E to'8 mmelsdil i TUBER I VGEN laties L UIT HET WOORD f IAP (j i Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; G. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld 5AK meel 13,-. EtEE" PREDIKBEURTEN 4? f fssss ALLERLEI SSSijj giBHHBHHHBUHHH onder redactie van AK l R eters tv) bij de chappij aai 16a OP ZONDAG 16 NOV. 1930 STICHTELIJKE OVERDENKING til ibhbb am s r VOOR DEN ZONDAG ~l veer 5 maal )or een aan- e voederen, tia'te (35 36 raat 132, ERDAM. I NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 9.30 Ds. Vlasblom van Oude Tonge en 's av. 6 uur de heer Overweel van Herkingen (collecte). Middelharnis, v.m. 9.30 de heer Overweel van Herkingen en 's av. 6 uur de heer Vetter van Langstraat (Oogstcollecte). Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 Ds. Polhuijs en n.m 2 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 de heer Vetter van Langstraat en 's av. 6 uur leesdienst. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas blom. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 9.30 (Dankstond v. h. Gewas) 's av. 6 uur (Voorb. H. A.) Ds. v. d. Wal. Herkingen, n.m. 2 uur Ds. van der Wal van Dirksland (Doop 'en collecte). Goedereede, v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van Ameide. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v(.m. 9.30 Ds. die Lange en Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (Dankst. v. h. Gew.) en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's' av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Foppema. Van de overige gemeenten geen opgaaf. ei HB8 per jaar per jaar nijnen, rente- komen I elharnis n n.m. 6—7 uur. f AFGESTAAN. geheimhouding. EKWERK ft >ENIS 3D. zijden, n f 3,25 mmelsdijk NU ZIET U MIJN OOG. Met het gehoor des oors heb ik U gehoofd, maar nu ziet U mijn oog. Job 42 r 5. Wij wandelen door geloof en niet door aan schouwen. En toch haken wij naar 't zien. Overvalt u nooit dat heimwee om te mogen zien uw Koning in Zijn schoonheid, uw eeuwige woning in haar luister, uw witte kleed in zijn smettelooze reinheid 't Kan u immers zoo maar overvallen, als gij 't gevoel hebt, dat uw recht aan uw God voorbijgaat en gij in raadselen wandelt, als gij u hier beneden een vreemdeling, een pelgrim weet, als uw vuile levenskleed uw walging opwekt. Hoe gaarne wilt ge in zulke oogenblikken overgaan uit het gelooven in 't aanschouwen. K "nt dat zien alleen aan het einde der. baan Is het zien enkel weggelegd voor een andere bedeeling We begrijpen: God zien is geestelijk schouwen. Kan dat alleen vallen in de toekomende eeuw Laat Job ons in dit opzicht onderwijzen Hij heeft eens uitgeroepen, hoewel zijn voeten nog het stof der aarde drukten: „Met het ge hoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog." Hiermee belijdt Job, dat er tusschen zijn vroegere en tegenwoordige Godskennis een onderscheid is als tusschen hooren en zien. Voorheen had hij wel kennis van God. Maar in zijn weg van ongekend lijden kwam hij met zijn Godskennis niet uit. Hij kwam er niet mee klaar. Hij zag niet Gods absolute recht tegen over Zijn schepsel. Hij kon zijn zware lot niet rijmen met Gods rechtvaardigheid. In dwaze vermetelheid heeft hij zelfs ge roepen: „De Almachtige antwoorde mij". W'elnu, de Heere heeft gesproken. Allereerst laat de Almachtige Job zijn nietig heid gevoelen tegenover de werken van schep ping en voorzienigheid. Is de Allerhoogste, de Schepper en Onderhouder aller dingen gehouden verantwoording te doen van Zijn daden Dan voelt Job zijn geringheid tegenover God. Hij heeft, ja