Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair ER mouw ME IN HOC SIGNO VINCES snbank No. 3707 WOENSDAG 31 DECEMBER 1930 45STE JAARGANG u. EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. f {Springende Handen Kloosterbalsem f 1 OmmELSDIJK' den aan leden aars. Ze neemt 4 pCt. 's-jaars, Voorschotten i aangevraagd leden van het id tot inbreng- n gelden eiken DS van 8—8 Ulir isierDJOPPE GZ. Fa. W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stakkett voor de Redactie bestemd, Advertentie» en verdere Administratie, ft-anco toe te zenden aan de Uitgevers 116, B'dam EMBANK ouwerif UIF" elharnis deren behearen BOER rdamiNi HET NIEUWE JAAR ,Geen goud zoo goed' Brieven uit Amerika. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.™ h| vooruitbetaling. BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar, (\F7.0NnFRLlJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 ceat, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 ceut per regel DIENST A AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die x| beslaan. Advertentlën worden Ingewacht tot DINSDAG- es VRIJDAGMORGEN 10 uur. 17273 len en vierkante stoelen. eed en onbekleed ioals Papierman» Dok verkrijgbaar iiddelharnit. RP.« n aan leden tegen mt gelden op te» >k van niet.leden. :n dagelijks wor» en der leden van sn 25 Dec. des n huize van den rENBRÜGGE. dam 1005 en 11946 Telet. 37213 bet Boekhoud. Ficieel erkende in Nederland »OK WATRAS. {de Java» Kapok aleet voor f27,75 ■kend lage prijzen. 1 strekt. N CADEAU TERDAM 10 n.m. 6—7 uur. 4 AFGESTAAN. geheimhouding» Als een schaduw, zoo vliedt het jaar voorbij. En wij met hem. De tijd is toch een wonderlijk ding. Het gaat maar voort en voort, nooit is er pauze, nooit stilstand, nooit opont houd. Als men zich dat eens goed indenkt, maakt het ons toch beangst. Want is het geen beangstigende gedachte, dat ieder oogenblik het heden verleden wordt en voorbij is voor altijd, nooit meer terugkeert En dat het zoo vlug gaat, zoo razend ^nel, dat we alles voorbij vliegen zon- A) I t*<r er eigenlijk goed aandacht aan te kunnen geven. Het eene volgt het an dere op, en het is weer voorbij om plaats te maken voor het nieuwe. En het angstige van dit alles is, dat het verleden wel voorbij is, maar dat het toch verleden blijft, d.w.z. dat het blijft als gebeurd zijnde, bet wordt niet weggevaagd, niet uitgevlakt, niet ver nietigd, maar het blijft verleden, d.w.z. het blijft gedaan, het blijft staan, want het verleden blijft. En het blijft staan voor onze reke ning. We kunnen het niet meer overdoen, niet meer veranderen, ook niet meer verbeteren, ook niet meer ongedaan maken. En er gaat niets verloren. Men zegt, dat geen ding verloren gaat. De stof \visselt wel, maar blijft. Alle dingen '\iY 'Verslijten, verouderen, maar al veran dert de gedaante, zelfs al wordt het ver nietigd, het blijft, want er is geen ver nietiging, geen uitdelging tot in eeuwig heid. Zoo is het met de stof. Maar zoo is het met alles. Zoo is het met uw daden, met uw woorden, met uw gedachten, met uw bewegingen. Het wordt als het ware vastgelegd op de gevoelige plaat Soms worden we daar zelf iets van gewaar. B.v. als op een onverwachts moment iets ons in de gedachten schiet uit lang vervlogen jaren. We zeggen dan: hé, dat ik dat nu toch onthouden heb 1Men zegt ook wel, dat men seden, die in doodsnood verkeeren, soms in hun laatste oogenblikken heel hun leven met schrikkelijke duidelijk heid voor hun geestesoog zien oprijzen. Geen ding gaat teloor. Wie den moed en den ernst bezit zich dat even te realiseeren, voor zoover men zich die ontzettende gedachte ten minste realiseeren kan, beeft voor dat verleden. En de christen, die heeft geleerd in alle ding naar Gods Woord te vragen, zucht: Mijn God zal mij voor al deze dingen doen komen in het gericht. Deze troostrijke en voldoening schen kende gedachte zit er in, dat alles recht gemaakt zal worden. Een spreekwoord zegtGods molens malen langzaam. God maakt de dingen recht, er zal voor alles genoegdoening komen. Wij