L UIT HET WOORD J ïïïtaOSiSSLtbtahr spre' M„r,niet s:::: allerlei nssi Dr. J. SEVERIJDordrecht; G. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld PREDIKBEURTEN ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 21 DEC. 1930 ALLEN IN ÉÉN. BOEKBESPREKING. i r VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 9.30 Ds. Vlasblom van OM® Tonge en 's av. 6 uur Ds. van. der Wal van Wageningen (collecte. Middelharnis, v.m. 9.30 Ds. C. v. d. Wal van Dirksland, en av. 6 uur de heer Vetter van sidaDaanaf Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur Ds Polhuijs van Stad aan t Haringvliet. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst 'en n.m. 2 u. de heer Overweel van Herkingen. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas blom (voorber. H. A.) Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 9.30 uur Ds. J. H. v. d. Wal van Wageningen en 's av. 6 uur Ds. C. v. d. Wal. L Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Melissant, v.m. Ds. van Ameide van Ouddorp (Doop) en 's av. leesdienst. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bonman. Goedereede, v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst 'en nam. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Zcilstrs Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaaisma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en n.m. leesdienst. Stellendam, v.m. en 's av. leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst. Dirksland, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Melissant, v.m., n.m. en 's av. leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. en 's av. Ds. Foppema. eiüSi^EasaBsgisaiis as STICHTELIJKE OVERDENKING 18 ara» ma hi bbbbbbbbbbbE En in U zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. Gen. 12 36. Van Noach naar Abraham. Tusschen die twee grooten in het Koninkrijk Gods is Sem de schakel. Sem, de zoon van Noach, uit wien Abraham gespro ten is. Nu wordt de vertroosting, die God zal schenken in den beloofden Midde laar al duidelijker. Uit Ur naar Haran. Daar heeft hij weer jaren gewoond met zijn familie, want hij heeft er „verworven"; hij is er rijk geworden. Groote zegeningen ontving Abraham in Haran. Het was er, zoo vleeschelijk-menschelijk ge sproken, een plaats om niet vandaan te gaan. Maar Abraham is tot veel hooger, geroepen. Tot een hoogte die hij zelf wel niet geheel zal doorvoelen, want bij wordt tot een vader der volken ge steld en om in de geslachten tot een zegen te zijn. Dat beteekent niet, dat als wij maar gehoorzaam zijn, zooals Abraham, dat dan alles goed uitkomt. Zeker, als het gehoorzaamheid des g e 1 o o f s is, dan komt het, goed uit, want het waarachtig geloof, dat God kent en vertrouwt, verandert in aan schouwen. Maar er komen hier wel beproevingen voor, die menschen, als zij in Abraham alleen een braven ma.n zien, die alles doet wat God beveelt, zich niet kunnen verklaren en die zij zelf heelemaal niet kunnen verdragen. Als in Abraham's hart niet het ver trouwen op den Heere was geweest, dan had hij Haran niet kunnen ver laten. Wie verhuist er nu van de klei naar de hei zonder noodzaak En de noodzaak was er bij Abra ham. De Heere, Wiens geestelijke wet veer in hem leeft, wil het. En al kent hij de toekomst niet, dit weet hij, dat wie op den Heere vertrouwt, niet be schaamd wordt. Wij moeten Abraham, kunnen be naderen en daarvoor moeten wij zelf kun V3n at 9el°°£ bezitten. Anders wuuueren, maar dan ver- he' «elo8f «aat, dia ziet alleen den grooten en voortrisffelijken Abraham, maar het geloof dringt aller eerst door tot den mensch zooals God hem zag en riep, van