ER illé ruis, TM iz HAP »f I AW* ONDER REDACTIE VAN Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAU DER ZEE, Wapenveld ►DEN groote sor- IMINDERD PREDIKBEURTEN OP ZONDAG 11 JAN. 1931 :n d :n lambrizeering Luit het woord nüersn Defiearen im BOER 1TUHEÜ ial 13,-. 1= ALLERLEI SS35S BOEKBESPREKING. r VOOR DEN ZONDAG ouwer!) irdam 11005 en 11946 ig :h NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 9.30 de heer Overweel van Herkingen en 's av. 6 uur Ds. v. d. Wal van Dirksland. Middelharnis, v.m. 9.30 Ds. van Ameide van Ouddorp (bev. Kerkeraadsleden) en 's av. 6 uur cand. W. Vroegindeweij. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 Ds. Dekker van Nieu we Tonge en 's av. 6 uur leesdienst. Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees dienst. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 9.30 Ds. v. d. Wal en 's av. 6 uur leesdienst. Herkingen, v.m. 9.30 cand. W. Vroegindeweij van Middelharnis (collecte) en 's av. 6 uur de heer Overweel. Goedereede, v.m. Ds. Vlasblom van Oude Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Zeilstra. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en mm. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst. Dirksland, v.m. 9.30 en 'sa v. 6 u. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en s av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. lelharnis STICHTELIJKE OVERDENKING anaaasBBHBBis BasEHsassfflHsa® JEZUS' EIGENLIJKE FAMILIE. En de schare zat rondom Hem; en zij zeiden tot Hem: Zie, Uwe moeder en Uwe broeders daar buiten zoeken U. En hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijne moeder, of Mijne broeders. En rondom overzien hebbende, die om Hem zaten, zeide Hij: Ziet, Mijne moe der en mijne broeders; want zoo wie den wil van God doet, die is Mijn broeder en Mijne zuster en moeder. Marcus 3 3235. an n.m. 6—7 nur. N AFGESTAAN, geheimhouding. E MEU- rdam -m eters aat 132, ER D A M. DENIS OEKWERK tg I I I t 1GD. 3. T. idzijcfen. den f 3,25 ■ommelsdijk i»rö We behoeven er geen oogenblik aan te twijfelen, of de moeder en de broe ders van den Heere Jezus waren met de beste bedoelingen bezield, toen zij tot Hem kwamen om Hem te bewegen zich wat in Zijn ijver te temperen. Zóó was 't toch immers voor een mensch niet om vol te houden Nooit was Zijn vuur uitgedoofd Werken deed Hij, bij dag en bij nacht Maar met de beste bedoelingen kan men toch heel verkeerd doen. En zóó was 't hier, van de zijde van Jezus' moe der en broeders. Het was een niet be grijpen van het werk van den Heere Jezus: een zich begeven op een terrein, waar zij geen zeggenschap, ook geen mede-zeggenschap hadden. Ook Maria niet, zelfs niet als moeder, hoe innig en teeder zij ook voor haar zoon gevoelde en meende voor Zijn belangen op te komen. Voor Jezus was dat wel een verzoe king. Maar ook in deze verzoeking bleef Hij staande. Boven de liefde voor Zijn moeder, ging de liefde tot Zijn hemelschen Vader, Wiens werk Hij hier op aarde had te volbrengen, in rus- telooze zelfopoffering en verterenden ijver: het verwerven van de zaligheid voor Zijn volk. Als Hij aan dat groote levenswerk bezig is, dan moeten alle banden des bloeds wijken, dan kent Hij geen moeder, geen broeder, geen zus ter, dan kent Hij alleen Zijn Vader in de hemelen, Wiens wille te doen Zijn spijze is altijd door. Indrukwekkend en machtig luidt dan ook Zijn afwijzend woord, waarbij de liefde voor Zijn moeder en broeders smetteloos ongerept blijft„Wie is Mijne moeder, of Mijne broeders We denken ons een oogenblik de verwondering der schare in bij het stel len van zulk een eigenaardige vraag. De gedachten vermenigvuldigden zich. De aandacht wordt strak gespannen. Neen, hier is niet iemand aan 't