ER
illé
ruis, TM iz
HAP »f
I
AW*
ONDER REDACTIE VAN
Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAU DER ZEE, Wapenveld
►DEN
groote sor-
IMINDERD
PREDIKBEURTEN
OP ZONDAG 11 JAN. 1931
:n
d
:n lambrizeering
Luit het woord
nüersn Defiearen
im BOER
1TUHEÜ
ial 13,-.
1= ALLERLEI SS35S
BOEKBESPREKING.
r VOOR DEN ZONDAG
ouwer!)
irdam
11005 en 11946
ig
:h
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9.30 de heer Overweel van
Herkingen en 's av. 6 uur Ds. v. d. Wal
van Dirksland.
Middelharnis, v.m. 9.30 Ds. van Ameide van
Ouddorp (bev. Kerkeraadsleden) en 's av.
6 uur cand. W. Vroegindeweij.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 Ds. Dekker van Nieu
we Tonge en 's av. 6 uur leesdienst.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. 9.30 Ds. v. d. Wal en 's av.
6 uur leesdienst.
Herkingen, v.m. 9.30 cand. W. Vroegindeweij
van Middelharnis (collecte) en 's av. 6 uur
de heer Overweel.
Goedereede, v.m. Ds. Vlasblom van Oude
Tonge.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van
Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
Zeilstra.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en mm. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. 9.30 en 'sa v. 6 u. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en s av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
lelharnis
STICHTELIJKE OVERDENKING
anaaasBBHBBis BasEHsassfflHsa®
JEZUS' EIGENLIJKE FAMILIE.
En de schare zat rondom Hem; en
zij zeiden tot Hem: Zie, Uwe moeder
en Uwe broeders daar buiten zoeken U.
En hij antwoordde hun, zeggende: Wie
is Mijne moeder, of Mijne broeders. En
rondom overzien hebbende, die om
Hem zaten, zeide Hij: Ziet, Mijne moe
der en mijne broeders; want zoo wie
den wil van God doet, die is Mijn
broeder en Mijne zuster en moeder.
Marcus 3 3235.
an n.m. 6—7 nur.
N AFGESTAAN,
geheimhouding.
E MEU-
rdam -m
eters
aat 132,
ER D A M.
DENIS
OEKWERK tg
I
I
I
t
1GD.
3.
T.
idzijcfen.
den f 3,25
■ommelsdijk
i»rö
We behoeven er geen oogenblik aan
te twijfelen, of de moeder en de broe
ders van den Heere Jezus waren met
de beste bedoelingen bezield, toen zij
tot Hem kwamen om Hem te bewegen
zich wat in Zijn ijver te temperen. Zóó
was 't toch immers voor een mensch
niet om vol te houden Nooit was Zijn
vuur uitgedoofd Werken deed Hij, bij
dag en bij nacht
Maar met de beste bedoelingen kan
men toch heel verkeerd doen. En zóó
was 't hier, van de zijde van Jezus' moe
der en broeders. Het was een niet be
grijpen van het werk van den Heere
Jezus: een zich begeven op een terrein,
waar zij geen zeggenschap, ook geen
mede-zeggenschap hadden. Ook Maria
niet, zelfs niet als moeder, hoe innig en
teeder zij ook voor haar zoon gevoelde
en meende voor Zijn belangen op te
komen.
Voor Jezus was dat wel een verzoe
king. Maar ook in deze verzoeking
bleef Hij staande. Boven de liefde voor
Zijn moeder, ging de liefde tot Zijn
hemelschen Vader, Wiens werk Hij
hier op aarde had te volbrengen, in rus-
telooze zelfopoffering en verterenden
ijver: het verwerven van de zaligheid
voor Zijn volk. Als Hij aan dat groote
levenswerk bezig is, dan moeten alle
banden des bloeds wijken, dan kent Hij
geen moeder, geen broeder, geen zus
ter, dan kent Hij alleen Zijn Vader in
de hemelen, Wiens wille te doen Zijn
spijze is altijd door.