wien God een Abraham heeft gemaakt. Door het geloof zien wij ook Abra ham, den groote voor alle geslachten, als een kind van Adam, als een zon daar, als een, die evenals Lamech zucht onder den vloek. Een mensch, die niet bestaan kan voor God en die precies denzelfden lust heeft als zijn stamvader Adam, om voor God te vluchten als de Heere hem roept. En als wij dat bedenken, treft ons het bijzonder, dat Abraham toch niet vlucht als hij door God geroepen wordt. Hij siddert niet, maar luistert met kin derlijk ontzag en vertrouwt zich zoo aan den Heere toe. Hij laat zich door God uit een welvarend land halen. Hij spreekt niet tegen, maar trekt vol le vensmoed de hem onbekende toekomst in, naar een land dat hij niet kent. Hier valt niet te verklarenhier staan wij voor het wonder. Hij op wien Lamech hoopte is in Abrahams leven gekomen. Zijn naam is Wonderlijk en Trooster. Zoo is Hij de zegen voor de zondige wereld, zoo brengt Hij den zegen Gods in zondige, troostelooze harten. De vloek is gebroken en uitgeban nen door den zegen. Daarvan sprak Lamech en dat wonder aanschouwen wij nu bij Abraham. De genade, de liefde, de gunst is al rijkelijk naar de aarde gekomen en tot Abraham. De belofte, die God Abra ham geeft, begint zich tegelijkertijd in hem te vervullen. In Abraham is het het wondere zaad, dat eens, als de tijd vol is, zal verschijnen in ons gewaad, in onze natuur. Abraham draagt het zaad, maar dat zaad draagt hem al lang. Want, Die uit hem voortkomen zal, is Dezelfde waaruit hij voortgekomen is. Daardoor is hij gezegend en wordt tot een zegen voor alle volken. Christus is hier weer alles in allen. Nooit kan een zondaar weer tot zijn God geroepen worden, dan alleen door Christus. Voor Christus worden gevloekten, gezegenden. En die gezegenden worden ten zegen. Maar om tot een zegen te zijn, moeten wij eerst gezegend wor den, door den eenig en eeuwig Geze gende, Die, voor zooveel het vleesch aangaat, uit Abraham is gesproten. BUITEN DE LEGERPLAATS. Niet zoo streng Gereformeerd? De Gereformeerde jeugd heeft een moeilijk leven. Ze wordt veel te streng opgevoed. De jonge menschen worden zóó angstvallig van allerlei in den grond toch onschuldige ge noegens verre gehouden, dat ze echt wat men noemt een „stijf" leven hebben 'en nooit eens m de vermaken van hun kameraden deelen mo gen. Dat is niet goed. Denk u toch even in, wat dat voor ze be teekent. Stel u nu eens voor een oogenblikje in hun plaats Hoe zoudt u dat vinden, als u nooit eens iets „mocht"? Niet prettig hé Nietwaar, wat is het voor onze jongens en meisjes vervelend, om voor ouderwetsoh en „bekrompen" te worden uitgemaakt. Dat is in 't geheel niet noodig. De genoegens van de vrienden en vriendinnen zijn zoo onschuldig mogelijk. En die vriendenkring is meestal gezel lig. Ze gaan er graag heen Bovendien wat ontspanning, eenige uitspan ning mogen ze best hebben. Die is broodnoodig. En dan het voordeel, dat zulk een omgang biedt. Verlies dat toch bovenal niet uit het oog. Ze leeren zich daardoor in hun omgeving be wegen en' gewennen en dat is toch heel wat waard Ze komen te weten, hoe het behoort en de opvoedkundige waarde van zulk een omgang is niet gering. Jonge menschen moet je wat gunnen. Het is de zonnige tijd van hun leven en dan behooren ze ook zooveel mogelijk zonneschijn te ontvangen. Daarom mogen on>ze jonge menschen, nu ze nog jong zijn, de zorgen van het leven nog niet kennen en die ook nog niet behoevCn te weten, gerust hun onschuldige vermaken hebben. Onze vrienden voor het voetlicht Er is een spreekwoord, dat zegtToon mij, wie uw vrienden zijn en ik zal laten zien wie gil