PUROL
PUROL
FEUILLETON
Rechtzaken
Marktberichten.
VVo<
G<
Winterhanden
Wintervoeten 1
Ruwe Lippen
Schrale Neus 1
DE BETEEKENIS VAN DE CHR.
SOCIALE BEWEGING IN DEN
STRIJD TUSSCHEN GELOOF
EN ONGELOOF.
De Rechtsgrond der
Souverelnitlet.
G.
KLATERGOUD
rang en stand is hier niet. Niet één Amerikaan
denkt er over om voor een advocaat of doctor
of bankier of millionair of wie dan ook zijn
hoed af te nemen. Dat do'en wij alleen voor
de vrouwen, maar dan ook voor alle vrouwen
zonder onderscheid. Voorgestoelten in de kerk
b.v„ omdat de een een 500 dollar per jaar
meer geeft dan de ander, is hier gelukkig on
bekend. In onze eigen gemeente zit b.v. een
rijke farmer achterin en een cementwerker, die
voor een daggeld uit werken gaat, zit in de
ouderlingenbank. Het idee van hooger en lager
in de samenleving haat mén hier. Ik heb hier
menschen gekend, die kwamen uit een groote
stad in Nederland, hadden daar groote zaken
gedaan en kwamen naar Amerika, zooals ik het
zag, alleen omdat zij te hoogmoedig waren, om
bij achteruitgang van hun zaken een trapje lager
te gaan leven. Zulke menschen zijn totaal on
geschikt voor Amerinka. Eigenlijk had ik mede
lijden met hen, want zij konden zich onmogelijk
voorstellen, dat er in 't, zooals zij het noemden,
„platte Amerikaansche leven", nog iets was,
waar een mensch van hun stand in leven kon.
Zij zochten dan ook alleen omgang met de
professoren van de College en dergelijke. Maar
dat waren ook al van die heel gewone men
schen, die niet eens de manieren kenden en
b.v. niet eerst belet liefen vragen, als zij eens
op bezoek kwamen. En dan die professorsvrouw:
doet haar eigen wasch en als ze uit wandelen
gaan, duwt hij (de professor) den kinderwagen.
Vreeselijk, wat is dat Amerika een land I Eens
spraken zij af om eens met den dominee te
gaan visschen. „Wat denkt u van Maandag
voorm., dominee vroeg hij door de telefoon.
„Neen hoor, dan kan ik niet, dan moet ik mijn
vrouw helpen met de wasch Dit antwoord
deed hem de telefoon bijna uit de hand vallen.
Dat is toch verschrikkelijk: een dominee zijn
vrouw helpen met de wasch. Maar dat is hier
niets ongewoons, dat is echt Amerikaansch. En
waarom ook niet Daar zit mijns inzi'ens niets
verschrikkelijks in,
Een goede vriend van mij heeft een Celderij-
farm en het gaat hem goed. Hij heeft die farm
gekocht voor 10.000, 10 jaar geleden, en
heeft hem twee jaar geleden afbetaald. Vooral
het laatste jaar heeft hij wel tusschen de 2 en
3000 overgehouden. Hij heeft een groot gezin
met kinderen, die niet meer schoolgaan, en die
hem helpen. Onlangs was de laatste celderij
verzonden. Veel van die celderij wordt in den
grond begraven. En in den winter als de prijs
hoog is, verkocht. Maar nauwelijks is die celderij
weg of één van de oudste kinderen gaat naar de
stad om te zien of hij of zij iets in de een of
andere fabriek kunnen verdienen. Vader heeft
dat geld wat zij verdienen niet noodig, dus wat
zij nu in een maand of vier kunnen verdienen,
is voor hen zelf. Ik ken wel meisjes, die op die
manier in korten tijd een 400.00 op de bank
hadden, en jongens, die van dat extra geld een
auto gekocht hebben. En als dan het werk op
de farm weer begint, dan blijft men weer thuis.
Daar is de voorman op de fabriek al aan ge
wend. Als zij thuis blijven, zeggen zij ook niet:
ik kom niet meer terug, dat vindt hij zelf wel
uit. Als zij op een fabriek vragen of daar werk
voor hen is, wordt er ook niet gevraagd: wat
heb je het laatst gedaan, of hoe lang ben je daar
geweest, of heb je ook getuigschriften, niets van
dat allesHij zegt eenvoudig: ik heb dat of
dat werk voor je open, heb je daar zin in, stap
in! En zoo niet: go-on (gaat door). Als hij
in de eerste paar dagen ziet, dat zoo iemand
voor dat werk ongeschikt is, krijgt hij zijn geld
met de mededeeling: „You dont have to come
back!" (Je behoeft niet terug te komen). Is
het werk wel tot zijn tevredenheid, dan heeft
men de achting van de superieuren, zoo goed
als eenig ander. Ik zelf ken een stoomketelfa-
briek, waarvan de eigenaar, een millionair, bij
zijn voornaam genoemd werd, en met een blauw
overhemd en een overall aan op 't werk was.