Indrukwekkend en machtig luidt dan
ook Zijn afwijzend woord, waarbij de
liefde voor Zijn moeder en broeders
smetteloos ongerept blijft„Wie is
Mijne moeder, of Mijne broeders
We denken ons een oogenblik de
verwondering der schare in bij het stel
len van zulk een eigenaardige vraag.
De gedachten vermenigvuldigden zich.
De aandacht wordt strak gespannen.
Neen, hier is niet iemand aan 't woord,
uit wiens oog kille onverschilligheid
flitst en wiens gelaat gewaagt van kou
de onaandoenlijkheid. Maar daar is
F-ds t antwoord. Rondom overzien
ebbende, die om Hem zaten en naar
Prediking luisterden, zeide Hij
j et Mijne moeder en Mijne broe
ders.
Wondere taal, maar tevens lieflijk
vangelie, zoet en vertroostend Na
der verklaard, door wat Hij er wijselijk
aan toevoegt: „Want zoo wie den wille
Gods doet, die is Mijn broeder en Mijne
zuster en moeder."
Daar hebt ge dus de e i g e n 1 ij k e
familie van den Heere Jezus, nauwer en
hechter aan Hem verbonden dan door
de banden van vleesch en bloed; door
geestelijke snoeren, onverbrekelijk, eeu
wig. Dat is de hoogste adelDat opent
de schoonste vergezichten op het heer
lijkst verschiet
En wie zijn dat nu, die daarvoor in
aanmerking komen Duidelijk zegt de
Heere dat immers: „Zoo wie den wil
Gods doetSchrikt U dat terug, be
kommerde, die Uzelven hebt leeren
kennen in Uwe onwaardigheid en in
het „dagelijks struikelen in vele"? Maar
wat dunkt U, mogen we da: eens vra
gen, waarin komt het „doen van Gods
wil" beter en sterker uit, dan hierin,
dat Gij gelooft in Zijn Zoon, Dien Hij
als een Zaligmaker van zondaren ge
geven heeft Dat wil God, dat Gij in
Zijn Zoon gelooft; dat Gij Hem aan
neemt als Uw Borg en Middelaar en
voor leven en sterven op Hem ver
trouwt. In niets wordt de Vader meer
verheerlijkt dan daarin.
En dit geloof in Gods Zoon, dit op
rechte, kinderlijke geloof is een gave
Gods, een gave Zijner genade, een wer
king van Zijn Geest, een gevolg van de
wedergeboorte des harten. Eens vroe
gen de Joden aan den Heere Jezus
„Wat moeten wij doen, opdat wij de
werkenGods mogen werken En
de Heere antwoordde hun: „Dit is het
werk Gods, dat gij gelooft in Hem, Dien
Hij gezonden heeft."
Maar, waar dit echte geloof is, daar
is meer. Gelijk er geen vuur is zonder
warmte, zoo is er ook geen waar geloof
dat niet werkzaam is door de liefde.
Dat geloof ontplooit zich in de werken,
in het doen van den wil van God. Neen,
o neen, niet volmaakt, alleszins gebrek
kig en onvolkomen, maar dan toch in
beginsel, met de telkens geuite bede:
„Lieve Heere, wat wilt Gij, dat ik doen
zal Want immers, „het is onmogelijk,
dat, zoo wie Christus door een waar ge
loof is ingeplant, niet zoude voortbren
gen vruchten der dankbaarheid."
Staande in dat geloof, zwak in ons
zeiven daalt de kracht van Boven neer.
Want God betoont Zijn welbehagen,
aan hen, die need'rig naar Hem vragen.
Wie in 't stof ligt neergebogen, wordt
door Hem weer opgericht.