zijt. Die spreuk is niet zoo mis. Ze geeft aan, dat er van iemands vrienden kring, van welk gehalte die ook is, een invloed uitgaat op zijn eigen leven. Dat is nu eenmaal een vaste wet. En komt het wellicht daardoor, dat de intrede in de wereldsche (d.i. anti-christelijk) kringen gedaan werd, omdat er wereldsche vrienden w aren Het lijkt allemaal zoo aardig. Die vrienden komen uit een netten kring; het zijn fatsoenlijke jongelui, niets op aan te mer ken. En heel niet vijandig. Is dat nu zoo erg Ja, dat is het inderdaad Zulke vrienden deugen niet. Al lijkt het, dat die vrienden van buiten onze sfeer zoo kwaad nog niet zijn en die ge noegens er ook niet zoo erg wereldsch uitzien en al doet men het voorkomen, dat dit alles veel te zwart geteekend wordt en de werkelijk heid anders is de schijn bedriegt ook hier deerlijk. Dubbele waakzaamheid is dan ook het pa rool, De vijanden van het kruis weten al die ver schillende aardsche genietingen en vermaken en dien onschuldigen omgang met wereldlingen zoo ongevaarlijk voor te stellen, dat ze haast voor den christen een aanbeveling worden. Maar het zijn in werkelijkheid even zoovele valstrikken, uitgezet om de argeloozen te van gen. Laat daarom onze vriendenkring toonen, wie wij zijn. Het moge dan eenigszins „hard" zijn voor die „fatsoenlijke" jongelui, wier vriendschap we ontwijken, maar een eerste eisch voor bewaring van de smet der wereld is, dat onze jonge men schen zich hun vrienden zoeken in hun eigen gereformeerde kringen. En weer -ja, alweer, wijs ik op het ontzaglijke groote voordeel van het gereformeerde vergeenigingsleven daar leert men goede vrienden kennen. Ik weet, van hoe groote beteekenis dat is. En al zou er nu bij wijze van spreken -een jonge man zijn, die zich overigens aan zijn vereenigingstaak weinig liet gelegen liggen en zijn plicht van mede-werker te zijn verwaarloosde, maar op die vereeniging een waren vriend leerde kennen; ik zou God nog danken voor die vereeniging, waar hij zulk een vriend vandaan haalde en alzoo er voor behoed werd, met iemand uit wereldsche kringen vriendschap te sluiten. Buiten de legerplaats 1 De poging, om als christen in de wereld, of althans aan de grens daarvan te leven, wordt door den Overste dezer wereld met genoegen aanschouwd. En dat geldt vooral, als de jonge meenschen meenen, dat het kruis van Jezus Christus wel een consessie aan de wereld doen kan. Maar dat kan nu juist niet. Buitendien moet het niet zoo voorgesteld worden, dat Christus den geloovige eerst op la teren, meergevorderden leeftijd alles shenkt, wat hij behoeft, zoodat er voor de jeugdjaren andere begeerten zijn. Integendeel, er is in het geheele menschelijke leven niet één periode, nadat hij tot onderscheidt van jaren gekomen is, waarin Christus niet aan alle verlangens der ziel voldoetaan eenige genoegens der wereld hebben de jonge menschen dan ook heusch geen behoefte. Maar de geringste consessie, zeide ik reeds, is niet denkbaar. Want er is tusschen de christenen en de we reld een scheidingslijn, die niet dan met het zich blootstellen' aan groote gevaren kan worden uit- gewisoht. Ook neen, vooral in de jeugdjaren niet. Jaren, waarin de jongens en meisjes het minst in staat zijn,, om zich voor vermenging met de wereld te bewaren en die daarom voor de jeugdige zielen uiterst gevaarlijk zijn. Want vriendschap met jongelui, die buiten Christus leven, brengt onomstootelijk met de wereld in aanraking. Ongemerkt misschien, dn lichten graad maar doch dat is te meer verleidelijk, naarmate het onbeduidender en ongevaarlijker lijkt. In de kringen, waar Christus niet gediend wordt, is geen