PUROL PUROL FEUILLETON Rechtzaken Marktberichten. VVo< G< Winterhanden Wintervoeten 1 Ruwe Lippen Schrale Neus 1 DE BETEEKENIS VAN DE CHR. SOCIALE BEWEGING IN DEN STRIJD TUSSCHEN GELOOF EN ONGELOOF. De Rechtsgrond der Souverelnitlet. G. KLATERGOUD rang en stand is hier niet. Niet één Amerikaan denkt er over om voor een advocaat of doctor of bankier of millionair of wie dan ook zijn hoed af te nemen. Dat do'en wij alleen voor de vrouwen, maar dan ook voor alle vrouwen zonder onderscheid. Voorgestoelten in de kerk b.v„ omdat de een een 500 dollar per jaar meer geeft dan de ander, is hier gelukkig on bekend. In onze eigen gemeente zit b.v. een rijke farmer achterin en een cementwerker, die voor een daggeld uit werken gaat, zit in de ouderlingenbank. Het idee van hooger en lager in de samenleving haat mén hier. Ik heb hier menschen gekend, die kwamen uit een groote stad in Nederland, hadden daar groote zaken gedaan en kwamen naar Amerika, zooals ik het zag, alleen omdat zij te hoogmoedig waren, om bij achteruitgang van hun zaken een trapje lager te gaan leven. Zulke menschen zijn totaal on geschikt voor Amerinka. Eigenlijk had ik mede lijden met hen, want zij konden zich onmogelijk voorstellen, dat er in 't, zooals zij het noemden, „platte Amerikaansche leven", nog iets was, waar een mensch van hun stand in leven kon. Zij zochten dan ook alleen omgang met de professoren van de College en dergelijke. Maar dat waren ook al van die heel gewone men schen, die niet eens de manieren kenden en b.v. niet eerst belet liefen vragen, als zij eens op bezoek kwamen. En dan die professorsvrouw: doet haar eigen wasch en als ze uit wandelen gaan, duwt hij (de professor) den kinderwagen. Vreeselijk, wat is dat Amerika een land I Eens spraken zij af om eens met den dominee te gaan visschen. „Wat denkt u van Maandag voorm., dominee vroeg hij door de telefoon. „Neen hoor, dan kan ik niet, dan moet ik mijn vrouw helpen met de wasch Dit antwoord deed hem de telefoon bijna uit de hand vallen. Dat is toch verschrikkelijk: een dominee zijn vrouw helpen met de wasch. Maar dat is hier niets ongewoons, dat is echt Amerikaansch. En waarom ook niet Daar zit mijns inzi'ens niets verschrikkelijks in, Een goede vriend van mij heeft een Celderij- farm en het gaat hem goed. Hij heeft die farm gekocht voor 10.000, 10 jaar geleden, en heeft hem twee jaar geleden afbetaald. Vooral het laatste jaar heeft hij wel tusschen de 2 en 3000 overgehouden. Hij heeft een groot gezin met kinderen, die niet meer schoolgaan, en die hem helpen. Onlangs was de laatste celderij verzonden. Veel van die celderij wordt in den grond begraven. En in den winter als de prijs hoog is, verkocht. Maar nauwelijks is die celderij weg of één van de oudste kinderen gaat naar de stad om te zien of hij of zij iets in de een of andere fabriek kunnen verdienen. Vader heeft dat geld wat zij verdienen niet noodig, dus wat zij nu in een maand of vier kunnen verdienen, is voor hen zelf. Ik ken wel meisjes, die op die manier in korten tijd een 400.00 op de bank hadden, en jongens, die van dat extra geld een auto gekocht hebben. En als dan het werk op de farm weer begint, dan blijft men weer thuis. Daar is de voorman op de fabriek al aan ge wend. Als zij thuis blijven, zeggen zij ook niet: ik kom niet meer terug, dat vindt hij zelf wel uit. Als zij op een fabriek vragen of daar werk voor hen is, wordt er ook niet gevraagd: wat heb je het laatst gedaan, of hoe lang ben je daar geweest, of heb je ook getuigschriften, niets van dat allesHij zegt eenvoudig: ik heb dat of dat werk voor je open, heb je daar zin in, stap in! En zoo niet: go-on (gaat door). Als hij in de eerste paar dagen ziet, dat zoo iemand voor dat werk ongeschikt is, krijgt hij zijn geld met de mededeeling: „You dont have to come back!" (Je behoeft niet terug te komen). Is het werk wel tot zijn tevredenheid, dan heeft men de achting van de superieuren, zoo goed als eenig ander. Ik zelf ken een stoomketelfa- briek, waarvan de