„Die is Mijn broeder en Mijn zuster
en moeder". O wondere uitspraak van
de lippen van Hem, Die de Waarheid
zelve isHeerlijke wetenschap, tot die
geestelijke familie van den Heere Jezus
te behooren Profijtelijk voor dit en
voor het toekomende leven
Van Jezus' naaste familie te zijn
Wat houdt 't anders in, dan ten allen
tijde op Hem te kunnen rekenen, in
nood en dood, in de woestijn en in
Kanaan; op alle beloften voor dit en
voor 't toekomende leven de hand des
geloofs te kunnen leggen en te zeggen:
„Deze zijn voor mij, wat en wien zoude
ik vreezen Dat staalt den moed en
geeft U kracht zelfs bij 't zwaarste
kruis.
Noemt mij iets, dat hier boven gaat,
zoo gij kunt
Daarom de veelbeteekenende, de al-
lesbeslissende vraag: „Behoort Gij tot
die eigenlijke familie van den Heere
Jezus
TWIJFELAARS.
I.
In onzen, in velerlei opzicht zoo merkwaardi-
gen tijd, is het zeker wel noodig, dat we pogen
ten opzichte van ons geloof vasten grond onder
de voeten te hebben. Vooral waar het geldt het
grondstuk van ons geloof, n.l. ons geloof aan
een eenig God.
Het getal der dwazen vermenigvuldigt immers
sterk, die het openlijijk durven zeggen, dat er
geen God is. En hoewel dit, volgens Hellen-
broek o.a„ meer een wenschen dan een dadelijk
gelooven is, zoo laat deze strooming jonge
menschen, wier geweten hen soms beschuldigt,
toch niet met rust.
Menigeen zoekt zijn geweten te sussen, door
redeneeringen, die van allen grond ontbloot zijn.
Er zijn echter tweeërlei twijfelaars.
Behalve degenen, die het licht der waarheid
schuwen, zijn er gelukkig ook nog onder de
jongeren, die gaarne voor zichzelf tot klaarheid
zouden komen.
De twijfel kan op tweeërlei manier tot ons
komen, n.l. öf rechtstreeks opwellende in ons
hart, öf door middel van menschen, met wien
we in aanraking komen.
Tegenover de aanvallen van binnen mogen
we ons echter vastklemmen aan het Schrift
woord: „Wederstaat den duivel en hij zal van
u vlieden". Hoe fel en langdurig de aanvallen
ook mogen zijn, in oden weg van strijd en ge
bed zal de overwining zeker volgen.
Laten we echter bedenken, dat naast het bid
den het werken niet mag worden nagelaten.
„Bid en werk", al 's hemels gaven.
Vloeien uit die dubble wel.
Wie niet bidt, is 't werken slaven,
Maar wie niet werkt, is 't bidden spel.
Vooral geldt dit van de twijfelingen, die door
middel van andere menschen tot ons komen.
Wanneer we anderen ge'en rekenschap kunnen
geven van ons geloof, zoo komt dit omdat we
hebben verzuimd te werken toen het nog de
tijd was.
En voor onszelf èn voor onzen evenmensch
kan een helder inzicht in verschillende dingen
nuttig zijn.
Dit kunnen we te gemakkelijker verkrijgen,
daar ons Christelijk geloof een redelijk geloof is.
Het moge in sommige opzichten bovenna
tuurlijk zijn, tegen- of on natuurlijk is
het toch niet. Ja sterker, het geeft alleen maar
een antwoord op de vele vragen, die bij ons
oprijzen, wanneer we de natuur aandachtig be
schouwden.
Niemand kan ons dan ook van onredelijkheid
beschuldigen, wanneer we het geloof aan een
God, Die alles geschapen heeft, vasthouden.
We kunnen met onze argumenten gerust de
tegenstanders onder de oogen komen.
Vele klemmende bewijzen zijn er immers aan
te voeren voor het Godsbestaan.
Daar is toch allereerst de wet van oorzaak
en gevolg.
