UIT HET WOORD
Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
PREDIKBEURTEN
JEUGDLEVEN
iiiii ALLERLEI Ü1SS
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 19 OCT. 1930
STICHTELIJKE OVERDENKING
zmassamummam sim
n VOOR DEN ZONDAG
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9.30 Ds. Dekker van Nieuwe
Tonge en 's av. 6 uur leesdienst.
Middelharnis, v.m. 9.30 Ds. Vlasblom van Oude
Tonge (H. A.) en 's av. 6 uur de heer Vetter
van Langstraat.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst.
Den Bommel v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur
Ds. van Ameide van Ouddorp (collecte).
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6
uur Ds. van Ameide van Ouddorp.
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds, Vlas
blom.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. Dekker.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Goedereede, n.m. 2 uur Ds. Polhuijs van Stad
aan 't Haringvliet.
Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide en n.m. lees
dienst.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
Teerink van Amersfoort.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur leesd.
Dinsdagavond 7 uur Ds. Kok van Veenendaal.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
■Ouddorp, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Honkoop.
Woensdagavond 6.30 uur Ds. Kok van Veenen
daal.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp. v.m. Ds. Hylkema van Almelo.
Van de overige gemeenten ge'en opgaaf.
T
tens
m
sa sa
Ik heb nog andere schapen, die van
dezen stal niet zien; deze moet ik ook
toebrengen; en zij\ zullen mijne stem
hooren en hét zal worden ééne kudde
en één herder.
Joh. 10 vers 16.
Wat een schoon hoofdstuk is dat Johannes
10. Daarom is het dunkt ons zoo schoon,
omdat de Heere Jezus zich daarin voorstelt in
zijn alles overtreffende zondaarsliefde.
Let vooral eens op die liefdevolle uitdrukking,
in het hierboven staande 16e vers„Ik heb
nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn".
Het is alsof Hij daar in het midden zijner
discipél'en zoo maar ronduit zegtIk ben niet
alleen gekomen om die verlóren schapen van
het huis Israels, maar er zijn onder de andere
volken, onder de nog afkeerige heidenen, ook
nog zielen, die door mijnen Vader zijn gekend
en waarvoor ik mijn bloed zal storten,
Maa? stel u dan eens voor, wat een tegen
stelling Christus en de afgodendienaars. Is er
grooter contrast denkbaar Licht en duisternis;
waarheid en leugen; vrede en tweespalt.
Let eens even op. Hoe staat gij tegenover
een doorbrenger, een spotter, een diep gezonken
naaste Een lasteraar die met God en Zijn
dienst spot en de vermaningen des Heeren
verwerpt Keert gij u. er meestentijds niet met
weerzin van af
En toch, onze Jezus, onze heilige, reine Jezus,
de Zone Gods, buigt zich tot die diep gevallenen
neder. Haal de geschiedenis van de Kananeesche
vrouw uit Matth. 15 2128 eens in uw ge
dachten en' zie de ontferming eens over die
heidinne.
En nu hier. Discipelen gij moet er op reke
nen, dat uw arbeid veel uitgebreider, veel meer
omvattend is dan hier te midden van de kin
deren des Verbonds. Ik heb nog andere schapen.
Schapen, die van dezen stal niet zijn; schapen,
die niet met banden des bloeds aan Abraham
verbonden zijn, maar andere. Heidenen, af
godendienaars, die daar in onwetendheid rond
dwalen en toch door mijnen Vader van eeuwig
heid al zijn gekend.
Ep wat zegt de Heere omtrent zijn werk
aan die schapen Deze moet ik ook toebrengen.
Toebrengen O, ja Ze dwalen nu nog buiten
den echten stal om. Ze zijn nog vervreemd van
den weg der verlossing. Nog onbekend met de
liefde van mijnen Vader.
Ze zoeken in onwetendheid nog rust bij de
afgoden. En nu moet ik die onwetenden, die
dwalenden, toebrengen. Toebrengen tot dien
waren stal. Bekend maken met de eeuwige ont
ferming mijns Vaders.
„En zij zullen mijne stem hooren". Er zal
dus en er moet dus een stem tot hen uit
gaan. Welke stem Wel de stem van mij, van
hun Bloedbruidegom; de stem van hun Verlosser
en Zaligmaker.