eigenaar, een millionair, bij zijn voornaam genoemd werd, en met een blauw overhemd en een overall aan op 't werk was. En de kinderen, die hun vader helpen op 't land en een extra cent verdienen in den winter op de fabriek, zijn over 't algemeenen niet achter. Zij kunnen zich in de samenleving goed presenteeren. Onze meisjes spelen piano en sommigen ook het pijporgel in de kerk. Ze zingen voor de radio. Zijn als het noodig is eerste klas dames. En waarom ook niet Alle eerlijke arbeid adelt. Ook onze jongens pakken alles aan waar wat mee te verdienen is. Ik ken jongens, die naar een Universiteit gaan om, zich te bekwamen voor dokter of advocaat of dominee of iets van dién aard. Maar als zij geen geld genoeg hebben, gaan zij een jaar naar een fabriek of op een farm of worden hulponderwijzer in een lagere school, om dan een volgend jaar hun studie voor te zetten. Ik weet ook een geval, waar drie jongens uit é<5n gezin predikant zijn en er leeren er nog vier, maar de een helpt den ander door school. Het eene jaar gaat de een uit werken en het andere jaar de ander. Dan duurt dit wel wat langer, maar zij komen er toch. En zulke jongens weten zich goed aan te passen bij de werkelijkheid van het leven als zij straks dokter of predikant zijn. Ik weet wel, dat dit in Nederland niet kan, maar als er wat minder op „stand" gelet werd, zou het er voor velen toch heel wat gemak kelijker leven worden. Denkt U ook niet? God zegene U en de uwen in 't jaar 1931. in gezin, arbeid en vooral in het geestelijke leven. Want bedenkt wel: gij in Holland en ik in Amerika, we hebben hier geen blijvende stad Je AMERIKAANSCHE VRIEND. I. Het valt niet te ontkennen, dat de historische ontwikkeling aldjd inauW verband gehouden heeft, met het leVen der maatschappij. Dat is ook niet te verwonderen, gezien het feit, dat het leven der maatschappij, zoowel sociaal als eco nomisch een stuk van het geheel is. Wie ook maar iets uit de geschiedenis der middeleeuwen weet, om maar niet verder terug te gaan, zal gaarne toegeven, dat de ontwikke ling en bloei van het Gildewezen, zeer sterk haar stempel drukte op het leven der maat schappij. Evenzoo na den tijd der Fransche revolutie, die met één slag als het ware een einde maakte aan het bestaande, ook toen was de terugslag vooral groot ten opzichte van het sociaal-econo mische en economisch-politieke leven. Daarom kan het ook niet verwonderen, dat zoowel het voor-oorlogsche als het na-oorlog- sche tijdperk bij een diepgaande ontwikkeling, scherp haar sporen drukte in onze 20ste eeuw maatschappij. Daar is dan ook hier altijd een ruim arbeids veld geweest voor het Christendom, waarop men, dan eens wat meer, dan eens wat minder, toch altijd werkzaam is geweest. Daar is in de geschiedenis altijd een op en neergaan te constateeren geweest, ten opzichte van bijna alles, maar zeker ook hier. De hooge vlucht van het Gildewezen bestond, o.m. ook hierin, dat met ethische overwegingen rekening werd gehouden, evenwel een principieel optre den als in onze dagen, op het terrein der maat schappij, werd nimmer aanschouwd. De beteekenis van de Chr. Soc. beweging is niet gering, ook gezien de invloed die van haar uitgaat op de praktijk, dat is evenwel de vrucht, maar wie zal haar juiste waarde schatten, juist omdat ze is een pjrji n Ci p i e el e bewe ging, staande op den grondslag der H. Schrift. Wie eenige kennis heeft van de toestanden, zooals die voor een veertig, vijftig jaren in ons Vaderland waren, en ook weet hoe de Chr. Soc. beweging, met name Patrimonium, onder leiding van mannen als Kater, Hovy, Kuyper, Talma, Sikkel en vele anderen, altijd gestreden en getuigd hebben voor recht en gerechtigheid, op Bijbelschen grondslag, die kan er niet over verwonderd zijn, dat er veel is gewijzigd ten gunste van hen, wier menschzijn zoo goed als geheel was ondergegaan. Het kan niet anders of het betrachten van recht 'eri gerechtigheid zal naar het Woord des Heeren rijke vruchten dra gen. Ook al is daar nog veel, nog ontzaglijk veel in