plaats voor de jonge menschen, die Hem toebehooren. En waarom niet Omdat voor den Heiland in de wereld geen plaats is. Hij werd integendeel door haar uitgeworpen. Overladen met verwijten en met hoon. En als we de zaak zuiver bezien, schriftuurlijk dan is het zóó, dat ook die jonge vrienden uit wereldsche omgeving, met wie onze jongens en meisjes wellicht zoo dwepen, Hem uitge worpen hebben. Er zijn maar twee mogelijkheden toch Wie niet vóór Christus is, is tegen Hem en heeft Hem verstooten. Een tusschenweg is er niet. En gevoelt ge nu wel, hoe onmogelijk het zijn moet voor de belijders van den Heiland, ook voor de jonge christenen, om gemeenschap te otfenen met de wereldlingen, hoe burgerlijk-fat soenlijk ook, wat voor beste menschen ze dan zijn mogen, maar .die den Heiand aan het kruis genageld hebben Is dat een geschikte omgeving, om als vriend te verkeeren, als huisgenoot te worden be schouwd, wanneer er nooit Zijn Naam verheer lijkt wordt De wereld verwierp den Zaligmaker. En daarom stierf Hij buiten de legerplaats En daar moeten nu ook de jonge menschen Hem volgen. Dat is ontzettend moeilijk Want gelijk ze Christus gesmaad hebben, zullen ze ook u smaden. Maar, al moge het dan zijn, dat onze jongens en meisjes gehoond en gesmaad worden, omdat ze zoo vreeselijk „bekrompen" zijn en de vriend schap van brave menschen weigeren laten ze die smaadheid, hoe moeilijk die ook te dragen is, zich om Christus' wille e'en eer achten en niet willen grijpen de tot vriendschap noodende hand, die bezoedeld is met het bloed van Jezus Christus. „Laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende." Hebr. 13 13. LEEREN EN LEIDEN. Boven deze rubriek staat „Jeugdleven", Het gaat dus over het leven der jeugd; de levens uitingen en alles wat daar in het leven der jeugd omgaat. We nemen het begrip jeugd ruim, waarop te wijzen hierom nuttig kan zijn, omdat bij het spreken over jeugd meestal gedacht wordt aan die jonge menschenkinderen, die nog niet de schoolbanken hebben verlaten. Reeds meer dan eens werd op deze plaats het leven der jeugd belicht en als ik mij dan cok nederzet ook een en ander over dit onder werp te zeggen, dan kan het bijna niet anders of gij zult oude dingen, die reeds bekend zijn, hoor'en. Moge echter het hameren op hetzelfde aambeeld het gewenschte gevolg hebben. Het leven der jeugd kenmerkt zich wel door levendigheid. In de jeugd nietwaar, tintelt ons de levenslust nog zoo onbedwongen door de aderen. Dan zien we het leven vroolijk in, we zijn Indruk en onbevangen, opgewekt en frisch, Heerlijke tijd, die jeugdtijd. Hoe menige oude van jaren kan met zulk genoegen dingen op halen uit zijn jeugdleven. Met hoeveel vuur kan zulk een oude man of vrouw verhalen van den tijd, toen zij nog jong waren. Ja, heerlijke tijd van onbezorgdheid, waarin nog niet ge proefd wordt de ernst van het leven; waarin nog niet de gedachten bezwaard worden door de vragen en problemen van het volle, moeilijke menschenleven. Echter, die tijd der jeugd blijft niet. Het leven gaat door en het jeugdleven gaat straks over in het volle menschenleven. De jeugd van heden' is het geslacht van straks. De jeugd is de toekomst. Daarom roept men ook: „Geef mij de jeugd, want dan heb ik de toe komst Maar zal die jeugd van heden straks haar plaats waardig kunnen innemen, dan moet zij vanuit de zorgeloosheid van haar levensbestaan langzamerhand worden opgevoerd naar de be dachtzaamheid en verantwoordelijkheid, die in het leven noodig is. Daarom moet die jeugd geleid en geleerd worden. Leidend geleerd en leerend geleidDe Spreukendichter zegt het zoo treffend: „Leer den jongen de