waarlijk, tegen den Oneimdige durven appelleerenMaar hij kruipt in de schulp en zegt als een kind, dat hij het niet weer doen zal. Dat kan Job wel beloven, maar zal hij woord houden Het is nog heel wat anders, te bukken voor Gods macht, dan te erkennen Zijn. recht en dit te aanbidden. Daarom laat de Heere in een tweede irede egen Job Zijn ethische deugden schitteren en rengt Hij hem tot 't inzicht van Zijn r-echt 9^nover den zondaar. ret-G^ri Iijder een dkperen blik in 'Gods j wordt zijn murmureering hena tot n t6n ver^°Ie't; hij zichzelf en heeft bejrouw t, u .en ascdl' I°b doet belijdenis vart zijn schuld tegenover Gods recht. e voren heeft hij wel met het gehcor des ij s od Sfhoord, maar nu ziet Hem zi jn oog. t geestelijk oog is hem ontsloten. Hij is een mot t,Wfr' een 2iener geworden. Van het gehoor ZLoZt°t°u des 9eJ°ofsis het bij Jol a voort ot het aanschouwen met het ge estesoog. iS or9aan van den n acht, van des daaas' m* verlangen. Als de gestalten duisternis dan°°9 ^"'N'iken in den sïuier der 't oor tot' ons gehoor. Wet door reëel onwezenlijker C<G wordt' IS va'3er, minder met 'het oog. ™at 9eschouwd wordt Ver als de klank van een hont j ongrijpbaar als een klokslag over^c) n,vfier' droevig als een lied achter den 'en heuv<Ntop, als t monotone gezang vanT*" e^9 vogel, gesmoord als het geluid ve"cho'en gravene onder een mijn-storting ZT, a- diep, angst is de ongestilde begeerte' bZ'h^P' mee van het oor, 3 rte' het he"."- Maar als een omhelzing na lange scheiding is de thuiskomst, de inkeer van het oog tot het geliefde gelaat. Meer dan een moeder troost, troost ons God met het schouwen over het gelooven, met de verzadiging van het oog over den honger van het oor. Ons zielsoog moet geopend worden. Zoo komt er een oplimming in onze Gods kennis als van hooren tot zien. Zoo leeren wij belijden tegen over onze schuld Gods absolute recht. Zulk geestelijk schouwen hier leidt tot de volmaakte aanschouwing in het hiernamaals. Als voor zulk een ziener het gordijn aan deze zijde van het graf valt, wordt het aan de andere zijde opgehaald en ligt daar voor zijn zielsoog uitgespreid de wereld van weergalooze schoon heid" en van alles te bovengaande glorie, maar bovenal: hij zal God zien, God in Zijn recht en Zijnliefde. Luister dan naar het woord van den verhoog den Heiland: „Ik raad u: zalf uw oog'en met oogenzalf. opdat gij zien moogt." ■9 BBBB EB BELOONING EN STRAF. Vader en Moeder zien hun kinderen niet met dezelfde oogen aan. Het ideaal-kind is voor den vader anders dan voor de moeder. Dat komt, omdat de man zakelijker is inge steld dan de vrouw, die dieper voelt en een rijker gemoedsleven heeft. De man verlangt van de wereld eer; in de wereld succes; hoopt op de achting van zijn medemenschen; wil veel geld verdienen; streeft naar een voorname plaats in de maatschappij. De vrouw verlangt geluk; een huiselijk milieu vol vrede en liefde; hartelijkheid in haar per soonlijk leven. Een vader let bij de opvoeding van zijn kin deren op ander eigenschappen dan de moeder. Hij stelt meer belang in de oudere kinderen dan in de jongere en bemoeit zich liever met de opvoeding van den knaap dan met die van het meisje. En de visie van den vader èn die van de moeder zijn in de opvoeding noodzakelijk. Een moederlijke opvoeding alleen is éénzijdig; een vaderlijke opvoeding alleen is éénzijdig. Bij deze verschillen tusschen vademen moeder is er toch een diepere eenheid. Beiden willen hun kinderen opvoeden tot man nen en vrouwen van karakter, die later steun pilaren zijn van kerk en staat. Wel ziet