zien zooveel kroms in deze wereld, er zijn zooveel raadselen, zooveel vraagtee- kens, maar als we weten, dat alles in het gericht komt, dat geen onrecht on- gestraft, geen verdrukking ongewroken, geen intrige bedekt zal blijven, krijgt men toch een gevoel van rust, men leert verstaan: die gelooven haasten niet. Alle ding zal in het gericht komen, het zij goed, hetzij kwaad. zijd^aar de Zaak Heeft °°k een andere Want wij zelf zijn mee besloten on der dat gericht. En hoe zullen we be staan Het is maar goed, dat het in dat ge richt mogelijk is, dat recht en genade hand aan hand kunnen gaan, want wie zou bestaan Het komt er nu maar op aan die ge nade in den tijd te vinden Het heden houdt ons ook bezig in dit tijdsgewricht. Ook dat is een wonderlijk ding. Dat heden is maar een oogenblik, we grijpen het en het ontvliet ons weer. Het is maar één punt des tijds. En dat is ook nu weer de beangsti gende gedachte: dat heden is beslissend voor dat bange verleden. Het verleden is opgebouwd uit de elementen van wat eens heden was. Het heden hebben we vast, daar heb ben we de beschikking over, dat maakt uit hoe het verleden er uit zal zien. Maar dat maakt het heden dan ook tot een ding van het allerhoogst ge wicht. Gods Woord wijst ook daar menig maal op. Heden, indien gij Zijne stemme hoort, zoo verhard u niet, maar laat u leiden. Heden is het de wel aangename tijd, de dag der zaligheid We moeten het niet van de toekomst hebben, want die komt nooit, wat al leen maar komt is het HEDEN. En dat is nu, dit oogenblik. Als het voorbij is, blijft het tot in eeuwigheid verleden. Het zal dus zaak zijn, dat we het heden uitkoopen. Er wat mee doen. Wie het ongebruikt laat voorbij gaan, verspilt het kostbaarste wat er is. Beseft gij iets van het gewicht van het HEDEN Op den drempel van 1931 denken we onwillekeurig ook aan de toekomst. Die toekomst heeft ook iets wonder lijks. Een ding dat vreemd is en dat vreemd blijft: we denken veel aan de toekomst, maar we zien haar nooit en we beleven haar nooit. Het is een on bereikbaar ding. Eén ding weten we, dat in het heden het verleden ligt en in het nu wat wor den zal. Verleden, heden en toekomst staan niet los naast elkaar. Wat we nu doen draagt in de toe komst gevolgen. Zoo min het verleden los staat van het heden, zoo min staat de toekomst los van het. heden. Want wat iemand zaait, dat zal hij ook maaien, dertig, zestig en honderdvou dige vrucht, hetzij goed, hetzij kwaad. In zeker opzicht hebben we dus de toekomst in onze hand. Werpen we ons brood uit op het water, we zullen het vinden na vele dagen. En menigeen, die weenende zaaide, zal in de toekomst met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven in zijn schuur. De diepe zin van dit alles is, dat de mensch verantwoordelijkheid draagt voor zijn daden. Dat wordt wel eens onderschat. We zijn zoo traag in deze dingen en we gelooven zoo graag, dat we on machtig zijn, dat niet wij ons leven maken, maar dat we eigenlijk geleefd worden. De omstandigheden, het toe val, soms het noodlot, vaak de duivel, menigmaal ook God krijgt de schuld van wat ons overkomt. Maar we houden ons zelf zoo gaarne buiten spel. En we zuchten daar dan wel onder en zeggen: ja ja het zal toch wat te zeggen zijn of: wat is toch een mensch of: we zullen het maar op genade of ongenade moeten overgeven. Maar dat alles is heidensch en niet Christelijk. Er is geen noodlot, geen toeval, geen omstandigheden, die t doen. We zijn het zelf. God heeft ons verantwoordelijkheid gelaten na I den val, wat ons onderscheidt van de beesten. En die verantwoordelijkheid ligt zwaar op onze schouders. Karakter- zonde en levensleed wat we zaaien zullen we ook maaien, de benauwde angstkreten in de hel zullen in dit rau we koor van schrille dissonanten cul- mineeren: „door eigen schuld, door eigen schuld Er is geen onmacht, alleen maar on wil. Dat is het vreeselijke. En nu kunnen we bij de tijdswisse- ling daar wel over mediteeren, maar het moet een daad in ons leven worden: Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan Want er is genade voor wie haar zoekt. Geen sterveling, die genade zocht met geheel zijn ziel, werd ooit teleurgesteld. 