dii nummer beslaat uil drie Binden "tweede blad. Bij Griep -r titzaken Zaterdag 31 Januari 1931. No. 3716 ^richten, XW» SCHAAKRUBRIEK. ig te Middeiharnis. stuks, Mijnhardt's Poeders DAMMEN. DE BETEEKENIS VAN DE CHR. SOCIALE BEWEGING IN DEN STRIJD TUSSCHEN GELOOF EN ONGELOOF. Herinneringen aan de stich ting en de geschiedenis van den Flakkeeschen Boerenbond. 5jr. inlichtingen over de hav H 'TER: Als de heer Boom bei ■sproken worden die lichten ÈMAN: Op 't oogenblik i per af, dan dat het electric J |K wil een lantaarn plaatse- ITER gelooft, dat er licht 0, de heeren er op staan, kan -S isproken worden. nv wocSKrNO WSES llliseementen. ikker te Oude Tonge. R.,c cur.mr. A. Zaayer. inschrijving naar de jaarliji oor den tijd van vijf jaret van 5»I0«20 Hectaren (11 gen, sche maat) Bouwland in de» eland te Middeiharnis aai ptie B, No. 1071. van de Familie Den Baas ietten in te leveren vóór olK 31, ten kantore van SUUREN te Middeiharnis, Mr. A. Mijs en J. S. M® voornemens in het open 4 Februari 1931 bij inzei 11 Februari 1931 bij afslag liddags 3,30 uur in Hotel Jarnis Aren 60 centiaren (40 gei a Voornsch) Bouwland ij epolder onder Middeiharnis tls »den Hoogen Boom» co bij de betaling der koop. ipnl 1931. ïgen ten kantore van voor. |n aan de Leuvehaven 1071 12 Februari 1931 nam. 2.30 ;e in Hotel van Veen, veiling 19 Februari 1931 nam. 2 31) in Hotel De Weerd afslag V (38 Gem. 123 R, V. M.) J daarop staande schuur te den polder Battenoord, aan lelandschendijk, kad. secties TtS2 en 526 t.m. 529. In r'l combinatiën. Verhuurd tSP an den heer K.J deBiuin |or f 2305.— per jaar, en et schuur, erf en grond te de Voorstraat, kad. sectie at 2 Aren 22 c.A. in één tot 1 December 1936 aan K. J. de Bruin voor f 375.- eke van de erven van wijlen Sijk. VAN ISPELEN te Oude DER SLU YS, Dirksland, Correspondentie deze Rubriek betreffende te nden aan F. W. Nanning, Gerarduslaan 15, Eindhoven. No. 184. Probleem voor den wedstrijd, No. 215. J. P. COPPENS - Amsterdam. Eerste plaatsing. Zwart (5). )onderdag 29 Januari. Fer 100 stuks. |g. f 4.25 tot f 4,70. g. f 4,95 tot f 5,25. g. f 5,30 tot f 5,55, k. f 5,50 tot f 5,65. g. f 4,05 tot f 4,65. >nd. Wit (7). Wit: Kb8, Ta8, b7, Pd4, pi. d5, e6, f7. Zwart: Kd8, Ta6, e8, Pf6, pi. a7. Oplossing inzenden vóór Zaterdag 28 Febr. De stand na dit probleem geeft den winnaar over Januari aan. Oplossing Eindspel no. 276. 1. f4, g6; 2. f5, gf5: 3. Kf5: De oppositie, ïdie wit heeft, doet hem winnen. Ook 1. Kf5 'wint. i Met zwart aan zet is de partij remise. B.v. 1g6; 2. f4, Kg7; 3. f5, gf5: 4. Kf5: Kf7 remise. Eindspel no-, 278. K. 'en F. no. 169. Wit: Ke7, Lh4, pi. g6, h6. Zwart: Kg8, Thl. Wit speelt en wint. Eindspel no. 279. K. en F. no. 170. Wit: Ke8, Tg2, La5, pi. f2. Zwart: Ke5, Df5, Pa2 en cl. Wit speelt en houdt remise. Eindspel no. 277 en 280 komen voor in het Eindhovensch dagblad. Eindspel no, 280. Uit een partij, gespeeld in den zomerwedstrijd 1930 der 's-Hretogensche Schaakvereeniging. Stand na den 24en zet van zwart. 7ERDAM, 27 Jan. 1931. 1 ons Veilingslokaal, War gehouden Veiling, wer rijzen besteed: f 4,80 tot f 6,75 4,60 tot 6,15 tot ERDAMSCHF VEILING van pleizier. weggaan, dat zou Moes .