de vader gemakkelijker lichte on deugden en kleine gebreken door de vingers dan de moeder, maar het zou tegen de natuur van het ouderschap indruischen, wanneer ten slotte handigheid en intellectueele ontwikkeling van meer waarde werden geacht dan een liefhebbend hart en een vroom gemoed. Een der voorwaarden tot het bereiken van dit diepere opvoedingsmiddel isgehoor zaamheid. De practische opvoeding beschikt over twee voorname middelen om de kin deren op te voeden tot gehoorzaamheid; belooningen en straffen. De belooningen gaan met opzet vóór de straffen. Dit is in afwijking met de theorie en de practijk. De theorie handelt veel meer over straffen' dan over belooningen. Men schijnt van de laatste veel meer te weten. Er bestaan zelfs verschillende straftheorieënvan beloonings- theorieën heb ik nimmer gehoord. De p r ac t ij k is al precies eender. Er wordt èn in het maatschappelijk leven èn in het huise lijk veel gestraft en er worden weinig be looningen of eereblijken uitgereikt. De laatste zijn heftig aangevallen, zoodat van de vroegere gewoonte om de flinkste en braafste leerlingen in 't openbaar te beloonen zoo goed als niets meer over is. 't Ligt trouwens in de menschelijke natuur om het goede in een ander niet te willen erkennen. Beloont onze Regeering een onzer kennissen met een lintje, komt het ons dan niet voor, dat eigenlijk een ander meerdere rechten had Krijgt een onzer vrienden een voorname plaats in een vereeniging, 't zal heel zelden onze on verdeelde instemming hebben. Dit behoeft nog geen egoïsme te zijn. 't Kan zijn een algemeene afkeer van het uitdeelen van belooningen. Wij doen dat nu eenmaal niet graag. Bij een belooning wordt nog al gewikt en ge wogen, bij de uitdeeling van een straf handelt men veelal spontaan; de belooningen zijn heel vaak te gering; de straffen dikwijls te zwaar. Er wordt in de maatschappij veel ge straft. Voor de handhaving van de orde zijn honderden politieagenten in uniform en zonder uniform noodig. 't Zal wel noodig zijn, doch 't is wel teekenend voor de verhoudingen in de maatschappij, die. naar 't lijkt, niet worden gesteund door de belooningen, maar meer door de straffen. Er wordt in de school veel gestraft. Voor alles stelt de onderwijzer den eisch, dat de klas rustig is; op commando gehoorzaamt. Het schijnt noodig, dat strafsommen, strafwerk, een bengel in den hoek, noodzakelijk zijn voor de school als onderwijs- en opvoedingsinstituut. 't Zal wel niet anders kunnen, doch 't is wel teekenend voor de schoolverhoudingen, die niet gebaseerd schijnen te zijn op onderlinge waar deering, maar meer op heimelijke vijandschap. Er wordt in het huisgezin veel gestraft. Als vader 's avonds thuis komt, krijgt hij het zondenregister van den dag te hooren en soms kan hij beginnen met de noodige maatregelen te treffen om te zorgen, dat moeder voor her halingen van de ongehoorzaamheid der kinderen gevrijwaard blijft. Er wordt in de maatschappij, in de school en in het huisgezin te veel gestraft, omdat niet op de juiste manier wordt gestraft. Men straft te veel, te hard, te wreed en te ondoordacht. Onze zintuigen zijn bijzonder gevoelige ap paraten, maar bij herhaalde prikkels worden zij ongevoelig. Ons oog geniet van de schitterende kleuren pracht van een opgaande zon; ons oor en onze huid reageeren op zeer fijne prikkels, doch er is het gevaar, dat de zintuigen op den duur immuun worden. Zoo gaat het ook met straffen. Het kind wordt er ongevoelig voor. 