1931 brengt ons een nieuw HEDEN. Grijpt dan de kansen. Eer het HEDEN ook weer alleen slechts uit het VERLEDEN gaat be staan. Want in de eeuwigheid blijft alleen maar HEDEN en het hangt van dit snelvoorbijvliegend HEDEN af hoe het eeuwig HEDEN der toekomst er voor u zal uitzien. Dus wel is het HEDEN schrikwek kend van gewicht Wij wenschen al de lezers van ons blad Gods zegen, d.w.z. dat zij zien zullen het gewicht van het HEDEN. Want dat is genade bij God: den Tijd uitkoopen. Oudejaarsstemming Dat klink altijd héél mooi. En weinig menschen zijn er die niet hun best doen er op de een of andere manjer in te komen. Het oude jaar moet toch op goede wijze gesloten worden. Eneind goed, al goed, zegt het spreekwoord. Het is best, dat we 1930 goed eindigen, maar niet, omdat het nu eenmaal het eind van het jaar is. Stemmingen hebben zoo weinig waarde voor God En toch: menschen hechten er soms zooveel waarde aan. Men houdt van e'en Paasch- en Pinksterstem ming, van een Kerst- en Oudejaarsstemming. En velen hebben er weinig moeite mee in de „stem ming" te komen. Sommige menschen lukt dat altijd zoo wonder wel. In de Kerk houden ze er ook een bijzondere stemming op na. Zelfs zijn er, die geen „goede kerkgang" hebben gehad, als er geen traantje over den wang gegleden is. En als er meer tranen vloeien kunnen, is het nog beter. Aan doeningen 'en stemmingen hebben voor veel men schen nu eenmaal zooveel waarde Dat is niet alleen zoo bij vrome menschen. Ook wereldlingen kunnen er zoo wonder veel mee op hebben, eens in de „stemming" te komen. Daarom komen velen toch altijd met Oudejaars avond in de Kerk, ook al komen ze er de overige 364 dagen nooit in. En als er dan een mooi gezang gezongen wordt, b.v. „Uren, dagen, maanden, jaren" van dien stemmingsdichter Reinvis Feith, of een toepasselijke psalm, en een roerende preek, waarin alles uit het afge- loopen jaar de reveu passeert, en de dooden herdacht worden en zelfs over gedane zonden gesproken wordt, dan kunnen ze het zoo goed hebben 'en ze gaan wonder wel tevreden over zichzelf en den dominee van het oude jaar in het nieuwe jaar over. Ach, er zijn zoo weinig menschen, die niet een enkel uurtje per jaar van hun leven aan God gunnen. Maar ook zonder dit uiterste wordt God vaak met „stemmingen" lastig gevallen, ook door de ironie van eiken dag of althans van iederen Zondag. Er zijn zoovele menschen, zelfs onder de „zwaar orthodoxen", wier vroomheid, wier godsdienst eigenlijk uit niets anders dan uit „stemmingen" bestaat. Op de markt, op de beurs, op het land en in huis, in de keuken en de kamer zijn het heel gewone alledaagsche menschen, dat wil zeggen, heel gewone zondaren en zondaressen, maar zoo gauw men even den godsdienst aanraakt, komen ze in de „stemming" en komt er een bedrukte uitdrukking op het gelaat en er wordt gezuchtja, ja, het zal toch wat te zeggen wezén, zóó te moeten ster ven en de „stemming" zit er in. Ach, heel het godsdienstig leven van zoovele menschen bestaat in den grond der zaak uit niet anders dan stemming. En als de dominee de stemmingen niet wiegt en troetelt, is hij geen goede dominee, neemt hij het niet „zwaar" ge noeg, graaft hij niet diep genoeg Maar wat zijn nu eigenlijk stemmingen Hebben ze waarde voor God Die vraag moeten we ons toch stellen Godsdienst is dienst van God 'en vroom zijn wil zeggen gehoorzaam zijn aan het Woord van God. Niet meer, maar ook niets minder. En wat hebben „stemmingen" hier eigenlijk mee te maken Totaal niets. Stemmingen zijn zelfs gevaarlijk. Want ze kunnen ons en doen dat ook meestal van den waren dienst van God afhouden. Aan het eind van het Kersthoofdstuk Lucas 2 lezen we: „En Hij, de Heere Jezus, kreeg genade bij God en de menschen". Dat was van die menschen een „stemming". Ze vonden dien Jezus wel een vroom jong- mensch, ze wisten niets van .Hem te zeggen, Hij kon je zoo helpen met raad en daad, je kon van Hem op