En de kinderen, die hun vader helpen op 't
land en een extra cent verdienen in den winter
op de fabriek, zijn over 't algemeenen niet
achter. Zij kunnen zich in de samenleving goed
presenteeren.
Onze meisjes spelen piano en sommigen ook
het pijporgel in de kerk. Ze zingen voor de
radio. Zijn als het noodig is eerste klas dames.
En waarom ook niet Alle eerlijke arbeid adelt.
Ook onze jongens pakken alles aan waar wat
mee te verdienen is. Ik ken jongens, die naar
een Universiteit gaan om, zich te bekwamen
voor dokter of advocaat of dominee of iets van
dién aard. Maar als zij geen geld genoeg hebben,
gaan zij een jaar naar een fabriek of op een
farm of worden hulponderwijzer in een lagere
school, om dan een volgend jaar hun studie
voor te zetten. Ik weet ook een geval, waar
drie jongens uit é<5n gezin predikant zijn en er
leeren er nog vier, maar de een helpt den ander
door school. Het eene jaar gaat de een uit
werken en het andere jaar de ander. Dan duurt
dit wel wat langer, maar zij komen er toch. En
zulke jongens weten zich goed aan te passen
bij de werkelijkheid van het leven als zij straks
dokter of predikant zijn.
Ik weet wel, dat dit in Nederland niet kan,
maar als er wat minder op „stand" gelet werd,
zou het er voor velen toch heel wat gemak
kelijker leven worden. Denkt U ook niet?
God zegene U en de uwen in 't jaar 1931.
in gezin, arbeid en vooral in het geestelijke
leven. Want bedenkt wel: gij in Holland en ik
in Amerika, we hebben hier geen blijvende stad
Je AMERIKAANSCHE VRIEND.
I.
Het valt niet te ontkennen, dat de historische
ontwikkeling aldjd inauW verband gehouden
heeft, met het leVen der maatschappij. Dat is
ook niet te verwonderen, gezien het feit, dat het
leven der maatschappij, zoowel sociaal als eco
nomisch een stuk van het geheel is.
Wie ook maar iets uit de geschiedenis der
middeleeuwen weet, om maar niet verder terug
te gaan, zal gaarne toegeven, dat de ontwikke
ling en bloei van het Gildewezen, zeer sterk
haar stempel drukte op het leven der maat
schappij.
Evenzoo na den tijd der Fransche revolutie,
die met één slag als het ware een einde maakte
aan het bestaande, ook toen was de terugslag
vooral groot ten opzichte van het sociaal-econo
mische en economisch-politieke leven.
Daarom kan het ook niet verwonderen, dat
zoowel het voor-oorlogsche als het na-oorlog-
sche tijdperk bij een diepgaande ontwikkeling,
scherp haar sporen drukte in onze 20ste eeuw
maatschappij.
Daar is dan ook hier altijd een ruim arbeids
veld geweest voor het Christendom, waarop
men, dan eens wat meer, dan eens wat minder,
toch altijd werkzaam is geweest.
Daar is in de geschiedenis altijd een op en
neergaan te constateeren geweest, ten opzichte
van bijna alles, maar zeker ook hier. De hooge
vlucht van het Gildewezen bestond, o.m. ook
hierin, dat met ethische overwegingen rekening
werd gehouden, evenwel een principieel optre
den als in onze dagen, op het terrein der maat
schappij, werd nimmer aanschouwd.
De beteekenis van de Chr. Soc. beweging is
niet gering, ook gezien de invloed die van haar
uitgaat op de praktijk, dat is evenwel de vrucht,
maar wie zal haar juiste waarde schatten, juist
omdat ze is een pjrji n Ci p i e el e bewe
ging, staande op den grondslag
der H. Schrift.
Wie eenige kennis heeft van de toestanden,
zooals die voor een veertig, vijftig jaren in ons
Vaderland waren, en ook weet hoe de Chr.
Soc. beweging, met name Patrimonium, onder
leiding van mannen als Kater, Hovy, Kuyper,
Talma, Sikkel en vele anderen, altijd gestreden
en getuigd hebben voor recht en gerechtigheid,
op Bijbelschen grondslag, die kan er niet over
verwonderd zijn, dat er veel is gewijzigd ten
gunste van hen, wier menschzijn zoo goed als
geheel was ondergegaan. Het kan niet anders of
het betrachten van recht 'eri gerechtigheid zal
naar het Woord des Heeren rijke vruchten dra
gen. Ook al is daar nog veel, nog ontzaglijk
veel in ons leven, dat zich niet verdraagt met
het wezen van het Christendom, (waarom er
principieel en practisch nog zoo ontzettend veel
te doen is) dat weerhoude ons niet, om dank
baar te erkennen, dat de doorwerking van de
Chr. beginselen ook voor het leven der maat
schappij tot rijken zegen is geweest.
