L UIT HET WOORD J
ïïïtaOSiSSLtbtahr spre'
M„r,niet
s:::: allerlei nssi
Dr. J. SEVERIJDordrecht; G. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
PREDIKBEURTEN
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 21 DEC. 1930
ALLEN IN ÉÉN.
BOEKBESPREKING.
i
r VOOR DEN ZONDAG
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9.30 Ds. Vlasblom van OM®
Tonge en 's av. 6 uur Ds. van. der Wal
van Wageningen (collecte.
Middelharnis, v.m. 9.30 Ds. C. v. d. Wal van
Dirksland, en av. 6 uur de heer Vetter van
sidaDaanaf Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur
Ds Polhuijs van Stad aan t Haringvliet.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst 'en n.m. 2 u.
de heer Overweel van Herkingen.
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas
blom (voorber. H. A.)
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. 9.30 uur Ds. J. H. v. d. Wal
van Wageningen en 's av. 6 uur Ds. C.
v. d. Wal. L
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. Ds. van Ameide van Ouddorp
(Doop) en 's av. leesdienst.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bonman.
Goedereede, v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van
Nieuwe Tonge.
Ouddorp, v.m. leesdienst 'en nam. Ds. van
Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
Zcilstrs
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaaisma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en n.m. leesdienst.
Stellendam, v.m. en 's av. leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Melissant, v.m., n.m. en 's av. leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. en 's av. Ds. Foppema.
eiüSi^EasaBsgisaiis as
STICHTELIJKE OVERDENKING
18 ara» ma hi bbbbbbbbbbbE
En in U zullen alle geslachten
der aarde gezegend worden.
Gen. 12 36.
Van Noach naar Abraham. Tusschen
die twee grooten in het Koninkrijk
Gods is Sem de schakel. Sem, de zoon
van Noach, uit wien Abraham gespro
ten is.
Nu wordt de vertroosting, die God
zal schenken in den beloofden Midde
laar al duidelijker.
Uit Ur naar Haran. Daar heeft hij
weer jaren gewoond met zijn familie,
want hij heeft er „verworven"; hij is
er rijk geworden. Groote zegeningen
ontving Abraham in Haran. Het was
er, zoo vleeschelijk-menschelijk ge
sproken, een plaats om niet vandaan
te gaan.
Maar Abraham is tot veel hooger,
geroepen. Tot een hoogte die hij zelf
wel niet geheel zal doorvoelen, want
bij wordt tot een vader der volken ge
steld en om in de geslachten tot een
zegen te zijn.
Dat beteekent niet, dat als wij maar
gehoorzaam zijn, zooals Abraham, dat
dan alles goed uitkomt.
Zeker, als het gehoorzaamheid des
g e 1 o o f s is, dan komt het, goed uit,
want het waarachtig geloof, dat God
kent en vertrouwt, verandert in aan
schouwen. Maar er komen hier wel
beproevingen voor, die menschen, als
zij in Abraham alleen een braven ma.n
zien, die alles doet wat God beveelt,
zich niet kunnen verklaren en die zij
zelf heelemaal niet kunnen verdragen.
Als in Abraham's hart niet het ver
trouwen op den Heere was geweest,
dan had hij Haran niet kunnen ver
laten. Wie verhuist er nu van de klei
naar de hei zonder noodzaak
En de noodzaak was er bij Abra
ham. De Heere, Wiens geestelijke wet
veer in hem leeft, wil het. En al kent
hij de toekomst niet, dit weet hij, dat
wie op den Heere vertrouwt, niet be
schaamd wordt.
Wij moeten Abraham, kunnen be
naderen en daarvoor moeten wij zelf
kun V3n at 9el°°£ bezitten. Anders
wuuueren, maar dan ver-
he' «elo8f «aat, dia ziet
alleen den grooten en voortrisffelijken
Abraham, maar het geloof dringt aller
eerst door tot den mensch zooals God
hem zag en riep, van wien God een
Abraham heeft gemaakt.
Door het geloof zien wij ook Abra
ham, den groote voor alle geslachten,
als een kind van Adam, als een zon
daar, als een, die evenals Lamech
zucht onder den vloek. Een mensch,
die niet bestaan kan voor God en die
precies denzelfden lust heeft als zijn
stamvader Adam, om voor God te
vluchten als de Heere hem roept.
