voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Wasch Uw haar
Antirevolutionair
Orgaan
No. 3692
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1930
45ste JAARGANG
IN HOG SIGNO VINCES
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
Om ons Heen
Gemeentelijke Armenzorg
en Diaconie.
Deze Courait veischtjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No, 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zfl beslaan.
Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
DE STATENSTEMBUS VAN 1931.
Het wordt tijd, dat we voor dezen stembus
aan het werk gaan.
Ook in ons gewest, de statensectie Ridderkerk.
Bij ons allerminst kunnen we ons zelf de
weelde van het dolce farniente veroorloven.
Er zal hard gewerkt moeten worden om te
houden wat we in 1927 hadden.
Komen we niet beter uit de stembus dan in
1929 bij de Kamerverkiezing, dan gaan we in
1931 een zetel achteruit.
De heer R. A. den Ouden heeft het ons in
het maandblad „Nederland 'en Oranje" duidelijk
voorgerekend.
In 1927 behaalden wij bij de Statenverkiezing
in Zuid-Holland 112526 of 15.4 van het
totaal aantal uitgebrachte stemmen. In 1929 bij
Kamerverkiezing 122500 of 14.8 van het
aal aantal stemmen.
Dat zal ons bij eenzelfde verhouding een zetel
kosten.
Om den dertienden zetel te behouden zou ons
stemcijfer volgens deze gegevens met 1000 moe
ten klimmen.
Waar die stemmen in 1929 verloren zijn
Niet in de kieskringen Den Haag en Leiden,
die zich gehandhaafd hebben, maar Rotterdam
en vooral Gouda brachten het er 't slechts af,
doch ook Delft, Dordrecht en Ridderkerk gingen
achteruit.
Laat dat_ voor wat Ridderkerk betreft, na de
stembus van 1931 niet meer gezegd kunnen
worden.
Er zal hard aangepakt moeten worden, maar
dan is er ook hope.
Wij kunen met vrijmoedigheid op het werk
onzer mannen in de Prov. Staten wijzen. De
geestelijke en de stoffelijke belangen van onze
Provincie waren bij hen in goede handen.
l^pEn mocht het onverhoopt zijn, dat we straks
geen winst te boeken hebben, laten wij ons dan
ten minste alle zelfverwijt besparen.
Voor wat Flakkee betreft begint volgende
week de actie.
De Flakkeesche Hulpcentrale begint dan haar
werk. De inzet zal goed zijn. Laat ieder die kan
zorgen, Woensdag a.s, te Middelharnis op het
appèl te zijn. Onze troepen moeten geïnspec
teerd en de zwakke plekken besproken worden.
Het groote gewicht der zaak dringt ons.
Jong en oud zij present
Er is in de laatste jaren al heel wat over den
oorlog in het algemeen en den wereldoorlog van
1914 geschreven.
Geen wonder I
De menschheid is er vol van.
Wie zou in Augustus 1914 ook gedacht heb
ben, dat die oorlog zulke gevolgen zou hebben
Naar geschat wordt tien millioen dooden, en
hoevelen voor hun leven verminkt werden, heb
>k nog nooit gehoord. Wellicht is daar nimmer
een statistiek van opgemaakt.
En van de geweldige economische gevolgen,
welke zich tot in onzen tijd uitstrekken en mis
schien nog verscheidene jaren duren Zullen.
^*ie zou in 1914 gedacht kunnen hebben dat
üe schaduwen van die gebeurtenissen zich zou
engen en nog in het jaar 1930 haar zwarte
scnunmen zouden neerwerpen
e wereldoorlog bracht algemeene ontwrich-
lnS j terrein, stoffelijk en geestelijk.
e is dus geen wonder dat de oorloq een
pro eem geworden is dat veler hoofden en har
ten is gaan bezig houden
«,hhlaclim0etun^e ei9en'i)k met dit bloedig ver-
in het leven der menschheid aanvan
gen 7
Waar ligt de kiem, de oercel van deze ontzet
tende levensopenbaring
Wie 'veroorzaakt den oorlog
Wat zijn de drijfveeren
Aan welke wetten is hij onderworpen 1
Het zijn geweldige vragen die der menschheid
beroert hebben en bezig houden
Het probleem van den oorlog
Vele boeken zijn er in de laatste jaren over
geschreven.
Boeken die allen op eigen manier het ontzet-
lossen Probleem trachtten te Bevorderen en op te
Een groot boek heet„Van het Westfront
geen nieuws.