ons leven, dat zich niet verdraagt met het wezen van het Christendom, (waarom er principieel en practisch nog zoo ontzettend veel te doen is) dat weerhoude ons niet, om dank baar te erkennen, dat de doorwerking van de Chr. beginselen ook voor het leven der maat schappij tot rijken zegen is geweest. Maar het is niet deze beteekenis die Patri monium en de andere Chr. Soc. Bonden e'ener- zijds en de Chr. vakbeweging anderzijds voor ons volksleven hebben, ook niet, hoe hun ar beid voor een niet gering deel in onzen tijd de p r a k t ij k is, die toch op het beginsel van het Christendom volgen moet, en daarom al reeds groote beteekenis erlangt in den strijd tusschen geloof en ongeloof. Daar is iets anders dat in onzen ernsti- gen tijd ons dwingt om te zien, dat de strijd voor het recht en de gerechtigheid Gods ook in het soc. leven almeer wordt, e'en stuk van den strijd tusschen geloof en ongeloof, die strijd die er altijd is geweest en ook altijd blijven zal. En voor wie dit met deze eenvoudige woorden niet, of niet geheel duidelijk is, zou ik de vraag willen stellen: „Heeft U nooit opgemerkt uit welke richting in onzen tijd, de strijd tegen het Christendom komt en wordt gevoed Die strijd heeft in de historie wat het uiterlijke betreft noga) verandering ondergaan. Nu eens zocht de duivel z'n kracht om Gods Kerk te treffen in bruut geweld, vervolgingen, moord en brand stapel, dan weer in een voorzichtig beleid, om door vervalsching van Gods Woord, Gods Kerk haar kracht te benem'en, of ook mee als gevolg daarvan allerlei insluipsels ten opzichte van het leven. Dan eens gold het rechtstreeks de Kerk, dan weer slechts zijdelings, door een stuk van het Christelijk leven ten onder te houden. Wie denkt hierbij niet aan een Staatkunde, die aan ons Christenvolk de meest harde dienst baarheid oplei, en de kracht van het Christen- dom naar buiten, eenvoudig gebonden hield. Hoe mee ook daardoor bijna overal het wezen lijke in Gods Kerk bestond in het bekende „God, deugd en onsterfelijkheid." Hoe men op de scholen de jeugd een opvoe ding gaf, geheel los van de ouders, geheel „vrij" van alle bekrompen inzichten en haar hield onder de heerschappij van den Staat. Met verschillen de boo ze stukken en aanslagen is alle eeuwen door tegen Gods Kerk de strijd gestreden, en nog immer gaat die strijd door. En wie zijn oor nu te luisteren legt, den strijd niet schuwt, die ziet het wel, dat er behalve het slagveld der natiën, nog een ander slagveld, een geestelijk slagveld is, dat het gerommel aan den gezichts einder ons met volle zekerheid zegt, dat uit de lengte en uit de breedte de legerscharen opkomen zullen, om een vernieuwden aanval te doen op het Godserf, kerkelijk, staatkundig en maat schappelijk. De laatste misschien Wij weten het niet. God weet hetDat we ons niet laten misleiden, dat we ons niet zenuwachtig laten maken. Al dat vooruitloopen beteekent niets, kunnen we en moeten we terzijde stellen met dit ééne God weet het; Hij alleen. En in de tweede plaats helpt het ons ook niet. 't Maakt ons niets beter 'en niets sterker in den strijd, als we wisten wat God voor ons verborgen heeft gehouden. En of het einde der dingen nadert en nabij is kunnen wij ook niet uitmaken. Daar is wel iets dat er op wijst, maar daar is ook nog zooveel, wat daarmee in strijd is. Nog eens, God weet het en w ij niet. Wat wij echter wel weten, en merk er nu eens op, hoeveel menschen zich gaarne verloopen in allerlei be spiegelingen, maar niets zien of willen zien van wat gebeurt, wat we w e 1 kunnen zien, het is dit, dat er van verschillende zijden samen op één doel wordt aangestuurd, n.l. het omverwer pen van alle christelijke grondslagen, het als het kon wegslaan, met één slag van Gods Woord en Gods dienst, het vernietigen van Gods Kerk met alles wat daaraan verwant is. Als ik Rusland noem, hoe men daar begonnen is met de revolutie, het omkeeren van de be staande orde, het weg met Tsaren en tronen, het heil voor het proletariaat, en de volle con sequentie