E
to'8
mmelsdil
i
TUBER I
VGEN
laties
L UIT HET WOORD
f
IAP (j
i
Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; G. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
5AK
meel
13,-.
EtEE"
PREDIKBEURTEN
4?
f
fssss ALLERLEI SSSijj
giBHHBHHHBUHHH onder redactie van
AK
l R
eters
tv)
bij de
chappij
aai 16a
OP ZONDAG 16 NOV. 1930
STICHTELIJKE OVERDENKING
til
ibhbb am
s
r VOOR DEN ZONDAG ~l
veer 5 maal
)or een aan-
e voederen,
tia'te (35
36
raat 132,
ERDAM.
I
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9.30 Ds. Vlasblom van Oude
Tonge en 's av. 6 uur de heer Overweel van
Herkingen (collecte).
Middelharnis, v.m. 9.30 de heer Overweel van
Herkingen en 's av. 6 uur de heer Vetter van
Langstraat (Oogstcollecte).
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 Ds. Polhuijs en
n.m 2 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 de heer Vetter van
Langstraat en 's av. 6 uur leesdienst.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas
blom.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en s av.
6 uur Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. 9.30 (Dankstond v. h. Gewas)
's av. 6 uur (Voorb. H. A.) Ds. v. d. Wal.
Herkingen, n.m. 2 uur Ds. van der Wal van
Dirksland (Doop 'en collecte).
Goedereede, v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van
Nieuwe Tonge.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van
Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v(.m. 9.30 Ds. die Lange en
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (Dankst. v. h. Gew.)
en 's av. 6 uur Ds. de Lange.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's' av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Foppema.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
ei
HB8
per jaar
per jaar
nijnen,
rente-
komen
I
elharnis
n n.m. 6—7 uur.
f AFGESTAAN.
geheimhouding.
EKWERK ft
>ENIS
3D.
zijden,
n f 3,25
mmelsdijk
NU ZIET U MIJN OOG.
Met het gehoor des oors heb ik U
gehoofd, maar nu ziet U mijn oog.
Job 42 r 5.
Wij wandelen door geloof en niet door aan
schouwen. En toch haken wij naar 't zien.
Overvalt u nooit dat heimwee om te mogen
zien uw Koning in Zijn schoonheid, uw eeuwige
woning in haar luister, uw witte kleed in zijn
smettelooze reinheid 't Kan u immers zoo
maar overvallen, als gij 't gevoel hebt, dat uw
recht aan uw God voorbijgaat en gij in raadselen
wandelt, als gij u hier beneden een vreemdeling,
een pelgrim weet, als uw vuile levenskleed uw
walging opwekt. Hoe gaarne wilt ge in zulke
oogenblikken overgaan uit het gelooven in 't
aanschouwen.
K "nt dat zien alleen aan het einde der. baan
Is het zien enkel weggelegd voor een andere
bedeeling
We begrijpen: God zien is geestelijk schouwen.
Kan dat alleen vallen in de toekomende eeuw
Laat Job ons in dit opzicht onderwijzen
Hij heeft eens uitgeroepen, hoewel zijn voeten
nog het stof der aarde drukten: „Met het ge
hoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet
U mijn oog."
Hiermee belijdt Job, dat er tusschen zijn
vroegere en tegenwoordige Godskennis een
onderscheid is als tusschen hooren en zien.
Voorheen had hij wel kennis van God. Maar
in zijn weg van ongekend lijden kwam hij met
zijn Godskennis niet uit. Hij kwam er niet mee
klaar. Hij zag niet Gods absolute recht tegen
over Zijn schepsel. Hij kon zijn zware lot niet
rijmen met Gods rechtvaardigheid.
In dwaze vermetelheid heeft hij zelfs ge
roepen: „De Almachtige antwoorde mij". W'elnu,
de Heere heeft gesproken.
Allereerst laat de Almachtige Job zijn nietig
heid gevoelen tegenover de werken van schep
ping en voorzienigheid. Is de Allerhoogste, de
Schepper en Onderhouder aller dingen gehouden
verantwoording te doen van Zijn daden
Dan voelt Job zijn geringheid tegenover God.
Hij heeft, ja waarlijk, tegen den Oneimdige
durven appelleerenMaar hij kruipt in de
schulp en zegt als een kind, dat hij het niet
weer doen zal.