En als wij dat bedenken, treft ons
het bijzonder, dat Abraham toch niet
vlucht als hij door God geroepen wordt.
Hij siddert niet, maar luistert met kin
derlijk ontzag en vertrouwt zich zoo
aan den Heere toe. Hij laat zich door
God uit een welvarend land halen. Hij
spreekt niet tegen, maar trekt vol le
vensmoed de hem onbekende toekomst
in, naar een land dat hij niet kent.
Hier valt niet te verklarenhier
staan wij voor het wonder.
Hij op wien Lamech hoopte is in
Abrahams leven gekomen. Zijn naam
is Wonderlijk en Trooster. Zoo is Hij
de zegen voor de zondige wereld, zoo
brengt Hij den zegen Gods in zondige,
troostelooze harten.
De vloek is gebroken en uitgeban
nen door den zegen. Daarvan sprak
Lamech en dat wonder aanschouwen
wij nu bij Abraham.
De genade, de liefde, de gunst is al
rijkelijk naar de aarde gekomen en tot
Abraham. De belofte, die God Abra
ham geeft, begint zich tegelijkertijd in
hem te vervullen. In Abraham is het
het wondere zaad, dat eens, als de tijd
vol is, zal verschijnen in ons gewaad,
in onze natuur.
Abraham draagt het zaad, maar dat
zaad draagt hem al lang. Want, Die
uit hem voortkomen zal, is Dezelfde
waaruit hij voortgekomen is. Daardoor
is hij gezegend en wordt tot een zegen
voor alle volken.
Christus is hier weer alles in allen.
Nooit kan een zondaar weer tot zijn
God geroepen worden, dan alleen door
Christus.
Voor Christus worden gevloekten,
gezegenden. En die gezegenden worden
ten zegen. Maar om tot een zegen te
zijn, moeten wij eerst gezegend wor
den, door den eenig en eeuwig Geze
gende, Die, voor zooveel het vleesch
aangaat, uit Abraham is gesproten.
BUITEN DE LEGERPLAATS.
Niet zoo streng Gereformeerd?
De Gereformeerde jeugd heeft een moeilijk
leven.
Ze wordt veel te streng opgevoed.
De jonge menschen worden zóó angstvallig
van allerlei in den grond toch onschuldige ge
noegens verre gehouden, dat ze echt wat men
noemt een „stijf" leven hebben 'en nooit eens
m de vermaken van hun kameraden deelen mo
gen.
Dat is niet goed.
Denk u toch even in, wat dat voor ze be
teekent.
Stel u nu eens voor een oogenblikje in hun
plaats
Hoe zoudt u dat vinden, als u nooit eens
iets „mocht"?
Niet prettig hé
Nietwaar, wat is het voor onze jongens en
meisjes vervelend, om voor ouderwetsoh en
„bekrompen" te worden uitgemaakt. Dat is in
't geheel niet noodig. De genoegens van de
vrienden en vriendinnen zijn zoo onschuldig
mogelijk. En die vriendenkring is meestal gezel
lig. Ze gaan er graag heen
Bovendien wat ontspanning, eenige uitspan
ning mogen ze best hebben. Die is broodnoodig.
En dan het voordeel, dat zulk een omgang
biedt. Verlies dat toch bovenal niet uit het oog.
Ze leeren zich daardoor in hun omgeving be
wegen en' gewennen en dat is toch heel wat
waard
Ze komen te weten, hoe het behoort en de
opvoedkundige waarde van zulk een omgang
is niet gering.
Jonge menschen moet je wat gunnen.
Het is de zonnige tijd van hun leven en dan
behooren ze ook zooveel mogelijk zonneschijn
te ontvangen.
Daarom mogen on>ze jonge menschen, nu ze
nog jong zijn, de zorgen van het leven nog niet
kennen en die ook nog niet behoevCn te weten,
gerust hun onschuldige vermaken hebben.
Onze vrienden voor het voetlicht
Er is een spreekwoord, dat zegtToon mij,
wie uw vrienden zijn en ik zal laten zien wie
gil zijt.
Die spreuk is niet zoo mis.
Ze geeft aan, dat er van iemands vrienden
kring, van welk gehalte die ook is, een invloed
uitgaat op zijn eigen leven.