Maar het is niet deze beteekenis die Patri
monium en de andere Chr. Soc. Bonden e'ener-
zijds en de Chr. vakbeweging anderzijds voor
ons volksleven hebben, ook niet, hoe hun ar
beid voor een niet gering deel in onzen tijd de
p r a k t ij k is, die toch op het beginsel van
het Christendom volgen moet, en daarom al
reeds groote beteekenis erlangt in den strijd
tusschen geloof en ongeloof.
Daar is iets anders dat in onzen ernsti-
gen tijd ons dwingt om te zien, dat de strijd
voor het recht en de gerechtigheid Gods ook
in het soc. leven almeer wordt, e'en stuk van
den strijd tusschen geloof en ongeloof, die strijd
die er altijd is geweest en ook altijd blijven zal.
En voor wie dit met deze eenvoudige woorden
niet, of niet geheel duidelijk is, zou ik de vraag
willen stellen: „Heeft U nooit opgemerkt uit
welke richting in onzen tijd, de strijd tegen het
Christendom komt en wordt gevoed Die strijd
heeft in de historie wat het uiterlijke betreft
noga) verandering ondergaan. Nu eens zocht
de duivel z'n kracht om Gods Kerk te treffen
in bruut geweld, vervolgingen, moord en brand
stapel, dan weer in een voorzichtig beleid, om
door vervalsching van Gods Woord, Gods
Kerk haar kracht te benem'en, of ook mee als
gevolg daarvan allerlei insluipsels ten opzichte
van het leven. Dan eens gold het rechtstreeks de
Kerk, dan weer slechts zijdelings, door een stuk
van het Christelijk leven ten onder te houden.
Wie denkt hierbij niet aan een Staatkunde,
die aan ons Christenvolk de meest harde dienst
baarheid oplei, en de kracht van het Christen-
dom naar buiten, eenvoudig gebonden hield.
Hoe mee ook daardoor bijna overal het wezen
lijke in Gods Kerk bestond in het bekende
„God, deugd en onsterfelijkheid."
Hoe men op de scholen de jeugd een opvoe
ding gaf, geheel los van de ouders, geheel „vrij"
van alle bekrompen inzichten en haar hield onder
de heerschappij van den Staat. Met verschillen
de boo ze stukken en aanslagen is alle eeuwen
door tegen Gods Kerk de strijd gestreden, en
nog immer gaat die strijd door. En wie zijn oor
nu te luisteren legt, den strijd niet schuwt, die
ziet het wel, dat er behalve het slagveld der
natiën, nog een ander slagveld, een geestelijk
slagveld is, dat het gerommel aan den gezichts
einder ons met volle zekerheid zegt, dat uit de
lengte en uit de breedte de legerscharen opkomen
zullen, om een vernieuwden aanval te doen op
het Godserf, kerkelijk, staatkundig en maat
schappelijk.
De laatste misschien Wij weten het niet.
God weet hetDat we ons niet laten misleiden,
dat we ons niet zenuwachtig laten maken. Al
dat vooruitloopen beteekent niets, kunnen we
en moeten we terzijde stellen met dit ééne
God weet het; Hij alleen. En in de
tweede plaats helpt het ons ook niet. 't Maakt
ons niets beter 'en niets sterker in den strijd, als
we wisten wat God voor ons verborgen heeft
gehouden. En of het einde der dingen nadert en
nabij is kunnen wij ook niet uitmaken. Daar
is wel iets dat er op wijst, maar daar is ook
nog zooveel, wat daarmee in strijd is. Nog eens,
God weet het en w ij niet. Wat wij echter
wel weten, en merk er nu eens op, hoeveel
menschen zich gaarne verloopen in allerlei be
spiegelingen, maar niets zien of willen zien van
wat gebeurt, wat we w e 1 kunnen zien, het is
dit, dat er van verschillende zijden samen op
één doel wordt aangestuurd, n.l. het omverwer
pen van alle christelijke grondslagen, het als
het kon wegslaan, met één slag van Gods
Woord en Gods dienst, het vernietigen van Gods
Kerk met alles wat daaraan verwant is.
Als ik Rusland noem, hoe men daar begonnen
is met de revolutie, het omkeeren van de be
staande orde, het weg met Tsaren en tronen,
het heil voor het proletariaat, en de volle con
sequentie van dat heilloos beginsel nu getoond
wordt, in Godsdienstvervolging en Godsdienst
haat, ja, in e'en openlijk uitroepen en vereeren
van hel en duivel en daar de „saamleving", als
het dien naam tenminste nog dragen mocht, op
baseeren, dan vertrouw ik, dat hierdoor veler
oog zal beginnen te zien, dat wat daar in het
Oosten van ons werelddeel gebeurt, en van
daar uit onze Westersche landen binnenkomt,
niet alleen is, zelfs niet in de eerste plaats is
een verschijnsel van nadeeligen invloed voor een
rustige staatkundige of maatschappelijke ont
wikkeling, maar allereerst en allermeest is een
strijd tegen d'en Hoogen God en Zijn ordinan
tiën.