„Dag Mijnheer, dag Me- zei ze tegen den jongen vuur kwam ze bij Moe meisje wonen 1 en ik mag ft het zelf gezegd." urtenis. Maar het zou er blijven. (Wordt vervolgd). I VAN EEN NEEFJE. omer had een neefje van aakt. Hij zou het zoo leuk heele raadselfamilie naar n niets gekomen, weer over dat plan, maar beter afgemaakt, ief wel lezen t misschien ook nog niet voorgestelde plan om l dagje naar het strand 'p. En dat zou wel een >sten. Maar tante, nu had wij er eens voor gingen dat ik denk wel dat tan ons groepje meedoen, i van Vader of Moeder daar dan iets van weg' P den duur daar wel een i. En als sommigen dan wat kregen, laten ze dat in neefjes plan Denk er na, en schrijf me maar :nkt. Ilie TANTE TRUUS. Er volgde 25. f3—f4! Le6-h3 Er dreigde verlies van de dame door 26. Tc3. 26. Tel—c3 De3—e7 27. Tfl—el De7-d6 Beter ware onmiddellijk 27Dd7. Zwart hoopt echter door aanval op den pion, tijd te krijgen om toren of paard in het spel te brengen. 28. Ddlh5 Verhindert 28DXf4 wegens 29. DXf4, wegens 29. DXh3. 28. Dd6—d7 Deze zet is thans niet juist, daar de looper door 29. f4f5 verloren kon gaan. Het eenige was 28Ld7. Wit wil echter op fraaiere wijze beslissen. 29. Pg3~e4! Dit elegante offer heeft ten doel de g-lijn voor den toren op c3 toegankelijk te maken. Er dreigt thans op de eerste plaats 30. FXföf, enz. 29d5Xe4 Ook als zwart niet neemt, wint wit snel 30. Tc3~g3+ Kg8—f8 Op Kh8, volgt 31. TXh3, Kg8; 32. DXh7, KfS; 33. TXe4, en zwart kan het mat slechts ten koste van dameverlies uitstellen. 31. Dh5—c5f Dd7e7 Gedwongen. Op 31Ke8; 32. Tg8f. 32. Tg3~g8f Kf8Xg8 33. Dc5,Xe7 Wit heeft thans gewonnen spel. 33Ph6-d5 34. Tel-gif Kg8-h8 35. De7Xf7 Zwart gaf het op, daar mat niet te verhin deren is. CORRESPONDENTIE. J. P, C. „Valve" beteekent een klep, die een buis kan afsluiten, doch tegelijkertijd een andere ui£ °P'ent. In een probleem hebben we dus een stuk dat de werkingslijn van een stuk opent, doch een andere werkingslijn van datzelfde stuk jbuit' Z. Ta6, La7. Zwart speelt nu Lb6. atuurlijk moet dat openen en sluiten nood- "i* Wezen, Bi Valve is 't zelfde, doch de afsluiting betreft hier een ander stuk. B.v. Z. Tal, Le8, Pa6. Zwart speelt nu Pc6. Ook hier moeten openen en sluiten noodzakelijk wezen. 'k Geloof, dat U betreffende no. 187 gelijk heeftIk heb 't ook niet gezien. WINTERWEDSTRIJD SCHAAKCLUB „ONS GENOEGEN", Stand op 27 Januari 1931, Aantal partijen CJ 12 Z DEEL. NEMERS 4» •a "3 OJ Cu e O) c e O CJ tn I e 4» O S 5 3 "v T3 -a a <u O CJ O O u JS 3 a CJ O 1 L, Bund. 8 7 1 7 0 88 2 D. Bund 7 6 1 6 0.86 3 L. Weeda 7 6 1 6 0 86 4 G. v Gelder 8 6 1 1 6</2 081 5 G. Mooiweer 11 7 3 1 S'/i 0.77 6 A. van Seters 10 7 1 2 7'/» 0.75 7 Anth. Visser 9 5 2 2 6 0.67 8 Adr Verbrugge 11 7 4 4 0.64 9 J. van Duynen 8 4 2 2 5 0.63 10 D. F. Jacobi 11 6 1 4 672 0.59 11 W. Nieuwland 8 3 5 3 0 38 12 Jb. Zaaijer 11 4 7 4 0 36 13 G. v. d. Wende 10 3 7 3 0 30 14 S. v. d. Valk 10 1 1 8 1'/. 0.15 15 C. den Braber 8 1 7 1 0 13 16 And. Kerkhoff 8 1 7 1 0.13 17 J. L. Weerheim 9 1 8 1 0.11 18 H. Hartog 8 1 7 72 0.06 Gespeelde partijen. L. Weeda—A. v. Seters 10A. Verbrug- ge—A. Kerkhoff 10; D. F. Jacöbi—A. Visser 01 J. Zaaijer— G. v. Gelder 01 G. v. d. Wende—J. v. Duijnen 01 G. Mooiweer S. v. d. Valk 1—0 A. Kerkhoff—G. Mooiweer 0—1 J. L. Weerheim—S. v. d. Valk 1-0. en Irfluenza, Rheumatische pijnen, gevatte Koude, Hoofdpijn, Kiespijn, Aangezichtspijn en vastzittende Hoest, zullen U spoedig helpen. Doos 45 ct. Bij U w Drogist. (Correspondentie dezer rubriek aan M. Verbiest, Sommelsdijk) DAMCLUB „KUNST EN VRIENDSCHAP". Donderdag werden er belangrijke wedstrijden gespeeld om de bezetting der bovenste plaatsen. M. v. d. Nieuwendijk—B. v. d. Nieuwendijk was de spannenste partij van den avond, daar M. v. d. Nieuwendijk nog ongeslagen was. Hij werd echter dezen avond door zijn naamgenoot ge slagen en moest de eerste plaats van de rang lijst verlaten en plaats nemen op no. 3. Ook A. J. BlaakM. Verbiest was een aardige partij, doch Verbiest zag kans te winnen en kwam (tevens door de nederlaag van M. v. d. Nieu wendijk) aan den kop der ranglijst. De uitslagen luiden M. v. d. Nieuwend.B. v. d. Nieuwend. 