En is Hij zelf ooit naar de heidenen heen
gegaan, om daar dat heerlijke Evangelie te
brengen Gij weet wel, dat onze Heiland in
zijn omwandeling op aarde, op enkele uitzon
deringen na, zich alleen heeft bepaald tot het
volk des Verbonds, het natuurlijke zaad van
Abraham.
Maar hoe moet dat dan Die taak heeft Hij
Kerk, heeft Hij u opgedragen. En hoe Zij
zullen mijne stem hooren. Zal Hij dan met een
hoorbare stem van den hemel tot hen spreken 1
Wel neen 1 Hij heeft tot zijn discipelen en mits
dien tot Zijn kerk en overzulks tot mij en u
2f.?e0 gaat ban heen, onderwijst alle volken.
Zij zullen dus door u Mijne stem hooren.
Hooren zullen zij die en wel in hun eigen
taai, want anders kunnen zij die stem niet
verstaan.
En kunt gij nu persoonlijk naar de andere
schapen heen? Kent gij hun taal, hun talen?
Wel neen immers En daarom moet gij broeders
pn zusters uitzenden, die indringen in die moei
lijke talen en hun dialecten en aan die „andere
schapen", schapen van onzen Heere Jezus, de
stem van Hem te laten hooren. Wat een heer
lijke, wat een ernstige roeping. Jezus zegt het
zelf; Hij zal ze toebrengen' en zij zullen mijne
stem hooren. Hij verbindt dus het toebrengen
aan het hooren van die stem.
En danen het zal worden ééne kudde
en één herder.
Dat is profetie. Eén kudde, één herder.
Wanneer? Als de dag der dagen zal zijn aan
gebroken. Als God zal zijn alles en in allen.
Als dan Jood en Heiden dat ééne verloste volk
Gods zal zijn. Die ééne kudde, van geredde en
gekende schapen.
Geliefden gelukkig als wij met onze Kerk
aan dien arbeid mogen medewerken doch dat
het ons dan niet mag gaan als de timmer
lieden die Noach geholpen hebben aan 't bou
wen van de ark; want toen het er op aan kwam,
gingen Noach en de zijnen er in en zij bleven
buiten en kwamen in het water om.
O, werkt mee, om te bevorderen, dat die
stem van Jezus gehoord wordt, tot aan de
verste stranden, onder de wildste volken. Maar
olet er toch op, of gij de stem van uw Heiland
in uw hart heb mogen hooren; dit is voor
uzelvén, voor uw persoonlijk leven, de groote
zaak. Want stel u voor, als die tijd zal aan
breken, waarvan geprofeteerd staat in Ps. 22
„En, waar men ooit de wildste volken vond,
zal God ontvangen aanbidding, eer en dankb're
lofgezangen", dat gij in die aanbidding en lof
zegging eens mede mocht, instemmen.
O heerlijke arbeid, medearbeiders te mogen
zijn van onzen dierbaren Heiland, die zich
zoo diep tot het verlorene neerbuigt, dat Hij
zegt: „Ik heb nog andere schapen, die van
dezen stal niet zijn; deze moet ik ook toe
brengen; en zij zullen mijne stem hooren 'en het
zal worden ééne kudde en één herder".
Maar, uw geestelijk en kerkelijk leven kan
niet bloeien, als ge niet medewerkt om dat
heilig „moeten" van onzen Heiland te bevor
deren. Daarom, met het oog op dit woord des
Heeren dus met ijver medegewerkt aan den
arbeid der zending; in gebed en gave.
SB
BB
a
DE BIJBEL EN DE JEUGD.
De Bijbel heeft alle eeuwen door in het brand
punt van den strijd gestaan 'én die kamp vóór
of tegen den Bijbel duurt ook thans nog on-
vermooid voort.
Geen wonder
Voor den Christen is de Bijbel „het-boek der
boeken, de springaders des levens, de bron aller
vertroosting en de fontein der sterkte voor
allen, wie kommer des levens of aanvechting
der ziel beangstigt. Een schild en wapen in de
hand der onschuld, een wekker ten leven, voor
wie in geestelijken slaap verzonken liggén; een
leidsman door den doolhof der zonde, een ruste-
looze wreker voor hen, die in de zonden vol
harden"
Daarom is de Bijbel van zoo geweldige
beteekenis, omdat Christus is de inhoud er van.