't Wendt er aan, zooals het aan alles went. Een onderwijzer, die in de school hard spreekt, heeft evenveel effect als een onderwijzer, die zacht spreekt. De laatste heeft bovendien het voordeel, dat hij over meer reserve beschikt door de nuanceering in zijn spreken. Napoleon was een goed psycholoog. Hij kende de waarde van de straf, maar ook de waarde van de belooning. Hij wist op de juiste manier te beloonen, dat is de menschen aan zich te binden; hij wist op de juiste manier te straffen, dat is de menschen niet afkeerig van hem te maken. De juiste straf moet in haar uitwerking de zelfde zijn als de juiste belooning. Er mag geen verwijdering ontstaan. Wie te krap beloont, of verkeerd beloont, maakt scheiding; wie te wreed straft, of verkeerd straft maakt eveneens scheiding. Wie juist beloont, bindt; wie rechtvaardig straft, bindt eveneens. Zoowel straffen als beloonen moeten geschie den uit liefde. Er was oproer in Parijs. Een generaal, met zijn soldaten uitgezonden om het oproer te dem pen, sprak de menigte barsch toe en toen het volk hierop vijandig antwoordde, gaf hij het bevel om met los kruit de oproerlingen uiteen te drijven. De menigte lachte hem uit. Ten einde raad werd met scherp geschoten, doch zonder effect. De menigte viel op de soldaten aan en slechts na een groot bloedbad hield de generaal de overhand. Napoleon stond eens voor dezelfde moeilijk heid. Hij tartte echter de menschen niet .Eén kanonskogel werd op de oproerlingen afgescho ten; daarna een hevig geweervuur met losse patronen. In minder dan tijd was de menigte op de vlucht gedreven. Napoleon had overwicht door zijn maatrege len. Daardoor kon hij met een minimum van straf toe en won hij de genegenheid van zijn soldaten. De kunst van straffen is het uit deelen van de minimum straf. Een lichte straf heeft dezelfde uit werking als een strenge straf, 't Ligt er maar aan, wie straft en hoe er wordt ge straft. Wie voor 't minste of gerinste vergrijp streng optreedt, heeft geen reserve meer. Hij heeft ze verspeeld en met het verspelen der reserves, heeft hij op datzelfde oogenblik zijn achting en waardigheid verspeeld. Wie de kunst van straffen verstaat, is een goed opvoeder en een goed onderwijzer. Met een variatie op een bekend gezegde, zou men kunnen schrijven: „zeg mij, hoe gij straft; ik zal u zeggen wat voor opvoeder ge zijt." Zoowel bij het beloonen als bij 't straffen komt het niet aan op het quantum, maar op de qualiteit, d. w. z. op de hoedanigheid en niet op de hoeveelheid. („Onze Kinderen"). J. B. V. DE BIJBEL EN HET KIND. Het Boek der boeken is ook voor het kind .an de hoogste waarde. Niet genoeg ernst kan de opvoeder maken met de vraag, hoe hij het kind tot den Bijbel leiden zal. Of met de wijze, waarop hij den Bijbel tot het kind zal brengen. Het is e'en teere kwestie. Als het verkeerd gebeurt, kan er zooveel bedorven worden in de kinderziel. Allereerst past ons een diepen eerbied voor de Heilige Schrift. Van jongsaf moet het kind aanvoelen, dat de opvoeder dit Boek als iets zeer bijzonders, als iets gewijds beschouwt. Het moet gevoelen, dat we met dit Boek de sfeer van het heilige betreden. Bij het opgroeien behooren de kinderen aan ons te kunnen zien, hoe dit Boek de eereplaats in ons leven inneemt, dat het de regel is waar naar we ons leven inrichten, de bron waaruit we kracht, troost en vreugde putten. Ja, ze moeten leeren' beseffen, dat we ons buigen voor de majesteit van den Bijbel, omdat hij is het Woord van onzen God. 