Dat kan Job wel beloven, maar zal hij woord
houden Het is nog heel wat anders, te bukken
voor Gods macht, dan te erkennen Zijn.
recht en dit te aanbidden.
Daarom laat de Heere in een tweede irede
egen Job Zijn ethische deugden schitteren en
rengt Hij hem tot 't inzicht van Zijn r-echt
9^nover den zondaar.
ret-G^ri Iijder een dkperen blik in 'Gods
j wordt zijn murmureering hena tot
n t6n ver^°Ie't; hij zichzelf en heeft bejrouw
t, u .en ascdl' I°b doet belijdenis vart zijn
schuld tegenover Gods recht.
e voren heeft hij wel met het gehcor des
ij s od Sfhoord, maar nu ziet Hem zi jn oog.
t geestelijk oog is hem ontsloten. Hij is een
mot t,Wfr' een 2iener geworden. Van het gehoor
ZLoZt°t°u des 9eJ°ofsis het bij Jol a voort
ot het aanschouwen met het ge estesoog.
iS or9aan van den n acht, van
des daaas' m* verlangen. Als de gestalten
duisternis dan°°9 ^"'N'iken in den sïuier der
't oor tot' ons gehoor. Wet door
reëel onwezenlijker C<G wordt' IS va'3er, minder
met 'het oog. ™at 9eschouwd wordt
Ver als de klank van een hont j
ongrijpbaar als een klokslag over^c) n,vfier'
droevig als een lied achter den 'en heuv<Ntop,
als t monotone gezang vanT*" e^9
vogel, gesmoord als het geluid ve"cho'en
gravene onder een mijn-storting ZT, a-
diep, angst is de ongestilde begeerte' bZ'h^P'
mee van het oor, 3 rte' het he"."-
Maar als een omhelzing na lange scheiding is
de thuiskomst, de inkeer van het oog tot het
geliefde gelaat.
Meer dan een moeder troost, troost ons God
met het schouwen over het gelooven, met de
verzadiging van het oog over den honger van
het oor.
Ons zielsoog moet geopend worden. Zoo komt
er een oplimming in onze Gods kennis als van
hooren tot zien. Zoo leeren wij belijden tegen
over onze schuld Gods absolute recht.
Zulk geestelijk schouwen hier leidt tot de
volmaakte aanschouwing in het hiernamaals.
Als voor zulk een ziener het gordijn aan deze
zijde van het graf valt, wordt het aan de andere
zijde opgehaald en ligt daar voor zijn zielsoog
uitgespreid de wereld van weergalooze schoon
heid" en van alles te bovengaande glorie, maar
bovenal: hij zal God zien, God in Zijn recht
en Zijnliefde.
Luister dan naar het woord van den verhoog
den Heiland: „Ik raad u: zalf uw oog'en met
oogenzalf. opdat gij zien moogt."
■9 BBBB EB
BELOONING EN STRAF.
Vader en Moeder zien hun kinderen niet met
dezelfde oogen aan. Het ideaal-kind is voor
den vader anders dan voor de moeder.
Dat komt, omdat de man zakelijker is inge
steld dan de vrouw, die dieper voelt en een
rijker gemoedsleven heeft.
De man verlangt van de wereld eer; in de
wereld succes; hoopt op de achting van zijn
medemenschen; wil veel geld verdienen; streeft
naar een voorname plaats in de maatschappij.
De vrouw verlangt geluk; een huiselijk milieu
vol vrede en liefde; hartelijkheid in haar per
soonlijk leven.
Een vader let bij de opvoeding van zijn kin
deren op ander eigenschappen dan de moeder.
Hij stelt meer belang in de oudere kinderen
dan in de jongere en bemoeit zich liever met
de opvoeding van den knaap dan met die van
het meisje.
En de visie van den vader èn die van de
moeder zijn in de opvoeding noodzakelijk. Een
moederlijke opvoeding alleen is éénzijdig; een
vaderlijke opvoeding alleen is éénzijdig.
Bij deze verschillen tusschen vademen moeder
is er toch een diepere eenheid.
Beiden willen hun kinderen opvoeden tot man
nen en vrouwen van karakter, die later steun
pilaren zijn van kerk en staat.