Een Duitsch boek dat in vele talen is over
eet en honderdduizenden exemplaren heeft
Voortgebracht.
Een boek dat ons heeft bezig gehouden.
Wat wil dit boek
Het had de pretentie tendenzloos te zijn.
Maar dat is niet waar.
Een boek dat zulke stof verwerken wil kan
niet zonder tendenz zijn.
Wat wil dit boek dan
Het wil op realistische wijze de verschrik,
kingen van den oorlog laten zien en zijn gruw
zame gevolgen. Niet alleen brengt hij pijn en
rouw en dood en ellende en honger maar hij
vermoordt den mensch ook zedelijk. De soldaat
wordt in den oorlog een beest, erger dan een
beest, zijn instinct wordt zelfs bedorven. Gees
telijk en zedelijk gebroken komt de soldaat uit
den oorlog thuis, als hij ooit weer thuis komt.
De tendenz van dat boek is dus de menschheid
van den oorlog te laten terugschrikken. Natuur
lijk met het doel aldus anti-oorlogmenschen te
kweeken en op die manier mede te werken dat
de oorlogen ophouden.
Maar als zoodanig is dit boek dan ook mis
lukt.
Want nooit zal de mensch de zonde laten om
de verschrikelijke gevolgen van de zonde.
Een blik om ons heen toont dat afdoende.
Nog nooit heeft de gevolgen der zonde de
zonde gekeerd.
Let op den dronkaard en den echtbreker die
eigen gezin en leven verwoeste. Welbewust van
hun ondergang zetten ze den beker der zonde
telkens weer aan de lippen.
Wanneer het waar was dat de gevolgen der
zonde de zonde keert, zouden we al lang in een
aardsch paradijs leven en was een boek als dit
nooit vreschenen.
De mensch mag even van de ontzettende uit-
w rking van het kwaad terugschrikken en zelfs
met tranen in de oogen als menigeen dankbaar
zweren „dat nooit meer," het is maar voor
een oogenblik.
Wanneer de vrees voor de gevolgen de zonde
keerde, waarom dan niet geluisterd naar het
woord van Paulus „de begeerte baart de zonde
en de zonde voleindigd zijnde baart de dood."
Hier wordt op korte maar machtige wijze het
verloop van elke zonde geschetst. Zij eindigt
in den dood, den dood in zijn meest absolute en
volstrekte beteekenis, den dood in zijn stoffelijke
en geestelijke en eeuwige beteekenis.
Maar twintig eeuwen daarna wordt de zonde
meer dan ooit gediend.
Als zoodanig is een boek als „Van het West
front geen nieuws" een volkomen mislukking.
En dat kan ook niet anders, want de schrijver
benadert het probleem van een geheel verkeerde
zijde.
Hij ziet niet de zonde van den oorlog, maar
alleen de gevolgen.
En daarin schuilt de zwakke zijde van het
heele boek.
Dat leidt onherroepelijk tot misvattingen en
tot verkeerde conclusies.
Het probleem van den oorlog wordt op die
wijze niet opgelost.
ik heb nog maar kort geleden een ander boek
gelezen dat nog beter in den smaak valt.
Het is een pas verschenen werk 'en draagt tot
titel „De dood van Yperen."
Het behandelt hetzelfde probleem, doch m.i.
onder het juiste licht en daarom staat het ook
anders tegen den oorlog.
Dit boek toont ook op realistische- felle wijze
de ontzettendheid van den oorlog.
De-titel is ontleent aan een schilderij, dat te
vinden is in het raadhuis van Yperen. Het schil
derstuk geeft een beeld van den ellendigen
toestand der stad, toen zij in het jaar 1347 door
de pest werd geteisterd. In dat jaar telde deze
stad twee honderd duiz'end inwonersde pest
en den oorlog lieten er slechts vijf duizend over.
De dood heeft in de jaren 1914 tot 1918 weer
rondom Yperen gewaard op ontzettende wijze.
De schrijver van dit boek vertelt er van. Hij
heeft alles zelf meegemaakt en deinst niet voor
de realiteit terug. De lezer krijgt iets van de
stormaanvallen en verdedigingen en van den
loopgravenoorlog te zien. Ook in dit boek graait
de dood en weent de rouw.
Maar toch komt de schrijver tot een andere
conclusie.