02. A. J, BlaakM. Verbiest 0—2. D. VroegindeweijA. Vroegindeweij 20. H. NoordijkP. van Sliedrecht 02. C. Ie ComteM. v. d. Nieuwendijk 0-2. I. RoetmanD. Vroegindeweij 2—0, B. v. d. NieuwendijkP. van Sliedrecht 2—0. A. VroegindeweijB. v. d. Nieuwendijk 0—2. A. WielaardI. Roetman 02. M, LangbroekC. Ie Comte 20. A. Visser—A. Vroegindeweij 2—0. M. v. d. NieuwendijkM. Langbroek 20. D. Vroegindeweij—A. Visser 0—2. F. NoordijkP. van Sliedrecht 2-0 Acht partijen moesten wegens niet opkomen blijven wachten tot volgende week. Stand van den Winterwedstrijd op 29 Jan. 1931. DEELNEMERS M Verbiest I. Roetman M. v. d. Nieuwendijk B. v d. Nieuwendijk F. Noordijk. H. Noordijk K. Vroegindeweij A. Visser P. v. Sliedrecht J. Volwerk D. Vroegindeweij Joh. den Boer A. Vroegindeweij M Langbroek A. Groenendijk A. J Blaak A. Wielaard C. Ie Comte Probleem no. 7. Zwart: 4 (dam), 15, 36. Wit. 24, 28, 39 (dam, 42. Oplossing: (Het slaan wordt door twee stipjes aangeduid) Wit: 28—22. Zwart: 4: 27 of 4 31. 4741 36 47 dam. 39—25. 47 20. 25 36. Gewonnen. Probleem no. 8. Zwart: 13, 17, 18, 38. Wit: 24, 32, 40, 43. Wit speelt en wint. CORRESPONDENTIE. Wij zullen nog acht dagen moeten wachten. III. Het behoeft wel geen breede toelichting, om aan te toonen, dat de meening van mede-chris tenen, als zouden we het stoffelijke van ons leven buiten den eisch der beginselen kunnen en moeten houden, onschriftuurlijk is. Waar zulke menschen zich op kunnen of meenen te kunnen beroepen, zeker niet op de H. Schrift. Als we daar hooren het: „Rijken en armen ont moeten elkander. God heeft ze beiden g e- m a a k t", dan hebben we daarin, voor een bepaald gebied, als het ware de korte samen vatting uit den geheelen Bijbel, Oud en Nieuw Testament, van het hoe God het wil en waarom God dat wil. Dat kunnen we wel van ons schuiven en ons sussen, omdat er op elk levensgebied nog al wat is, dat hier niet genoeg aan beantwoordt, maar niettemin staat dat woord en b 1 ij f t het staan, als een gebod, dat ons uit Gods Woord tegen komt. En om nu nog één ding te noemen, ook als onze Heiland Zijn discipelen het „Onze Vader" leert bidden, dan zien we, dat de Heiland na de drie eerste beden, die betrekking hebben op God en Gods Koninkrijk, de eerste bede van de drie laatste is, de bede om ons dagelijksch brood. De Heere Jezus leert niet den mensch bidden: „geef m ij heden mijn dagelijksch brood", maar ons da gelijksch brood. En in het antwoord op de vraag van den rijken jongeling noemt de Heere Jezus het tweede gebod in de Wet „den naaste lief te hebben als onszelf" een even groot ge bod dan het eerste, als het „God lief te hebben boven alles". Immers heet het daar: „en het tweede daaraan g e 1 ij k is, enz." Waarlijk ons stoffelijk, -ons dagelijksch leven, het leven van onzen naaste gaat niet buiten Gods wil of buiten Gods Woord om, dat blijkt wel uit deze enkele dingen, die met zoovele ware te ver meerderen. Trouwens voorzoover we die „be zwaren" in Christelijken kring vinden, maakt het ook meer den indruk, dat mén eigen mee ning en handelwijze tracht goed te praten, dan dat men Schriftuurlijke bewijzen tracht bij te brengen, en bij voorkeur alles wat dit te na komt uit de hoogte voorbij gaat en minachtend smaalt over zoo groote