Dat is nu eenmaal een vaste wet.
En komt het wellicht daardoor, dat de intrede
in de wereldsche (d.i. anti-christelijk) kringen
gedaan werd, omdat er wereldsche vrienden
w aren
Het lijkt allemaal zoo aardig.
Die vrienden komen uit een netten kring; het
zijn fatsoenlijke jongelui, niets op aan te mer
ken.
En heel niet vijandig.
Is dat nu zoo erg
Ja, dat is het inderdaad
Zulke vrienden deugen niet.
Al lijkt het, dat die vrienden van buiten
onze sfeer zoo kwaad nog niet zijn en die ge
noegens er ook niet zoo erg wereldsch uitzien
en al doet men het voorkomen, dat dit alles
veel te zwart geteekend wordt en de werkelijk
heid anders is de schijn bedriegt ook hier
deerlijk.
Dubbele waakzaamheid is dan ook het pa
rool,
De vijanden van het kruis weten al die ver
schillende aardsche genietingen en vermaken
en dien onschuldigen omgang met wereldlingen
zoo ongevaarlijk voor te stellen, dat ze haast
voor den christen een aanbeveling worden.
Maar het zijn in werkelijkheid even zoovele
valstrikken, uitgezet om de argeloozen te van
gen.
Laat daarom onze vriendenkring toonen, wie
wij zijn.
Het moge dan eenigszins „hard" zijn voor die
„fatsoenlijke" jongelui, wier vriendschap we
ontwijken, maar een eerste eisch voor bewaring
van de smet der wereld is, dat onze jonge men
schen zich hun vrienden zoeken in hun eigen
gereformeerde kringen. En weer -ja, alweer,
wijs ik op het ontzaglijke groote voordeel van
het gereformeerde vergeenigingsleven daar leert
men goede vrienden kennen. Ik weet, van hoe
groote beteekenis dat is. En al zou er nu
bij wijze van spreken -een jonge man zijn,
die zich overigens aan zijn vereenigingstaak
weinig liet gelegen liggen en zijn plicht van
mede-werker te zijn verwaarloosde, maar op
die vereeniging een waren vriend leerde kennen;
ik zou God nog danken voor die vereeniging,
waar hij zulk een vriend vandaan haalde en
alzoo er voor behoed werd, met iemand uit
wereldsche kringen vriendschap te sluiten.
Buiten de legerplaats 1
De poging, om als christen in de wereld, of
althans aan de grens daarvan te leven, wordt
door den Overste dezer wereld met genoegen
aanschouwd.
En dat geldt vooral, als de jonge meenschen
meenen, dat het kruis van Jezus Christus wel
een consessie aan de wereld doen kan.
Maar dat kan nu juist niet.
Buitendien moet het niet zoo voorgesteld
worden, dat Christus den geloovige eerst op
la teren, meergevorderden leeftijd alles shenkt,
wat hij behoeft, zoodat er voor de jeugdjaren
andere begeerten zijn. Integendeel, er is in het
geheele menschelijke leven niet één periode,
nadat hij tot onderscheidt van jaren gekomen
is, waarin Christus niet aan alle verlangens der
ziel voldoetaan eenige genoegens der wereld
hebben de jonge menschen dan ook heusch
geen behoefte.
Maar de geringste consessie, zeide ik reeds, is
niet denkbaar.
Want er is tusschen de christenen en de we
reld een scheidingslijn, die niet dan met het zich
blootstellen' aan groote gevaren kan worden uit-
gewisoht.
Ook neen, vooral in de jeugdjaren niet.
Jaren, waarin de jongens en meisjes het minst
in staat zijn,, om zich voor vermenging met
de wereld te bewaren en die daarom voor de
jeugdige zielen uiterst gevaarlijk zijn.
Want vriendschap met jongelui, die buiten
Christus leven, brengt onomstootelijk met de
wereld in aanraking.
Ongemerkt misschien, dn lichten graad maar
doch dat is te meer verleidelijk, naarmate
het onbeduidender en ongevaarlijker lijkt.
In de kringen, waar Christus niet gediend
wordt, is geen plaats voor de jonge menschen,
die Hem toebehooren.
En waarom niet
Omdat voor den Heiland in de wereld geen
plaats is.
Hij werd integendeel door haar uitgeworpen.