van dat heilloos beginsel nu getoond wordt, in Godsdienstvervolging en Godsdienst haat, ja, in e'en openlijk uitroepen en vereeren van hel en duivel en daar de „saamleving", als het dien naam tenminste nog dragen mocht, op baseeren, dan vertrouw ik, dat hierdoor veler oog zal beginnen te zien, dat wat daar in het Oosten van ons werelddeel gebeurt, en van daar uit onze Westersche landen binnenkomt, niet alleen is, zelfs niet in de eerste plaats is een verschijnsel van nadeeligen invloed voor een rustige staatkundige of maatschappelijke ont wikkeling, maar allereerst en allermeest is een strijd tegen d'en Hoogen God en Zijn ordinan tiën. Daarover verder D. V. een volgende keer. Zuidland. A. VINGERLING. IV. Waarom bezit de staat de machtsvolkomen heid Deze vraag naar den rechtsgrond van de sou- vereiniteit van de staatsmacht is een op zich zelf belangrijke vraag. De rechtsgrond bepaalt den omvang van de staatsmacht. Iemand, die voor een ander handelt, ontleent het recht om voor een ander te handelen aan een overeenkomst, hetzij deze mondeling, dan wel schriftelijk werd aangegaan. Deze overeen komst regelt en beperkt de handelingsbevoegd heid. In wat men noemt het doel van de over eenkomst, wordt de handelingsbevoegdheid be paald. Tot het verrichten van handelingen, die buiten dit doel liggen, is die iemand niet ge machtigd en dus niet gerechtigd. Met welk recht oefent de staat macht uit. Waaraan ontleent de staat zijn bevoegdheden. Deze vraag is reeds meermalen gesteld. Oud-professor Fabius wijst er in het tweede hoofdstuk van zijn bekend werk over de leer der souvereiniteit op, dat dez evraag aan den eenen kant verraadt de hooge afkomst van den mensch, maar dat deze vraag aan den anderen kant ook wijst op den tegenzin, die de mensch van nature heeft tegfen eiken band, die hem bindt. Is het echter niet een overbodige vraag Behoeft de staat wel rechtvaardiging Er zijn in het leven van die vragen, die niet behoeven te worden gesteld. Het heet van die vragen De vraag stellen is de vraag beant woorden. Wanneer een kind aan zijn vader zou vra gen naar den rechtsgrond van diens gezag, zou vragen, op grond waarvan die vader aan dat kind bevelen geeft, zou de vader antwoorden, dat hij dat recht bezit, omdat hij vader is. Zoo staat het ook met de macht van den Staat. De staat ontleent zijn bevoegdheden aan het feit, dat hij staat is. De rechtsgrond ligt in den staat zelf, in het staat-zijn dus, of, zooals oud-professor Fabius het in zijn meergenoemd werk zegt„De staats heerschappij is e'ene in zich zelve gerechtvaar dige." (t.a.p. bladz. 549 stelling XXV.) Beteekent dit, dat de staatsmacht een onbe grensde macht is Allerminst In het doel, waarmede de staat is ingesteld, ligt ook de beperking van de staatsmacht. De ouders hebben bevoegdheden, maar de omvang van deze bevoegdheden wopdt door het doel, waartoe de ouderlijke macht werd inge steld, bepaald. Een vader, die niet waakt voor de eerbaarheid van zijn dochter, maakt zich aan plichtsverzuim schuldig, ook al handelt deze vader overeen komstig de wenschen van zijn kind. Een vader, die zijn kind mishandelt, gaat zijn bevoegdheden te buiten. Daartoe toch is de ouderlijke macht niet ingesteld. Zoo staat het ook met de staatsmacht. Tot het verrichten van staatsdaden is de staat bevoegd, ®mdat de staat staat is. Maar „de staat mag niet alles". Wanneer de staat voor zich opeischt het recht van opvoeding der jeugd en tot dat doel staatsscholen opricht, wanneer de staat zich ge roepen acht de voeding van e'en bepaald deel van het volk ter hand te nemen (schoolvoeding) betreedt de staat verboden terrein, gaat de staat zijn bevoegdheden te buiten. Vooral in onze dagen ware het gewenscht, dat dit meer werd bedacht. Velen zien op tot den staat en verwachten van den staat alle heil. De staat moet het doen. De staat is voor velen „een manusje van alles." De rechtsgrond van de staatsmacht wordt niet door een ieder in de staatsmacht zelf ge zocht. De stelling van oud-professor Fabius„De