beteekenis van stoffe lijke zaken. Dat is wel gemakkelijk en vaak ook voordeelig, maar niet Christelijk. Duidelijk, voor geen tweeërlei uitlegging vat baar, is in de H. Schrift de eisch, dat de Chris ten altijd en overal zich als zoodanig heeft te openbaren. Dat wanneer dit niet of niet naar vermogen gebeurt, tot groote schade is niet alleen voor het Christelijk leven over de geheele breedte, maar ook en vooral hiervoor, om onze naaste voor Christus te gewinnen, En daarin ligt de groote beteekenis van de Christelijke levensverhoudingen. En dat zeer be paald en voor een groot deel in dezen tijd, waarin de disharmonie tusschen leer en leven, tusschen geloof en praktijk voedsel geeft niet alleen aan den strijd tegen het Chr. beginsel en haar praktijk voor het leven der Maatschappij, maar daarmee tegelijkertijd aan den strijd van het ongeloof tegen het Christendom. Dat willen we verder op populaire wijze aan- toonen, met de hoop, dat ook dit mocht mede werken, dat veler oogen geopend worden om te zien hoe ernstig de tijd is, waarin God ons doet leven, maar tevens, om met uitschakeling van eigen gevoelens en vooroordeel ons als Christenen te stellen op den grondslag der H. Schrift ook voor wat in het maatschappelijk leven mogelijk en wenschelijk is. Het is de meeste menschen wel eens over komen, dat ze op hun weg door het leven menschen tegenkwamen, die het met het gods dienstige of stedelijke leven niet zoo nauw namen. Wat zou het op ons een vreemden, een slechten, een niet te noemen lagen indruk maken, als we dan een van onze medereizigers of mede arbeiders of mede-kooplieden zulke menschen hoorden bestraffen en zij zelf een half uur later hetzelfde zouden doen. We gevoelen, dat zou bij ieder afkeer, walging wekken en terecht. Zegt ook de Schrift niet„Waarin we an deren oordeelen veroordeelen wij onszelf". Wij denken daaraan vaak zoo weinig. En toch is het zoo, dat alles wat er in ons léven is en niet beantwoordt aan de Chr. leer, die we be lijden, oorzaak is, dat andere menschen daarop den vinger leggen, geloovigen en ongeloovigen. Niet altoos in ons bijzijn, o neen, dan bij voor keur een lief gezicht of verzachtende omstan digheden, maar achter ons heen. En nu is er veel op den weg door dit leven van ieder Christen, dat niet beantwoordt aan Gods Heiligen wil, want we weten, dat we zon daren zijn. Dat zal ons bezwaren, en is altijd weer een reden tot verootmoediging. Dan zullen we ook altijd zoeken en trachten zulke dingen te ontgaan, en wetende onze zwakheid en ken nende ons kleingeloof, zullen we kracht zoeken in het gebed. Maar wat te zeggen van de zonden, waaruit we niet trachten verlost te worden, waaraan we niet trachten te ontkomen, en waarvoor we niet bidden noch werken, om er van ontheven te worden. Die ons geen p ij n doen, wat we eigenlijk nog zoo slecht niet vinden. Hoeveel van zulke zonden worden gevonden op het terrein der maatschappij. Hoeveel sociale zon den, zonden tegen God in de verhouding van menschen tot menschen. En waar we hierbij speciaal het oog hebben op handel en arbeid, producent 'en consument, heer en knecht, daar weten de meesten van die dit lezen wel, dat hoe rijk ons leven is in velerlei opzicht door den invloed en de door werking der Chr. beginselen, we hier een terrein hebben, waar nog om de overwinning niet alleen gestreden moet worden, maar dat die strijd op dit gebied nog door velen wordt gemeden, wordt geschuwd. Als Christenen moeten we altijd een voorbeeld zijn, ons Christendom moet zijn een lichtend licht en