Overladen met verwijten en met hoon.
En als we de zaak zuiver bezien, schriftuurlijk
dan is het zóó, dat ook die jonge vrienden uit
wereldsche omgeving, met wie onze jongens
en meisjes wellicht zoo dwepen, Hem uitge
worpen hebben.
Er zijn maar twee mogelijkheden toch
Wie niet vóór Christus is, is tegen Hem en
heeft Hem verstooten.
Een tusschenweg is er niet.
En gevoelt ge nu wel, hoe onmogelijk het zijn
moet voor de belijders van den Heiland, ook
voor de jonge christenen, om gemeenschap te
otfenen met de wereldlingen, hoe burgerlijk-fat
soenlijk ook, wat voor beste menschen ze dan
zijn mogen, maar .die den Heiand aan het
kruis genageld hebben
Is dat een geschikte omgeving, om als vriend
te verkeeren, als huisgenoot te worden be
schouwd, wanneer er nooit Zijn Naam verheer
lijkt wordt
De wereld verwierp den Zaligmaker.
En daarom stierf Hij buiten de legerplaats
En daar moeten nu ook de jonge menschen
Hem volgen.
Dat is ontzettend moeilijk
Want gelijk ze Christus gesmaad hebben,
zullen ze ook u smaden.
Maar, al moge het dan zijn, dat onze jongens
en meisjes gehoond en gesmaad worden, omdat
ze zoo vreeselijk „bekrompen" zijn en de vriend
schap van brave menschen weigeren laten
ze die smaadheid, hoe moeilijk die ook te dragen
is, zich om Christus' wille e'en eer achten en
niet willen grijpen de tot vriendschap noodende
hand, die bezoedeld is met het bloed van Jezus
Christus.
„Laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de
legerplaats, Zijn smaadheid dragende." Hebr.
13 13.
LEEREN EN LEIDEN.
Boven deze rubriek staat „Jeugdleven", Het
gaat dus over het leven der jeugd; de levens
uitingen en alles wat daar in het leven der
jeugd omgaat. We nemen het begrip jeugd ruim,
waarop te wijzen hierom nuttig kan zijn, omdat
bij het spreken over jeugd meestal gedacht
wordt aan die jonge menschenkinderen, die nog
niet de schoolbanken hebben verlaten.
Reeds meer dan eens werd op deze plaats
het leven der jeugd belicht en als ik mij dan
cok nederzet ook een en ander over dit onder
werp te zeggen, dan kan het bijna niet anders
of gij zult oude dingen, die reeds bekend zijn,
hoor'en. Moge echter het hameren op hetzelfde
aambeeld het gewenschte gevolg hebben.
Het leven der jeugd kenmerkt zich wel door
levendigheid. In de jeugd nietwaar, tintelt ons
de levenslust nog zoo onbedwongen door de
aderen. Dan zien we het leven vroolijk in, we
zijn Indruk en onbevangen, opgewekt en frisch,
Heerlijke tijd, die jeugdtijd. Hoe menige oude
van jaren kan met zulk genoegen dingen op
halen uit zijn jeugdleven. Met hoeveel vuur
kan zulk een oude man of vrouw verhalen van
den tijd, toen zij nog jong waren. Ja, heerlijke
tijd van onbezorgdheid, waarin nog niet ge
proefd wordt de ernst van het leven; waarin
nog niet de gedachten bezwaard worden door
de vragen en problemen van het volle, moeilijke
menschenleven. Echter, die tijd der jeugd blijft
niet. Het leven gaat door en het jeugdleven
gaat straks over in het volle menschenleven.
De jeugd van heden' is het geslacht van straks.