Niet alleen van het Nieuwe Testament, maar
ook van het Oude.
Dit terloops even op te merken, lijkt niet
overbodig, omdat er veel menschen zijn, onder
de jongere ook, die meenen, dat het Oude
Testament in zijn leer eigenlijk heelemaal in-
druischt tegen die van het Nieuwe, waarom zij
het eerste verwerpen en het Nieuwe Testamént,
als alleen bevattend de ware leer van Jezus
Christus, aanvaarden.
Maar wie het goed ziet en de Schriften be
studeert, zal tot de conclusie komen, dat
beide Christus tot inhoud hebben.
Toen Jezus van de Schriften zeide: „Die zijn
het, die van Mij getuigen", was het Nieuwe
Testament er nog niet. Hier werden dus bedoeld
de Schriften des Ouden Testaments. Een andere
uitspraak van den Heiland, n.l. dat Mozes van
Hem (Christus) geschreven heeft, bevestigt deze
waarheid.
De Bijbel is Gods openbaring en wijst aan
den weg der zaligheid.
Maar dan is daarmede ook tegelijkertijd ver
klaard, dat hij, die menschen voeren wil langs
den weg des verderfs naar den ondergang, de
Satan, al het mogelijke doet, om het geloof in
den Bijbel te vernietigen.
Het jonge geslacht heeft het ook in dit op
zicht zwaar.
Och, de oudere menschen gelooven wel, dat
de Bijbel het Woord van God is en weten, op
grond van hun eigen geestelijke ervaring, dat
de kracht, die van dat Woord uitgaat, Goddelijk
is, zoowel in oorsprong, als in werking. Zij
voelen in hun eigen leven, hoe maar de kleinste
afwijking van dien goddelijken levensregel, de
geringste zonde tegen de ordinantiën uit dat
Woord, een verzwakking van zedelijke kracht
beteekent, of een verstoringsproces in het
lichaam te voorschijn roept.
Maar met de jongere menschen is dat anders
gesteld.
Die missen nog die geestelijke ervaring; hun
verstand, dat voor alle dingen een oplossing
wenscht, spreekt ook, als het om den Bijbel
gaat, het voornaamste woord.
En dat verstand zegt hen, dat het met dien
Bijbel toch eigenlijk zoo vreemd gesteld is.
Al die tegenstrijdigheden die onwaarschijn
lijkheden; duistere dingen ze weten er geen
raad mee.
En ze zouden o zoo gaarne willen, dat de
Bijbel beter was, anders, logischer, zóó, dat
de wereld er niet zoo mee spotte en hem ook
waardeeren kon om zijn inhoud.
Maar hoe gaat het n u toe
Chefs, collega's, bedienden, ze critiseeren
heele stukken uit den Bijbel weg.
Omdat die voor hun verstand de grootste
dwaasheid inhouden.
En onze jonge menschen kunnen tegen die
schijnbaar rake argumenten niet op.
Ze voelen wel, dat het zóó niet is.
Maar ze hebben toch niet de kracht, of missen
het vermogen en de kennis, om tegen die los
scheuring der Schrift in te gaan.
En de drogredenen der ongeloovigen zijn vaak
zóó klemmend juist in hun oogen, dat ze maar
al te gauw toegeven en de Schriftbestrijders,
zoo niet gelijk geven, dan toch ongemoeid hun
gang laten gaan.
Achter dit alles werkt de Satan.
Deze verleider spaart geen enkele poging,
om de aandacht der jonge menschen van den
Bijbel af te trekken. Daarom mogen we wel
zeer op onze hoede zijn, wanneer hij de onge
loovigen tegen ons ophitst, door hen te doen
beweren, dat de Bijbel toch zoovele bezwaren
heeft en dat hij voor het verstand absoluut
onaannemelijk is.
Toch is het waar: de Bijbel bevat vele ver
borgenheden, talrijke duistere zaken.
En tegenstrijdigheden, zooals men dat noemt
zijn er eveneens.
En daar schuilt nu de groote moeilijkheid
vaak.
Ook in het vereenigingsleven kómen die be
zwaren meer dan eens tot uiting.