staatsheerschappij is een in zich zelve gerecht vaardigde" wordt niet door een ieder aanvaard. In een volgend artikel komen wij dan ook op deze zaak nader terug. Leeuwarden, P. SIEBESMA. RECHTBANK TE ROTTERDAM. Zitting van den Politierechter. Woensdag 24 December. DE „NACHTWACHT"' EN TWEE REMBRANDTIEKE GEESTEN. Het gebeurde in den avond van 12 October in de nabijheid van een vredig dorpje op het roemrijke eiland Goedereede en Overflakkee. Vele inwoners hadden zich reeds ter ruste be geven en de weinige lantaarns stonden mensche- lijkerwijs gesproken voor niets te branden neen, niet voor niets, want er gebeurde immers wat De burgemeester zat voor zijn raam en zag in de verte, dat de gemeente-ontvanger (met een pet op, en anders droeg hij een hoed), op verdachte wijze bij een „verboden toegang"- bordje stond. Ijlings verliet de burgemeester zijn woning en sloop door de groote nachtelijke dorpsstilte naar een plekje, waar hij de hande lingen van den ontvanger beter kon overzien. Voorzichtig liet de burgemeester zich zakk'en, ziezoo, hij zat op het gras; hij zag hoe de ont vanger bewegingen maakte alsof hij het bordje afzeemde, en na elke veeg werd het bordje zwarter. De ontvanger was niet alleen, hij had nog een man bij zich. Na eenigen tijd verlieten de „claire-obscure"- schilders het terrein, en de burgemeseter sloop nader om te zien wat er gebeurd was. Wel wis en drie, daar hadden de twee deugnieten het bordje beklad. Vroeger stond er op: Alleen toe gankelijk voor daartoe gerechtigden. Thans DJMlSïflA-vANVALKEMBURG/S-- -A -iLEVERTR, straalde slechts het woord „toegankelijk" den burgervader tegen, in het dunne schijnsel van een ver lantaarntje. Dadelijk werd er van het geval werk gemaakt. En hedenmorgen moest de gemeente-ontvanger van het Flakkeesche dorp terecht staan, ter zake van beschadiging. Ook de man, die bij hem gezien was, had zich te verantwoorden. Deze laatste, de 37-jarige J. de G., bekende dat hij meegeholpen heeft, het bordje vol te smeren, op dat eene woord na. Hij stond een beetje te draaien voor de rechterstafel en zijn ruitjespet werd telkenmale om en om gekeerd als een pannekoek. Hij was verlegen met zijn figuur. Het O. M„ mr. Hoeffelmans, eischte tegen hem een geldboete van 10 of 5 dagen hechtenis. Overeenkomstig den eisch werd de man veroordeeld. Daarna was de beurt aan deti gemeente ontvanger J. M. Deze ontkende pertinent, dat hij. zich aan de bekladding van het bordje 'heeft schuldig gemaakt. Volgens hem, liep hij des avonds laat over straat, toen hij opeens De G bezig zag. De G. zei tegen hem: Kijk eens ik ga dat bordje pikzwart maken. De ontvanger trok er zijn neus voor op en antwoordde: ft loop door, want daar moet ik niks van hebben Mr. Hoeffelmans noemde dit een „praatje'! De burgemeester van het dorp bracht verslag uit van zijn nachtelijke bevindingen. Toen hij bij het bordje kwam, droop de zwarte verf nog van het paaltje. De ontvanger beweert nu wel, dat het bordje te hoog voor hem is, maar de burgemeester hield vol, dat hij met eigen oogen heeft waargenomen, dat verd. 't bord vol kladde. Het kan niet, zei de verdediger, mr. Nijgh. Het was in de duisternis niet te zien. Er brandde op 200 meter afstand een lantaarntje. En toch heb ik alles gezienhield de burgemeester vol. Mijn veldwachters kunnen verkladen, dat ik gelijk heb. Het O. M. knikte van ja, en hield zijn re quisitoir. Spr. vond het misdrijf zeer ernstig, vooral maatschappelijk, Hoe kan een gemeente ontvanger zooiets doen Hoe onwaardig ook, om er nog een ander bij te sleepen De eisch luidde: 75 of 25 dagen hechtenis. Nadat mr. Nijgh uit Hellevoetsluis aan de hand van den Enkhuizer Almanak had aange toond, dat de zon al lang onder was gegaan toen de burgemeester meende iets te zien, zoo dat er van „zien" weinig sprake kan zijn ge weest, heeft de politierechter, mr. Suringar, J. M, veroordeeld tot 50 boete of 10 dagen hechtenis. Verkoopmee. Woensdag 14 Januari, bij inzet, en Woensdag 21 Januari, bij afslag, telkens des namiddags 2 