UIT HET WOORD Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld PREDIKBEURTEN JEUGDLEVEN iiiii ALLERLEI Ü1SS ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 19 OCT. 1930 STICHTELIJKE OVERDENKING zmassamummam sim n VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 9.30 Ds. Dekker van Nieuwe Tonge en 's av. 6 uur leesdienst. Middelharnis, v.m. 9.30 Ds. Vlasblom van Oude Tonge (H. A.) en 's av. 6 uur de heer Vetter van Langstraat. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur Ds. van Ameide van Ouddorp (collecte). Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. van Ameide van Ouddorp. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds, Vlas blom. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Goedereede, n.m. 2 uur Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide en n.m. lees dienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Teerink van Amersfoort. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur leesd. Dinsdagavond 7 uur Ds. Kok van Veenendaal. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. ■Ouddorp, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Honkoop. Woensdagavond 6.30 uur Ds. Kok van Veenen daal. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp. v.m. Ds. Hylkema van Almelo. Van de overige gemeenten ge'en opgaaf. T tens m sa sa Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zien; deze moet ik ook toebrengen; en zij\ zullen mijne stem hooren en hét zal worden ééne kudde en één herder. Joh. 10 vers 16. Wat een schoon hoofdstuk is dat Johannes 10. Daarom is het dunkt ons zoo schoon, omdat de Heere Jezus zich daarin voorstelt in zijn alles overtreffende zondaarsliefde. Let vooral eens op die liefdevolle uitdrukking, in het hierboven staande 16e vers„Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn". Het is alsof Hij daar in het midden zijner discipél'en zoo maar ronduit zegtIk ben niet alleen gekomen om die verlóren schapen van het huis Israels, maar er zijn onder de andere volken, onder de nog afkeerige heidenen, ook nog zielen, die door mijnen Vader zijn gekend en waarvoor ik mijn bloed zal storten, Maa? stel u dan eens voor, wat een tegen stelling Christus en de afgodendienaars. Is er grooter contrast denkbaar Licht en duisternis; waarheid en leugen; vrede en tweespalt. Let eens even op. Hoe staat gij tegenover een doorbrenger, een spotter, een diep gezonken naaste Een lasteraar die met God en Zijn dienst spot en de vermaningen des Heeren verwerpt Keert gij u. er meestentijds niet met weerzin van af En toch, onze Jezus, onze heilige, reine Jezus, de Zone Gods, buigt zich tot die diep gevallenen neder. Haal de geschiedenis van de Kananeesche vrouw uit Matth. 15 2128 eens in uw ge dachten en' zie de ontferming eens over die heidinne. En nu hier. Discipelen gij moet er op reke nen, dat uw arbeid veel uitgebreider, veel meer omvattend is dan hier te midden van de kin deren des Verbonds. Ik heb nog andere schapen. Schapen, die van dezen stal niet zijn; schapen, die niet met banden des bloeds aan Abraham verbonden zijn, maar andere. Heidenen, af godendienaars, die daar in onwetendheid rond dwalen en toch door mijnen Vader van eeuwig heid al zijn gekend. Ep wat zegt de Heere omtrent zijn werk aan die schapen Deze moet ik ook toebrengen. Toebrengen O, ja Ze dwalen nu nog buiten den echten stal om. Ze zijn nog vervreemd van den weg der verlossing. Nog onbekend met de liefde van mijnen Vader. Ze zoeken in onwetendheid nog rust bij de afgoden. En nu moet ik die onwetenden, die dwalenden, toebrengen. Toebrengen tot dien waren stal. Bekend maken met de eeuwige ont ferming mijns Vaders. „En zij zullen mijne stem hooren". Er zal dus en er moet dus een stem tot hen uit gaan. Welke stem Wel de stem van mij, van hun Bloedbruidegom; de stem van hun Verlosser en Zaligmaker. En is Hij zelf ooit naar de heidenen heen gegaan, om daar dat heerlijke Evangelie te brengen Gij weet wel, dat onze Heiland in zijn omwandeling op aarde, op enkele uitzon deringen na, zich alleen heeft bepaald tot het volk des Verbonds, het natuurlijke zaad van Abraham. Maar hoe moet dat dan Die taak heeft Hij Kerk, heeft Hij u opgedragen. En hoe Zij zullen mijne stem hooren. Zal Hij dan met een hoorbare