Wel ziet de vader gemakkelijker lichte on
deugden en kleine gebreken door de vingers dan
de moeder, maar het zou tegen de natuur van
het ouderschap indruischen, wanneer ten slotte
handigheid en intellectueele ontwikkeling van
meer waarde werden geacht dan een liefhebbend
hart en een vroom gemoed.
Een der voorwaarden tot het bereiken van
dit diepere opvoedingsmiddel isgehoor
zaamheid.
De practische opvoeding beschikt over
twee voorname middelen om de kin
deren op te voeden tot gehoorzaamheid;
belooningen en straffen.
De belooningen gaan met opzet vóór de
straffen.
Dit is in afwijking met de theorie en de
practijk. De theorie handelt veel meer over
straffen' dan over belooningen. Men schijnt van
de laatste veel meer te weten. Er bestaan zelfs
verschillende straftheorieënvan beloonings-
theorieën heb ik nimmer gehoord.
De p r ac t ij k is al precies eender. Er wordt
èn in het maatschappelijk leven èn in het huise
lijk veel gestraft en er worden weinig be
looningen of eereblijken uitgereikt.
De laatste zijn heftig aangevallen, zoodat van
de vroegere gewoonte om de flinkste en braafste
leerlingen in 't openbaar te beloonen zoo goed
als niets meer over is.
't Ligt trouwens in de menschelijke natuur om
het goede in een ander niet te willen erkennen.
Beloont onze Regeering een onzer kennissen met
een lintje, komt het ons dan niet voor, dat
eigenlijk een ander meerdere rechten had
Krijgt een onzer vrienden een voorname plaats
in een vereeniging, 't zal heel zelden onze on
verdeelde instemming hebben.
Dit behoeft nog geen egoïsme te zijn. 't Kan
zijn een algemeene afkeer van het uitdeelen van
belooningen. Wij doen dat nu eenmaal niet
graag.
Bij een belooning wordt nog al gewikt en ge
wogen, bij de uitdeeling van een straf handelt
men veelal spontaan; de belooningen zijn heel
vaak te gering; de straffen dikwijls te zwaar.
Er wordt in de maatschappij veel ge
straft. Voor de handhaving van de orde zijn
honderden politieagenten in uniform en zonder
uniform noodig. 't Zal wel noodig zijn, doch 't
is wel teekenend voor de verhoudingen in de
maatschappij, die. naar 't lijkt, niet worden
gesteund door de belooningen, maar meer door
de straffen.
Er wordt in de school veel gestraft. Voor
alles stelt de onderwijzer den eisch, dat de klas
rustig is; op commando gehoorzaamt. Het schijnt
noodig, dat strafsommen, strafwerk, een bengel
in den hoek, noodzakelijk zijn voor de school
als onderwijs- en opvoedingsinstituut.
't Zal wel niet anders kunnen, doch 't is wel
teekenend voor de schoolverhoudingen, die niet
gebaseerd schijnen te zijn op onderlinge waar
deering, maar meer op heimelijke vijandschap.
Er wordt in het huisgezin veel gestraft.
Als vader 's avonds thuis komt, krijgt hij het
zondenregister van den dag te hooren en soms
kan hij beginnen met de noodige maatregelen
te treffen om te zorgen, dat moeder voor her
halingen van de ongehoorzaamheid der kinderen
gevrijwaard blijft.
Er wordt in de maatschappij, in de school en
in het huisgezin te veel gestraft, omdat niet
op de juiste manier wordt gestraft.
Men straft te veel, te hard, te wreed en te
ondoordacht.
Onze zintuigen zijn bijzonder gevoelige ap
paraten, maar bij herhaalde prikkels worden zij
ongevoelig.
Ons oog geniet van de schitterende kleuren
pracht van een opgaande zon; ons oor en onze
huid reageeren op zeer fijne prikkels, doch er
is het gevaar, dat de zintuigen op den duur
immuun worden.
Zoo gaat het ook met straffen. Het kind
wordt er ongevoelig voor. 't Wendt er aan,
zooals het aan alles went.
Een onderwijzer, die in de school hard spreekt,
heeft evenveel effect als een onderwijzer, die
zacht spreekt. De laatste heeft bovendien het
voordeel, dat hij over meer reserve beschikt
door de nuanceering in zijn spreken.