Het wil dan van buitengewone scherpzinnig
heid soms blijk geven, wanneer men verschil
lende toevoegingen, onjuistheden enz. in de
Schrift ontdekt heeft en daarmede nu eens voor
het voetlicht treden wil, met de woorden (waar.
in soms een zekere stille triomph schuilt, omdat
die anderen er een beetje mee zitten)Ziezoo,
lost dat nu maar eens op, als ge kunt
En ook van ongeloovige zijde maakt men van
soortgelijke vragen een druk gebruik.
Al die vragen nu worden opgeworpen met
de bedoeling twijfel aangaande de goddelijke
echtheid der Schrift in het hart te zaaien en
daardoor het geloof aan het wankelen te brengén.
Daarom willen we over die z.g. tegenstrijdig
heden in den Bijbel een enkel woord zeggen.
Want ongetwijfeld ze zij n er!
Evenwel, van ongeloovige zijde laat men het
veel erger voorkomen, dan het in werkelijkheid
is.
Het loopt heusch met die ongerijmdheden wel
los
We zijn er dan ook vast van overtuigd, dat
de verschillende duisterheden en tegenstrijdig
heden, die we in de Schrift aantreffen, meestal
voortkomen uit onoplettendheid en onbekend
heid met haar.
Wanneer er eens wat meer studie gemaakt
werd van den Bijbel, vooral door de jongens
en meisjes, dan zouden heel wat van die ver
meende ongerijmdheden aanstonds wegvallen.
Het gaat niet aan al dergelijke moeilijkheden
te bespreken.
Daarom één enkel voorbeeld slechts, om aan
te toonen, dat die tegenstrijdigheden meestal
maar schijnbaar zijn.
Neem b.v. Spreuken 26
In vers 4 staatAntwoord den zot naar zijn
dwaasheid niet. En. onmiddellijk daarop volgt
in het vijfde vers Antwoord den zot naar zijn
dwaasheid
Als ze je nu plotseling voor de vraag stellen,
hoe dat toch mogelijk is, dat het ééne vers van
den Bijbel het daarop volgende zoo radicaal
mogelijk tegenspreekt en je weet daar geen
raad mee, dan sta je als jonge man of jonge
vrouw toch even te kijken en begint er in je
binnenste iets te spreken van Ja, gelijk hebben
ze het staat er, maar het is de grootste onge
rijmdheid.
Zoo gaat het vaak.
Louter onbekendheid met den Bijbel komt
hier uit.
Er is tusschen beide verzen niet de minste
tegenspraak
Maar de Bijbelbestrijders halen de. teksten
eenvoudig uit hun verband.
Want wanneer we letten op de redenen, die
in beide gevallen opgegeven worden, valt die
schijnbare tegenstrijdigheid direct weg.
Vers 4 luidtAntwoord den zot naar zijn
dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet
gel ij k wordt. Dat wil dus zeggen Wij
moeten den zot niet naar zijn dwaasheid ant
woorden, want als we dat deden, dan zouden we
in onze beantwoording dezelfde verkeerdheden
toonen.
Vers 5 echter, waar staatAntwoord den zot
naar zijn dwaasheid opdat hij in zijn
oogennietwijszij wil zeggen wij moeten
hem zulk een antwoord geven, dat zijn dwaas
heid duidelijk aan het licht komt.
Van tegenstrijdigheid is dus geen sprake.
Moeilijkheden leveren soms ook de getals-
opgaven van het Oude Testament.
Een sterk voorbeeld hiervan geeft 2 Samuel 24
in vergelijking met 1 Kron. 21, handelend beide
over Davids volkstelling. De getallen, in be
doelde hoofdstukken, kloppen niet.
Bij de verklaring daarvan houdt men dikwijls
te. weinig rekening met de groote menschelijke
factor, die heeft gewerkt bij de samenstelling
en dicteering van de boeken der Heilige Schrift.
Het plaatsen van vele, op elkaar gelijkende
letters, of het niet letten op kleine, haast onbe
duidende teekentjes of letters, waardoor soms
geheel verschillende getallen geschreven werden,
was daarvan de oorzaak. Vaak geeft echter
vergelijking met wat in overeenkomende teksten
staat, de oplossing en vallen vele moeilijkheden
aanstonds weg.