woord, uit wiens oog kille onverschilligheid flitst en wiens gelaat gewaagt van kou de onaandoenlijkheid. Maar daar is F-ds t antwoord. Rondom overzien ebbende, die om Hem zaten en naar Prediking luisterden, zeide Hij j et Mijne moeder en Mijne broe ders. Wondere taal, maar tevens lieflijk vangelie, zoet en vertroostend Na der verklaard, door wat Hij er wijselijk aan toevoegt: „Want zoo wie den wille Gods doet, die is Mijn broeder en Mijne zuster en moeder." Daar hebt ge dus de e i g e n 1 ij k e familie van den Heere Jezus, nauwer en hechter aan Hem verbonden dan door de banden van vleesch en bloed; door geestelijke snoeren, onverbrekelijk, eeu wig. Dat is de hoogste adelDat opent de schoonste vergezichten op het heer lijkst verschiet En wie zijn dat nu, die daarvoor in aanmerking komen Duidelijk zegt de Heere dat immers: „Zoo wie den wil Gods doetSchrikt U dat terug, be kommerde, die Uzelven hebt leeren kennen in Uwe onwaardigheid en in het „dagelijks struikelen in vele"? Maar wat dunkt U, mogen we da: eens vra gen, waarin komt het „doen van Gods wil" beter en sterker uit, dan hierin, dat Gij gelooft in Zijn Zoon, Dien Hij als een Zaligmaker van zondaren ge geven heeft Dat wil God, dat Gij in Zijn Zoon gelooft; dat Gij Hem aan neemt als Uw Borg en Middelaar en voor leven en sterven op Hem ver trouwt. In niets wordt de Vader meer verheerlijkt dan daarin. En dit geloof in Gods Zoon, dit op rechte, kinderlijke geloof is een gave Gods, een gave Zijner genade, een wer king van Zijn Geest, een gevolg van de wedergeboorte des harten. Eens vroe gen de Joden aan den Heere Jezus „Wat moeten wij doen, opdat wij de werkenGods mogen werken En de Heere antwoordde hun: „Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, Dien Hij gezonden heeft." Maar, waar dit echte geloof is, daar is meer. Gelijk er geen vuur is zonder warmte, zoo is er ook geen waar geloof dat niet werkzaam is door de liefde. Dat geloof ontplooit zich in de werken, in het doen van den wil van God. Neen, o neen, niet volmaakt, alleszins gebrek kig en onvolkomen, maar dan toch in beginsel, met de telkens geuite bede: „Lieve Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal Want immers, „het is onmogelijk, dat, zoo wie Christus door een waar ge loof is ingeplant, niet zoude voortbren gen vruchten der dankbaarheid." Staande in dat geloof, zwak in ons zeiven daalt de kracht van Boven neer. Want God betoont Zijn welbehagen, aan hen, die need'rig naar Hem vragen. Wie in 't stof ligt neergebogen, wordt door Hem weer opgericht. „Die is Mijn broeder en Mijn zuster en moeder". O wondere uitspraak van de lippen van Hem, Die de Waarheid zelve isHeerlijke wetenschap, tot die geestelijke familie van den Heere Jezus te behooren Profijtelijk voor dit en voor het toekomende leven Van Jezus' naaste familie te zijn Wat houdt 't anders in, dan ten allen tijde op Hem te kunnen rekenen, in nood en dood, in de woestijn en in Kanaan; op alle beloften voor dit en voor 't toekomende leven de hand des geloofs te kunnen leggen en te zeggen: „Deze zijn voor mij, wat en wien zoude ik vreezen Dat staalt den moed en geeft U kracht zelfs bij 't zwaarste kruis. Noemt mij iets, dat hier boven gaat, zoo gij kunt Daarom de veelbeteekenende, de al- lesbeslissende vraag: „Behoort Gij tot die eigenlijke familie van den Heere Jezus TWIJFELAARS. I. In onzen, in velerlei opzicht zoo merkwaardi- gen tijd, is het zeker wel noodig, dat we pogen ten opzichte van ons geloof vasten grond onder de voeten te hebben. Vooral waar het geldt het grondstuk van ons geloof, n.l. ons geloof aan een eenig God. Het getal der dwazen vermenigvuldigt immers sterk, die het openlijijk durven zeggen, dat er geen God is. En hoewel