Napoleon was een goed psycholoog.
Hij kende de waarde van de straf, maar ook
de waarde van de belooning.
Hij wist op de juiste manier te beloonen, dat
is de menschen aan zich te binden; hij wist op
de juiste manier te straffen, dat is de menschen
niet afkeerig van hem te maken.
De juiste straf moet in haar uitwerking de
zelfde zijn als de juiste belooning. Er mag geen
verwijdering ontstaan.
Wie te krap beloont, of verkeerd beloont,
maakt scheiding; wie te wreed straft, of verkeerd
straft maakt eveneens scheiding.
Wie juist beloont, bindt; wie rechtvaardig
straft, bindt eveneens.
Zoowel straffen als beloonen moeten geschie
den uit liefde.
Er was oproer in Parijs. Een generaal, met
zijn soldaten uitgezonden om het oproer te dem
pen, sprak de menigte barsch toe en toen het
volk hierop vijandig antwoordde, gaf hij het
bevel om met los kruit de oproerlingen uiteen
te drijven. De menigte lachte hem uit. Ten einde
raad werd met scherp geschoten, doch zonder
effect. De menigte viel op de soldaten aan en
slechts na een groot bloedbad hield de generaal
de overhand.
Napoleon stond eens voor dezelfde moeilijk
heid. Hij tartte echter de menschen niet .Eén
kanonskogel werd op de oproerlingen afgescho
ten; daarna een hevig geweervuur met losse
patronen. In minder dan tijd was de menigte
op de vlucht gedreven.
Napoleon had overwicht door zijn maatrege
len. Daardoor kon hij met een minimum
van straf toe en won hij de genegenheid
van zijn soldaten.
De kunst van straffen is het uit
deelen van de minimum straf.
Een lichte straf heeft dezelfde uit
werking als een strenge straf, 't Ligt
er maar aan, wie straft en hoe er wordt ge
straft.
Wie voor 't minste of gerinste vergrijp streng
optreedt, heeft geen reserve meer. Hij
heeft ze verspeeld en met het verspelen der
reserves, heeft hij op datzelfde oogenblik zijn
achting en waardigheid verspeeld.
Wie de kunst van straffen verstaat, is een
goed opvoeder en een goed onderwijzer.
Met een variatie op een bekend gezegde, zou
men kunnen schrijven: „zeg mij, hoe gij straft; ik
zal u zeggen wat voor opvoeder ge zijt."
Zoowel bij het beloonen als bij 't straffen
komt het niet aan op het quantum, maar op
de qualiteit, d. w. z. op de hoedanigheid
en niet op de hoeveelheid.
(„Onze Kinderen"). J. B. V.
DE BIJBEL EN HET KIND.
Het Boek der boeken is ook voor het kind
.an de hoogste waarde. Niet genoeg ernst kan
de opvoeder maken met de vraag, hoe hij het
kind tot den Bijbel leiden zal. Of met de wijze,
waarop hij den Bijbel tot het kind zal brengen.
Het is e'en teere kwestie. Als het verkeerd
gebeurt, kan er zooveel bedorven worden in
de kinderziel.
Allereerst past ons een diepen eerbied voor
de Heilige Schrift. Van jongsaf moet het kind
aanvoelen, dat de opvoeder dit Boek als iets
zeer bijzonders, als iets gewijds beschouwt. Het
moet gevoelen, dat we met dit Boek de sfeer
van het heilige betreden.
Bij het opgroeien behooren de kinderen aan
ons te kunnen zien, hoe dit Boek de eereplaats
in ons leven inneemt, dat het de regel is waar
naar we ons leven inrichten, de bron waaruit
we kracht, troost en vreugde putten.
Ja, ze moeten leeren' beseffen, dat we ons
buigen voor de majesteit van den Bijbel, omdat
hij is het Woord van onzen God.
't Is niet voldoende als het kind met devote
vereering voor den Bijbel komt te staan, zooals
de dichter Ten Kate dit eens weergaf
't Is 't Wonderboek, uit welks gewijde bladen
De hemelwaarheid straalt met letteren van licht.