uur, te Goedereede, in het Logement „De Gou den Leeuw", ten verzoeke van den heer Joh. Lodder Jz. te Goedereede: a. 1.39.50 H.A. 3 G. 11 y2 R. V. M. bouwland te Goedereede in Oud-Westerloo, genaamd „800 Roeden", in 2 perceelen en massa; b. 2.30.70 H.A. 5 G, 7 R. V. M. bouwland, genaamd „het Roode Hek" te Goedereede in Nieuw-Westerloo, in 4 perceelen en combinatie; c. 1.80.60 H.A. 3 G. 280 R. V. M. bouwland, genaamd „de Paardenwei" aan den Galgeweg in Nieuw- Westerloo, in 2 perceelen en massa; d. 1.82,78 H.A. 3 G. 294 R. V. M. bouwland aan den Galgeweg, nabij Stadwijk, in Nieuw-Westerloo, in 2 perceelen en massa; e, 5.82.70 H.A. 12 G. 206J/2 R- V. M. bouwland te Goedereede, zijnde de 9e kavel in d'en Groote, Zuiderpolder, in 6 perceelen en combinatiën; f. 1.77.80 H.A. 3 G. 261J/2 R- V. M. bouwland, genaamd „Sparling", in den Groote Zuiderpolder, onder den Oudendijk, in 2 perceelen en massa; g. 2.09.9Q H.A. 4 G. 171 R. V. M. bouwland te Goedereede in den Kleine Zuiderpolder, in 4 perceelen en combinatiën; h. 1.22.80 H.A. 2 G. 202 R. V. M. bouwland te Oudorp, in den Ouden Oostdijk, genaamd „Koolesgoed"; j. 1.90.80 H.A. 4 G. 46)/, R. V. M. weila.ncD in den Ouden Oostdijk, aan den OosterwSg'ij) k. 5.61.10 H.A. 12 G. 65y2 R. V. M. bouw land te Stellendam, zijnde kavel 5 van den Adrianapolder, in 6 perceelen en combinatiën. Alles dadelijk na de toewijzing in gebruik te aanvaarden. 1. 0.98.60 H.A. 2 G. 44 R. V. M. bouwland te Stellendam in Kavel 2 van den Halspolder, verhuurd tot blootschoof 1940 aan Abr. Klink Jz. a 200.per jaar. Notaris VAN DEN BERG. MARKTOVERZICHT DER VORIGE WEEK Ingezonden door JAC. KNOOP, Makelaar in aardappelen, groenten en fruit Nassaukade 158, telef. 81431, Amsterdam, Afgeloopen week was er goede vraag met hoogerep rijien voor alle soorten en kunnen zoowel de landbouwer als de handelaars te vreden zijn over den aardappelenhandel van einde 1930. Ik wensch hierbij tevens alle lezers van dit blad een gelukkig en voorspoedig nieuw- jaar 1931. Heden 29 December werden de volgende prijzen gemaakt Zeeuwsche Bonten 4 tot 4.25; idem Blau wen 4 tot 3.25, idem Eigenh. 3.80 tot 4; idem Bonten en bl. poters 1.90 tot 2.10; Flakkeesche Eigenh. 3.80 tot 4.25; idem Paters 2.25 tot 2.50; Spuische Eigenh. 4 tot 4.50; idem Poters 2.40 tot 2.50; Ypoi- der Blauwen 2.50; Noord-Holl. Blauw/en 2.30 tot 2.80; Friesche Borgers 3.40 tot 3.75; N. Brabantsche zand Industrie 2 tot 2.25; Vlaamsche Eigenh. 3.50 tot 3.70; idem Klei Industrie 2.80 tot f 3; idem Bonken 2.60 tot 2.70. Mooie blanke Drentsche zand per 50 k.g. 2.30 tot 2.50; Donkere Drentsche zand per 50 k.g. 2 tot 2.20; Drentsche Bonken per 50 k.g. 1.70 tot 1.90. Mi Ver, 4 De Vooi de vergadt De notul den gelezel teekend. Ingekoml Staten ove: de classificl in de gemijfi lasting. EiB meentebegl vergaderinl Proces-\B maakt, in I accoord b| Punt 3, wegens ziH openbare |fl ontslagaap noeming i| Beiden De heea raadsleden konden w, De VO weinig vij^ scholen, worden. Punt 5j Zichter vc De heej van makel* De VCB zwaar. v.hl Sommels: Sommelsl SommelsiH SommelsW iSommels Sommeld Sommels Sommebj Aan gelukkid GERT Son t door H. KINGMANS. 3) „Zoo. Ik sprak in Amsterdam Jansma. Hij noemde jouw naam. Hij meent stellig, dat jij hem opvolgt." „Hij kan zich wel eens vergissen," antwoordde Heino nonchalant. „Dat moet ik hem dan toch eens zeggen, als ik hem weer zie. Eerlijk gezegd, hij ziet jou liever niet in Amsterdam." „Waarom niet „Houd je niet voor den domme, zeg. Hij kent je al te goed en weet, dat je een gevaarlijk me dedinger bent." „Gekheid," zei Heino onverschillig, hoewel hij de opmerking in werkelijkheid met stijgend ge not had gehoord. „Gekheid. Elk, die aan het hoofd van het filiaal in Amsterdam komt, wordt zijn mededinger en concurrent. Dat spreekt toch van zelf. Hij heeft dat toch zelf gezocht „Natuurlijk. Maar het maakt een groot ver schil, wie zijn opvolger wordt. Hij zou het ten minste gaarne weten." „Dat wordt hij de volgende week hier op het kantoor wel gewaar. Men zal het hem wel zeg gen. Tenminste, als er dan reeds iemand aan gewezen is. 