stem van den hemel tot hen spreken 1 Wel neen 1 Hij heeft tot zijn discipelen en mits dien tot Zijn kerk en overzulks tot mij en u 2f.?e0 gaat ban heen, onderwijst alle volken. Zij zullen dus door u Mijne stem hooren. Hooren zullen zij die en wel in hun eigen taai, want anders kunnen zij die stem niet verstaan. En kunt gij nu persoonlijk naar de andere schapen heen? Kent gij hun taal, hun talen? Wel neen immers En daarom moet gij broeders pn zusters uitzenden, die indringen in die moei lijke talen en hun dialecten en aan die „andere schapen", schapen van onzen Heere Jezus, de stem van Hem te laten hooren. Wat een heer lijke, wat een ernstige roeping. Jezus zegt het zelf; Hij zal ze toebrengen' en zij zullen mijne stem hooren. Hij verbindt dus het toebrengen aan het hooren van die stem. En danen het zal worden ééne kudde en één herder. Dat is profetie. Eén kudde, één herder. Wanneer? Als de dag der dagen zal zijn aan gebroken. Als God zal zijn alles en in allen. Als dan Jood en Heiden dat ééne verloste volk Gods zal zijn. Die ééne kudde, van geredde en gekende schapen. Geliefden gelukkig als wij met onze Kerk aan dien arbeid mogen medewerken doch dat het ons dan niet mag gaan als de timmer lieden die Noach geholpen hebben aan 't bou wen van de ark; want toen het er op aan kwam, gingen Noach en de zijnen er in en zij bleven buiten en kwamen in het water om. O, werkt mee, om te bevorderen, dat die stem van Jezus gehoord wordt, tot aan de verste stranden, onder de wildste volken. Maar olet er toch op, of gij de stem van uw Heiland in uw hart heb mogen hooren; dit is voor uzelvén, voor uw persoonlijk leven, de groote zaak. Want stel u voor, als die tijd zal aan breken, waarvan geprofeteerd staat in Ps. 22 „En, waar men ooit de wildste volken vond, zal God ontvangen aanbidding, eer en dankb're lofgezangen", dat gij in die aanbidding en lof zegging eens mede mocht, instemmen. O heerlijke arbeid, medearbeiders te mogen zijn van onzen dierbaren Heiland, die zich zoo diep tot het verlorene neerbuigt, dat Hij zegt: „Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet ik ook toe brengen; en zij zullen mijne stem hooren 'en het zal worden ééne kudde en één herder". Maar, uw geestelijk en kerkelijk leven kan niet bloeien, als ge niet medewerkt om dat heilig „moeten" van onzen Heiland te bevor deren. Daarom, met het oog op dit woord des Heeren dus met ijver medegewerkt aan den arbeid der zending; in gebed en gave. SB BB a DE BIJBEL EN DE JEUGD. De Bijbel heeft alle eeuwen door in het brand punt van den strijd gestaan 'én die kamp vóór of tegen den Bijbel duurt ook thans nog on- vermooid voort. Geen wonder Voor den Christen is de Bijbel „het-boek der boeken, de springaders des levens, de bron aller vertroosting en de fontein der sterkte voor allen, wie kommer des levens of aanvechting der ziel beangstigt. Een schild en wapen in de hand der onschuld, een wekker ten leven, voor wie in geestelijken slaap verzonken liggén; een leidsman door den doolhof der zonde, een ruste- looze wreker voor hen, die in de zonden vol harden" Daarom is de Bijbel van zoo geweldige beteekenis, omdat Christus is de inhoud er van. Niet alleen van het Nieuwe Testament, maar ook van het Oude. Dit terloops even op te merken, lijkt niet overbodig, omdat er veel menschen zijn, onder de jongere ook, die meenen, dat het Oude Testament in zijn leer eigenlijk heelemaal in- druischt tegen die van het Nieuwe, waarom zij het eerste verwerpen en het Nieuwe Testamént, als alleen bevattend de ware leer van Jezus Christus, aanvaarden. Maar wie het goed ziet en de Schriften be studeert, zal tot de conclusie komen, dat beide Christus tot inhoud hebben. Toen Jezus van de Schriften zeide: „Die zijn het, die van Mij getuigen", was het Nieuwe Testament er nog niet. Hier werden dus bedoeld de Schriften des Ouden Testaments. Een andere uitspraak van den Heiland, n.l. dat Mozes van Hem (Christus) geschreven heeft, bevestigt deze waarheid. De Bijbel is Gods openbaring en wijst aan den weg der zaligheid. Maar dan is daarmede ook tegelijkertijd ver klaard, dat hij, die menschen voeren wil langs den weg des verderfs naar den ondergang, de Satan, al het mogelijke doet, om het geloof in den Bijbel te vernietigen. Het