Daarover verder D. V. een volgende keer.
Zuidland. A. VINGERLING.
IV.
Waarom bezit de staat de machtsvolkomen
heid
Deze vraag naar den rechtsgrond van de sou-
vereiniteit van de staatsmacht is een op zich zelf
belangrijke vraag.
De rechtsgrond bepaalt den omvang van de
staatsmacht.
Iemand, die voor een ander handelt, ontleent
het recht om voor een ander te handelen aan
een overeenkomst, hetzij deze mondeling, dan
wel schriftelijk werd aangegaan. Deze overeen
komst regelt en beperkt de handelingsbevoegd
heid. In wat men noemt het doel van de over
eenkomst, wordt de handelingsbevoegdheid be
paald. Tot het verrichten van handelingen, die
buiten dit doel liggen, is die iemand niet ge
machtigd en dus niet gerechtigd.
Met welk recht oefent de staat macht uit.
Waaraan ontleent de staat zijn bevoegdheden.
Deze vraag is reeds meermalen gesteld.
Oud-professor Fabius wijst er in het tweede
hoofdstuk van zijn bekend werk over de leer der
souvereiniteit op, dat dez evraag aan den eenen
kant verraadt de hooge afkomst van den mensch,
maar dat deze vraag aan den anderen kant ook
wijst op den tegenzin, die de mensch van nature
heeft tegfen eiken band, die hem bindt.
Is het echter niet een overbodige vraag
Behoeft de staat wel rechtvaardiging
Er zijn in het leven van die vragen, die niet
behoeven te worden gesteld. Het heet van die
vragen De vraag stellen is de vraag beant
woorden.
Wanneer een kind aan zijn vader zou vra
gen naar den rechtsgrond van diens gezag, zou
vragen, op grond waarvan die vader aan dat
kind bevelen geeft, zou de vader antwoorden,
dat hij dat recht bezit, omdat hij vader is.
Zoo staat het ook met de macht van den
Staat.
De staat ontleent zijn bevoegdheden aan het
feit, dat hij staat is.
De rechtsgrond ligt in den staat zelf, in het
staat-zijn dus, of, zooals oud-professor Fabius
het in zijn meergenoemd werk zegt„De staats
heerschappij is e'ene in zich zelve gerechtvaar
dige." (t.a.p. bladz. 549 stelling XXV.)
Beteekent dit, dat de staatsmacht een onbe
grensde macht is
Allerminst
In het doel, waarmede de staat is ingesteld,
ligt ook de beperking van de staatsmacht.
De ouders hebben bevoegdheden, maar de
omvang van deze bevoegdheden wopdt door het
doel, waartoe de ouderlijke macht werd inge
steld, bepaald.
Een vader, die niet waakt voor de eerbaarheid
van zijn dochter, maakt zich aan plichtsverzuim
schuldig, ook al handelt deze vader overeen
komstig de wenschen van zijn kind.
Een vader, die zijn kind mishandelt, gaat zijn
bevoegdheden te buiten. Daartoe toch is de
ouderlijke macht niet ingesteld.
Zoo staat het ook met de staatsmacht.
Tot het verrichten van staatsdaden is de staat
bevoegd, ®mdat de staat staat is.
Maar „de staat mag niet alles".
Wanneer de staat voor zich opeischt het
recht van opvoeding der jeugd en tot dat doel
staatsscholen opricht, wanneer de staat zich ge
roepen acht de voeding van e'en bepaald deel
van het volk ter hand te nemen (schoolvoeding)
betreedt de staat verboden terrein, gaat de staat
zijn bevoegdheden te buiten.
Vooral in onze dagen ware het gewenscht, dat
dit meer werd bedacht.
Velen zien op tot den staat en verwachten
van den staat alle heil.
De staat moet het doen.
De staat is voor velen „een manusje van
alles."
De rechtsgrond van de staatsmacht wordt
niet door een ieder in de staatsmacht zelf ge
zocht.
De stelling van oud-professor Fabius„De
staatsheerschappij is een in zich zelve gerecht
vaardigde" wordt niet door een ieder aanvaard.
In een volgend artikel komen wij dan ook op
deze zaak nader terug.
Leeuwarden, P. SIEBESMA.
RECHTBANK TE ROTTERDAM.
Zitting van den Politierechter.
Woensdag 24 December.
DE „NACHTWACHT"' EN TWEE
REMBRANDTIEKE GEESTEN.
Het gebeurde in den avond van 12 October
in de nabijheid van een vredig dorpje op het
roemrijke eiland Goedereede en Overflakkee.
Vele inwoners hadden zich reeds ter ruste be
geven en de weinige lantaarns stonden mensche-
lijkerwijs gesproken voor niets te branden
neen, niet voor niets, want er gebeurde immers
wat
De burgemeester zat voor zijn raam en zag
in de verte, dat de gemeente-ontvanger (met
een pet op, en anders droeg hij een hoed), op
verdachte wijze bij een „verboden toegang"-
bordje stond. Ijlings verliet de burgemeester zijn
woning en sloop door de groote nachtelijke
dorpsstilte naar een plekje, waar hij de hande
lingen van den ontvanger beter kon overzien.