De jeugd is de toekomst. Daarom roept men ook:
„Geef mij de jeugd, want dan heb ik de toe
komst
Maar zal die jeugd van heden straks haar
plaats waardig kunnen innemen, dan moet zij
vanuit de zorgeloosheid van haar levensbestaan
langzamerhand worden opgevoerd naar de be
dachtzaamheid en verantwoordelijkheid, die in
het leven noodig is. Daarom moet die jeugd
geleid en geleerd worden. Leidend geleerd en
leerend geleidDe Spreukendichter zegt het
zoo treffend: „Leer den jongen de eerste be
ginselen naar den eisch zijns wegs; als hij ook
oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet
afwijken". De grondslagen, welke in de jeugd
gelegd worden, zijn meestal voor het later daarop
rustende gebouw beslissend. De tijd der jeugd
is het meest vatbaar voor' indrukken en die in
drukken griffen zich vast in de ziel, zoo vast,
dat meestal de invloed daarvan op het latere
leven waarneembaar is. Van de hoedanigheid
diei fondamenten nu hangt de gesteldheid van
het gebouw af. Hoe sterker de fundamenten,
hoe krachtiger het gebouw. Gebouwd op de
rotsteen: bestand tegen stormen én waterstroo-
men; daarentegen gebouwd op den zandgrond:
de val van het huis is zeker.
Aan wien is nu allereerst deze taak toever
trouwd Wiens roeping is het de jeugd te leeren
en te leiden In de eerste plaats aan de ouders
Ieder vader en iedere moeder ziet zich hier een
roeping en taak op de schouders gelegd, die
weliswaar zeer zwaar is, maar die niettemin als
een roeping Gods van kracht blijft. Niet alleen
moeten de ouders hun kind voeden, hetwelk
eenvoudig een' gebod der natuur is en aan welk
gebod ook de dieren gehoor geven, maar hier
in is de mensch verheven boven de dieren, dat
bij, bekleed zijnde met redelijke en zedelijke
hoedanigheden, behalve de voeding, ook de
opvoeding, dat is, de ontwikkeling van die
hoedanigheden behoeft. Voor den Christen
ouder geldt niet alleen het gebod van de op
voeding zonder meer, maar de Schrift beveelt
hem: „Voed hen op in de leering en vermaning
des Heeren". Wij noemden die taak zwaar en
ieder die deze taak heeft en er zich niet on
verschillig afmaakt, zal dit wel toestemmen.
Opvoeden is een moeilijk werk, inzonderheid het
opvoeden in de leering en vermaning des Hee
ren. Daarvoor is noodig liefde en geduld, maar
riet minder kennis en tact. Er moet geleerd
worden; er moet gesproken worden van God en
goddelijke dingen; er moet gewezen worden op
plichten, welke men heeft tegCnover God en
den naaste. Het karakter moet gevormd worden,
opdat straks niet alleen de kennis der waarheid
er is, maar dat de wil zoo gevormd is, dat zij
met de waarheid wil staan of vallen. Ja, we
kunnen wel zeggen, dat men met het werk der
opvoeding niet zoo gauw klaar is. Maar dat
moge geen ouder afschrikken, om de roeping
die er is, onder biddend opzien tot den Heere
te volbrengen, zooveel als in het vermogen is.
Ook van dit rentmeesterschap zal eenmaal re
kenschap gegeven moeten worden. Helaas ont
breekt aan die opvoeding door de ouders nog
wel wat. Heel weinig ouders voeden hun kroost
nog werkelijk zóó op. De taak der opvoeding
wordt maar al te gemakkelijk verlegd naar de
school, Zondagsschool of catechisatie en men
vergeet, dat het ouderlijk huis de plaats bij
uitnemendheid is voor de geestelijke vorming
en dat al die genoemde lichamen slechts hulp
middelen zijn, welke hoofdzakelijk dienen voor
o n d e r w ij s.
Ik geloof wel, dat ook hieruit voor een deel
verklaard kan worden het verschijnsel, dat er
zoo weinig menschen gevonden worden met een
vasten wil. Kaaraktermenschen, daar is
onze tijd arm aanWe vinden overal om ons
heen het laksche en lamlendige niet-weten-wat-
m'en-wil. Er is op alle terrein des levens zoo
weinig heilige geestdrift. Men raakt niet meer in
het vuur voor de zaak. Men zoekt en tast en
weet toch niet wat men eigenlijk zoekt, er
komt iets weekelijks en het kloeke en krachtige,
het ontbreekt. Ouders, die dit lezen, mogen wel
bedenken het grooteg ewicht van de opvoeding.
Men moge wel toezien, welk fundament gelegd
wordt. Want dit doordringe ons, als de jeugd
in zijn worstelstrijd met de vragen, welke zijn
hart gaan beroeren, niet bij vader of moeder
steun kan vinden, dan zoekt zij die buitenshuis
en vaak op een verkeerde plaats. Daardoor komt
het vaak voor, dat de zoon of dochter des
huizes een levens- en wereldbeschouwing het
huis indraagt, welke regelrecht in gaat tegen
wat de ouders steeds beleden hebben en be
lijden.