een zoutend zout, en ach, wat een moeite en strijd, teleurstelling en verdachtmaking bracht het niet mee voor elk, die zich opmaakte om hier iets te doen, van arbeider tot predikant. Dat we zoo vaak der wereld een ergernis zijn is even begrijpelijk als dat we dit voor onze mede-christenen zijn. Als we 's Zondags naar de Kerk gaan en in de week die over ons gesteld zijn verketteren, of die onder ons gesteld zijn verbitteren 'en hun recht verkorten, dan maken we ons Chris tendom tot een bespotting, dan wordt Gods Naam om onzentwille niet geprezen, maar ge lasterd en Gods Kerk gesmaad. Zoo rooven we onszelf de rust, zoo gaat er geen kracht en geen getuigenis van Gods Kerk uit, zoo verzwakken we de kracht van het Christendom in den strijd tusschen geloof en ongeloof, waarvan alleen het ongeloof profiteert. Als de vragen op het terrein van den arbeid vermenigvuldigen, de vragen van loon en arbeid, van arbeidsduur en arbeidsmogelijkheid, ziekte en ouderdom, organisatorisch, gemeenschappe lijk of individueel, persoonlijk, de vragen of bij het vergroeien van methodes en veranderingen en verbeteringen door de techniek en zooveel andere dingen, de levensverhoudingen en levens omstandigheden niet veranderen of aanvulling behoeven, dan is het toch voor een Christen spoedig beslist, dat ook al deze dingen moeten bezien worden in het licht der Godsopenbaring, en als dat niet gebeurt, dat dan het Christendom voor dit terrein haar kracht verliest, en straks uitgeschakeld wordt en het ongeloof hier al meer veroverend zal optreden. Wat hiervan 'het gevolg moet zijn voor Gods Kerk, is niet twijfelachtig, en evenmin wat hier van weer het gevolg is in den strijd tusschen geloof en ongeloof. Juist in dezen tijd, waar de strijd tegen het Christendom komt, uit dezelfde richting en gevoed wordt door denzelfden wortel, is van zoo groote beteekenis, dat ook hier de Chr, beginselen overheerschen, opdat daardoor ook de Chr. levenspraktijk die onchristelijke macht verdrijve, en ook het leven der maat schappij béheerscht worde door het recht en de gerechtigheid Gods. Het is duidelijk, dat als dit niet gebeurt, dat er dan een andere macht de leiding zal nemen. Er zijnmenschen, die zeggen, dat dit praktisch hetzelfde blijft, maar dat is alleen maar waar in zoover als het gaat -over de vraag of men over z'n ondergeschikten absolute zeggen schap heeft of -dit praktisch uitvoert, want overigens weet elk mensch wel, dat de door werking van de Chr. beginselen, overal en altijd zegen heeft gebracht. En is het nu niet van groote beteekenis, dat er een beweging, een organisatie is, die juist hier, voor dit maatschappijleven, wil werken in Chr. geest en principieel en praktisch. Princi pieel, om te zoeken en te speuren, te toetsen en te overleggen, wat naar Gods Woord ge biedende eisch is, en ook praktisch, om te over leggen en te spreken en te handelen, om ook „Geen goad zoo goed." de praktijk van het leven te doen beantwoorden aan den eisch van Gods geboden. Hier is het verband duidelijk. Hier schuilt een groote kracht. De macht van het ongeloof is het er niet alleen om te doen om het maatschap, pelijk levensgebied te veroveren en dan halt te houden, maar dat blijkt nu juist zoo duidelijk, dat het via de maatschappij ook grijpt naar Staat en Kerk, ook naar de Kerk. 