Neen, het kind moet een dieper besef ont
vangen van de geweldige beteekenis van den
Bijbel. Het moet de klem van het Woord op
eigen hart en leven, het licht der heilsopenbaring
in dat Woord in eigen ziel ondervinden.
Nu is dat het zeer persoonlijke, dat we het
kind niet kunnen geven; waartoe we het ook
niet kunnen brengen; waarom we slechts kunnen
bidden.
Maar we kunnen toch voorbereidend werk
doen. Wat we wel kunnen, dat is juist die sfeer
■van eerbied voor den Bijbel in het kinderhart
wekken, die onmogelijk gemist kan worden als
de Schrift invloed uit zal oefenen.
We kunnen hier ook veel, ja alles bederven.
Niet alleen uit spot of onverschilligheid. Niet
alleen door onwaarachtigheid. Maar evenzeer
door onverstand, door onvoorzichtigheid, door
gebrek aan inzicht in wat des kinds is.
De Bijbel is een kostbaar kleinood, maar
daarom moet er ook met zorg mee worden om
gegaan. Met zorg en liefde die van onzen eer
bied getuigen. De Bijbel is geen boek om er
raadseltjes uit op te geven, van die aardige
grapjes en woordspelingen, waarin sommigen
zoo knap zijn. Een 'enkel voorbeeld: Hoe laat
gingen de kinderen Israels uit Egypte Ant
woord: Bij vijven. Zie Exodus 13 18. Ik vind
dat een onwaardig Bijbelgebruik.
Ook acht ik het gesol met teksten en namen
uit de Schrift in de .raadselrubrieken onzer bla
den niet bevorderlijk voor den eerbied voor de
heilige historiën.
En vooral moeten onze kinderen niet leeren
om allerie Bijbelteksten en -spreuken maar te
profaneren, door ze elk oogenblik gekscherend
te pas te brengen, zooals ik me dat uit mijn
jeugd herinner van een vader in een boek van
Gerdes. Die presenteerde een gast een ver-
frissching met de woorden: Drink mijnheer en
laat ook uwe kemelen drinken; wat zijn zoontje
natuurlijk buitengewoon amusant vond en ge
trouw ging navolgen.
Een recht, eerbiedig gebruik van den Bijbel
in het gezin is zeker een uitnemend middel om
het kind met den Bijbel vertrouwd te maken.
We moeten regelmatig uit de Schrift voorlezen
en daarbij in gebed om Gods zegen vragen. Dat
kan een, blijvenden indruk op onze kinderen
maken. Maar dan moeten we niet luk-raak maar
wat voorlezen. Er is zooveel dat niet begrepen
wordt en dan verslapt de aandacht en weldra
ook de eerbied, tenzij wij op kinderlijk een
voudige wijze een toelichting weten te geven.
Er zijn ook gedeelten en uitdrukkingen in den
Bijbel, die, voor sommige kinderen vooral, min
der geschikt zijn. Hier past vooral teerheid en
beleid. Er zijn ouders, die zelfs meenen, dat
enkele uitdrukkingen moeten worden weggelaten
en door andere vervangen.
Als het alsjeblieft dan maar niet op een on
handige manier gebeurt, die argwaan wekt.
„Mijn vader", zei eens een jongen tegen zijn
kameraadje, „las uit den Bijbel en toen stond
er vast wat geks, want hij deed zoo raar, en
hij sloeg een stuk over".
Weg is dan de eerbied
In sommige gezinnen heerscht de gewoonte,
dat ieder der huisgenooten met vader meeleest
in een eigen Bijbel; in zoo'n geval mag deze wel
zeer zorgvuldig te werk gaan en vooraf nalezen
wat hij heeft uitgekozen.
Vooral met het oog op de kleintjes in het
gezin komt het mij voor, dat het gebruik van
een goeden kinderbijbel nu en dan aanbeveling
verdiént. Niet om altijd den Bijbel zelf te ver
vangen, maar om er eens per dag aan tafel uit
voor te lezen. Er zijn echter menschen, die daar
van niet weten willen en zeggen: aan tafel
behoort alleen uit Gods Woord gelezen te
worden.
Ik acht het gebruik van een goeden kinder
bijbel een uitstekende voorbereiding voor jonge
kinderen om langzamerhand iets van den Bijbel-
inhoud te leeren verstaan 'en eindelijk tot het
persoonlijk gebruiken van den Bijbel zelf te
komen.