't Is ook zeer goed mogelijk, dat de directeur er geen haast mee maakt. Hij gaat eerst over drie maanden weg." Heino wist, dat hij onwaarheid sprak, ook ten opzichte van de opmerking, dat de Amsterdam- sche filiaalchef wel spoedig op het kantoor te weten zou komen, wie zijn opvolger zou zijn. Want de directeur had hem op het hart gebon den, tegen niemand iets uit te laten, Op het kantoor mocht het ook niet uitlekken dan vlak vóór den tijd, dat hij naar Amsterdam vertrok. Hij speelde zijn rol van voorgewende onver schilligheid als een volleerd acteur. De ander kwam inderdaad in de meening te verkeeren, dat het vertrek van den Amsterdamschen chef niet zwaar werd opgevat en dat Heino niet naar de hoofdstad zou vertrekken. Hij besloot vooral het laatste aan Jansma mee te deelen. „Jansma krijgt een prachtzaak", vervolgde hij. „Hij steekt er e'en flink kapitaal in." „Hij heeft gelijk, als hij het doen kan", meende Heino, die brandde van nieuwsgierigheid, maar dit in geen enkel opzicht blijken liet. „Ik deed het ook, als ik een lot uit de loterij trok." De ander meende, dat Heino geheel op de hoogte was en zeide, argeloos „Dan moet je ook zien, een rijke vrouw te krijgen." In eenen ging Heino een licht op Jansma, sinds een paar jaar weduwnaar ging hertrouwen en zijn vrouw bracht geld mede Hij lachte in zijn vuistje, dat hij wist de oplossing van het raadsel, hoe Jansma aan kapitaal gekomen was. Maar hij liet niets bemerken. „Ja," lachtte hij op de opmerking van zijn kennis. „Dat is gauw uitgesproken, maar zoo eenvoudig gaat dat niet. Toch is het een slimme zet van Jansma, dat moet ik zeggen." „Nietwaar Hij was altijd een goochemerd, 't Is hem natuurlijk om het geld te doen." „Moet je niet zeggen," dacht Heino. „Daar over kunnen wij niet oordeelen." „Och, kom", lachte de ander. „Twee joden weten wel wat een bril kost, nietwaar Zij is tien jaar ouder dan hij, 't Is zuiver om het geld te doen. Maar gelijk heeft hij." „Eigenlijk wel, ja," vond ook Heino, „De we reld draait toch om het geld." „Ziezoo, zoo ver wou ik je hebben. Maar ik ben al te ver meegeloopen, Adieu, amice". „Bonjour", zei ook Heino, om vervolgens peinzend de deur te openen en naar boven, naar zijn kamers te loopen. Hij had twee ineenloopende kamers, uitstekend en met veel smaak gemeubileerd, Daarnaast was een kleine slaapkamer. Hij was nu twee jaar aan dit adres en het beviel hem er uitstekend. Zijn hospita was een beschaafde weduwe van middelbaren leeftijd, die de kamers verhuurde, omdat zij niet leven kon van haar weduwen- pensioen. Heino was aan het adres gekomen door be middeling van zijn oom en tante, die tot vóór twee jaar te Rotterdam woonden en bij wie hij van zijn zeventiende jaar af, toen hij kersversch uit Groningen kwam, in huis was geweest. Als hij niet een oom en tante in Rotterdam had gehad, zou zijn moeder hem niet uit Groningen hebben laten vertrekken. Door omstandigheden buiten zijn wil, had zijn oom evenwel Rotterdam moeten verlaten en hem deze kamers bezorgd, in een milieu, dat ook in overeenstemming was met zijn godsdienstig belijden. Het beviel hem er uitstekend 'en het speet hem geweldig, dat hij zijn hospita een teleur stelling bereiden moest door zijn vertrek naar Amsterdam. Echter had hij zich reeds voorge nomen te probeeren een ander voor haar te vinden. Mogelijk was er op het kantoor wel een geschikte. Voortvarend, als steeds, besloot hij haar on middellijk op de hoogte testellen. Te meer, om dat hij ook wel eens aan een ander zijn pro motie wilde vertellen. Want het was een hard gelag voor hem geweest, dat hij op het kantoor niets zeggen mocht. Hij had de gezichten wel eens willen zien Hij had evénwel zijn mond te houden. Alleen zijn hospita, en daarin had de directeur toegestemd, behoorde het te weten. Dan had hij toch iemand, behalve de familie in Groningen, aan wie hij schrijven zou, om het groote nieuws te zeggen. „Vindt u niet, dat ik bijzonder vroolijk kijk vroeg hij, jongensachtig, toen de hospita de tafel dekken kwam. „U ziet er altijd opgewekt uit," lachte zij. „Waarom vraagt u dat? Is er reden voor bij zondere vroolijkheid U is toch niet verloofd Heino lachte gul. „Neen hoor, daar wacht ik nog wat mee, 'k Zal het nu maar gauw zeggen, 'k Heb vandaag heel plotseling een flinke promotie gemaakt. Zoo onverwacht en ongedacht, dat ik soms meen te droomeh. Maar dat ds toch niet waar." „Van harte gelukgewenscht, mijnheer Heere- ma. 