eerste be ginselen naar den eisch zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken". De grondslagen, welke in de jeugd gelegd worden, zijn meestal voor het later daarop rustende gebouw beslissend. De tijd der jeugd is het meest vatbaar voor' indrukken en die in drukken griffen zich vast in de ziel, zoo vast, dat meestal de invloed daarvan op het latere leven waarneembaar is. Van de hoedanigheid diei fondamenten nu hangt de gesteldheid van het gebouw af. Hoe sterker de fundamenten, hoe krachtiger het gebouw. Gebouwd op de rotsteen: bestand tegen stormen én waterstroo- men; daarentegen gebouwd op den zandgrond: de val van het huis is zeker. Aan wien is nu allereerst deze taak toever trouwd Wiens roeping is het de jeugd te leeren en te leiden In de eerste plaats aan de ouders Ieder vader en iedere moeder ziet zich hier een roeping en taak op de schouders gelegd, die weliswaar zeer zwaar is, maar die niettemin als een roeping Gods van kracht blijft. Niet alleen moeten de ouders hun kind voeden, hetwelk eenvoudig een' gebod der natuur is en aan welk gebod ook de dieren gehoor geven, maar hier in is de mensch verheven boven de dieren, dat bij, bekleed zijnde met redelijke en zedelijke hoedanigheden, behalve de voeding, ook de opvoeding, dat is, de ontwikkeling van die hoedanigheden behoeft. Voor den Christen ouder geldt niet alleen het gebod van de op voeding zonder meer, maar de Schrift beveelt hem: „Voed hen op in de leering en vermaning des Heeren". Wij noemden die taak zwaar en ieder die deze taak heeft en er zich niet on verschillig afmaakt, zal dit wel toestemmen. Opvoeden is een moeilijk werk, inzonderheid het opvoeden in de leering en vermaning des Hee ren. Daarvoor is noodig liefde en geduld, maar riet minder kennis en tact. Er moet geleerd worden; er moet gesproken worden van God en goddelijke dingen; er moet gewezen worden op plichten, welke men heeft tegCnover God en den naaste. Het karakter moet gevormd worden, opdat straks niet alleen de kennis der waarheid er is, maar dat de wil zoo gevormd is, dat zij met de waarheid wil staan of vallen. Ja, we kunnen wel zeggen, dat men met het werk der opvoeding niet zoo gauw klaar is. Maar dat moge geen ouder afschrikken, om de roeping die er is, onder biddend opzien tot den Heere te volbrengen, zooveel als in het vermogen is. Ook van dit rentmeesterschap zal eenmaal re kenschap gegeven moeten worden. Helaas ont breekt aan die opvoeding door de ouders nog wel wat. Heel weinig ouders voeden hun kroost nog werkelijk zóó op. De taak der opvoeding wordt maar al te gemakkelijk verlegd naar de school, Zondagsschool of catechisatie en men vergeet, dat het ouderlijk huis de plaats bij uitnemendheid is voor de geestelijke vorming en dat al die genoemde lichamen slechts hulp middelen zijn, welke hoofdzakelijk dienen voor o n d e r w ij s. Ik geloof wel, dat ook hieruit voor een deel verklaard kan worden het verschijnsel, dat er zoo weinig menschen gevonden worden met een vasten wil. Kaaraktermenschen, daar is onze tijd arm aanWe vinden overal om ons heen het laksche en lamlendige niet-weten-wat- m'en-wil. Er is op alle terrein des levens zoo weinig heilige geestdrift. Men raakt niet meer in het vuur voor de zaak. Men zoekt en tast en weet toch niet wat men eigenlijk zoekt, er komt iets weekelijks en het kloeke en krachtige, het ontbreekt. Ouders, die dit lezen, mogen wel bedenken het grooteg ewicht van de opvoeding. Men moge wel toezien, welk fundament gelegd wordt. Want dit doordringe ons, als de jeugd in zijn worstelstrijd met de vragen, welke zijn hart gaan beroeren, niet bij vader of moeder