De oorlog maakt van den soldaat geen beest,
erger dan een beest.
Alleen maar de oorlog haalt uit den mensch
wat er in zit, hetzij goed of hetzij kwaad.
Dat blijkt uit de brieven die aan huis geschre
ven worden, van uit de loopgraven.
Een fragment neem ik hier over
we weten zeer goed, dat we heel an
ders terugkomen veel ernstiger, bescheide
ner, stiller en tevredener. Wat leeren we juist
dat te achten, wat we vroeger voor gezien
gehouden hebben."-
„We nemen onze ontzettende gedachte uit.
De eerste slag met z'n moment van volle be
reidheid om te sterven, was voor als beiden
't grootst.
,,'t Blijft bij het oeroude, eeuwige geheim
van de beide poorten der eeuwigheid geboren
te worden en te sterven
„We lezen elkaar onze brieven voor. Bij
zonder heeft me het schrijven getroffen van
de vader van één onzer, waarin deze als een
echte zielzorger op zeer scherpzinnige wijze
ons helpt om onzen toestand in godsdien
stig opzicht te begrijpen."
„Op algemeen verlangen leidt ik tegenwoor
dig elk'en avond een godsdienstoefening voor
onze troep. Het zijn kostelijke oogenbliken,
als we bij het zachte maanlicht in onze lange
overjassen gehuld bij elkaar zitten om naar de
eeuwige waarheden te luisteren. Menigeen die
ik vroeger te Potsdam als een spotter kende,
komt me nu in het donker de hand drukken.
Ja, de oorlog maakt ernstige menschen en
werkt wonderen in menschenharten uit."
Of dit fragment
„2 October. Vroeg. We liggen rustig in 't
bosch. Ik ben bezig mijn geweer schoon te
mak'en 't ziet er gemeen uit vol roest en
vuil. De grendel werkt ook niet goed meer.
't Begint dag te worden. Er hangt een voch
tige mist tusschen de boomen onaangenaam
weer. Peinzend kijk -ik naar mijn wapen. „Mor-
genrotMorgenrotflitst het mij
door de gedachte. Nu al sterven Neen, neen I
Alles in me komt daartegen in verzet. Nu
reeds 't leven laten Zoo jong nog
zonder nog iets van beteekenis gepresenteerd
te hebben Dat kan God niet willen. Mij
wegnemen 'en laten vergaanzonder dat ik
tot iets nuttig geweest ben dat kan niet I
Of is tenslotte het doel van m'n leven met
m'n sterven dan toch bereikt Heer, doe
met mij wat U behaagt, Leidt me 1 Gij weet
den juisten weg. Moet ik sterven,neem me dan
in genade op in Uw hemelrijk."
Gij proeft uit dit boek direct een geheel an
deren geest dan uit het boek: „Van het Weste
lijk front geen nieuws".
Hier vindt gij niet den bitteren geest, die
vrucht is van noodlotsaanbidding, doch een on
derworpen aanvaarden van wat God beschikt
over den mensch, land en volk. Hier ook niet
een bitteren haat tegen den oorlog op zichzelf,
doch een als noodzakelijkheid aanvaarden van
de oorlogsgruwelijkheden, waar men gesteld
wordt ter verdediging van vrouw en kinderen,
huis en haard, troon en altaar. Hier wordt niet
de oorlog op zichzelf als zonde gezien, doch
het wapen aanvaard als noodzakelijk middel
tot zelfbehoud.
Doordat de schrijver het wezen van de zonde
ziet, het plaatsen van het duivelsch neen tegen
over het Goddelijk ja, het loswrikken van de
macht uit den dienst van het recht aanvaardt hij
ook met nuchteren zin voor de werkelijkheid
den realiteitstoestand.
Het probleem van den oorlog wordt aan
schouwd van uit een anderen gezichtshoek en
dus ook is het uitgangspunt anders en dus ook
de conclusie.
Wij raden het lezen, het verstandelijk lezen
van dit boek ten zeerste aan.
UITKIJK.
Corzier is een Amerikaan. Hij was in 1917
ordonnance-chef van het Amerikaansche leger.
En deze man heeft een pessimistische voor
spelling gedaan. Hij heeft in de Carnegie Hall
te New York verklaard, dat indien de volken
niet werden opgevoed in het besef, dat bewape
ning nutteloos is, men binnen tien jaar weer
oorlog zou hebben.