Van die schijnbare tegenstrijdigheden blijft bij
wat nauwkeurige studie en vergelijking dan ook
meestentijds niet veel over.
Toch worden, ook in het vereenigingsleven,
meer dan eens vele minuten verknoeid met de
oplossing van zulke duisterheden en vraagt men
zich wel eens af, of de Bijbel dan tot niets an
ders gegeven is dan om allerlei bedenkingen, die
tegen zijn echtheid rijzen en alle zwarigheden,
die in het brein opkomen, op te lossen.
Waarlijk niet.
Voor ons zijn juist die verborgenheden en
moeilijkheden een duidelijk bewijs van de echt
heid, de goddelijkheid der Schrift.
Als de Bijbel een gewoon boek was, zouden
ongetwijfeld de ongeloovigen zeggen Hij mist
alle eigenschappen' van te zijn een goddelijk
boek hij verschilt in niets van een ander ge-
schrif, door menschen voortgebracht.
Maar juist nu de Schrift zooveel onbegrijpe
lijke en mysterieuze dingen bevat, springt dade
lijk in het oog, dat hier is de openbaring van
een oneindigen God, Die den mensch in vele
raadselen leven doet.
Want nu kennen we maar ten deele.
Maar eenmaal wordt dat anders en wordt
de sluier opgelicht van veel, wat ons verstand
te boven gaat.
Die verborgenheden zijn ons niet zonder oor
zaak gegeven
Die tegenstrijdigheden in den Bijbel hebben
hun bedoeling.
Want nu ons verstand tekort schiet, moet
de werking van het geloof meer op den voor
grond treden.
Juist door al dat duistere wordt het aan
vaarden van de Heilige Schrift als Gods Woord
een zaak van geloof.
Nu de Bijbel vele z.g. ongerijmdheden bevat,
nu er zooveel vreemde en ongelooflijke dingen
in voorkomen, nu de eene tekst vaak strijdt
tegen een andere, nu is er zooveel te meer geloof
voor noodig om door Gods genade te komen
tot de belijdenis
En toch, ondanks dat alles, is de Bijbel van
begin tot eind het Woord van God.
■H
Maar, gelijk we reeds zeiden, studie des Bij
bels verheldert veel wat ons onaannemelijk
lijkt.
Daarom moeten' onze jonge menschen den
Bijbel bestudeeren.
Het is waar de Satan maakt ons wijs, dat
de Schrift zoo moeilijk te verstaan is en in ons
binnenste doet hij dan opkomen de gedachte,
dat het wellicht maar beter is, om ons met haar,
die we toch bijna niet begrijpen, niet te be
moeien.
Maar dat is de duivelsche misleiding 1
De Bijbel teekent den weg der zaligheid zóó
eenvoudig en toch ook zóó helder, dat naar het
woord van den profeet Jesaja zelfs de dwazen
zoo ze dien bewandelen, niet dwalen zullen.
En gelooven onze jonge menschen nu werke
lijk, dat onze God, die ons de Schrift zelf gege
ven' heeft, niet machtig is om ons zóó te be
werken, dat we Zijn Woord, al behooren we
dan ook tot de minst ontwikkelden en ongelet-
terden, begrijpen en verstaan kunnen En heeft
Hij niet de macht, om te bewerken, dat de Bijbel
voor den meest intellectueelen jeugdmensch een
gesloten boek blijft
Inderdaad, iemand kan verstandelijk den Bij
bel nóg zoo goed begrijpen en meer dan een
ander geboeid worden door zijn verheven
schoonheid in woorden en gedachten om de
Schrift werkelijk te verstaan is meer noodig.
Het gaat er niet om, wat de lezer kan, maar
wat de Schrift zelf doet en die Schriften zijn
machtig hen, die met een geloovig hart lezen,
wijs te maken tot zaligheid en alle bedenkingen
weg te nemen.
Indien we als jonge menschen de Schrift
recht willen verstaan, moeten we haar biddend
én' met een geloovig hart bestudeeren en lezen.
Dat is zoo heel noodig in een tijd als de onze,
waar er zooveel dingen zijn, die onze jeugd
afhouden van de persoonlijke Bijbelstudie.
Daar is haast geen tijd voor.
En Satan ziet het gaarne.