steun kan vinden, dan zoekt zij die buitenshuis en vaak op een verkeerde plaats. Daardoor komt het vaak voor, dat de zoon of dochter des huizes een levens- en wereldbeschouwing het huis indraagt, welke regelrecht in gaat tegen wat de ouders steeds beleden hebben en be lijden. Men denke hierbij ook eens aan de doordrin ging van het socialisme op ons eiland Flakkee. Velen onder die menschen, welke bij verkiezin gen hun stem op de S.D.A.P. uitbrengen, gaan trouw ter kerk en zijn heusch niet met „lichte" kost tevreden. Maar nu gevoelt toch ieder wel, dat hier iets moet zijn, dat niet kloptAls die menechen wisten, dat het socialisme maar niet enkel is een streven om de arbeidersstand een betere plaats aan den disch des levens te ver zekeren, maar dat het is een levensbe schouwing, welke lijnrecht ingaat tegen Gods wil en wet, ze zouden zien op welk een dwaalspoor ze zijn. Maar de onkunde heerscht er, meii weet niet van de historie; men heeft zich niet op de hoogte gesteld van de Calvinis tische beginselen tegenover de beginselen der revolutie en het ongeloof. Hen is niet geleerd den wil en het inzicht dés verstands in de be ginselen, die naar Gods Woord zijn, te doen volgen, want immers, dat inzicht ontbrak ten eenenmaleDaarom, o ouders, die dit leest, en misschien reeds een van uw kinderen dien verkeerden weg zaagt opgaan, onderzoekt u zeiven ook in dit opzicht nauw en tracht nog te redden, wat nog reddingsmogelijkheid biedt. Rust dus in de eerste plaats de taak der op voeding op de schouders van de ouders, er komt eenmaal in het leven der jeugd een tijd, dat die taak voor een gedeelte verlegd wordt op andere lichqmen. Dat is dan, als het kind is opge groeid tot jongeling of jongedochter In die jaren is er sterker dan ooit een zoeken van en een begeeren naar zelfstandigheid. Langzamer hand gaat men meer op eigen beenen staan. En dat is goed en noodig Er mogen ouders zijn, die hun kind liever thuis houden, opdat steeds de beschermende handen over 't voorwerp der ouderliefde kunnen worden uitgestrekt, 't is noodzakelijk, dat de jongeren uit hun hoekje komen, om het gevaar te ontgaan van een zelvig met eërizijdigen blik op de dingen, onzelfstandig z'n weg te gaan. Want straks zullen de jongelingen en de jon- gedochters midden in het volle menschenleven staan en dan immers is zelfstandigheid gebieden de eisch, In den strijd des levens kunnen niet de wapenen telkens worden neergelegd, om hul peloos tot ouders of vrienden te vluchten. Dan is noodig, dat men karaktermensch is. Dan is noodig, dat men weet wat men wil, opdat men temidden van de kokende en bruischende levens zee niet meegevoerd wordt door stroomingen en draaikolken, die er zoovele zijn en naar het verderf voeren. Voor het aankweeken nu van deze zelfstan digheid nu biedt de Jongelingsvereeniging in het bijzonder de gelegenheid. De Jongelingsvereeni ging is voorbereidingsinstituut. Zijbereidt de jongelingen voor voor het komende leven. In dat leven moeten de jongelingen straks op het terrein van Kerk, Staat en Maatschappij de Gereformeerde beginselen belijden en beleven. Daarvoor wordt op de J.V. bekwaam gemaakt. Maar over dat bekwaam maken in een volgend artikeltje. SCHRIJVER. DE BALLINGSCHAP, door Ds. G. VAN DER ZEE. Deel II; In ballingschap ge voerd. (Eerste stuk) Uitgave: J. H. KOK, Kampen. Met bekwamen spoed heeft de uitgeefster het tweede deel van dit werk laten volgen. Het vangt aan met een reeks inleidende opmerkingen, sprekend over wegvoeringen in het algemeen, over het profetisme, in 't bijzonder de aandacht vestigend op het feit, dat de Heere de profeten van deze gansche periode