Men denke hierbij ook eens aan de doordrin
ging van het socialisme op ons eiland Flakkee.
Velen onder die menschen, welke bij verkiezin
gen hun stem op de S.D.A.P. uitbrengen, gaan
trouw ter kerk en zijn heusch niet met „lichte"
kost tevreden. Maar nu gevoelt toch ieder wel,
dat hier iets moet zijn, dat niet kloptAls die
menechen wisten, dat het socialisme maar niet
enkel is een streven om de arbeidersstand een
betere plaats aan den disch des levens te ver
zekeren, maar dat het is een levensbe
schouwing, welke lijnrecht ingaat tegen
Gods wil en wet, ze zouden zien op welk een
dwaalspoor ze zijn. Maar de onkunde heerscht
er, meii weet niet van de historie; men heeft
zich niet op de hoogte gesteld van de Calvinis
tische beginselen tegenover de beginselen der
revolutie en het ongeloof. Hen is niet geleerd
den wil en het inzicht dés verstands in de be
ginselen, die naar Gods Woord zijn, te doen
volgen, want immers, dat inzicht ontbrak ten
eenenmaleDaarom, o ouders, die dit leest,
en misschien reeds een van uw kinderen dien
verkeerden weg zaagt opgaan, onderzoekt u
zeiven ook in dit opzicht nauw en tracht nog
te redden, wat nog reddingsmogelijkheid biedt.
Rust dus in de eerste plaats de taak der op
voeding op de schouders van de ouders, er komt
eenmaal in het leven der jeugd een tijd, dat die
taak voor een gedeelte verlegd wordt op andere
lichqmen. Dat is dan, als het kind is opge
groeid tot jongeling of jongedochter In die
jaren is er sterker dan ooit een zoeken van en
een begeeren naar zelfstandigheid. Langzamer
hand gaat men meer op eigen beenen staan.
En dat is goed en noodig Er mogen ouders
zijn, die hun kind liever thuis houden, opdat
steeds de beschermende handen over 't voorwerp
der ouderliefde kunnen worden uitgestrekt, 't is
noodzakelijk, dat de jongeren uit hun hoekje
komen, om het gevaar te ontgaan van een
zelvig met eërizijdigen blik op de dingen,
onzelfstandig z'n weg te gaan.
Want straks zullen de jongelingen en de jon-
gedochters midden in het volle menschenleven
staan en dan immers is zelfstandigheid gebieden
de eisch, In den strijd des levens kunnen niet
de wapenen telkens worden neergelegd, om hul
peloos tot ouders of vrienden te vluchten. Dan
is noodig, dat men karaktermensch is. Dan is
noodig, dat men weet wat men wil, opdat men
temidden van de kokende en bruischende levens
zee niet meegevoerd wordt door stroomingen en
draaikolken, die er zoovele zijn en naar het
verderf voeren.
Voor het aankweeken nu van deze zelfstan
digheid nu biedt de Jongelingsvereeniging in het
bijzonder de gelegenheid. De Jongelingsvereeni
ging is voorbereidingsinstituut. Zijbereidt de
jongelingen voor voor het komende leven. In
dat leven moeten de jongelingen straks op het
terrein van Kerk, Staat en Maatschappij de
Gereformeerde beginselen belijden en beleven.
Daarvoor wordt op de J.V. bekwaam gemaakt.
Maar over dat bekwaam maken in een volgend
artikeltje.
SCHRIJVER.
DE BALLINGSCHAP, door
Ds. G. VAN DER ZEE.
Deel II; In ballingschap ge
voerd. (Eerste stuk)
Uitgave: J. H. KOK, Kampen.
Met bekwamen spoed heeft de uitgeefster het
tweede deel van dit werk laten volgen. Het
vangt aan met een reeks inleidende opmerkingen,
sprekend over wegvoeringen in het algemeen,
over het profetisme, in 't bijzonder de aandacht
vestigend op het feit, dat de Heere de profeten
van deze gansche periode hunne woorden deed
opteekenen, in tegenstelling met de vroegere
woordprofeten, als een Elia en een Eliza; hierbij
komt ook een tijdrekenkundig overzicht, dat
goede diensten bewijst, gelijk ook het kaartje,
dat zich voorin bevindt.
