan kwam aan de orde „Bespreking
welke maatregelen behooren of kunnen genomen
worden ter bestrijding van het mond- en klauw
zeer". Dat was een punt van zeer groot be
lang, omdat het uitmoorden van een geheelen
stal, niet alleen zieke, maar ook gezonde dieren,
een oorzaak was van groote critiek, vooral als
het dieren betrof, waarop de eigenaar gesteld
was, of stamboekvee, waarvan men aan het
doorfokken was, en zoo erg was het toen op
Flakkee niet meer.
't Was op deze vergadering vooral M. de
Haas, die in pracht voorbeelden aantoonde, dat
het afmaaksysteent geen waarde heeft als be-
strijdingsmateriaal, omdat uien niet weet of de
ziekte van bacterischen of van infectieven aard
is. Men vecht op de wijze als „Don Quichotte"
tegen windmolens. Bovendien is het onredelijk
als systeem. Er zijn veehouders in Holland, die
nu tweemaal hun stal zagen doodgemaakt, en
zich niet schaamden te verklaren, als het geluk
ze nog één keer diende, dat ze de tongblaar
kregen, ze dan finantieel „binnen" waren. Hij
wou dadelijk adresseeren om op te houden met
afmaken en laten doorzieken. Als 'n beest één
maal tongblaar heeft gehad, dan krijgen ze 't
nooit meer.
Doch dat wist de Rijksveearts Van Hemert,
die ook ter vergadering tegenwoordig was, an
ders te vertellen, ja, dat de beesten het voor de
tweede keer veel erger hadden dan de eerste
maal
A. A. Mijs zei, dat hij alles wat De Haas
had gezegd, niet graag onderschrijven zou, doch
in hoofdzaak met zijn ideeën accoord ging. Al
leen dadelijk met afmaken ophouden, daar was
hij tegen. Er was door de Regeering 10 millioen
aangevraagd voor de bestrijding van 't mond- en
klauwzeer en bij de behandeling van de motie-
Feenstra had Minister Posthuma verklaard nog
2 millioen noodig te hebben om zijn werk te
bekronen. Men moest Zijne Excellentie niet
dakloos laten, maar was het dan niet beter,
dan moesten we met man en macht ageeren
tegen deze wijze van bestrijding.
Op 24 Januari zou met dit doel een groote
vergadering worden gehouden in Den Haag. Wij
zouden daar heengaan en hooren wat men er
in het overige Nederland van wist en wenschte.
De Haas beschouwde het mond- en klauwzeer
een ziekte als mazelen. Toen deze nog tot de
besmettelijke ziekten werd gerekend, las men
dagelijks in de krant van mazelen, zag men op
straat soms zwermen jongens, die voor deze
besmettelijke ziekte niet in de school werden
toegelaten en nu die ziekte van de lijst der be
smettelijke ziekten afgevoerd was. hoorde men
nooit meer van mazelen.
Dan kwam een voorstel om de regeering te
verzoeken het mond- en klauwzeer van de lijst
der besmettelijke veeziekten te schrappen, het
welk onder applaus en bij acclamatie werd aan
genomen.
Nadat besloten was, dat het bestuur zou trach
ten uitgebreider verloven te krijgen voor onze
gemobiliseerden (waarvan alleen uit den land
bouw er ongeveer 800 uit Flakkee waren weg
gehaald), sloot de voorzitter deze mooie ver
gadering.
Toen moesten we aan het aardappelen tellen,
waarvan de uitslag was, dat eind Januari in
Flakkee aanwezig waren naar een schatting',
die aan den lagen kant was: 181232 H.L. Eigen
heimers, 14358 H.L. Bravo's en 13440 H.L.
Roode Ster of totaal 209030 H.L., zonder Den
Bommel, welke nog altoos in haar isolement
kracht zocht
Wat vooral opviel bij deze inventarisatie?
Het grootste aantal mudden bevond zich in
Oude Tonge met 31700, op één na het hoogste
Ooltgensplaat met 26968 mud, terwijl Ouddorp
er slechts 2300 bezat, met als opvolger Goede
reede met 4000 mud.
En wat frappant was Nadat wij onzen
voorraad reeds hadden geschat en aan de aard
appelcommissie of 't Departement hadden op
gegeven, kregen wij bericht uit Den Haag dd.
5 Februari 1916, dat reeds op 22 Januari j.l.
den Rijkslandbouwleeraren opdracht was ge
geven een onderzoek in te stellen omtrent de
aardappelvoorraden in Nederland.
Wij waren dus in de goede richting werkzaam
geweest op eigen initiatief. (Gevolg van een
en ander was, dat de uitvoer naar het buiten
land werd toegestaan).
Toen moesten we aan het werk om erwten
„Schokkers" te combineeren en dan te trachten
erkend te worden als exporteur. Dat gaf veel
zorg, omdat de handelaren over het algemeen
niet hebben konden, dat de Bond zich met den
handel bemoeide. Tóen' we daar midden in zaten,
werden we opgeschrikt door een ernstige ramp
in Noord-Holland. Midden Januari 1916 werd
heel ons land geteisterd door hevige stormen.
Van uit alle oorden kwamen berichten over
schade, doch toen de zeedijken bij Anna Pau-
lownapolder, in Waterland en elders doorbra
ken, overstroomden daar ruim 12000 H.A. land,
verdronken er honderden runderen en ander vee.