Daarom sta ook in het jonge leven de Schrift
in het centrum onzer belangstelling.
Alle dingen aangaande Christus zijn daarin
te vinden.
Maar als de Heilige Geest ons daarbij niet
leidt, zal Bijbelstudie niet baten.
We moeten er daarom om bidden.
Want„Lees den Bijbel bij het halfduistere
licht der rede en hij is overdekt met een floers,
er rusten wolken en donkerheid op maar breng
dit boek met gebogen knieën 'en met een gebro
ken hart en plaats het onder de stralen van de
Zon der gerechtigheid en in het klare licht van
Christus zult ge klaarlijk „het licht zien."
LIEFDE IN HET JONGE LEVEN.
II.
We zouden dan nu den vinger leggen op
enkele verkeerdheden, die zich in het jonge
leven voordoen op het terrein der liefde.
Dit wordt wel allerwege toegestemd, dat de
lente des levens niet alleen schoon en heer-
1 ij k is, doch tevens gevaarlijk en moei-
1 ij k. Schoon is dit tijdperk, omdat hierin
de mensch tot volle zelfbewustzijn van zijn
menschheid komt. Achter hem liggen niet dan
blijde herinneringen eener onbezorgde jeugd,
voor hem een schoone toekomst, die hem toe
laat dien' te scheppen zoo hij wil. Doch ook is
het een ge v a a r 1 ij k e tijd, omdat die zonden,
die in zijn eerste jeugd slechts als aanleg in
zijn hart waren opgesloten, nu beginnen te ont
kiemen en den jongen mensch plaatsen voor de
keuze tusschen goed en kwaad. H e e r l ij k tijd
perk, omdat het een tijdperk is van ophouwen
en nog zoo weinig van afbreken, maar daarom
juist zoo m o e i 1 ij k. Opgebouwd moet worden
de persoonlijkheid tot een krachtige vesting, van
waaruit voortaan blijvend de strijd des levens
zal gevochten worden. Want, hoe de jonge
ling jong is, beteekent ditwijls hoe en of
de grijsaard oud zal zijn.
Laat dit alles nu voornamelijk de geestelijke
zijde van den mensch gelden, ook wat zijn stof
felijk deel aangaat is het weinig anders. Ziel
en lichaam zijn helaas niet meer in heerlijke
harmonie vereenigd om in alles Gods wil te
betrachten. Door de zonde is er strijd gekomen
tusschen den geest en het vleesch, en omgekeerd.
Deze strijd begint vooral voor den jongen
mensch als hij zich geestelijk bewust wordt: Ik
ben een mensch, een zondaar, terwijl hij of zij
omtrent het lichaam bewust wordt: Ik ben een
m a n en een vrouw.
Nu zagen we de vorige week waartoe God het
huwelijk instelde. Namelijk voor een groot deel
om het menschelijk geslacht voort te planten.
En hiertoe gaan er in de lente des levens groote
veranderingen in het lichaam plaats vinden.
Waarom deze leeftijd wel genoemd wordt den
leeftijd van de geslachtsrijpheid. Ons
lichaam is voornamelijk ingericht voor drie
hoofdwerkingen, n.l. het denken en willen, de
voeding of stofwiseling, en de voortplanting.
Deze komen tot stand door de werking van het
bloed. En nu is het door Gods Wijsheid en
Voorzienigheid zoo, dat de ontwikkeling der
geslachtsorganen langzamerhand afloopt. Dus
wanneer de jonge man (want over hem zouden
wij het inzonderheid hebben) volgroeid is licha
melijk en geestelijk, dan komt ook de tijd der
geslachtsrijpheid. Dit bewerkt ook een verhoog
de werking in het zieleleven van den jongeling.
Hij komt tot het bewustzijn van het geslachts
vermogen. Dit had, ware de mensch zonder
zonde gebleven, beteekend, dat hij gevoeld had,
dat het Gods wil was, dat hij niet alleen zou
blijven, doch zou uitgaan naar een andere ziel,
om door God zelve in de hoogste en reinste
liefde vereenigd te worden, en alzoo als éën
ziel, éri als één lichaam een geslacht voort te
brengen, dat leefde om God te dienen en lief
te hebben. Zoo zou hij gehoorzaam geweest zijn
aan het Godelijk gebod: Weest vruchtbaar en
vervult de aarde. Doch nu is daar de zonde,
die den Psalmdichter deed zingen: Sla de zonden
nimmer ga, die mijn jonkheid heeft bedreven, en
die hem, terugziende op eigen jeugd en jonge
lingsjaren, deed'vragen: Waarmede zal de jonge
ling zijn pad zuiver houden De zonde, die de
liefde van den mensch tot God verbreekt, ver
stoorde ook de hoogste liefde tusschen mensch
en mensch, d.i. de liefde tusschen man en vrouw.