Het eigenlijke werk begint dan met de be
handeling van de Assyrische ballingschap en
geeft aan de hand van gegevens uit de gewijde
en ongewijde geschiedenis (anders voor den ge
wonen Bijbellezer vaak ontoegankelijk) een be
langwekkende teekening van het leven in de
ballingschap, in het vreemde land. Een groot
aantal bijzonderheden wordt verstrekt, terwijl
de schrijver schriftuurlijk licht doet vallen op
het lot der in ballingschap gevoerde 10 stammen,
die niet zoo geheel in het duister verzinken als
veelal gemeend wordt, maar in wier geschiedenis
allerlei beloften des Heeren, ook hen betreffende,
in vervulling gaan (zie Jes. 11 11 en 16,
Jer. 31 18—20, Zach. 10 6—10 e. a.)
Het tweede gedeelte, dat de hoofdinhoud van
het boek vormt, wordt weer in drieën onder
verdeeld, n.L: A. Historische overzicht, B. Sions
verlossing, en C. Herstel en terugkeer, gelijk
deze laatste niet alleen door den Heere voor
speld, maar ook door het volk beurteling be
twijfeld en geloovig afgebeden worden.
Alles wat hierbij aan de orde komt op te
sommen zou ons te ver voeren. Wij willen alleen
met instemming naar voren brengen, dat de
schrijver, zoowel in zijn inleiding als in zijn
behandeling, als gronden voor het herstel
zoowel van Israel als van Juda aangeeft: de
verkiezing in het verbond, terwijl hij als v o o r-
waarden voor de terugkeer in de eerste
plaats wijst op de noodzakelijkheid van weder
geboorte (Ezechiël 37), op den Middelaar (zie
o.a. Jes, 53 en Jer. 23 e. a.), en op de bekeering,
terwijl daarnaast nog genoemd worden: de val
van Babel en het aanbreken van den bestemden
tijd.
Deze korte samenvatting van den inhoud is
naar het ons voorkomt genoeg, om de belang
rijkheid van dit tweede deel te doen uitkomen.
Gelijk bij de bespreking van het eerste deel
wekken wij dan ook nu weer op tot het aan
schaffen van dit werk door particulieren, biblio
theken enz. Het werk is, gezien de wijze van
uitgave en den rijken inhoud, met den prijs van
2.40 ingenaaid en 3.25 gebonden (per deel)
niet te duur betaald en menig winteravonduur
kan met de bestudeering van dit werk ten zeerste
vruchtbaar worden gemaakt, terwijl het de
Bijbelkennis zeer vermeerdert.
Dirksland.
C. VAN DER WAL.
B£3B
BB
■BBBBBHBSBil
BBBB
BB
DE FINANCIEELE TOESTAND DER
SAMENWERKENDE ZEND. CORP.
TE OEGSTGEEST.
Men deelt óns mede
Gemengde gevoelens zijn het deel van de
Hoofdbesturen der Samenwerkende Zendings
corporaties ten aanzien van den financieelen
toestand. Eenerzijds stemmen de inkomsten tot
groote dankbaarheid, daar er in de eerste helft
van deze maand een bedrag van 70.000.—
is ingekomen. Anderzijds wordt het steeds dui
delijker, dat zonder bizondere hulp dit jaar met
een aanzienlijk tekort zal sluiten.
Toch is de hoop op betere uitkomst nog niet
uitgesloten. Van de aan 50.000 vrienden der
Zending gezonden circulaires worden de eerste
vruchten nog slechts openbaar; verwacht wordt,
dat ieder naar vermogen zal antwoorden. Maar
de spanning stijgt in evenredigheid met de
groeiende moeilijkheden. Behalve de iedere
maand en dus ook in December noodige
80.000..zal er nog een groot bedrag moeten
inkomen, als de achterstand geheel zal worden
ingehaald.
LEVENSKEUS.
Wij waren graag neutraal, gelijk 't de wereld
noemt,
Maar dat is slechts de zaak verbloemd.
Daar helpt geen wispelturig praten,
God moet men, of de wereld haten.