't Is niet voldoende als het kind met devote vereering voor den Bijbel komt te staan, zooals de dichter Ten Kate dit eens weergaf 't Is 't Wonderboek, uit welks gewijde bladen De hemelwaarheid straalt met letteren van licht. Neen, het kind moet een dieper besef ont vangen van de geweldige beteekenis van den Bijbel. Het moet de klem van het Woord op eigen hart en leven, het licht der heilsopenbaring in dat Woord in eigen ziel ondervinden. Nu is dat het zeer persoonlijke, dat we het kind niet kunnen geven; waartoe we het ook niet kunnen brengen; waarom we slechts kunnen bidden. Maar we kunnen toch voorbereidend werk doen. Wat we wel kunnen, dat is juist die sfeer ■van eerbied voor den Bijbel in het kinderhart wekken, die onmogelijk gemist kan worden als de Schrift invloed uit zal oefenen. We kunnen hier ook veel, ja alles bederven. Niet alleen uit spot of onverschilligheid. Niet alleen door onwaarachtigheid. Maar evenzeer door onverstand, door onvoorzichtigheid, door gebrek aan inzicht in wat des kinds is. De Bijbel is een kostbaar kleinood, maar daarom moet er ook met zorg mee worden om gegaan. Met zorg en liefde die van onzen eer bied getuigen. De Bijbel is geen boek om er raadseltjes uit op te geven, van die aardige grapjes en woordspelingen, waarin sommigen zoo knap zijn. Een 'enkel voorbeeld: Hoe laat gingen de kinderen Israels uit Egypte Ant woord: Bij vijven. Zie Exodus 13 18. Ik vind dat een onwaardig Bijbelgebruik. Ook acht ik het gesol met teksten en namen uit de Schrift in de .raadselrubrieken onzer bla den niet bevorderlijk voor den eerbied voor de heilige historiën. En vooral moeten onze kinderen niet leeren om allerie Bijbelteksten en -spreuken maar te profaneren, door ze elk oogenblik gekscherend te pas te brengen, zooals ik me dat uit mijn jeugd herinner van een vader in een boek van Gerdes. Die presenteerde een gast een ver- frissching met de woorden: Drink mijnheer en laat ook uwe kemelen drinken; wat zijn zoontje natuurlijk buitengewoon amusant vond en ge trouw ging navolgen. Een recht, eerbiedig gebruik van den Bijbel in het gezin is zeker een uitnemend middel om het kind met den Bijbel vertrouwd te maken. We moeten regelmatig uit de Schrift voorlezen en daarbij in gebed om Gods zegen vragen. Dat kan een, blijvenden indruk op onze kinderen maken. Maar dan moeten we niet luk-raak maar wat voorlezen. Er is zooveel dat niet begrepen wordt en dan verslapt de aandacht en weldra ook de eerbied, tenzij wij op kinderlijk een voudige wijze een toelichting weten te geven. Er zijn ook gedeelten en uitdrukkingen in den Bijbel, die, voor sommige kinderen vooral, min der geschikt zijn. Hier past vooral teerheid en beleid. Er zijn ouders, die zelfs meenen, dat enkele uitdrukkingen moeten worden weggelaten en door andere vervangen. Als het alsjeblieft dan maar niet op een on handige manier gebeurt, die argwaan wekt. „Mijn vader", zei eens een jongen tegen zijn kameraadje, „las uit den Bijbel en toen stond er vast wat geks, want hij deed zoo raar, en hij sloeg een stuk over". Weg is dan de eerbied In sommige gezinnen heerscht de gewoonte, dat ieder der huisgenooten met vader meeleest in een eigen Bijbel; in zoo'n geval mag deze wel zeer zorgvuldig te werk gaan en vooraf nalezen wat hij heeft uitgekozen. Vooral met het oog op de kleintjes in het gezin komt het mij voor, dat het gebruik van een goeden kinderbijbel nu en dan aanbeveling verdiént. Niet om altijd den Bijbel zelf te ver vangen, maar om er eens per dag aan tafel uit voor te lezen. Er zijn echter menschen, die daar van niet weten willen en zeggen: aan tafel behoort alleen uit Gods Woord gelezen te worden. Ik acht het gebruik van een goeden kinder bijbel een uitstekende