aan, was misschien wel eens wat scherp, maar Hij was in elk geval oprecht, zei waar het op stond en Hij deed geen vlieg kwaad. Zóó kreeg Hij genade bij de menschen. En zelfs een paar dagen voor Zijn dood had Hij nog zoo groote genade bij de menschen, dat ze het Hosannauitriepen over Hem. Maar ze hebben Hem een paar dagen later toch laten kruisigen en zelfs wellicht meegeroepen in dat vreeselijke koor: „Kruist Hem Wat had de Heiland aan de stemmingen van al die menschen in wier oogen Hij wel genade gevonden had Hij is door „stemmingen" verheerlijkt, door „stemmingen" kreeg Hij genade, door „stemmin- Doe het dit jaar beter dan den vorigen wintel'. Zorg dat ge een pot Akker's Kloosterbalsem in huis hebt, en bescherm Uw huid tegen inwerking van koude en vocht, door haar iederen avond voor het naar bed gaan, in te smeren met Akker's gen" werd Hij aan het kruis genageld, door „stemmingen" werd Hij vervloekt. En zoo is het vandaag nog. We moeten tegen onze stemmingen gaan vechten. Christus heeft er ook altijd tegen gestreden en ze afgewezen. In zijn kruisgang wees Hij de weenende vrou wen af, en ach het schéén toch zoo vroom weenen om het lijden van den Christus maar de stervende Heiland wees die tranen af: „Weent over u zelf en over uwe kinderen" Onze stemmingen kunnen ons de Hemelpoort en den weg tot het hart van Jezus versperren en onze stemmingen kunnen ook God verhinderen ons zalig te maken, ons tot bekeering te brengen. En zoo is het ook met onze „stemmingen" op „hoogdagen". We moeten op Kerstfeest niet anders zijn dan op alle andere dagen, op Oudejaarsavond als op al de overige dagen van ons leven. Dat is tenminste „Gereformeerd", dat is „Calvinistisch", wat immers zeggen wilte staan met geheel zijn leven voor Gods aan gezicht. Nu weet ik wel, dat dit moeilijk is. Maar Godsdienst is nu eenmaal een zwaar artikel. Godsdienst is een daad, is d e daad in ons leven, waar het meer op aan komt dan op woorden, zelfs héél vrome woorden, die altijd zoo goedkoop zijn. Ook op Kerstfeest wordt zoo heel veel ge zondigd met „stemmingen". Ach, de feiten rond om het ééne groote FEIT leenen er zich ook zoo toe. Die kribbe, dat kindeke, die zingende Engelen, die herders, die Oostersche wijzen, het is alles zoo mooi en zoo idyllisch, zoo „stem mingsvol". En er wordt ook zoo „mooi" over gepreekt. „Vrede op aarde", en groote, wijze, rijke man nen uit verre landen knielden in dien een- voudigen stal Maar als het daarbij blijft, dan is Kerstfeest geen Kerstfeest, want dat is alleen maar één zijde van de zaak en niet eens de beste zijde. Ik heb dezer dagen een preek gehoord, die van al die stemmingen niets had. Daarin werd gezegd, dat zoo goed als Lucas het „vrede op aarde" accentueerde, Mattheus den oorlog bij de kribbe verkondigt. Want daar wordt den Oosterschen wijzen in een droom ver maant langs anderen weg naar huis te gaan, want Herodes, type van den Antichrist, zoekt het Kindeke te dooden. Daar ligt eigenlijk het zwaartepunt. Jezus brengt oorlog. En dien om weg van de wijzen, die openbaring Gods is eigenlijk het voornaamste van heel het verhaal der drie Oostersche wijzen. Want enkel met die ster en die aanbidding was het ook bij hen bij „stemmingen" gebleven. Het was immers niets bijzonders, dat Oostersche wijzen in het West- land e'en koning kwamen zoeken en aanbidden. Dat leert de ongewijde geschiedenis. En dat die ster hen niets bijzonders geleerd had, bleek wel uit het feit, dat ze kwamen met goud, wie rook en mirre. Goud voor een paleis, wierook voor een tempel en mirre voor een konings- disch. Maar er was noch een paleis noch een tempel noch een koningstafel. En als ze niet geloofd hadden het openbaringswoord van God zouden ze teleurgesteld naar het Oosten teruggereisd zijn en zouden de menschen daar gezegd hebben:, „deze expeditie is mislukt Het op'enbaringswoord Ach, wig wil er aan Dat woord kent geen stemmingen, dat woord kent alleen den gehoorzaamheidseisch. En wie is tot gehoorzamen bekwaam En nu staan we aan den drempel van het jaar. Aan stemmingen