hunne woorden deed opteekenen, in tegenstelling met de vroegere woordprofeten, als een Elia en een Eliza; hierbij komt ook een tijdrekenkundig overzicht, dat goede diensten bewijst, gelijk ook het kaartje, dat zich voorin bevindt. Het eigenlijke werk begint dan met de be handeling van de Assyrische ballingschap en geeft aan de hand van gegevens uit de gewijde en ongewijde geschiedenis (anders voor den ge wonen Bijbellezer vaak ontoegankelijk) een be langwekkende teekening van het leven in de ballingschap, in het vreemde land. Een groot aantal bijzonderheden wordt verstrekt, terwijl de schrijver schriftuurlijk licht doet vallen op het lot der in ballingschap gevoerde 10 stammen, die niet zoo geheel in het duister verzinken als veelal gemeend wordt, maar in wier geschiedenis allerlei beloften des Heeren, ook hen betreffende, in vervulling gaan (zie Jes. 11 11 en 16, Jer. 31 18—20, Zach. 10 6—10 e. a.) Het tweede gedeelte, dat de hoofdinhoud van het boek vormt, wordt weer in drieën onder verdeeld, n.L: A. Historische overzicht, B. Sions verlossing, en C. Herstel en terugkeer, gelijk deze laatste niet alleen door den Heere voor speld, maar ook door het volk beurteling be twijfeld en geloovig afgebeden worden. Alles wat hierbij aan de orde komt op te sommen zou ons te ver voeren. Wij willen alleen met instemming naar voren brengen, dat de schrijver, zoowel in zijn inleiding als in zijn behandeling, als gronden voor het herstel zoowel van Israel als van Juda aangeeft: de verkiezing in het verbond, terwijl hij als v o o r- waarden voor de terugkeer in de eerste plaats wijst op de noodzakelijkheid van weder geboorte (Ezechiël 37), op den Middelaar (zie o.a. Jes, 53 en Jer. 23 e. a.), en op de bekeering, terwijl daarnaast nog genoemd worden: de val van Babel en het aanbreken van den bestemden tijd. Deze korte samenvatting van den inhoud is naar het ons voorkomt genoeg, om de belang rijkheid van dit tweede deel te doen uitkomen. Gelijk bij de bespreking van het eerste deel wekken wij dan ook nu weer op tot het aan schaffen van dit werk door particulieren, biblio theken enz. Het werk is, gezien de wijze van uitgave en den rijken inhoud, met den prijs van 2.40 ingenaaid en 3.25 gebonden (per deel) niet te duur betaald en menig winteravonduur kan met de bestudeering van dit werk ten zeerste vruchtbaar worden gemaakt, terwijl het de Bijbelkennis zeer vermeerdert. Dirksland. C. VAN DER WAL. B£3B BB ■BBBBBHBSBil BBBB BB DE FINANCIEELE TOESTAND DER SAMENWERKENDE ZEND. CORP. TE OEGSTGEEST. Men deelt óns mede Gemengde gevoelens zijn het deel van de Hoofdbesturen der Samenwerkende Zendings corporaties ten aanzien van den financieelen toestand. Eenerzijds stemmen de inkomsten tot groote dankbaarheid, daar er in de eerste helft van deze maand een bedrag van 70.000.— is ingekomen. Anderzijds wordt het steeds dui delijker, dat zonder bizondere hulp dit jaar met een aanzienlijk tekort zal sluiten. Toch is de hoop op betere uitkomst nog niet uitgesloten. Van de aan 50.000 vrienden der Zending gezonden circulaires worden de eerste vruchten nog slechts openbaar; verwacht wordt, dat ieder naar vermogen zal antwoorden. Maar de spanning stijgt in evenredigheid met de groeiende moeilijkheden. Behalve de iedere maand en dus ook in December noodige 80.000..zal er nog een groot bedrag moeten inkomen, als de achterstand geheel zal worden ingehaald. LEVENSKEUS. Wij waren graag neutraal, gelijk 't de wereld noemt, Maar dat is slechts de zaak verbloemd. Daar helpt geen wispelturig praten, God moet men, of de wereld haten.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 9