voorbereiding voor jonge kinderen om langzamerhand iets van den Bijbel- inhoud te leeren verstaan 'en eindelijk tot het persoonlijk gebruiken van den Bijbel zelf te komen. Dat is nu wel het moeilijkste van alles. Wanneer kan een kind zelf in den Bijbel lezen Wanneer durf ik mijn kind zelf den Bijbel in handen geven Wanneer is het daar rijp voor Groote voorzichtigheid, biddende waakzaam heid is hier geboden. Het kind heeft leiding en toezicht noodig bij het lezen van het Woord Gods. Het gevaar bestaat, dat het opzettelijk uitdrukkingen gaat „zoeken", die op zijn geest bij het aanwezig zijn van slechte neigingen een verkeerden invloed zouden kunnen uitoefenen. Men kan ook met den Bijbel in de hand wer ken der duisternis bedrijven. Dit geldt niet al leen voor groote menschen, maar ook voor kin deren. Ook voor onze kinderen. Wij kunnen hen niet onbesmet bewaren. Kwade samenspre- kingen bederven goede zeden. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan de scholen. In e'en klas, waarin uit den Bijbel ge lezen wordt, is een goede orde noodig gepaard met een streng toezicht, opdat niet ter sluiks de nieuwsgierigheid op een verkeerde bladzijde bevredigd wordt. Wie met zijn klas uit de Schrift leest, moet de teugels goed in handen hebben. Als het waar is. wat een onderwijzeres vertelt in het Christelijk Schoolblad van 3 December 1928 (het komt me bijna ongeloofelijk voor) dan is het verschrikkelijk. En leerzaam. Ze vertelt van een schoolhoofd, dat er de fraaie gewoonte op nahield na het gebed om negen uur de Bijbels uit te deelen, een hoofd stuk ter lezing op te geven en dan te verdwijnen. „Nou, wat hij in huis deed kan ik niet met zekerheid zeggen, maar wel dat je hem meest niet voor tienen terug zag, dat hij dan de Bijbels weer ophaalde en gewoonlijk gelastte e'en opstel over het gelezene te maken. Meestal verdween hij dan weer of verborg zijn aangezicht achter de Standaard. Die opstellen werden nooit ge maakt, omdat alles op de lei geschieden moest, en nooit iets nagekeken werd. Maar als we wer kelijk een opstel over het gelezene hadden gemaakt, nou, dan zou er soms wat gekomen zijn, hoor We hadden een paar jongens in de klas, die ondanks hun jeugdigen leeftijd reeds groote blijken van Bijbelkennis gaven, 't Was d?n zeg, als jullie eens wat geks willen lez'en, moet je dat eens opzoeken. Ik heb in die dagen dingen gelezen, die ik jaren later pas begreep, maar ook wel dingen, waarbij verklaringen door die Bijbelvaste jongens gegeven werden die goed waren om een kinderziel voor altijd te ver giftigen." Dit is een geval van buitengewone nalatigheid en schandelijk plichtsverzuim. Hier had m'en den Booze ruim baan gelaten. Maar het is goed om er uit te leeren, wat kinderen met den Bijbel zouden kunnen uitvoeren als er niet op gelet wordt. Wil men de kinderen een gedeelte uit den Bijbel uit 't hoofd laten leeren, dan staan twee. wegen open. Men kan dat gedeelte laten overschrijven of mén kan het kind den Bijbel in handen geven. Wat is het beste Laat men van een papiertje leeren, dan voor komt men bij de „onrëinen" het gevaar, dat ze uitdrukkingen opzoeken, die op hun geest een verkeerden invloed zouden kunnen uitoefenen. En dat is van hooge beteekenis. Maar aan den anderen kant geraken ze dan niet vertrouwd met de gedachte, dat de Bijbel in zijn geheel het Woord van God is: en dat is toch van het hoogste belang. In elk geval moet het leeren met heilige schuchterheid het Woord ter hand te nemen en het onder de leiding des Geeestes te lez'en. Zelfs heeft men getracht door de uitgave