'k Heb reeds herinnerd hoe duidelijk zich dat in 't buitenland afteekent, maar 't is helaas ook te zien in ons eigen land. Zijn de klachten over het niet mee leven der jongeren met de Kerk de laatste jaren niet gedurig luider en ernstiger geworden En wat zal deze laatste volkstelling ons leeren met haar cijfers over onkerkelijk, wat tevens betee kent ongodsdienstig, gebroken met alle gods dienst Moet ik nog verder gaan Als we eik in eigen kring en omgeving eens rondzien, moet ons dan niet op veel plaatsen de schrik om het hart slaan Moet ik nog eens herinneren aan geestelijke verwarring en zedelijke verwildering, waaraan onze tijd zoo „rijk" is Komt dat alles ons niet met een machtige stem herinneren, dat die macht ook reeds greep naar de Kerk, ook reeds greep i n de Kerk Daar is ook in onze dagen een stem, die roept van den aardbodem. Hoort gij die stem Die in den Hemel woont zal lachen, de Heere zal ze bespotten. Die op de aarde wonen, zullen zich bijeen vergaderen en den Heere dienen met vreeze en zich verheugen met beving. Zoo is de werkelijkheid in onze dagen. De eisch van recht en gerechtigheid ook voor het leven der maatschappij beteekent nog wat anders en wat meer dan het behartigen van stof felijke belangen. Het gaat ten slotte niet meer over de vraag: „wat zal het kosten, of wat zal het brengen", maar hierover, of we ook in dit leven werken, ook in en door onze stoffelijke verhoudingen, dat Gods Naam om onzentwille niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde. Dan is er altijd een wijd perspectief, een ruime toekomst. Ook al weten we, dat het hier alles ten deele, zeer ten deele zal zijn, en zal blijven, ook in de beste tijden. Want als we met ons geheele hart en met onze gansche ziel er naar staan, om ook in de verhoudingen van menschen totm enschen God lief te hebben boven alles en niet iets anders, en den naaste als onszelf, dan zal er nog genoeg blijven, waarover we ons te beklagen hebben. Haar dan zien we verder. Dan denken we met vreugde aan„en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal", want die ge rechtigheid Gods, die we hier hebben te zoeken en te betrachten in de verhouding van mensch tot m'enschen God lief te hebben boven alles en is, is slechts het begin. En als we dat b e- g i n hier al niet willen zoeken en betrachten, hoe kan ons hart uitgaan naar die volmaakte gerechtigheid. Maar als we ze hier mogen zoeken dan kunnen we ons, ondanks al het gebrekkige verblijden, verblijden ook hierin, dat waar in onzen tijd dezen arbeid zoo nauw verband houdt met het welzijn van Gods Kerk, en Gods Eer daarmee verbonden is, we ons ook gaarne aan dezen arbeid zullen geven. Daar is echter nog meer, waarin de beteekenis van allen Chr. socialen arbeid voor Gods Kerk blijkt. Eerste voorwaarde voor het Christendom is, -dat ze in den strijd tegen ongeloof en wereld zich stelt op dit eenig juiste standpunt, dat God alles geschapen heeft om Zijns zelfs wil. „Gij hemel, aard' en zee vermeldt Gods lof, Laat al wat leeft Zijn naam en goedheid prijzen." En zie nu eens waar die scheiding tusschen het geestelijke en het stoffelijke, tusschen hemel- sche en aardsche dingen de menschen betooverd heeft, als eou de zaliging van zondaren het hoogste zijn, én God zich om die wereld niet bekomerde, zie daar eens hoe weinig ge in de levensverhoudingen opmerkt het verschil tus schen christelijk en niet-christelijk. En toont het leven nu juist niet, dat daar, waar die scherpe lijn ontbreekt, de bedding van het practische leven zoo gemakkelijk in anti-christelijken geest geleid wordt Hoe tevens daar Gods Kerk innerlijk zwak staat, ondanks het groote aantal soms, hoe zwak het geloof staat tegen het ongeloof. Die gedachte dat boven alles gaat de Eere