dit, volgens Hellen- broek o.a„ meer een wenschen dan een dadelijk gelooven is, zoo laat deze strooming jonge menschen, wier geweten hen soms beschuldigt, toch niet met rust. Menigeen zoekt zijn geweten te sussen, door redeneeringen, die van allen grond ontbloot zijn. Er zijn echter tweeërlei twijfelaars. Behalve degenen, die het licht der waarheid schuwen, zijn er gelukkig ook nog onder de jongeren, die gaarne voor zichzelf tot klaarheid zouden komen. De twijfel kan op tweeërlei manier tot ons komen, n.l. öf rechtstreeks opwellende in ons hart, öf door middel van menschen, met wien we in aanraking komen. Tegenover de aanvallen van binnen mogen we ons echter vastklemmen aan het Schrift woord: „Wederstaat den duivel en hij zal van u vlieden". Hoe fel en langdurig de aanvallen ook mogen zijn, in oden weg van strijd en ge bed zal de overwining zeker volgen. Laten we echter bedenken, dat naast het bid den het werken niet mag worden nagelaten. „Bid en werk", al 's hemels gaven. Vloeien uit die dubble wel. Wie niet bidt, is 't werken slaven, Maar wie niet werkt, is 't bidden spel. Vooral geldt dit van de twijfelingen, die door middel van andere menschen tot ons komen. Wanneer we anderen ge'en rekenschap kunnen geven van ons geloof, zoo komt dit omdat we hebben verzuimd te werken toen het nog de tijd was. En voor onszelf èn voor onzen evenmensch kan een helder inzicht in verschillende dingen nuttig zijn. Dit kunnen we te gemakkelijker verkrijgen, daar ons Christelijk geloof een redelijk geloof is. Het moge in sommige opzichten bovenna tuurlijk zijn, tegen- of on natuurlijk is het toch niet. Ja sterker, het geeft alleen maar een antwoord op de vele vragen, die bij ons oprijzen, wanneer we de natuur aandachtig be schouwden. Niemand kan ons dan ook van onredelijkheid beschuldigen, wanneer we het geloof aan een God, Die alles geschapen heeft, vasthouden. We kunnen met onze argumenten gerust de tegenstanders onder de oogen komen. Vele klemmende bewijzen zijn er immers aan te voeren voor het Godsbestaan. Daar is toch allereerst de wet van oorzaak en gevolg. Niemand zal toch van een huis zeggen, dat het er van zichzelf gekomen is, maar toch doet men dit ten opzichte van de Schepping, wanneer mén het geloof aan God prijsgeeft. Nu richten de tegenstanders hun aanvallen niet in de eerste plaats op het Godsbestaan, n?aar men begint met twijfel te wekken aan andere leerstukken van het Christelijk geloof. Wij moeten echter beginnen met ons geloof aan God vast te maken en vandaar uit de andere stukken van ons geloof beschouwen. Dan alleen kunnen we komen tot een sluitend geheel, waardoor het ons mogelijk wordt, onzen smadei' wat te antwoorden en de twijfelaars te overtuigen. We hebben hierbij ook gelegenheid om te wijzen op de Godsidee, die bij alle volken wordt gevonden. Al meende men soms stammen te vinden, bij welke geen godsdienstige vereering plaats vond, nauwgezette studie wees immer weer uit, dat men zich vergist had. Zeker schrijver zegt hiervan: „Waarom zoekt de zuigeling naar dem oederborst Is het niet, omdat er een moederborst is Waarom doet het jong der vogelen den open om voedsel te ont vangen Is 't niet, omdat er een ouderpaar is, dat het voedsel kan bezorgen? En zou dan de mensch in zijn zoeken naar een God de eenige mislukking onder de schep selen zijn Neen, juist het zoeken van den mensch is een krachtig bewijs, dat er een God moet zijn. Al kan het niet wiskundig berekend worden, de getuigenissen zijn zeer overvloedig en het is veel redelijker het wel te gelooven dan dit niet te doen. Wanneer we de Schrift niet aanvaarden als de bron der waarheid, zoo zullen we toch op vorenstaande gronden niet kunnen weigeren te gelooven aan