Niemand zal toch van een huis zeggen, dat
het er van zichzelf gekomen is, maar toch doet
men dit ten opzichte van de Schepping, wanneer
mén het geloof aan God prijsgeeft.
Nu richten de tegenstanders hun aanvallen
niet in de eerste plaats op het Godsbestaan,
n?aar men begint met twijfel te wekken aan
andere leerstukken van het Christelijk geloof.
Wij moeten echter beginnen met ons geloof
aan God vast te maken en vandaar uit de
andere stukken van ons geloof beschouwen.
Dan alleen kunnen we komen tot een sluitend
geheel, waardoor het ons mogelijk wordt, onzen
smadei' wat te antwoorden en de twijfelaars
te overtuigen.
We hebben hierbij ook gelegenheid om te
wijzen op de Godsidee, die bij alle volken
wordt gevonden.
Al meende men soms stammen te vinden, bij
welke geen godsdienstige vereering plaats vond,
nauwgezette studie wees immer weer uit, dat
men zich vergist had.
Zeker schrijver zegt hiervan: „Waarom zoekt
de zuigeling naar dem oederborst Is het niet,
omdat er een moederborst is Waarom doet het
jong der vogelen den open om voedsel te ont
vangen Is 't niet, omdat er een ouderpaar is,
dat het voedsel kan bezorgen?
En zou dan de mensch in zijn zoeken naar
een God de eenige mislukking onder de schep
selen zijn
Neen, juist het zoeken van den mensch is
een krachtig bewijs, dat er een God moet zijn.
Al kan het niet wiskundig berekend worden,
de getuigenissen zijn zeer overvloedig en het
is veel redelijker het wel te gelooven dan
dit niet te doen.
Wanneer we de Schrift niet aanvaarden als
de bron der waarheid, zoo zullen we toch op
vorenstaande gronden niet kunnen weigeren te
gelooven aan het bestaan van een persoonlijk
God.
Geen wonder dan ook, dat onze Ned. Geloofs
belijdenis begint met het geloof aan een eenig
God. Willen we onzen twijfel overwinnen en ook
anderen overtuigen, zoo zullen we moeten be
ginnen met art. 1 onzer Belijdenis van alle kant
te bezien.
Hebben we dit nu echter gedaan, zoo hopen
we een volgende maal van uit dit centrale punt
een ander geloofsstuk te bezien.
Melissant. J. VAN DIJK.
«B
IBESB
BIB
SI B
*3 E<E5SB8 SB
■■BHBBBBflBBHaeanisifinaBfliiaiBnBafl
HET HUISBEZOEK.
Het kan niet anders dan gunstig werken op
den geestelijken welstand der gemeente, wan
neer het huisbezoek geregeld wordt gedaan.
Alleen onze Gereformeerde Kerken kennen
vanouds dit belangrijk instituut, waardoor .ge
waakt werd over den geestelijken welstand der
gezinnen en der individueele leden der gemeente.
Het is Calvijn geweest, die in de plaats van
de biecht, die bij de Roomsche Kerk gevonden
werd, het geregeld huisbezoek te Genève heeft
ingevoerd en daardoor den bloei van het geloofs
leven buitengewoon heeft bevorderd.
Voor de geestelijke verzorging van de leden
der gemeente is de prediking des Woords alleen
niet voldoende.
Deze prediking kan wel zich richten naar de
typische verschijnselen in het geestelijk leven
der gemeenten, maar die prediking kan nooit
ingaan op de nooden en behoeften van elk be
paald lid der gemeente.
Daarvoor is het huisbezoek de meest geschikte
instelling. In vertrouwelijk gesprek kunnen de
opzieners der gemeente leiding geven aan het
geestelijke leven en is het gemeentelid in de
gelegenheid met zijn persoonlijke bezwaren en
moeilijkheden voor den dag te komen.