des Heeren en dat ook de zaliging van zondaren daarop gericht is, dat God ook van het men- schengeslacht volmaakt de Eere ontvangen zal, die gedachte beantwoordt aan de Godsopen baring, die gedachte eischt ook het leven in z'n verschillende vormen voor God op en wijst ook de Chr. Soc. Beweging haar taak. Maar daar is nog meer. Zuldland. A. VINGERLING. XXXIII. Op Flakkee achtte men isolatie het eenig goede middel. Er werd verzocht, dat de vee houders alle kooplieden van hun erf, althans minstens uit hun schuren en stallen zouden nou- d'en', terwijl voorts door het bestuur een cir culaire werd ontworpen, welke op 29 December aan alle gemeentebesturen wer dverzonden, en waarin in overweging werd gegeven, zich ten spoedigste tot de bevoegde autoriteiten te wen den, om machtiging den invoer van herkauwende dieren en van varkens in hunne gemeenten te kunnen verbieden. Het resultaat van het gemeenschappelijk op treden was in alle opzichten bevredigend, hoe wel de ziekte voortwoekeren bleef. Ook was de uitvoer naar het buitenland van aardappelen verboden, terwijl er in Flakkee nog massa's van dat product aanwezig waren. Zoowel het mond- en klauwzeer als de be lemmerde aardappelhandel waren oorzaak, dat de Wintervergadering veel zou worden ver vroegd. Deze werd op 14 Januari 1916 in de concertzaal te Middeiharnis gehouden. Alle afdeelingen waren tegenwoordig en bo vendien uit bijna het geheele eiland tal van ge wone leden, zoodat de groote zaal geheel bezet was. De voorzitter hield de gewone nieuwjaars- wensch en verzocht om meer steun van de af deelingen, waarna de aardappelmisère aan de orde kwam. Men was er ontevreden over, dat de uitvoer verboden was, zonder dat men wist wat er in 't land voorradig was. Op voorstel van 't bestuur werd besloten een inventarisatie te houden en den uitslag daarvan op 19 Januari bij den secretaris in te zenden, dan wisten we de hoeveelheid, die op Flakkee was. Dan zou het bestuur de zaak bespreken met den Minister. Ook werd op deze vergadering C. Warnaer G.Lz. met algemeene stemmen herkozen tot lid van het dagelijksch bestuur. Dat viel zeer mee, omdat er eenige vrees bestond, dat de ontevre denheid onder de boeren zich zou uiten bij de verkiezing, 't zij door blanco biljetten, of met rappaille candidaten om met die betrekking te spotten. Niets echter van dat alles. Dat bewees, dat men zich schikte in zijn lot. Doch dan kwam aan de orde „Bespreking welke maatregelen behooren of kunnen genomen worden ter bestrijding van het mond- en klauw zeer". Dat was een punt van zeer groot be lang, omdat het uitmoorden van een geheelen stal, niet alleen zieke, maar ook gezonde dieren, een oorzaak was van groote critiek, vooral als het dieren betrof, waarop de eigenaar gesteld was, of stamboekvee, waarvan men aan het doorfokken was, en zoo erg was het toen op Flakkee niet meer. 't Was op deze vergadering vooral M. de Haas, die in pracht voorbeelden aantoonde, dat het afmaaksysteent geen waarde heeft als be- strijdingsmateriaal, omdat uien niet weet of de ziekte van bacterischen of van infectieven aard is. Men vecht op de wijze als „Don Quichotte" tegen windmolens. Bovendien is het onredelijk als systeem. Er zijn veehouders in Holland, die nu tweemaal hun stal zagen doodgemaakt, en zich niet schaamden te verklaren, als het geluk ze nog één keer diende, dat ze de tongblaar kregen, ze dan finantieel „binnen" waren. Hij wou dadelijk adresseeren om op te houden met afmaken en laten doorzieken. Als 'n beest één maal tongblaar heeft gehad, dan