het bestaan van een persoonlijk God. Geen wonder dan ook, dat onze Ned. Geloofs belijdenis begint met het geloof aan een eenig God. Willen we onzen twijfel overwinnen en ook anderen overtuigen, zoo zullen we moeten be ginnen met art. 1 onzer Belijdenis van alle kant te bezien. Hebben we dit nu echter gedaan, zoo hopen we een volgende maal van uit dit centrale punt een ander geloofsstuk te bezien. Melissant. J. VAN DIJK. «B IBESB BIB SI B *3 E<E5SB8 SB ■■BHBBBBflBBHaeanisifinaBfliiaiBnBafl HET HUISBEZOEK. Het kan niet anders dan gunstig werken op den geestelijken welstand der gemeente, wan neer het huisbezoek geregeld wordt gedaan. Alleen onze Gereformeerde Kerken kennen vanouds dit belangrijk instituut, waardoor .ge waakt werd over den geestelijken welstand der gezinnen en der individueele leden der gemeente. Het is Calvijn geweest, die in de plaats van de biecht, die bij de Roomsche Kerk gevonden werd, het geregeld huisbezoek te Genève heeft ingevoerd en daardoor den bloei van het geloofs leven buitengewoon heeft bevorderd. Voor de geestelijke verzorging van de leden der gemeente is de prediking des Woords alleen niet voldoende. Deze prediking kan wel zich richten naar de typische verschijnselen in het geestelijk leven der gemeenten, maar die prediking kan nooit ingaan op de nooden en behoeften van elk be paald lid der gemeente. Daarvoor is het huisbezoek de meest geschikte instelling. In vertrouwelijk gesprek kunnen de opzieners der gemeente leiding geven aan het geestelijke leven en is het gemeentelid in de gelegenheid met zijn persoonlijke bezwaren en moeilijkheden voor den dag te komen. Nooit mag het huisbezoek het karakter dragen van een onderzoek naar de wijze der inquisitie, maar het behoort te zijn een door den geest der liefde gedragen samenspreken als van een vader met zijn kind. Calvijn heeft in Genève de huisbezoeken in verband gezet met de viering van het Heilig Avondmaal. Ongetwijfeld was dit zeer juist gezien door onzen grooten Reformator. Er is dan een ge regelde bearbeiding der zielen en de ambst- dragers kunnen hulp verleenen en advies geven bij het zelfonderzoek, dat aan het Heilig Avond maal moet voorafgaan. En wanneer de gemeente zoo groot is, dat niet voor elke Avondmaalsbediening het huis bezoek kan plaats hebben, moet er toch voor gezorgd worden dit is een minimum-eisch dat ieder lid der gemeente éénmaal 's jaars ambtelijk bezoek ontvangt. En wijl dit bezoek bedoelt het geestelijk welzijn en de ontwikkeling van het leven des geloofs, mogen op het huisbezoek alleen zulke onderwerpen ter sprake komen, die daarmede in verband staan. Vandaar, dat bijv. in de huishoudelijke rege ling voor den Kerkeraad der Geref. Kerk te Leeuwarden in art. 23 wordt bepaald, dat de Ouderlingen vooral onderzoek zuilen doen of men getrouw is in het opgaan onder den dienst des Woords en in het gebruik der Sacramenten, of de huiselijke godsdienst wordt onderhouden; of de kinderen (en de dienstboden) geregeld de catechisatie bezoeken; of de kinderen gaan op de christelijke school; of men vrede houdt met de leden der gemeente onderling, en met hen, die buiten zijn; of men ook zijn verplichtingen gevoelt (en die natuurlijk ook nakomt) ten aanzien van de verzorging der armen en de stoffelijke behoeften' van Kerk, School en Zen ding of andere belangen van Gods Koninkrijk ten einde alzoo te beter te kunnen oordeelen over, en bestiering te kunnen geven aan het geestelijk leven. Het huisbezoek is een ambtelijke werk zaamheid. Het geschiedt door den opziener in den naam van den Heere Jezus Christus. De ambtsdrager moet zich bij al zijn spreken en handelen daarvan bewust blijven. Het doet hem des te meer bidden: Zet, Heere, een wacht