Voorzichtig liet de burgemeester zich zakk'en,
ziezoo, hij zat op het gras; hij zag hoe de ont
vanger bewegingen maakte alsof hij het bordje
afzeemde, en na elke veeg werd het bordje
zwarter. De ontvanger was niet alleen, hij had
nog een man bij zich.
Na eenigen tijd verlieten de „claire-obscure"-
schilders het terrein, en de burgemeseter sloop
nader om te zien wat er gebeurd was. Wel wis
en drie, daar hadden de twee deugnieten het
bordje beklad. Vroeger stond er op: Alleen toe
gankelijk voor daartoe gerechtigden. Thans
DJMlSïflA-vANVALKEMBURG/S--
-A -iLEVERTR,
straalde slechts het woord „toegankelijk" den
burgervader tegen, in het dunne schijnsel van
een ver lantaarntje.
Dadelijk werd er van het geval werk gemaakt.
En hedenmorgen moest de gemeente-ontvanger
van het Flakkeesche dorp terecht staan, ter
zake van beschadiging. Ook de man, die bij
hem gezien was, had zich te verantwoorden.
Deze laatste, de 37-jarige J. de G., bekende
dat hij meegeholpen heeft, het bordje vol te
smeren, op dat eene woord na. Hij stond een
beetje te draaien voor de rechterstafel en zijn
ruitjespet werd telkenmale om en om gekeerd
als een pannekoek. Hij was verlegen met zijn
figuur. Het O. M„ mr. Hoeffelmans, eischte
tegen hem een geldboete van 10 of 5 dagen
hechtenis. Overeenkomstig den eisch werd de
man veroordeeld.
Daarna was de beurt aan deti gemeente
ontvanger J. M. Deze ontkende pertinent, dat
hij. zich aan de bekladding van het bordje 'heeft
schuldig gemaakt. Volgens hem, liep hij des
avonds laat over straat, toen hij opeens De G
bezig zag. De G. zei tegen hem: Kijk eens
ik ga dat bordje pikzwart maken. De ontvanger
trok er zijn neus voor op en antwoordde: ft
loop door, want daar moet ik niks van hebben
Mr. Hoeffelmans noemde dit een „praatje'!
De burgemeester van het dorp bracht verslag
uit van zijn nachtelijke bevindingen. Toen hij
bij het bordje kwam, droop de zwarte verf nog
van het paaltje. De ontvanger beweert nu wel,
dat het bordje te hoog voor hem is, maar de
burgemeester hield vol, dat hij met eigen oogen
heeft waargenomen, dat verd. 't bord vol kladde.
Het kan niet, zei de verdediger, mr. Nijgh.
Het was in de duisternis niet te zien. Er brandde
op 200 meter afstand een lantaarntje.
En toch heb ik alles gezienhield de
burgemeester vol. Mijn veldwachters kunnen
verkladen, dat ik gelijk heb.
Het O. M. knikte van ja, en hield zijn re
quisitoir. Spr. vond het misdrijf zeer ernstig,
vooral maatschappelijk, Hoe kan een gemeente
ontvanger zooiets doen Hoe onwaardig ook,
om er nog een ander bij te sleepen
De eisch luidde: 75 of 25 dagen hechtenis.
Nadat mr. Nijgh uit Hellevoetsluis aan de
hand van den Enkhuizer Almanak had aange
toond, dat de zon al lang onder was gegaan
toen de burgemeester meende iets te zien, zoo
dat er van „zien" weinig sprake kan zijn ge
weest, heeft de politierechter, mr. Suringar,
J. M, veroordeeld tot 50 boete of 10 dagen
hechtenis.
Verkoopmee.
Woensdag 14 Januari, bij inzet, en Woensdag
21 Januari, bij afslag, telkens des namiddags 2
uur, te Goedereede, in het Logement „De Gou
den Leeuw", ten verzoeke van den heer Joh.
Lodder Jz. te Goedereede: a. 1.39.50 H.A.
3 G. 11 y2 R. V. M. bouwland te Goedereede
in Oud-Westerloo, genaamd „800 Roeden", in
2 perceelen en massa; b. 2.30.70 H.A. 5 G,
7 R. V. M. bouwland, genaamd „het Roode
Hek" te Goedereede in Nieuw-Westerloo, in
4 perceelen en combinatie; c. 1.80.60 H.A.
3 G. 280 R. V. M. bouwland, genaamd „de
Paardenwei" aan den Galgeweg in Nieuw-
Westerloo, in 2 perceelen en massa; d. 1.82,78
H.A. 3 G. 294 R. V. M. bouwland aan den
Galgeweg, nabij Stadwijk, in Nieuw-Westerloo,
in 2 perceelen en massa; e, 5.82.70 H.A.