't Is altijd heerlijk, als wij mogen zeggen, dat ons werk gezegend wordt. En voor uw moeder en nichtje zal het ook prettig zijn, om dat te vernemen." „Dat denk ik ook wel," zei Heino. „Maar voor u is het niet zoo prettig," vervolgde hij vlug. „Wij konden aardig goed met elkaar op schieten." Zij verschoot van kleur. „Beteekent uw promotie, dat u hier weg moet vroeg zij, met een heesche stem. „Ik ben vandaag benoemd tot chef van het Amsterdamsche filiaal," antwoordde Heino. „Dus dan weet u het wel." „Dat spijt mij. Ik bedoel, dat u weggaat." „II kimt ook in Amsterdam gaan wonen," gekscheerde hij. „Dat was een oplossing. Ik moet daarginds weer kamers gaan zoeken." „Ik zou het er wel wennen, al heb ik hier familie en kennissen. Maar wie weet, hoe kort u bij mij is. Vooral nu u promotie gemaakt hebt, komt toch de tijd, dat u over e'en vrouw denkt. U beweert altijd wel, dat dat den tijd nog heeft, maar die zóó praten, zijn in den regel het vlugste getrouwd." „Dat loopt zoo'n vaart niet, juffrouw. Denkt u er heusch over, mee te gaan Ik maakte er slechts een grapje van. Maar als u er in ernst over denken wilt, mij best." Zij schudde het reeds grijzende hoofd. „Neen, neen, dat moet niet. Ik doe het ver standigst, met hier te blijven. Het spijt mij ge ducht, dat u weggaat." „Ik geloof het graag. Maar er is niets aan te veranderen. Over twee maanden. Ik wil mijn best doen, een ander voor u te vinden, die ge schikt is. 'k Weet wel zoo'n weinig, wat u verlangt. En dan moet ik zien, dat ik in Am sterdam weer goed terecht kom. Zooals hier zal het mij wel niet gelukken," „Kom, kom," zeide zij, toch eenigszins gevleid. „Ne'en, juffrouw, dat meen ik inderdaad. Ik kan het 'thuis niet beter hebben dan hier. Zóó slaag ik in Amsterdam niet." „Kunnen uw moeder en nichtje niet in Amster dam komen wonen vroeg zij plotseling, ,,'k Heb dat wel eens meer gedacht. Dat was toch veel eenvoudiger. En dan was u thuis. II is, doordat u het steeds zoo druk hebt" dat had Heino haar steeds gezegd „in 'k weet niet hoe lang thuis geweest." „Moeder is te veel gehecht aan Groningen,' zeide hij. „En wat mijn nichtje betreftHij lachte ietwat verlegen, „ja, 'k spreek altijd maar van nichtje, maar Martha is heel geen fa milie „O, dat hebt u toch altijd gezegd." „Och ja, de meeste menschen in Groningen denken het. Hoe gaat dat, hé Martha is eed arme wees, afkomstig uit Gelderland. Haar moe der was vroeger een intieme vriendin van mijn moeder en zoo is zij op tienjarigen leeftijd bij ons gekomen en met ons opgevoed en opge groeid." „Dat u dat nu pas vertelt," zeide de hospita. „Ik meende stellig, dat zij een nichtje was, hoe wel ik op die prachtofoto geen enkelen familie trek onderscheiden kan." En haar oogen dwaalden naar den marmeren schoorsteenmantel, op den eenen hoek waarvan een foto stond van Heino's moeder, terwijl op den anderen hoek het portret van een jong meisje was geplaatst, een meisje, niet onknap van uiterlijk en met op het lieve gelaat een vredige trek. „Een familietrek?" lachte Heino. „Neen, die is inderdaad niet te ontdekken. Maar om op uw opmerking terug te komen, moeder is veel te gehecht aan Groningen. Zij zou het in Rotterdam 'of Amsterdam niet wennen. Dus moet ik ook daar alleen mijn weg maar zoeken. Enfin, dat zal wel gaan." voegde hij er, vol zelfvertrouwen, aan toe. „De Heere wil ook daar met u zijn, mijn- htjer," zeide zij, (Wordt vervolgd). M. Sommei] Sommei. wensch: lukkig Somn Aan den eer Son ooi

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 2