voor mijne lippen. En de leden der gemeente behooren den op ziener in de uitoefening van zijn ambtelijke functie te beschouwen als een dienstknecht van den Heere Jezus Christus, die in Zijn naam en op Zijn last aan de zielen komt arbeiden. Men zorge zooveel mogelijk, dat het geheele gezin aanwezig zij op den tijd, waarop het huisbezoek is aangekondigd. En het worde den opzieners gemakkelijk gemaakt om den tijd, door hen aangekondigd, ook te accepteeren. Men late de jorfgeren niet toe, om allerlei vermeende redenen het huisbezoek te verzuimen, beter ge zegd, te ontloopen. Vooral in onzen tijd bedenke men de betee- kenis van het huisbezoek voor ons allen, in zonderheid voor onze jonge menschen, opdat er beslag zij op de zielen, en de ernst des levens en de beslistheid der goede keuze toch worde betracht, opdat er een leven zij onder den tucht des Woords. Ouders, ziet toe op uw kroost. Zegene den Heere den arbeid van het huis bezoek tot welzijn van het geestelijk leven en tot opbouw van ons kerkelijk leven, den Naam des Heeren tot eere. NIEUWS VAN HET ZENDINGSVELD. Het Zendingsbureau te Oegstgeest meldt ons: Het ligt in den aard der zaak, dat gelijk ieder jaar in dien tijd zoo ook weer in de laatste maanden van 1930 de Zending, wat men noemt de noodklok heeft moeten luiden. Daardoor wordt, zooals steeds het beeld, dat men zich van de Zending vormt eenzijdig. Om deze een zijdigheid te corrigeeren en de andere zijde te laten zien en tevens om te toonen, hoe men ook ir. Indië met deze moeilijkheden meeleeft, deelen wij hierbij, grootendeels in zijn eigen woorden, mede wat één der Zendeling-artsen op Java dezer dagen schreef. Hij wil er ons gaarne van overtuigen, dat men ginds met groote dankbaarheid denkt aan het werk der Zendingsleiding hier te lande, die zooveel tijd en energie moet geven om voor het werk in Indië het geld bijeen te brengen, terwijl zij het resultaat slechts uit brieven kan leeren kennén'. Op een ressortsvergadering te Malang werd haar taak dan ook „bovenmen- schelijk" genoemd en werd uitgesproken, dat de Zendelingen zelf bevoorrecht zijn, omdat zij midden in het volle werk zitten en bijna dage lijks de groote zegeningen zien, die de Zending aan het Javaansche volk brengt, ondanks de beperkte middelen en die gedurig de verhalen hooren van menschen, die door een colporteur, een reizend evangelist of in de ziekenhuizen worden gegrepen en meer willen hooren over het Christendom. De huidige tijd, schrijft hij, is wel geen tijd van twijfel of er soms wel plaats is voor evangelieprediking onder de Javanen. Inderdaad, wij zijn wel bij uitstek bevoorrecht boven U als zendingsarbeiders in Holland, die missen moeten den polsslag van het dagelijksche daadwerkelijke zendingsterrein. Men begrijpt ginds, dat het hier wel eens ver drietig stemt steeds weer nieuwe aanvragen om geld uit Indië te moeten weigeren. Ja zelfs wel eens meent zachte verwijten daarover uit Indië te hooren. Maar aan den anderen kant was de toestand, waarbij Indië slechts sporadisch een beroep deed op de financiën, zeker niet te pre- fereeren. Het paradoxale: „de Zending leeft van haar tekorten", is juister dan op het eerste oo genblik lijkt. Een dringend tekort, dat moet aangevuld worden, doet een pregnanter beroep op de zendingsgewentens in Holland dan een sluitende begrooting. Dergelijke berichten en uitingen zijn niet alleen voor de Zendingsleiding, maar voor de geheele gemeente, die het zendingswerk draagt, verhef fend en vertroostend en wij geven ze daarom gaarne door. „De huidige tijd is er geen van twijfel of er wel plaats is voor evangelieprediking onder de Javanen". En wij voegen er bij: en onder alle andere volken van den Oost-Indischen