Nooit mag het huisbezoek het karakter dragen
van een onderzoek naar de wijze der inquisitie,
maar het behoort te zijn een door den geest
der liefde gedragen samenspreken als van een
vader met zijn kind.
Calvijn heeft in Genève de huisbezoeken in
verband gezet met de viering van het Heilig
Avondmaal.
Ongetwijfeld was dit zeer juist gezien door
onzen grooten Reformator. Er is dan een ge
regelde bearbeiding der zielen en de ambst-
dragers kunnen hulp verleenen en advies geven
bij het zelfonderzoek, dat aan het Heilig Avond
maal moet voorafgaan.
En wanneer de gemeente zoo groot is, dat
niet voor elke Avondmaalsbediening het huis
bezoek kan plaats hebben, moet er toch voor
gezorgd worden dit is een minimum-eisch
dat ieder lid der gemeente éénmaal 's jaars
ambtelijk bezoek ontvangt.
En wijl dit bezoek bedoelt het geestelijk
welzijn en de ontwikkeling van het leven des
geloofs, mogen op het huisbezoek alleen zulke
onderwerpen ter sprake komen, die daarmede in
verband staan.
Vandaar, dat bijv. in de huishoudelijke rege
ling voor den Kerkeraad der Geref. Kerk te
Leeuwarden in art. 23 wordt bepaald, dat de
Ouderlingen vooral onderzoek zuilen doen of
men getrouw is in het opgaan onder den dienst
des Woords en in het gebruik der Sacramenten,
of de huiselijke godsdienst wordt onderhouden;
of de kinderen (en de dienstboden) geregeld de
catechisatie bezoeken; of de kinderen gaan op
de christelijke school; of men vrede houdt met
de leden der gemeente onderling, en met hen,
die buiten zijn; of men ook zijn verplichtingen
gevoelt (en die natuurlijk ook nakomt) ten
aanzien van de verzorging der armen en de
stoffelijke behoeften' van Kerk, School en Zen
ding of andere belangen van Gods Koninkrijk
ten einde alzoo te beter te kunnen oordeelen
over, en bestiering te kunnen geven aan het
geestelijk leven.
Het huisbezoek is een ambtelijke werk
zaamheid.
Het geschiedt door den opziener in den naam
van den Heere Jezus Christus. De ambtsdrager
moet zich bij al zijn spreken en handelen daarvan
bewust blijven. Het doet hem des te meer bidden:
Zet, Heere, een wacht voor mijne lippen.
En de leden der gemeente behooren den op
ziener in de uitoefening van zijn ambtelijke
functie te beschouwen als een dienstknecht van
den Heere Jezus Christus, die in Zijn naam
en op Zijn last aan de zielen komt arbeiden.
Men zorge zooveel mogelijk, dat het geheele
gezin aanwezig zij op den tijd, waarop het
huisbezoek is aangekondigd. En het worde den
opzieners gemakkelijk gemaakt om den tijd, door
hen aangekondigd, ook te accepteeren. Men
late de jorfgeren niet toe, om allerlei vermeende
redenen het huisbezoek te verzuimen, beter ge
zegd, te ontloopen.
Vooral in onzen tijd bedenke men de betee-
kenis van het huisbezoek voor ons allen, in
zonderheid voor onze jonge menschen, opdat
er beslag zij op de zielen, en de ernst des levens
en de beslistheid der goede keuze toch worde
betracht, opdat er een leven zij onder den tucht
des Woords.
Ouders, ziet toe op uw kroost.
Zegene den Heere den arbeid van het huis
bezoek tot welzijn van het geestelijk leven en
tot opbouw van ons kerkelijk leven, den Naam
des Heeren tot eere.
NIEUWS VAN HET ZENDINGSVELD.