Dat is nu wel het moeilijkste van alles.
Wanneer kan een kind zelf in den Bijbel
lezen
Wanneer durf ik mijn kind zelf den Bijbel in
handen geven
Wanneer is het daar rijp voor
Groote voorzichtigheid, biddende waakzaam
heid is hier geboden. Het kind heeft leiding en
toezicht noodig bij het lezen van het Woord
Gods. Het gevaar bestaat, dat het opzettelijk
uitdrukkingen gaat „zoeken", die op zijn geest
bij het aanwezig zijn van slechte neigingen een
verkeerden invloed zouden kunnen uitoefenen.
Men kan ook met den Bijbel in de hand wer
ken der duisternis bedrijven. Dit geldt niet al
leen voor groote menschen, maar ook voor kin
deren. Ook voor onze kinderen. Wij kunnen
hen niet onbesmet bewaren. Kwade samenspre-
kingen bederven goede zeden.
Ik denk daarbij in de eerste plaats aan de
scholen. In e'en klas, waarin uit den Bijbel ge
lezen wordt, is een goede orde noodig gepaard
met een streng toezicht, opdat niet ter sluiks
de nieuwsgierigheid op een verkeerde bladzijde
bevredigd wordt. Wie met zijn klas uit de
Schrift leest, moet de teugels goed in handen
hebben.
Als het waar is. wat een onderwijzeres vertelt
in het Christelijk Schoolblad van 3 December
1928 (het komt me bijna ongeloofelijk voor) dan
is het verschrikkelijk. En leerzaam.
Ze vertelt van een schoolhoofd, dat er de
fraaie gewoonte op nahield na het gebed om
negen uur de Bijbels uit te deelen, een hoofd
stuk ter lezing op te geven en dan te verdwijnen.
„Nou, wat hij in huis deed kan ik niet met
zekerheid zeggen, maar wel dat je hem meest
niet voor tienen terug zag, dat hij dan de Bijbels
weer ophaalde en gewoonlijk gelastte e'en opstel
over het gelezene te maken. Meestal verdween
hij dan weer of verborg zijn aangezicht achter
de Standaard. Die opstellen werden nooit ge
maakt, omdat alles op de lei geschieden moest,
en nooit iets nagekeken werd. Maar als we wer
kelijk een opstel over het gelezene hadden
gemaakt, nou, dan zou er soms wat gekomen zijn,
hoor We hadden een paar jongens in de klas,
die ondanks hun jeugdigen leeftijd reeds groote
blijken van Bijbelkennis gaven, 't Was d?n
zeg, als jullie eens wat geks willen lez'en, moet
je dat eens opzoeken. Ik heb in die dagen dingen
gelezen, die ik jaren later pas begreep, maar
ook wel dingen, waarbij verklaringen door die
Bijbelvaste jongens gegeven werden die goed
waren om een kinderziel voor altijd te ver
giftigen."
Dit is een geval van buitengewone nalatigheid
en schandelijk plichtsverzuim. Hier had m'en den
Booze ruim baan gelaten.
Maar het is goed om er uit te leeren, wat
kinderen met den Bijbel zouden kunnen uitvoeren
als er niet op gelet wordt.
Wil men de kinderen een gedeelte uit den
Bijbel uit 't hoofd laten leeren, dan staan twee.
wegen open.
Men kan dat gedeelte laten overschrijven of
mén kan het kind den Bijbel in handen geven.
Wat is het beste
Laat men van een papiertje leeren, dan voor
komt men bij de „onrëinen" het gevaar, dat ze
uitdrukkingen opzoeken, die op hun geest een
verkeerden invloed zouden kunnen uitoefenen.
En dat is van hooge beteekenis.
Maar aan den anderen kant geraken ze dan
niet vertrouwd met de gedachte, dat de Bijbel
in zijn geheel het Woord van God is: en dat
is toch van het hoogste belang.
In elk geval moet het leeren met heilige
schuchterheid het Woord ter hand te nemen en
het onder de leiding des Geeestes te lez'en.
Zelfs heeft men getracht door de uitgave van
den z.g.n. Jeugdbijbei de bezwaren te onder
vangen. Het is een gewone Statenvertaling,
waaruit sommige gedeelten, die nog aanstoot
geven of die nog te moeilijk zijn, zijn weg
gelaten.