Inderdaad, wel een sombere voorspelling
Maar wie let op de zware oorlogsbegrootingen
van bijna alle landen der wereld, vreest met
dezen Amerikaan het ergste.
De Duitsche oorlogsbegrooting, welke door
het verdrag van Versailles tot een minimum
beperkt is, breidt Zich ook weer uit. Bijna tien
millioen Mark komen er op de nieuwe oorlogs
begrooting voor ten behoeve van den nieuwbouw
van oorlogsschepen. En daaraan doen de Duit
schesocialisten mee
België wapent zich tot de tanden. Naar men
zegt zullen de verdedigingsmiddelen dit land op
twee miliard komen te staan. En ook hier stem
men de sociaal-democraten voor de oorlogs
begrootingen.
In Frankrijk is het evenzoo. Dat land vreest
Italië ende revanche van Duitschland.
Waarom het een waren gordel van vestings-
werken wil maken van de Italiaansche grens tot
aan Nederland, waarbij België natuurlijk moet
helpen. En het land heeft ook wel reden te
vreezen, want een herhaling van 1914 zou niet
in het voordeel van Frankrijk uitvallen. Amerika
zou nu onder geen voorwaarde meer helpen. Het
Amerikaansche volk zou er niet van willen
weten. En Italië zou ook niet meer aan de
zijde van Frankrijk staan. De toekomst ziet er
voor Frankrijk dus niet zoo erg mooi uit. En
het is dus geen wonder, dat men daar op alle
mogelijke manier probeert zich voor die toe
komst te verzekeren.
In dit licht lijkt het dubbel misdadig om in
ons land tot eenzijdige ontwapening over te
gaan.
Het lijkt er op, dat men in den Vrijz. Dem.
Bond ten onzent dit ook een beetje gaat voelen.
Marchant wil eenzijdige ontawpening evenals de
S.D.A.P. En het program eischt ook nationale
ontwapening. Maar de afdeeling Zeist kwam
met het voorstel aan dit programpunt toe te
voegen: „binnen het kader van den Volken
bond". Dat zegt natuurlijk heel wat anders.
De afdeeling wil dit omdat zij meent, dat dan
veel meer kiezers tot de partij zouden toe
treden. Die afdeeling voelt blijkbaar, dat er
nog te veel menschen met gezond verstand zijn,
die van een weerloosmaking niets willen weten.
Het hoofdbestuur wil van die ijziging niets we
ten. Maar zulke voorstellen wijzen er toch op,
dat men voelt, dat 't zoo toch eigenlijk te gek is.
De nationale weermacht is niet de eenige
moeilijkheid, waar we voor staan. De malaise
in schier alle bedrijven stelt moeilijkheid op
moeilijkheid. De regeering heeft de vorige week
een nieuwe regeling der pacht in de Kamer doen
behandelen. De landbouw is in Nederland een
der voornaamste takken van bestaan. Thans is
men druk in de weer om de regeering een maai
en menggebod af te persen. Inderdaad zal de
regeering bijzondere maatregelen moeten treffen
met het oog op onze landbouwers. Anders ziet
het er kwaad uit. In de oorlogsjaren was de
regeering diligent met het nemen van allerlei
diep ingrijpende maatregelen. Thans moet zij
ook maar eens toonen, dat zij beseft, dat we
een abnormalen tijd doorleven. Er moet iets
gedaan worden. En spoedig ook. Niemand weet
wat er anders het volgende jaar staat te ge
beuren. Vele landbouwers zitten nog te zuchten
onder de pacht van het vorige jaar.
We krijgen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht
waarschijnlijk een socialistische leerstoel in de
sociologie. Ik hoop, dat men van die zijde tot
objectieve wetenschapsbeoefening in staat zal
zijn. MaarI
Een zekere Marion blijkt in staat al slapende
misdadigers aan te wijzen en zelfs misdaden,
die staan gepleegd te worden, te ontmaskeren.
Met succes is zijn kunst door de politie toe
gepast.