Het Zendingsbureau te Oegstgeest meldt ons:
Het ligt in den aard der zaak, dat gelijk ieder
jaar in dien tijd zoo ook weer in de laatste
maanden van 1930 de Zending, wat men noemt
de noodklok heeft moeten luiden. Daardoor
wordt, zooals steeds het beeld, dat men zich
van de Zending vormt eenzijdig. Om deze een
zijdigheid te corrigeeren en de andere zijde te
laten zien en tevens om te toonen, hoe men ook
ir. Indië met deze moeilijkheden meeleeft, deelen
wij hierbij, grootendeels in zijn eigen woorden,
mede wat één der Zendeling-artsen op Java
dezer dagen schreef.
Hij wil er ons gaarne van overtuigen, dat
men ginds met groote dankbaarheid denkt aan
het werk der Zendingsleiding hier te lande, die
zooveel tijd en energie moet geven om voor
het werk in Indië het geld bijeen te brengen,
terwijl zij het resultaat slechts uit brieven kan
leeren kennén'. Op een ressortsvergadering te
Malang werd haar taak dan ook „bovenmen-
schelijk" genoemd en werd uitgesproken, dat de
Zendelingen zelf bevoorrecht zijn, omdat zij
midden in het volle werk zitten en bijna dage
lijks de groote zegeningen zien, die de Zending
aan het Javaansche volk brengt, ondanks de
beperkte middelen en die gedurig de verhalen
hooren van menschen, die door een colporteur,
een reizend evangelist of in de ziekenhuizen
worden gegrepen en meer willen hooren over
het Christendom. De huidige tijd, schrijft hij, is
wel geen tijd van twijfel of er soms wel plaats
is voor evangelieprediking onder de Javanen.
Inderdaad, wij zijn wel bij uitstek bevoorrecht
boven U als zendingsarbeiders in Holland, die
missen moeten den polsslag van het dagelijksche
daadwerkelijke zendingsterrein.
Men begrijpt ginds, dat het hier wel eens ver
drietig stemt steeds weer nieuwe aanvragen om
geld uit Indië te moeten weigeren. Ja zelfs wel
eens meent zachte verwijten daarover uit Indië
te hooren. Maar aan den anderen kant was de
toestand, waarbij Indië slechts sporadisch een
beroep deed op de financiën, zeker niet te pre-
fereeren. Het paradoxale: „de Zending leeft van
haar tekorten", is juister dan op het eerste oo
genblik lijkt. Een dringend tekort, dat moet
aangevuld worden, doet een pregnanter beroep
op de zendingsgewentens in Holland dan een
sluitende begrooting.
Dergelijke berichten en uitingen zijn niet alleen
voor de Zendingsleiding, maar voor de geheele
gemeente, die het zendingswerk draagt, verhef
fend en vertroostend en wij geven ze daarom
gaarne door.
„De huidige tijd is er geen van twijfel of er
wel plaats is voor evangelieprediking onder de
Javanen". En wij voegen er bij: en onder alle
andere volken van den Oost-Indischen Archipel.
Laat -men het zich voor gezegd houden.
DE FINANCIEN DER ZENDING IN 1930.
Het eerste bericht over de financiën in dit
nieuwe jaar kan en moet in een zeer dankbaren
toon gestemd zijn. De economische moeilijkheden
hebben op de Zending nog zéér weinig haar
terugslag doen gevoelen. Dit heugelijke feit, dat
zoozeer verschihlt metv roegere ervaringen, toen
men in financieel moeilijke dagen het eerst op
uitgaven voor philantropischen en geestelijken
arbeid ging bezuinigen, is van groote beteekenis.
Gezien de ervaringen van vorige jaren en de
huidige omstandigheden was de opbrengst van
de maand December geschat op 90.000 gulden.
Maar de uitkomst is geweest 122.000 gulden en
het totaal der ontvangsten over 1930 is daar
mee gestegen tot 835.000 gulden, een bedrag,
dat geen jaar nog bereikt werd.