12 G. 206J/2 R- V. M. bouwland te Goedereede,
zijnde de 9e kavel in d'en Groote, Zuiderpolder,
in 6 perceelen en combinatiën; f. 1.77.80 H.A.
3 G. 261J/2 R- V. M. bouwland, genaamd
„Sparling", in den Groote Zuiderpolder, onder
den Oudendijk, in 2 perceelen en massa; g.
2.09.9Q H.A. 4 G. 171 R. V. M. bouwland
te Goedereede in den Kleine Zuiderpolder, in
4 perceelen en combinatiën; h. 1.22.80 H.A.
2 G. 202 R. V. M. bouwland te Oudorp, in
den Ouden Oostdijk, genaamd „Koolesgoed";
j. 1.90.80 H.A. 4 G. 46)/, R. V. M. weila.ncD
in den Ouden Oostdijk, aan den OosterwSg'ij)
k. 5.61.10 H.A. 12 G. 65y2 R. V. M. bouw
land te Stellendam, zijnde kavel 5 van den
Adrianapolder, in 6 perceelen en combinatiën.
Alles dadelijk na de toewijzing in gebruik te
aanvaarden. 1. 0.98.60 H.A. 2 G. 44 R. V. M.
bouwland te Stellendam in Kavel 2 van den
Halspolder, verhuurd tot blootschoof 1940 aan
Abr. Klink Jz. a 200.per jaar.
Notaris VAN DEN BERG.
MARKTOVERZICHT DER VORIGE WEEK
Ingezonden door JAC. KNOOP, Makelaar
in aardappelen, groenten en fruit
Nassaukade 158, telef. 81431, Amsterdam,
Afgeloopen week was er goede vraag met
hoogerep rijien voor alle soorten en kunnen
zoowel de landbouwer als de handelaars te
vreden zijn over den aardappelenhandel van
einde 1930. Ik wensch hierbij tevens alle lezers
van dit blad een gelukkig en voorspoedig nieuw-
jaar 1931.
Heden 29 December werden de volgende
prijzen gemaakt
Zeeuwsche Bonten 4 tot 4.25; idem Blau
wen 4 tot 3.25, idem Eigenh. 3.80 tot 4;
idem Bonten en bl. poters 1.90 tot 2.10;
Flakkeesche Eigenh. 3.80 tot 4.25; idem
Paters 2.25 tot 2.50; Spuische Eigenh. 4
tot 4.50; idem Poters 2.40 tot 2.50; Ypoi-
der Blauwen 2.50; Noord-Holl. Blauw/en 2.30
tot 2.80; Friesche Borgers 3.40 tot 3.75;
N. Brabantsche zand Industrie 2 tot 2.25;
Vlaamsche Eigenh. 3.50 tot 3.70; idem Klei
Industrie 2.80 tot f 3; idem Bonken 2.60
tot 2.70.
Mooie blanke Drentsche zand per 50 k.g.
2.30 tot 2.50; Donkere Drentsche zand per
50 k.g. 2 tot 2.20; Drentsche Bonken per
50 k.g. 1.70 tot 1.90.
Mi
Ver,
4
De Vooi
de vergadt
De notul
den gelezel
teekend.
Ingekoml
Staten ove:
de classificl
in de gemijfi
lasting. EiB
meentebegl
vergaderinl
Proces-\B
maakt, in I
accoord b|
Punt 3,
wegens ziH
openbare |fl
ontslagaap
noeming i|
Beiden
De heea
raadsleden
konden w,
De VO
weinig vij^
scholen,
worden.
Punt 5j
Zichter vc
De heej
van makel*
De VCB
zwaar.
v.hl
Sommels:
Sommelsl
SommelsiH
SommelsW
iSommels
Sommeld
Sommels
Sommebj
Aan
gelukkid
GERT
Son
t
door
H. KINGMANS.
3)
„Zoo. Ik sprak in Amsterdam Jansma. Hij
noemde jouw naam. Hij meent stellig, dat jij hem
opvolgt."
„Hij kan zich wel eens vergissen," antwoordde
Heino nonchalant.
„Dat moet ik hem dan toch eens zeggen, als
ik hem weer zie. Eerlijk gezegd, hij ziet jou
liever niet in Amsterdam."
„Waarom niet
„Houd je niet voor den domme, zeg. Hij kent
je al te goed en weet, dat je een gevaarlijk me
dedinger bent."
„Gekheid," zei Heino onverschillig, hoewel hij
de opmerking in werkelijkheid met stijgend ge
not had gehoord. „Gekheid. Elk, die aan het
hoofd van het filiaal in Amsterdam komt, wordt
zijn mededinger en concurrent. Dat spreekt toch
van zelf. Hij heeft dat toch zelf gezocht
„Natuurlijk. Maar het maakt een groot ver
schil, wie zijn opvolger wordt. Hij zou het ten
minste gaarne weten."