Archipel. Laat -men het zich voor gezegd houden. DE FINANCIEN DER ZENDING IN 1930. Het eerste bericht over de financiën in dit nieuwe jaar kan en moet in een zeer dankbaren toon gestemd zijn. De economische moeilijkheden hebben op de Zending nog zéér weinig haar terugslag doen gevoelen. Dit heugelijke feit, dat zoozeer verschihlt metv roegere ervaringen, toen men in financieel moeilijke dagen het eerst op uitgaven voor philantropischen en geestelijken arbeid ging bezuinigen, is van groote beteekenis. Gezien de ervaringen van vorige jaren en de huidige omstandigheden was de opbrengst van de maand December geschat op 90.000 gulden. Maar de uitkomst is geweest 122.000 gulden en het totaal der ontvangsten over 1930 is daar mee gestegen tot 835.000 gulden, een bedrag, dat geen jaar nog bereikt werd. Hoezeer groote dankbaarheid daarover ons vervult, moeten wij toch zeggen: wij zijn er nog niet. Vóór de sluiting van het boekjaar op 15 Januari moet er nog een aanzienlijk bedrag inkomen. Een deel daarvan zal worden gevormd door vaste inkomens als rente en dergelijke, een ander door min of meer vaste, als gelden, die vóór dien datum nog door Classicale Com- misies en Hulpvereenigingen worden afgedragen, maar daarnaast blijven giften met speciale be stemming voor het jaar 1930 noodig. Als de eerste helft dezer maand op deze wijze nog de 50.000 gulden mocht inbrengen, waarop wij hopen, zal het tekort op het bedrag, dat wij geraamd hadden voor 1930 noodig te zullen hebben, ongeveer even groot en niet al te ver ontrustend zijn. Met goeden moed wachten wij dus af wat de vrienden der Zending zullen doen. Men late echter ook de Januari-inkomsten hieronder niet lijden. EEN ARME PREEK. „Hoe vond u mijn preek vroeg eens een jong predikant aan een ouden, eerbiedwaardigen ambtsbroeder, die hem dien morgen had hooren prediken. ,,'t Was een arme preek," antwoordde de grijsaard. „Een arme preek ze heeft mij toch heel wat tijd en moeite gekost." „Dat geloof ik gaarne." „Maar wat ontbrak er dan aan Was de verklaring van den tekst niet goed „De uitlegging was voortreffelijk." „Maar waarom zegt ge dan, dat het een arme preek was Waren de beelden niet goed ge kozen, of deugden deb ewijsgronden niet 7" „O zeker, dat was alles in orde, maar toch was het een arme preek." „Maar ik bid u, wat ontbrak er dan toch aan Nu sprak de grijsaard met ernst„Jezus Christus was niet in uwe preek en daarom was de preek arm." 1 „Jezus Christus was ook niet in den tekst," hernam de jonge man, „men kan niet altijd over Jezus preeken, men moet zich toch aan den tekst houden." „Jonge vriend," sprak de bejaarde leeraar, „weet ge wel, dat er in ons vaderland geen enkele stad is, ja geen dorp of gehucht, of er is een weg, die naar de hoofdstad leidt „Ja, dat weet ik." „Welnu, zoo is er ook in de H. Schrift van iederen tekst uit een weg, die naar de hoofd plaats der Schrift, naar Jezus leidt. Wanneer gii nu, mijn jonge broeder, uw'en tekst gekozen htbt, dan zij het eerste, wat gij te overdenken hebt, welke weg vandaar tot Jezus Christus leidt. En -hebt gij dien weg gevonden, dan moet ge uw preek zoo inrichten, dat uw gehoor ook werkelijk naar dien Christus heengeleid wordt. Wat mij betreft, het is mij nog nimmer gebeurd, dat ik van een tekst geen weg tot den Heiland kon vinden, al moest ik ook grachten door waden of over heggen klimmen. Want eene prediking is tot niets nut wan neer zij niet tot Jezus leidt." Het zou den geloovige goed zijn in hun gansche geestelijke leven zich door denzelfden invloed te laten besturen. Van hunne Christelijke hoedanigheden moet de eene plaats aan de andere niet betwisten; de liefde mag de eerlijkheid niet kwetsen, de moed mag de zachtmoedigheid niet uit