Hoezeer groote dankbaarheid daarover ons
vervult, moeten wij toch zeggen: wij zijn er nog
niet. Vóór de sluiting van het boekjaar op
15 Januari moet er nog een aanzienlijk bedrag
inkomen. Een deel daarvan zal worden gevormd
door vaste inkomens als rente en dergelijke, een
ander door min of meer vaste, als gelden, die
vóór dien datum nog door Classicale Com-
misies en Hulpvereenigingen worden afgedragen,
maar daarnaast blijven giften met speciale be
stemming voor het jaar 1930 noodig.
Als de eerste helft dezer maand op deze wijze
nog de 50.000 gulden mocht inbrengen, waarop
wij hopen, zal het tekort op het bedrag, dat wij
geraamd hadden voor 1930 noodig te zullen
hebben, ongeveer even groot en niet al te ver
ontrustend zijn.
Met goeden moed wachten wij dus af wat de
vrienden der Zending zullen doen.
Men late echter ook de Januari-inkomsten
hieronder niet lijden.
EEN ARME PREEK.
„Hoe vond u mijn preek vroeg eens een
jong predikant aan een ouden, eerbiedwaardigen
ambtsbroeder, die hem dien morgen had hooren
prediken.
,,'t Was een arme preek," antwoordde de
grijsaard.
„Een arme preek ze heeft mij toch heel
wat tijd en moeite gekost."
„Dat geloof ik gaarne."
„Maar wat ontbrak er dan aan Was de
verklaring van den tekst niet goed
„De uitlegging was voortreffelijk."
„Maar waarom zegt ge dan, dat het een arme
preek was Waren de beelden niet goed ge
kozen, of deugden deb ewijsgronden niet 7"
„O zeker, dat was alles in orde, maar toch
was het een arme preek."
„Maar ik bid u, wat ontbrak er dan toch
aan
Nu sprak de grijsaard met ernst„Jezus
Christus was niet in uwe preek en daarom
was de preek arm."
1 „Jezus Christus was ook niet in den tekst,"
hernam de jonge man, „men kan niet altijd
over Jezus preeken, men moet zich toch aan
den tekst houden."
„Jonge vriend," sprak de bejaarde leeraar,
„weet ge wel, dat er in ons vaderland geen
enkele stad is, ja geen dorp of gehucht, of
er is een weg, die naar de hoofdstad leidt
„Ja, dat weet ik."
„Welnu, zoo is er ook in de H. Schrift van
iederen tekst uit een weg, die naar de hoofd
plaats der Schrift, naar Jezus leidt. Wanneer
gii nu, mijn jonge broeder, uw'en tekst gekozen
htbt, dan zij het eerste, wat gij te overdenken
hebt, welke weg vandaar tot Jezus Christus
leidt. En -hebt gij dien weg gevonden, dan moet
ge uw preek zoo inrichten, dat uw gehoor ook
werkelijk naar dien Christus heengeleid wordt.
Wat mij betreft, het is mij nog nimmer gebeurd,
dat ik van een tekst geen weg tot den Heiland
kon vinden, al moest ik ook grachten door
waden of over heggen klimmen.
Want eene prediking is tot niets nut wan
neer zij niet tot Jezus leidt."
Het zou den geloovige goed zijn in hun
gansche geestelijke leven zich door denzelfden
invloed te laten besturen.
Van hunne Christelijke hoedanigheden moet
de eene plaats aan de andere niet betwisten;
de liefde mag de eerlijkheid niet kwetsen, de
moed mag de zachtmoedigheid niet uit het
veld verdringen, de nederigheid mag de voort
varendheid niet tegenhouden en het geduld mag
dc beslistheid niet uitdooven.
Zoo ook met onze plichten; de eene mag niet
in botsing komen met de andere.
Het nut van 't algemeen mag de inwendige
Godsvrucht geene schade doen lijden, de ker
kelijke bediening moet de huiselijke godsdienst
oefening niet verdringen.