willen we wel weer aan. Maar dat openbaringswoord ligt er. Wat doen we er mee Dat Woord zegt ons, dat geheel ons leven moet vol zijn van eeuwigheidsspanning. En dat wil wat zeggen Christus was dat op aarde. Hij was geheel Zijn korte leven vol van eeuwigheidsspanning. Zijn leven stond altijd op hoogspanning, Zijn daden, Zijn woorden, Zijn gedachten waren onder den druk van die geweldige spanning. Hij was de groote, de ware, de vrome CHRISTEN. Hij kende daarom geen stemmingen, geen vrome aandoeningen. En daarom was dat leven zoo zwaar, ook zoo smartelijk. En die hoogspanning is ook de oorzaak ge worden, dat Hij aan het vloekhout stierf. Want de wereld kan niet overweg met eeuwigheids- spanning, die duldt alleen maar „vrome men schen". En zou het vandaag anders zijn? Ach neen. We mogen ook nu wel vroom zijn, genieten onder een preek, zelfs wel een vochtig oog vertoorien, stemmingen hebben, maar als ons leven werd aangeraakt door de eeuwigheids- gedachte, wanneer we iets laten zien van de hoogspanning, waarin we door Gods genade zijn gebracht, dan worden we tegenwoordig helaas vaak ook in de kerk zoo moeilijk geduld en verdragen. Dan zijn we te „scherp", te „liefdeloos", te „veel eischend", te onver draagzaam. We konden dan nog wel „genade" hebben bij de menschen, als we ons maar wat meer stil hielden, niet zoo lastig waren, vooral ook niet zoo scherp. Theoretisch hebben we wel gelijk, maar ge moet toch ook oog voor de praktijk hebben Zoo is het leven vandaag, precies als voor twintig eeuwen De wereld, ook de vrome wereld, verdraagt nog zoo moeilijk de ontlading van de eeuwig heidsgedachte in het levén van iederen dag. Laat ons maar bij wat laagspanning leven, dat is minder gevaarlijk, meer stemmingsvol, we kunnen er rustig in een stemmingshoekje bij zitten, met een electrisch kacheltje, met een electrisch theelichtje, maar de hoogspanning Maar de Christen, de kerk kan toch maar alleen onder hoogspanning leven. Een leven van iederen dag voor Gods aan gezicht. Waarom zouden we met minder toe kunnen. Iedere dag, d. w. z. in ons werk, ons ambt, ook ons wereldlijk ambt, ons beroep. Ja, dat is zwaar, zóó zwaar, dat er Gods ge nade bij te pas moet komen. Maar die genade is zoo groot, als we ons hart, ons leven er maar voor willen open stellen, als we maar luisteren willen naar het open baringswoord, niet leven willen bij goud, wierook en mirre, een vrome aanbidding enz., maar den oorlog inwillen, langs een omweg de wereld ontvlieden en tevreden willen zijn geen koning in dit leven gevonden te hebben, maar een arm kind, dat vluchten moet de woestijn in. Dat wordt wel een moeilijk levén, maar toch een leven met God Laat ons op 31 December ons wachten voor de Oudejaarsstemming, maar de electrische lei ding onzer ziel probeeren te brengen onder de hoogspanning der eeuwigheidsgedachte. Dan worden wij in 1931 misschien wel wat lastige, onverdraagzame menschen, maar we wiorden in ieder geval koningen, profeten en priesters Gods, en zijn we dus verlost van den slavendienst van vrome stemmingen, waarmee we de hel ingaan. Mijn lezer en lezeres, wil ge hierover niet eens nadenken Ik voorspel LI dan een „gelukig nieuwjaar" UITKIJK. Beste Vriend Ik ga je dezen keer eens wat vertellen van ons maatschappelijk leven en het leven onzer kinderen. Ik zou niet tot dit idee zijn gekomen als ik verleden zomer niet in Nederland was geweest. En toen het verschil zoo duidelijk zag. Want als men hier eenigen tijd is, dan leeft men heir in de gewoonte in, zonder dat men daar eigenlijk zelf erg in heeft. En het verschil is groot, zoo groot zelfs, dat ik tijdens mijn ver blijf in Nederland wel eens tegen mijn vrouw zeide: als men hier deed, wat wij in Amerika doen, dan was er geen reden voor emigratie. Maar ik wil daar dadelijk aan toevoegen: dat kan daar ook niet zooals bij ons. In de eerste plaats, wij hebben hier geen „meheer en me vrouw" of je kan ook zeggen: alle menschen zijn hier mijnheer en mevrouw, Onderscheid in

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1