het veld verdringen, de nederigheid mag de voort varendheid niet tegenhouden en het geduld mag dc beslistheid niet uitdooven. Zoo ook met onze plichten; de eene mag niet in botsing komen met de andere. Het nut van 't algemeen mag de inwendige Godsvrucht geene schade doen lijden, de ker kelijke bediening moet de huiselijke godsdienst oefening niet verdringen. Het zou verkeerd zijn Gode een deugd aan te bieden ten koste van een andere deugd, of die bezoedeld ware met eener andere. Elke zaak is goed op haar tijd en anders niet. Tot de Farizeën zei Jezus: „dit behoordet gij te doen en het andere niet na te laten." Dezelfde regel past ook op onzen persoon lijken stand in de maatschappij: wij moeten zorgen, dat wij onze plaats kennen, dat wij haar innemen en bewaren. Naarmate de Heilige Geest ons bekwaamheid gegeven heeft mo ten wij handelen zonder te wieden in het arbeidsveld van .een mededienst knecht. Onze Heer Jezus heeft ons geleerd naar de hoogste plaats te streven, maar gewillig te wezen om de minste onder de broederen te zijn. Ijverzucht en afgunst blijve verre van ons, laat ons de kracht van 's Heeren bevel voelen, en doen gelijk Hij ons beveelt, elk in zijne baan blijvende. Zien wij neder, of wij de eenigheid des Gees- tes bewaren in den band desv redes, en laat het onze bede zijn, dat in al de gemeenten van Jezusv rede 'en orde moge zegevieren SPURGEON. DE ZENDING OP HALMAHERA. De zendingsliteratuur is verrijkt door eene ge schiedenis van de Zending op het eiland Hal- mahera. Schrijver is de heer A. Hueting, zen- deling-leeraar der Utrechtsche Zendings-Ver- eeniging. In flink formaat uitgegeven telt het boek niet minder dan 330 b 1 a d z ij d e n. Aanvankelijk zijn de verschillende hoofdstukken verschenen in het tijdschrift voor zendingsweten schap „Mededeelingen", mara thans zijn zij ge bundeld en in boekvorm uitgegeven door het Zendingsbureau te Oegstgeest. Het zendingswerk op Halmahera heeft vooral bekendheid gekregen door de opwekking, die daar plaats vond in de jaren 1896 en 1897. De schrijver heeft die opwekking in zijn eigen ressort meegemaakt en hij heeft leiding aan de be weging gegeven. Hij behoefde zijn kennis niet uitsluitend uit rapporten en brieven te putten, maar zijn eigen ervaring stond hem ten dienste. Ook heeft hij de belangrijke mannen uit den pionierstijd, Van Dijken en Van Baarda, per soonlijk gevend en ook de meeste zendelingen, die na hem kwamen. Dit geeft aan het boek een zekere bekoring en een bizondere waarde. Na een inleiding over het land en het volk beschrijft de heer Hueting meer uitvoerig de godsdienstige voorstellingen, die voor een vruchtbare evangelieprediking zoo groote betee kenis hebben. Dan bespreekt hij de keus van bet zendingsterrein, vertelt hij van de eerste werkzaamheden, over den arbeid aan het meer en beschrijft hij de personen Van Dijken en Van Baarda, om dan enkele opmerkingen te maken over deze periode. Dan komt hij tot de door hem zeiven geleide Christianisatie in Tobelo, een Ger belangrijkste hoofdstukken. Daarna beschrijft hij de geschiedenis van elk der ressorten. Verder ■ft ijst hij op de beteekenis de Conferenties en op de behandeling der gemeentezaken. Hij be handelt: het personeel en het onderwijs en de opleidingsschool. Daarna de adat, de taalstudie en den medischen arbeid. Een naamlijst van alle zendelingen, die op Halmahera arbeidden, is aan het boek toege voegd. Een zaken- en een personenregister ver- hoogen de bruikbaarheid er van. Het is de be doeling, dat dit boek, dat voor 2.40 geb. en 1.80 ingen. per ex. verkrijgbaar wordt ge steld, vooral in de zendingsstudiekringen ge bruikt wordt.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1931 | | pagina 9