Wanneer dat inderdaad waar is, is deze man
zijn gewicht in goud waard. Dat kan een groote
eans met Purolzeep. U zult dan
zien hoe mooi, zacht en roosvrij
UW haar wordt. Purolzeep Is evenals Purot.
verkrijgbaar bij Apoth. en Drogisten.
verlichting geven op de begrooting voor de
Rijkspolitie. We zullen evenwel nog maar wat
voorzichtig zijn. Het lijkt al te mooi
Met groote afschuw hebb'en we kennis ge
nomen van het drama, dat zich in een kerktoren
heeft afgespeeld. Wat kan een mensch toch
ontzettend diep zinken. In koelen bloede ver
moordt men zijn naaste om een kapitaal in bezit
te krijgen en maakt later al weer nieuwe plannen
om een nieuwen moord te begaan met het zelfde
doel. Een mensch, die aan zichzelf overgelaten
wordt, is erger dan een beest.
In „Het Volk" beklaagt zich iemand, dat
er nog zoo weinig socialistische burgemeesters
e'en' plaatsje krijgen. Er konden, gezien het stem-
menaantal dat op rood wordt uitgebracht, veel
meer zijn vindt hij.
Ik begrijp dat niet goed.
Als ik socialist was zou ik in zoo'n rotte
kapitalistische maatschappij nooit zoo'n mooi
baantje willen hebben. Ik zou veel liever vech
ten tegen die maatschappij, dan er een ver
antwoordelijke positie in bekleeden. Ik zou wil
len wachten tot de socialistij^ie heilstaat er
was, om dan mijn hart aan dat nieuwe paradijs
op te halen.
Maar het schijnt, dat sommige roode heeren
er zelf aan twijfelen of die heilstaat er wel ooit
komen zal en dus het zekere maar voor het on
zekere nemen. Zij denken bepaald: beter één
vette vogel uit de kapitalistische maatschappij
in de hand dan tien in de ijle lucht van den
toekomstig'en heilstaat!
Van hun standpunt nog zoo kwaad niet
bekeken
Een geweldige Novemberstorm heeft over
West-Europa gewoed. Deze storm ging zooals
gewoonlijk gepaard met hoogen waterstand. Ge-
lukig heeft ons landje er niet heel veel last
van ondervonden.
Het is cle zomer, die een laatst vaarwel toe
zwaait a'an 1930.
En wij zien hem met leede oogen gaan.
In het voorloopig verslag der Tweede Kamer
op de Waterstaatsbegrooting werd aangedrongen
op voorzieningen om de veiligheid van den weg
meer te verzekeren dan tot nu toe het geval is.
Sommige leden wilden een maximum-snelheid
van 70 K.M. invoeren op alle wegen. Anderen
wezen op het groote gevaar, dat het alcohol
gebruik door chauffeurs heeft.
Inderdaad mag in ons land hier wel wat stren
ger op toegezien' worden.
In Amerika gaat dat beter. Daar staan strenge
straffen op het zoodanig rijden, dat het gevaar
oplevert voor de veiligheid van het verkeer.
Die straffen zijn zoo streng, dat men er al
gemeen deö vrees ingejaagd heeft bij al wat
chauffeert. Een ongeluk op den weg kan daar
het geheele vermogen kosten van dengene, die
het veroorzaakt. In Holland zijn we in dit op
zicht nog wel wat al te teerhartig. Maar het is
een teerhartigheid, die averechts verkeerd werkt.
Want het kost maar al te vaak iemands leven.
IV.
De vorige week hebben we gezien, dat er in
het begin der 19e eeuw bestonden eigenaardige
mengwormen tussch'en de weldadigheidsinstellin
gen en de gewone speculatieve ondernemingen,
gewoonlijk in dezen vorm, dat de leiding van de
„armenfabriek" aan een particulier werd toe
vertrouwd, die uit de armenkas werd gesub-
sideerd en overigens op eigen risico handelde.
Met andere woorden: de armbesturen leverden
arbeidskrachten aan ondernemers.
We hebben met voorbeelden aangetoond, dat
bij de uitbesteden van weezen ernstige misbrui
ken in zwang waren.
Deze voorbeelden vergelijken we nu met het
huidige. Het contrast is zoo groot, dat we bijna
kunnen spreken van eenheid van tegendeel.
Toen: de armen, de bedeelden, gebruikt als
arbeiders met half loon met „bedeeling" als
aanvulling van het loon.
N uvoor de arbeiders, die niet in staat
zijn met werken hrtn brood te verdienen, een
zoodanigen vorm van hulp gezocht, die hem
bewaart voor klassificeering als „arme".
Toen: de armbesturen leverden arbeids
krachten aan de ondernemers.
N ude sociale maatregelen er op gericht om
de aibeiders te houden uit de handen der arm
besturen.