En deze verstoring vindt haar ontzaglijkste
uitdrukking in de verwoesting, die de zonde op
het gebied van het geslachtsleven heeft aan
gebracht. Gods Woord, de wereldgeschiedenis als
wereldgericht, de maatschappij waarin wij leven,
leeren ons hoe het wel en wee, niet slechts van
menschen, maar ook van volken en natiën innig
samenhangt met de reinheid of onreinheid van
het' geslachtsleven.
Dr. G. Esselink, arts te Hilversum, is juist
terwijl ik dit schrijf, door de radio bezig zijn
hoorders hiervan met ernst te overtuigen.
Nu is het hier niet de plaats om hierover.
verder uit te wijden. Het is beter, dat onze jonge
menschen eens lezen een drietal boekjes hier
over, n.l. „Stomme zonden" door Johanna Bree-
voort, „Verkeerde gewoonten" door Ds. H. W.
Laman en „Kuischheid" door Ds. J. J. Knap.
Trouwens ook de Bijbel toornt voortdurend te
gen deze jeugdzonden. Lees slechts Spreuken 7
over den verstandeloozen jongeling. In Hebreen
13 4 heet het: Het huwelijk is eerlijk onder
allen en het bed onbevlekt, doch hoereerders
en overspelers zal God oordeelen.
Ook onze jongedochters schijnen niet vrij uit
te gaan. Jezus Sirach zegt in zijn apocrief boek:
De hoererij eens wijf wordt bekend aan de ver
heffingen der oogen, en aan hare oogbrauwen.
Bewaar een onbeschaamde dochter zeer nauw,
opdat zij 'niet, wanneer zij ruimte vindt, die voor
haar gebruike. Neemt acht op haar onbeschaam
de oogen, en verwondert u niet, als zij tegen
u zoude mishandelen. Gelijk een reizende man
dorstende, den mond opent als hij een fontein
vindt, en van alle water dat nabij is drinkt,
alzoo zal zij haar tegenover eiken paal neder
zetten, en den pijlkoker voor den pijl open doen.
Gelukkig zijn er in Gods Woord ook navol
genswaardige voorbeelden. Jozef bijvoorbeeld,
die van de verleiding der zonde vluchtte, zeg
gende: Zou ik zulk een groot kwaad doen en
zondigen tegen God
Toch gelooven wij, dat vele jongens en meisjes
tot de zonde worden henengetrokken mede door
de schuld der ouders. Deze toch hebben de
moeilijke taak te vervullen hun grootere kinderen
met de noodige tact te onderwijzen in hetgeen
zij langzamerhand weten moeten. Dit laten zij
veelal na, zeggende: Zij komen het toch wel te
weten. En dit is waar, doch de vraag is: hoe
En het antwoord is; Door allerlei smerige boe
ken en prenten, die reeds hun tienduizenden
hebben verslagen, zooals de straat en de omgang
met verkeerde vrienden en vriendinnen haar
duizenden.
In de Mozaische wetten werd den ouders ge
last op het platte dak hunner woningen een hek
te timmeren, opdat geen kind er zou afvallen.
Zoo mogen de ouders van thans wel een nauwe
afrastering maken om allerlei vuile boeken en
bladen uit hun huis te weren. Slechte boeken
kunnen zooveel bederven, goede boeken zoo
veel goeds aankweeken. Op ieder dorp van Flak-
kee behoort een Chr. leesbibliotheek, opdat de
gedoopte jeugd, die lezen wil, goede lectuur kan
verkrijgen.
Ook in de maatschappij zijn dingen op te
merken, die tot zonde kunnen leiden. Het is
namelijk-veelal zoo, dat een getrouwde man en
vader niet meer verdient dan de jonge gezellen.