krijgen ze 't nooit meer. Doch dat wist de Rijksveearts Van Hemert, die ook ter vergadering tegenwoordig was, an ders te vertellen, ja, dat de beesten het voor de tweede keer veel erger hadden dan de eerste maal A. A. Mijs zei, dat hij alles wat De Haas had gezegd, niet graag onderschrijven zou, doch in hoofdzaak met zijn ideeën accoord ging. Al leen dadelijk met afmaken ophouden, daar was hij tegen. Er was door de Regeering 10 millioen aangevraagd voor de bestrijding van 't mond- en klauwzeer en bij de behandeling van de motie- Feenstra had Minister Posthuma verklaard nog 2 millioen noodig te hebben om zijn werk te bekronen. Men moest Zijne Excellentie niet dakloos laten, maar was het dan niet beter, dan moesten we met man en macht ageeren tegen deze wijze van bestrijding. Op 24 Januari zou met dit doel een groote vergadering worden gehouden in Den Haag. Wij zouden daar heengaan en hooren wat men er in het overige Nederland van wist en wenschte. De Haas beschouwde het mond- en klauwzeer een ziekte als mazelen. Toen deze nog tot de besmettelijke ziekten werd gerekend, las men dagelijks in de krant van mazelen, zag men op straat soms zwermen jongens, die voor deze besmettelijke ziekte niet in de school werden toegelaten en nu die ziekte van de lijst der be smettelijke ziekten afgevoerd was. hoorde men nooit meer van mazelen. Dan kwam een voorstel om de regeering te verzoeken het mond- en klauwzeer van de lijst der besmettelijke veeziekten te schrappen, het welk onder applaus en bij acclamatie werd aan genomen. Nadat besloten was, dat het bestuur zou trach ten uitgebreider verloven te krijgen voor onze gemobiliseerden (waarvan alleen uit den land bouw er ongeveer 800 uit Flakkee waren weg gehaald), sloot de voorzitter deze mooie ver gadering. Toen moesten we aan het aardappelen tellen, waarvan de uitslag was, dat eind Januari in Flakkee aanwezig waren naar een schatting', die aan den lagen kant was: 181232 H.L. Eigen heimers, 14358 H.L. Bravo's en 13440 H.L. Roode Ster of totaal 209030 H.L., zonder Den Bommel, welke nog altoos in haar isolement kracht zocht Wat vooral opviel bij deze inventarisatie? Het grootste aantal mudden bevond zich in Oude Tonge met 31700, op één na het hoogste Ooltgensplaat met 26968 mud, terwijl Ouddorp er slechts 2300 bezat, met als opvolger Goede reede met 4000 mud. En wat frappant was Nadat wij onzen voorraad reeds hadden geschat en aan de aard appelcommissie of 't Departement hadden op gegeven, kregen wij bericht uit Den Haag dd. 5 Februari 1916, dat reeds op 22 Januari j.l. den Rijkslandbouwleeraren opdracht was ge geven een onderzoek in te stellen omtrent de aardappelvoorraden in Nederland. Wij waren dus in de goede richting werkzaam geweest op eigen initiatief. (Gevolg van een en ander was, dat de uitvoer naar het buiten land werd toegestaan). Toen moesten we aan het werk om erwten „Schokkers" te combineeren en dan te trachten erkend te worden als exporteur. Dat gaf veel zorg, omdat de handelaren over het algemeen niet hebben konden, dat de Bond zich met den handel bemoeide. Tóen' we daar midden in zaten, werden we opgeschrikt door een ernstige ramp in Noord-Holland. Midden Januari 1916 werd heel ons land geteisterd door hevige stormen. Van uit alle oorden kwamen berichten over schade, doch toen de zeedijken bij Anna Pau- lownapolder, in Waterland en elders doorbra ken, overstroomden daar ruim 12000 H.A. land, verdronken er honderden runderen en ander vee.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 3