Natuurlijk heeft deze verandering grooten in
vloed gehad op de positie van armverzorging.
Toch is deze verandering niet in dien zin
op te vatten, dat de armverzorging een lagere
plaats heeft gekregen. De armverzorging heeft
juist door naar beter methoden van hulpver
leening zich te richten, door de toepassing der
discretie in de uitreiking in aanzien aanmerkelijk
gewonnen.
Onze tijd veroordeelt „de klachten
tafel", „de armenkerk", de massale uit-
deeling en zoekt door voorkoming van armoede,
door opheffing en individualiseering, de armen
zorg op hooger peil te brengen.
Naast deze verbeterde armenzorg nu staat die
hulpverleening, die men met den naam „sociale
zorg" tooit. De sociale verzekering kreeg in de
steunverleening haar verlengstuk, dat dén ar
beider bedoelt te behoeden voor den gang naar
den armverzorger.
En deze steunverleening is in handen van de
gemeente. Zij deed den omvang der armverzor
ging niet afnemen, maar bewerkte wel een ver
schuiving van de armverzorging van de parti
culiere liefdadigheid en de diaconie naar de
openbare, de gemeentelijke armenzorg.
Hier nu hebben we een omstandigheid, waar
op de diaconie zelve geen, althans geen directen
invloed kan uitoefenen.
We kom'en nu tot een tweede factor: de wet
geving.
Art. 47 der „grondregels" voor de staats
regeling 1798 zegt: „de maatschappij, bedoelende
in alles de welvaart van alle hare leden, ver
schaft arbeid aan de nijvere, onderstand aan den
onvermogende". De regelen ter uitvoering van
dit voorschrift hebben zich, gelijk te verwachten
was, steeds laten wachten.
Ook Willem I oordeelde, dat armenzorg tot
het domein der Hooge Regeering behoort (art.
141 G. W. 1814), en trachtte de zaak te
regelen bij Kon. Besluiten. Zie ook de wet van
28 November 1818 (Stbl. no. 40).
Eerst bij art. 195 G. W. 1848 werd „regeling
door de wet" voorgeschreven.
Twee hoofdvragen treden, uit staatsrechterlijk
oogpunt, daarbij op den voorgrond: de verhou
ding tot de particuliere en kerkelijke liefdadig
heid; tot de behoeftigen zeiven.
Mr. Thorbecke wilde vaststelling der rechten
van bestuur van rijkswege onmiddellijk over de
armen, en regeling zoowel als toezicht over de
provinciale, gemeentelijke en bijzondere armen
zorg.
Langs dien weg zou geheel de armenzorg tot
een tak van publieken dienst zijn geworden.
De grondwet liet wel deze opvatting toe,
maar reeds bij de behandeling van de gemeente
wet opbaarde zich er een krachtig verzet tegen.
In October 1851 werd een wet op het arm
bestuur ingediend, waarin genoemde beginselen
waren neergelegd, 'en waarbij der overheid zelfs
de bevoegdheid werd toegekend zich toegang
te verschaffen tot alle boeken der administraties.
Groen van Prinsterer voorspelde bij invoering
van de wet een „lijdelijk verzet". Na de April
beweging trad een nieuw Kabinet op, waaraan
wij de wet van-28 Juni 1854 (Stbl. no. 100)
te danken hebben.
Bij hare wijziging door de wet van 1 Juni 1870
(St.bl. no. 85) is „het domicilie van onderstand"
vervallen. In die wet wordt de vrijheid der ker
kelijke en particuliere instellingen geëerbiedigd.
„De ondersteuning der armen wordt, behoudens
de verdere bepalingen dezer afdeeling, overge
laten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen
van weldadigheid", aldus luidt art. 20, en art. 21
„ge'en burgerlijk bestuur mag onderstand ver-
leenen aan armen, dan na zich, zoovele mogelijk
te hebben verzekerd, dat zij dien niet van ker
kelijke of bijzondere instellingen van weldadig
heid kunnen erlangen, en dan slechts bij vol
strekte onvermijdelijkheid". Hiermede is dus niet
uitgesproken, dat de behoeftige zijnerzijds eenig
recht kan doen gelden, eenige „aanspraak"
heeft; maar wel dat er in den uitersten nood
altijd een redder bij de hand is, n.l. het burgerlijk
armbestuur, of het gemeentebestuur zelf. Dit kan
ook aan-bestaande instellingen van weldadigheid