Dit heeft ten gevolge, dat de getrouwde veelal
arm is en de ongehuwde in zijn stand rijk. En
nu heeft men die overgang van bemiddeld tot
onbemiddeld niet over voor het huwelijk. Men
trouwt gewoon niet. Zoo zijn er velen tegen
woordig. En voor iedere jongeling, die niet
trouwt, moet weer een jongedochter „zonder
doen". Doch men zoekt wel bevrediging zijner
wellusten, en komt zelve en verleidt anderen
alzoo tot zonde.
En nu nog deze opmerking. Alle zonden wor
den geboren uit het hart, waaruit de uitgangen
des levens zijn. Wanneer ons hart nog onweder-
geboren is, zullen ook onze jeugdzonden steeds
welig blijven tieren, en zoo God het niet ver
hoed, ons doen ondergaan in die plaats, waar
de mensch zal zijn tot eeuwige afgrijzing. Laat
ons daarom gedurig bidden: Schep een rein hart
in ons, o God, en vernieuw in het binnenste van
ons een vasten geest. Zalig zijn de reinen van
hart, sprak Jezus, want alleen zij zullen God
zien.
O. J. W. K.
asaBfr<?SI3BgiH^3l2H£EgglB£iHHBE3Süfa@>ia
as
sbuhib
BB
fl
m a
SB SESSIE '3B
„SAMENBINDING".
„Een broeder is wederspanniger dan
een sterke stad; en de geschillen zijn
als een grendel van een paleis".
Ik 'geloof niet, dat op veel tegenspraak be
hoeft gerekend te worden, als we zeggen, dat
er in onzen tijd van samenbindende broederliefde
weinig gezien wordt. Ik bedoel met het woord
broeders meer diegenen, die zich in gehoorzaam
heid buigen voor de waarheid van het Woord
Gods.
Verdeeldheid, haat, nijd, twisting, scheuring,
vereting en verbijting van elkander, dat vindt
men.
Men vindt dat op kerkelijk terrein, men vindt
dat niet minder op staatkundig gebied.
Op kerkelijk terrein zien we de verschillende
richtingen, al of niet in H. V., als paddestoelen
uit den grond rijzen, en wij kunnen een pluri
formiteit van kerken en kerkjes aanschouwen,
die doet vragen: „Waar is het einde". En allen
zijn ze even zuiver, want immers men trad steeds
uit, omdat het niet zuiver genoeg was. De bitter
heid waarmee die „broeders" elkander bestrijden
vaak, doet pijnlijk aan.
Wat is de broederlijke liefde ver van ons.
En Jezus zegt: „Hieraan zullen zij elkander
bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij
liefde hebt onder elkander". Wat wordt er van
die liefde onder elkander gezien Waar is nog
de liefde, die niet lichtelijk veroordeelt, die zich
niet verheft; die niet verkettert; die niet zoekt
naar kleinigheden om scheiding te brengen, maar
die als er iets is, dat haar hindert allereerst
doet inkeeren in zichzelf of misschien de fout
bij henzelt ligt.
Dit zou het exempel, dit zou het kenteeken
van het ware discipelschap zijnde Liefde
onder elkander. Allen zouden zij bekennen, dat
de liefhebbende broeders, waarlijk volgelingen
van Christus warén. En nu Men lacht wat om
de Christelijke broeders. Men spot er mede en
om onzentwil wordt de Naam des Heeren ge
lasterd.
We zagen reeds, dat dit op kerkelijk gebied
van toepassing is, maar, en hier wilden we
speciaal de aandacht op vestigen, ook op staat
kundig gebied is dit zoo.
We weten allen wel, die dit lezen, dat ons
land bewoond wordt door een gemengde be
volking. Ons land wordt niet bewoond alleen
door Gereformeerden, niet alleen door Room-
schen, ook niet alleen door sociaal-democraten,
maar elk dier richtingen en zooveel andere rich
tingen als er meer zijn hebben hun aanhangers.
Dit nu kunnen we jammer vinden, kunnen we
ook anders wenschen, feit is, dat niets bij geval
geschiedt en we hebben er in te berusten, dat
het den Heere God beliefd heeft ons in die
bonte mengeling te plaatsen. Maar nu we er in
geplaatst zijn hebben wij met getrouwheid onze