van den z.g.n. Jeugdbijbei de bezwaren te onder vangen. Het is een gewone Statenvertaling, waaruit sommige gedeelten, die nog aanstoot geven of die nog te moeilijk zijn, zijn weg gelaten. Ook hierin zit weer een ernstig gevaar, n.l. dat later nu juist de aandacht te méér op de weggelaten gedeelten zou kunnen worden ge vestigd. Bovendien mogen we bij het indenken van deze dingen toch niet vergeten, dat de heilige erbied van den opvoeder onder inroeping van 's Heeren Geest ook bij het opgroeiende kind een heiligen eerbied wekken kan, die veel voor komt, wat bij anderen aanleiding tot struikelen zou kunnen zijn. Eenmaal moet toch het oogenblik komen, dat de rijpende mensch den Bijbel voor eigen reke ning en onder eig'en verantwoordelijkheid in zijn vollen omvang gaat lezen. Maar dan is hij of zij geen kind meer. Dan moeten de vragen over de wording van den mensch niet meer door ijdele nieuwsgierigheid worden bevredigd bij onbegrepen passages uit het verhevenste aller boeken. Dan moet het van hem of haar gelden: Den reine is alles rein. Ook daartoe moet de jeugdige worden voor bereid. En dat is niet iets, dat aan het toeval mag worden overgelaten. Dat is een ernstige taak der opvoeders. De Bijbel is het boek van het volle mensch'en- leven. Wie het leest moet op dat terrein geen onbekende zijn. Wij ouders en opvoeders behooren onze kin deren te leeren den Bijbel te lezen. Dat eischt overleg en voorbereiding. Dankbaar mogen we zijn, als eens de dag gekomen is, dat we ons kind met vol vertrouwen de Heilige Schrift in handen kunnen geven en zeggen: Onderzoekt de Schriften, want ik ver trouw, dat Gods Geest je op elke bladzij Zijn heerlijkheid zal leeren zien. „(Onze Kinderen"). v. d. H, v. G. GROOTE WINST BIJ KLEIN VERLIES. Onlangs hield Dr. C. Tazelaar een fijne rede over Jacqueline van der Waals als christelijk dichteres. Dit kan ik u verzekeren, dat onze eenvoudige menschen, die zeggen: wat heb ik nu aan een letterkundige lezing, zich erg hebben vergist. Elk heeft genoten, de meer ontwikkel den, maar evenzeer de doodeenvoudige men schen. Ieder kon den spreker volgen, omdat hij als vakman zijn onderwerp zoo geheel meester was. Hoe schoon vertolkte hij in 't begin al het bekende gedicht: „De herdersfluit". Dat lied is geworden haar levensbelijdenis. Net als die herdersfluit slechts sprak door den mond van dien herdersjongen, zoo wilde zij dat „bij zwij gend eigen stemgeluid" Gods adem door haar henen blies. Instrument Gods wilde zij wezen; en daarom zich zelf verliezen. En dat was haar „groote winst bij klein verlies". Jacqueline van der Waals is nauwelijks be kend geweest. Buiten onzen kring bijna geheel niet; ze heeft slechts drie bundeltjes gedichten uitgegeven. Daarin bestaat alles wat ze schreef. Zij stierf in 1922 en bij haar graf werden dan ook door enkelen eenige woorden gesproken, uit wier algemeenheid wel bleek, dat de sprekers haar niet hadden gekend. En dat is geen won der. Want zij heeft verborgen geleefd, zij wilde verborgen zijn, zij sprak weinig tot anderen, droeg haar levensleed alleen en sprak veel met God. Alleen uit haar kunst kunnen wij haar leeren kennen. Wie ernstig zich inspant om haar werk te onderzoeken, wordt in 't heiligdom van haar dichterlijke ziel ingeleid. Zij was buitengewoon vatbaar voor indrukken uit de natuur en bij zonder fijne tafereeltjes wist ze uit te beelden. Deze dingen brengen lichte emoties in de ziel van de dichteres. En altijd ziet ze achter de schoonheid van de aarde de veel hoogere schoonheid van den hemel. „Najaarsjaan" is een volmaalkt