Ook hierin zit weer een ernstig gevaar, n.l.
dat later nu juist de aandacht te méér op de
weggelaten gedeelten zou kunnen worden ge
vestigd.
Bovendien mogen we bij het indenken van
deze dingen toch niet vergeten, dat de heilige
erbied van den opvoeder onder inroeping van
's Heeren Geest ook bij het opgroeiende kind
een heiligen eerbied wekken kan, die veel voor
komt, wat bij anderen aanleiding tot struikelen
zou kunnen zijn.
Eenmaal moet toch het oogenblik komen, dat
de rijpende mensch den Bijbel voor eigen reke
ning en onder eig'en verantwoordelijkheid in zijn
vollen omvang gaat lezen.
Maar dan is hij of zij geen kind meer. Dan
moeten de vragen over de wording van den
mensch niet meer door ijdele nieuwsgierigheid
worden bevredigd bij onbegrepen passages uit
het verhevenste aller boeken. Dan moet het
van hem of haar gelden: Den reine is alles rein.
Ook daartoe moet de jeugdige worden voor
bereid. En dat is niet iets, dat aan het toeval
mag worden overgelaten. Dat is een ernstige
taak der opvoeders.
De Bijbel is het boek van het volle mensch'en-
leven. Wie het leest moet op dat terrein geen
onbekende zijn.
Wij ouders en opvoeders behooren onze kin
deren te leeren den Bijbel te lezen. Dat
eischt overleg en voorbereiding.
Dankbaar mogen we zijn, als eens de dag
gekomen is, dat we ons kind met vol vertrouwen
de Heilige Schrift in handen kunnen geven en
zeggen: Onderzoekt de Schriften, want ik ver
trouw, dat Gods Geest je op elke bladzij Zijn
heerlijkheid zal leeren zien.
„(Onze Kinderen"). v. d. H, v. G.
GROOTE WINST BIJ KLEIN VERLIES.
Onlangs hield Dr. C. Tazelaar een fijne rede
over Jacqueline van der Waals als christelijk
dichteres. Dit kan ik u verzekeren, dat onze
eenvoudige menschen, die zeggen: wat heb ik
nu aan een letterkundige lezing, zich erg hebben
vergist. Elk heeft genoten, de meer ontwikkel
den, maar evenzeer de doodeenvoudige men
schen. Ieder kon den spreker volgen, omdat hij
als vakman zijn onderwerp zoo geheel meester
was.
Hoe schoon vertolkte hij in 't begin al het
bekende gedicht: „De herdersfluit". Dat lied is
geworden haar levensbelijdenis. Net als die
herdersfluit slechts sprak door den mond van
dien herdersjongen, zoo wilde zij dat „bij zwij
gend eigen stemgeluid" Gods adem door haar
henen blies. Instrument Gods wilde zij wezen;
en daarom zich zelf verliezen. En dat was haar
„groote winst bij klein verlies".
Jacqueline van der Waals is nauwelijks be
kend geweest. Buiten onzen kring bijna geheel
niet; ze heeft slechts drie bundeltjes gedichten
uitgegeven. Daarin bestaat alles wat ze schreef.
Zij stierf in 1922 en bij haar graf werden dan
ook door enkelen eenige woorden gesproken,
uit wier algemeenheid wel bleek, dat de sprekers
haar niet hadden gekend. En dat is geen won
der. Want zij heeft verborgen geleefd, zij wilde
verborgen zijn, zij sprak weinig tot anderen,
droeg haar levensleed alleen en sprak veel met
God.
Alleen uit haar kunst kunnen wij haar leeren
kennen. Wie ernstig zich inspant om haar werk
te onderzoeken, wordt in 't heiligdom van haar
dichterlijke ziel ingeleid. Zij was buitengewoon
vatbaar voor indrukken uit de natuur en bij
zonder fijne tafereeltjes wist ze uit te beelden.
Deze dingen brengen lichte emoties in de ziel
van de dichteres. En altijd ziet ze achter de
schoonheid van de aarde de veel hoogere
schoonheid van den hemel.
„Najaarsjaan" is een volmaalkt voorbeeld
van deze kunst.