„Dat wordt hij de volgende week hier op het
kantoor wel gewaar. Men zal het hem wel zeg
gen. Tenminste, als er dan reeds iemand aan
gewezen is. 't Is ook zeer goed mogelijk, dat de
directeur er geen haast mee maakt. Hij gaat
eerst over drie maanden weg."
Heino wist, dat hij onwaarheid sprak, ook ten
opzichte van de opmerking, dat de Amsterdam-
sche filiaalchef wel spoedig op het kantoor te
weten zou komen, wie zijn opvolger zou zijn.
Want de directeur had hem op het hart gebon
den, tegen niemand iets uit te laten, Op het
kantoor mocht het ook niet uitlekken dan vlak
vóór den tijd, dat hij naar Amsterdam vertrok.
Hij speelde zijn rol van voorgewende onver
schilligheid als een volleerd acteur. De ander
kwam inderdaad in de meening te verkeeren,
dat het vertrek van den Amsterdamschen chef
niet zwaar werd opgevat en dat Heino niet naar
de hoofdstad zou vertrekken. Hij besloot vooral
het laatste aan Jansma mee te deelen.
„Jansma krijgt een prachtzaak", vervolgde hij.
„Hij steekt er e'en flink kapitaal in."
„Hij heeft gelijk, als hij het doen kan", meende
Heino, die brandde van nieuwsgierigheid, maar
dit in geen enkel opzicht blijken liet. „Ik deed
het ook, als ik een lot uit de loterij trok."
De ander meende, dat Heino geheel op de
hoogte was en zeide, argeloos „Dan moet je
ook zien, een rijke vrouw te krijgen."
In eenen ging Heino een licht op Jansma,
sinds een paar jaar weduwnaar ging hertrouwen
en zijn vrouw bracht geld mede Hij lachte in
zijn vuistje, dat hij wist de oplossing van het
raadsel, hoe Jansma aan kapitaal gekomen was.
Maar hij liet niets bemerken.
„Ja," lachtte hij op de opmerking van zijn
kennis. „Dat is gauw uitgesproken, maar zoo
eenvoudig gaat dat niet. Toch is het een slimme
zet van Jansma, dat moet ik zeggen."
„Nietwaar Hij was altijd een goochemerd,
't Is hem natuurlijk om het geld te doen."
„Moet je niet zeggen," dacht Heino. „Daar
over kunnen wij niet oordeelen."
„Och, kom", lachte de ander. „Twee joden
weten wel wat een bril kost, nietwaar Zij
is tien jaar ouder dan hij, 't Is zuiver om het geld
te doen. Maar gelijk heeft hij."
„Eigenlijk wel, ja," vond ook Heino, „De we
reld draait toch om het geld."
„Ziezoo, zoo ver wou ik je hebben. Maar ik
ben al te ver meegeloopen, Adieu, amice".
„Bonjour", zei ook Heino, om vervolgens
peinzend de deur te openen en naar boven,
naar zijn kamers te loopen.
Hij had twee ineenloopende kamers, uitstekend
en met veel smaak gemeubileerd, Daarnaast was
een kleine slaapkamer. Hij was nu twee jaar
aan dit adres en het beviel hem er uitstekend.
Zijn hospita was een beschaafde weduwe van
middelbaren leeftijd, die de kamers verhuurde,
omdat zij niet leven kon van haar weduwen-
pensioen.
Heino was aan het adres gekomen door be
middeling van zijn oom en tante, die tot vóór
twee jaar te Rotterdam woonden en bij wie hij
van zijn zeventiende jaar af, toen hij kersversch
uit Groningen kwam, in huis was geweest. Als
hij niet een oom en tante in Rotterdam had
gehad, zou zijn moeder hem niet uit Groningen
hebben laten vertrekken. Door omstandigheden
buiten zijn wil, had zijn oom evenwel Rotterdam
moeten verlaten en hem deze kamers bezorgd, in
een milieu, dat ook in overeenstemming was
met zijn godsdienstig belijden.
Het beviel hem er uitstekend 'en het speet
hem geweldig, dat hij zijn hospita een teleur
stelling bereiden moest door zijn vertrek naar
Amsterdam. Echter had hij zich reeds voorge
nomen te probeeren een ander voor haar te
vinden. Mogelijk was er op het kantoor wel een
geschikte.
Voortvarend, als steeds, besloot hij haar on
middellijk op de hoogte testellen. Te meer, om
dat hij ook wel eens aan een ander zijn pro
motie wilde vertellen. Want het was een hard
gelag voor hem geweest, dat hij op het kantoor
niets zeggen mocht. Hij had de gezichten wel
eens willen zien Hij had evénwel zijn mond
te houden. Alleen zijn hospita, en daarin had de
directeur toegestemd, behoorde het te weten.
Dan had hij toch iemand, behalve de familie in
Groningen, aan wie hij schrijven zou, om het
groote nieuws te zeggen.
„Vindt u niet, dat ik bijzonder vroolijk kijk
vroeg hij, jongensachtig, toen de hospita de tafel
dekken kwam.
„U ziet er altijd opgewekt uit," lachte zij.