voorbeeld van deze kunst. Ik keek in de gouden heerlijkheid Van najaarslaan, Het was of ik goudene deuren wijd Zag openstaan. Het werd mij toen ik binnenging Of ik door gouden gewelven liep Ik aarzelde even, ik ademde diep, Diep van verwondering. In haar leven is eerst de periode van zwaar moedigheid. Zij zegt in haar verzen alles uit wat er leeft in haar ziel, ook al haar zware, pijnlijke, opstandige gedachten. Ze is oprecht in haar weergave daarvan. Er is gevraagd: is die zwaarmoedigheid wel christelijk Begrijpelijk. Maar wij moeten haar leven kennen, dan vallen wij haar niet hard. Immers die zielestemming hangt samen met haar lijden. Een kwijnend, kommervol leven heeft ze gehad. Van de jeugd af heeft ze gehoopt te mogen werken, maar altijd weer werd die hoop verijdeld. Toen ze na haar middelbare acte gehaald te hebben, dacht 't leven in te kunnen gaan, begon de ziekte reeds haar lichaam te sloopen. En al haar levensbegeerten moest ze ten offer brengen aan de simpele levensmogelijkheid. Alles wat ze had moest ze aanwenden om te kunnen leven en dan een leven, zoo in strijd met haar wenschen, een leven zonder werken. En daar door is er in haar jonge jaren heftige opstand in haar ziel geweest. En gedurende heel haar leven heeft er een zware schaduw op haar gerust. Wie in haar verzenboeken leest zonder hier mede rekening te houden, verwondert zich, dat onze dichteres Christin is. Echter wie haar kent ziet in haar religieuse verzen een groeiproces. Eerst is alles s t r ij d, daarna daalt neer de de stille berusting, eindelijk, dank baarheid over de verkregen vic torie. Aangrijpend zijn de verzen, waarin ze uit zingt haar opstand, eigenwilligheid. Zelfmoord gedachten, twijfel en zwartgalligheid. Wie denkt hier niet aan haar vers, dat ze ons gaf met het opschrift; Bitterheid Het woord dat mij met kracht omgordde, En vrede en vreugde gaf, Is alsem voor mijn mond geworden. En voor mijn ziel een straf. De naam die al mijn onrust stilde Het fluisterzachte woord. Waarop ik eenmaal pleiten wilde, Staande aan 's Hemels poort Dien grooten Naam zal ik niet noemen, Die grendels open schoof, Vraagt God den grond waarop ik roeme „Heer, op mijn ongeloof". Dat was de tijd van strijd. Deze ging over in berusting en werd met gebed besloten, toen ze alle eigen willen in Gods handen overgaf. Dan wordt de leiding Gods ten volle aanvaard en vindt haar hart den waren vrede. De weemoedige slotbundel van haar verzen, die de kroon is op haar literaire productie, is in 't licht gekomen, nadat haar brooze leven was verbroken. Ze schreef hem, toen ze wist dat haar dagen slechts weinige meer zouden zijn. En heel merkwaardig is 't dat uit dezen bundel het melancholische geheel verdwenen is. Er is volkomen overgave aan God. Gods wegen zijn de hare geworden. Levensmoe is ze niet. „De dingen geuren nog zoo zoet". Maar de strijd is voorbij. Haar zonden heeft Christus op zich genomen en op den laatsten dag haars levens beleed ze in haar laatste vers, hoe ze zich voor eeuwig veilig in Christus geborgen wist. Ze verloor haar leven om den hemel te winnen. Hoort dit uit haar eigen woorden Dit zijn Uw wegen, Ook de mijne 'k Weet het niet mijn God, Al mijn wenschen en begeerten zwegen. Toen Gij tot mij spraakt, ik sprak niet tegen, Ik aanvaardde Uw gebod. En: Ik weet niet of het zachtkens in mij schreit. Of in mij lacht het zingen van mijn bloed, Het klinkt zoo stil, en 't ver geruisch zoo zoet, Heer, van Uw eeuwigheid. Zoo ging ze naar haar Heer, in eeuwigheid.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 9