Ik keek in de gouden heerlijkheid
Van najaarslaan,
Het was of ik goudene deuren wijd
Zag openstaan.
Het werd mij toen ik binnenging
Of ik door gouden gewelven liep
Ik aarzelde even, ik ademde diep,
Diep van verwondering.
In haar leven is eerst de periode van zwaar
moedigheid. Zij zegt in haar verzen alles
uit wat er leeft in haar ziel, ook al haar zware,
pijnlijke, opstandige gedachten. Ze is oprecht in
haar weergave daarvan. Er is gevraagd: is die
zwaarmoedigheid wel christelijk Begrijpelijk.
Maar wij moeten haar leven kennen, dan vallen
wij haar niet hard. Immers die zielestemming
hangt samen met haar lijden. Een kwijnend,
kommervol leven heeft ze gehad. Van de jeugd
af heeft ze gehoopt te mogen werken, maar
altijd weer werd die hoop verijdeld. Toen ze
na haar middelbare acte gehaald te hebben,
dacht 't leven in te kunnen gaan, begon de
ziekte reeds haar lichaam te sloopen. En al
haar levensbegeerten moest ze ten offer brengen
aan de simpele levensmogelijkheid. Alles wat
ze had moest ze aanwenden om te kunnen
leven en dan een leven, zoo in strijd met haar
wenschen, een leven zonder werken. En daar
door is er in haar jonge jaren heftige opstand
in haar ziel geweest. En gedurende heel haar
leven heeft er een zware schaduw op haar
gerust.
Wie in haar verzenboeken leest zonder hier
mede rekening te houden, verwondert zich, dat
onze dichteres Christin is. Echter wie haar kent
ziet in haar religieuse verzen een groeiproces.
Eerst is alles s t r ij d, daarna daalt neer de
de stille berusting, eindelijk, dank
baarheid over de verkregen vic
torie.
Aangrijpend zijn de verzen, waarin ze uit
zingt haar opstand, eigenwilligheid. Zelfmoord
gedachten, twijfel en zwartgalligheid.
Wie denkt hier niet aan haar vers, dat ze
ons gaf met het opschrift; Bitterheid
Het woord dat mij met kracht omgordde,
En vrede en vreugde gaf,
Is alsem voor mijn mond geworden.
En voor mijn ziel een straf.
De naam die al mijn onrust stilde
Het fluisterzachte woord.
Waarop ik eenmaal pleiten wilde,
Staande aan 's Hemels poort
Dien grooten Naam zal ik niet noemen,
Die grendels open schoof,
Vraagt God den grond waarop ik roeme
„Heer, op mijn ongeloof".
Dat was de tijd van strijd. Deze ging over
in berusting en werd met gebed besloten, toen
ze alle eigen willen in Gods handen overgaf.
Dan wordt de leiding Gods ten volle aanvaard
en vindt haar hart den waren vrede.
De weemoedige slotbundel van haar verzen,
die de kroon is op haar literaire productie, is
in 't licht gekomen, nadat haar brooze leven
was verbroken. Ze schreef hem, toen ze wist dat
haar dagen slechts weinige meer zouden zijn.
En heel merkwaardig is 't dat uit dezen bundel
het melancholische geheel verdwenen is. Er is
volkomen overgave aan God. Gods wegen zijn
de hare geworden. Levensmoe is ze niet. „De
dingen geuren nog zoo zoet". Maar de strijd
is voorbij. Haar zonden heeft Christus op zich
genomen en op den laatsten dag haars levens
beleed ze in haar laatste vers, hoe ze zich voor
eeuwig veilig in Christus geborgen wist. Ze
verloor haar leven om den hemel te winnen.
Hoort dit uit haar eigen woorden
Dit zijn Uw wegen,
Ook de mijne 'k Weet het niet mijn God,
Al mijn wenschen en begeerten zwegen.
Toen Gij tot mij spraakt, ik sprak niet tegen,
Ik aanvaardde Uw gebod.
En:
Ik weet niet of het zachtkens in mij schreit.
Of in mij lacht het zingen van mijn bloed,
Het klinkt zoo stil, en 't ver geruisch zoo zoet,
Heer, van Uw eeuwigheid.
Zoo ging ze naar haar Heer, in eeuwigheid.