Het zou verkeerd zijn Gode een deugd aan
te bieden ten koste van een andere deugd, of
die bezoedeld ware met eener andere.
Elke zaak is goed op haar tijd en anders
niet.
Tot de Farizeën zei Jezus: „dit behoordet
gij te doen en het andere niet na te laten."
Dezelfde regel past ook op onzen persoon
lijken stand in de maatschappij: wij moeten
zorgen, dat wij onze plaats kennen, dat wij
haar innemen en bewaren.
Naarmate de Heilige Geest ons bekwaamheid
gegeven heeft mo ten wij handelen zonder te
wieden in het arbeidsveld van .een mededienst
knecht.
Onze Heer Jezus heeft ons geleerd naar de
hoogste plaats te streven, maar gewillig te wezen
om de minste onder de broederen te zijn.
Ijverzucht en afgunst blijve verre van ons,
laat ons de kracht van 's Heeren bevel voelen,
en doen gelijk Hij ons beveelt, elk in zijne baan
blijvende.
Zien wij neder, of wij de eenigheid des Gees-
tes bewaren in den band desv redes, en laat
het onze bede zijn, dat in al de gemeenten van
Jezusv rede 'en orde moge zegevieren
SPURGEON.
DE ZENDING OP HALMAHERA.
De zendingsliteratuur is verrijkt door eene ge
schiedenis van de Zending op het eiland Hal-
mahera. Schrijver is de heer A. Hueting, zen-
deling-leeraar der Utrechtsche Zendings-Ver-
eeniging. In flink formaat uitgegeven telt het
boek niet minder dan 330 b 1 a d z ij d e n.
Aanvankelijk zijn de verschillende hoofdstukken
verschenen in het tijdschrift voor zendingsweten
schap „Mededeelingen", mara thans zijn zij ge
bundeld en in boekvorm uitgegeven door het
Zendingsbureau te Oegstgeest.
Het zendingswerk op Halmahera heeft vooral
bekendheid gekregen door de opwekking, die
daar plaats vond in de jaren 1896 en 1897. De
schrijver heeft die opwekking in zijn eigen ressort
meegemaakt en hij heeft leiding aan de be
weging gegeven. Hij behoefde zijn kennis niet
uitsluitend uit rapporten en brieven te putten,
maar zijn eigen ervaring stond hem ten dienste.
Ook heeft hij de belangrijke mannen uit den
pionierstijd, Van Dijken en Van Baarda, per
soonlijk gevend en ook de meeste zendelingen,
die na hem kwamen. Dit geeft aan het boek een
zekere bekoring en een bizondere waarde.
Na een inleiding over het land en het volk
beschrijft de heer Hueting meer uitvoerig de
godsdienstige voorstellingen, die voor een
vruchtbare evangelieprediking zoo groote betee
kenis hebben. Dan bespreekt hij de keus van
bet zendingsterrein, vertelt hij van de eerste
werkzaamheden, over den arbeid aan het meer
en beschrijft hij de personen Van Dijken en Van
Baarda, om dan enkele opmerkingen te maken
over deze periode. Dan komt hij tot de door
hem zeiven geleide Christianisatie in Tobelo, een
Ger belangrijkste hoofdstukken. Daarna beschrijft
hij de geschiedenis van elk der ressorten. Verder
■ft ijst hij op de beteekenis de Conferenties en
op de behandeling der gemeentezaken. Hij be
handelt: het personeel en het onderwijs en de
opleidingsschool. Daarna de adat, de taalstudie
en den medischen arbeid.
Een naamlijst van alle zendelingen, die op
Halmahera arbeidden, is aan het boek toege
voegd. Een zaken- en een personenregister ver-
hoogen de bruikbaarheid er van. Het is de be
doeling, dat dit boek, dat voor 2.40 geb. en
1.80 ingen. per ex. verkrijgbaar wordt ge
steld, vooral in de zendingsstudiekringen ge
bruikt wordt.