„Waarom vraagt u dat? Is er reden voor bij
zondere vroolijkheid U is toch niet verloofd
Heino lachte gul.
„Neen hoor, daar wacht ik nog wat mee, 'k
Zal het nu maar gauw zeggen, 'k Heb vandaag
heel plotseling een flinke promotie gemaakt. Zoo
onverwacht en ongedacht, dat ik soms meen te
droomeh. Maar dat ds toch niet waar."
„Van harte gelukgewenscht, mijnheer Heere-
ma. 't Is altijd heerlijk, als wij mogen zeggen,
dat ons werk gezegend wordt. En voor uw
moeder en nichtje zal het ook prettig zijn, om
dat te vernemen."
„Dat denk ik ook wel," zei Heino. „Maar
voor u is het niet zoo prettig," vervolgde hij
vlug. „Wij konden aardig goed met elkaar op
schieten."
Zij verschoot van kleur.
„Beteekent uw promotie, dat u hier weg
moet vroeg zij, met een heesche stem.
„Ik ben vandaag benoemd tot chef van het
Amsterdamsche filiaal," antwoordde Heino. „Dus
dan weet u het wel."
„Dat spijt mij. Ik bedoel, dat u weggaat."
„II kimt ook in Amsterdam gaan wonen,"
gekscheerde hij. „Dat was een oplossing. Ik
moet daarginds weer kamers gaan zoeken."
„Ik zou het er wel wennen, al heb ik hier
familie en kennissen. Maar wie weet, hoe kort
u bij mij is. Vooral nu u promotie gemaakt
hebt, komt toch de tijd, dat u over e'en vrouw
denkt. U beweert altijd wel, dat dat den tijd
nog heeft, maar die zóó praten, zijn in den regel
het vlugste getrouwd."
„Dat loopt zoo'n vaart niet, juffrouw. Denkt
u er heusch over, mee te gaan Ik maakte er
slechts een grapje van. Maar als u er in ernst
over denken wilt, mij best."
Zij schudde het reeds grijzende hoofd.
„Neen, neen, dat moet niet. Ik doe het ver
standigst, met hier te blijven. Het spijt mij ge
ducht, dat u weggaat."
„Ik geloof het graag. Maar er is niets aan te
veranderen. Over twee maanden. Ik wil mijn
best doen, een ander voor u te vinden, die ge
schikt is. 'k Weet wel zoo'n weinig, wat u
verlangt. En dan moet ik zien, dat ik in Am
sterdam weer goed terecht kom. Zooals hier
zal het mij wel niet gelukken,"
„Kom, kom," zeide zij, toch eenigszins gevleid.
„Ne'en, juffrouw, dat meen ik inderdaad. Ik
kan het 'thuis niet beter hebben dan hier. Zóó
slaag ik in Amsterdam niet."
„Kunnen uw moeder en nichtje niet in Amster
dam komen wonen vroeg zij plotseling, ,,'k
Heb dat wel eens meer gedacht. Dat was toch
veel eenvoudiger. En dan was u thuis. II is,
doordat u het steeds zoo druk hebt" dat had
Heino haar steeds gezegd „in 'k weet niet
hoe lang thuis geweest."
„Moeder is te veel gehecht aan Groningen,'
zeide hij. „En wat mijn nichtje betreftHij
lachte ietwat verlegen, „ja, 'k spreek altijd maar
van nichtje, maar Martha is heel geen fa
milie
„O, dat hebt u toch altijd gezegd."
„Och ja, de meeste menschen in Groningen
denken het. Hoe gaat dat, hé Martha is eed
arme wees, afkomstig uit Gelderland. Haar moe
der was vroeger een intieme vriendin van mijn
moeder en zoo is zij op tienjarigen leeftijd bij
ons gekomen en met ons opgevoed en opge
groeid."
„Dat u dat nu pas vertelt," zeide de hospita.
„Ik meende stellig, dat zij een nichtje was, hoe
wel ik op die prachtofoto geen enkelen familie
trek onderscheiden kan."
En haar oogen dwaalden naar den marmeren
schoorsteenmantel, op den eenen hoek waarvan
een foto stond van Heino's moeder, terwijl op
den anderen hoek het portret van een jong
meisje was geplaatst, een meisje, niet onknap
van uiterlijk en met op het lieve gelaat een
vredige trek.
„Een familietrek?" lachte Heino. „Neen, die
is inderdaad niet te ontdekken. Maar om op uw
opmerking terug te komen, moeder is veel te
gehecht aan Groningen. Zij zou het in Rotterdam
'of Amsterdam niet wennen. Dus moet ik ook
daar alleen mijn weg maar zoeken. Enfin, dat
zal wel gaan." voegde hij er, vol zelfvertrouwen,
aan toe.
„De Heere wil ook daar met u zijn, mijn-
htjer," zeide zij, (Wordt vervolgd).
M.
Sommei]
Sommei.
wensch:
lukkig
Somn
Aan
den eer
Son
ooi