jonge geslacht heeft het ook in dit op zicht zwaar. Och, de oudere menschen gelooven wel, dat de Bijbel het Woord van God is en weten, op grond van hun eigen geestelijke ervaring, dat de kracht, die van dat Woord uitgaat, Goddelijk is, zoowel in oorsprong, als in werking. Zij voelen in hun eigen leven, hoe maar de kleinste afwijking van dien goddelijken levensregel, de geringste zonde tegen de ordinantiën uit dat Woord, een verzwakking van zedelijke kracht beteekent, of een verstoringsproces in het lichaam te voorschijn roept. Maar met de jongere menschen is dat anders gesteld. Die missen nog die geestelijke ervaring; hun verstand, dat voor alle dingen een oplossing wenscht, spreekt ook, als het om den Bijbel gaat, het voornaamste woord. En dat verstand zegt hen, dat het met dien Bijbel toch eigenlijk zoo vreemd gesteld is. Al die tegenstrijdigheden die onwaarschijn lijkheden; duistere dingen ze weten er geen raad mee. En ze zouden o zoo gaarne willen, dat de Bijbel beter was, anders, logischer, zóó, dat de wereld er niet zoo mee spotte en hem ook waardeeren kon om zijn inhoud. Maar hoe gaat het n u toe Chefs, collega's, bedienden, ze critiseeren heele stukken uit den Bijbel weg. Omdat die voor hun verstand de grootste dwaasheid inhouden. En onze jonge menschen kunnen tegen die schijnbaar rake argumenten niet op. Ze voelen wel, dat het zóó niet is. Maar ze hebben toch niet de kracht, of missen het vermogen en de kennis, om tegen die los scheuring der Schrift in te gaan. En de drogredenen der ongeloovigen zijn vaak zóó klemmend juist in hun oogen, dat ze maar al te gauw toegeven en de Schriftbestrijders, zoo niet gelijk geven, dan toch ongemoeid hun gang laten gaan. Achter dit alles werkt de Satan. Deze verleider spaart geen enkele poging, om de aandacht der jonge menschen van den Bijbel af te trekken. Daarom mogen we wel zeer op onze hoede zijn, wanneer hij de onge loovigen tegen ons ophitst, door hen te doen beweren, dat de Bijbel toch zoovele bezwaren heeft en dat hij voor het verstand absoluut onaannemelijk is. Toch is het waar: de Bijbel bevat vele ver borgenheden, talrijke duistere zaken. En tegenstrijdigheden, zooals men dat noemt zijn er eveneens. En daar schuilt nu de groote moeilijkheid vaak. Ook in het vereenigingsleven kómen die be zwaren meer dan eens tot uiting. Het wil dan van buitengewone scherpzinnig heid soms blijk geven, wanneer men verschil lende toevoegingen, onjuistheden enz. in de Schrift ontdekt heeft en daarmede nu eens voor het voetlicht treden wil, met de woorden (waar. in soms een zekere stille triomph schuilt, omdat die anderen er een beetje mee zitten)Ziezoo, lost dat nu maar eens op, als ge kunt En ook van ongeloovige zijde maakt men van soortgelijke vragen een druk gebruik. Al die vragen nu worden opgeworpen met de bedoeling twijfel aangaande de goddelijke echtheid der Schrift in het hart te zaaien en daardoor het geloof aan het wankelen te brengén. Daarom willen we over die z.g. tegenstrijdig heden in den Bijbel een enkel woord zeggen. Want ongetwijfeld ze zij n er! Evenwel, van ongeloovige zijde laat men het veel erger voorkomen, dan het in werkelijkheid is. Het loopt heusch met die ongerijmdheden wel los We zijn er dan ook vast van overtuigd, dat de verschillende duisterheden en tegenstrijdig heden, die we in de Schrift aantreffen, meestal voortkomen uit onoplettendheid en onbekend heid met haar. Wanneer er eens wat meer studie gemaakt werd van den Bijbel, vooral door de jongens en meisjes, dan zouden heel wat van die ver meende ongerijmdheden aanstonds wegvallen. Het gaat niet aan al dergelijke moeilijkheden te bespreken. Daarom één enkel voorbeeld slechts, om aan te toonen, dat die tegenstrijdigheden meestal maar schijnbaar zijn. Neem b.v. Spreuken 26 In vers 4 staatAntwoord den zot naar zijn dwaasheid niet. En. onmiddellijk daarop volgt in het vijfde vers Antwoord den zot naar zijn dwaasheid Als ze je nu plotseling voor de vraag stellen, hoe dat toch mogelijk is, dat het ééne vers van den Bijbel het daarop volgende zoo radicaal mogelijk tegenspreekt en je weet daar geen raad mee, dan sta je als jonge man of jonge vrouw toch even te kijken en begint er in je binnenste iets te spreken van Ja, gelijk hebben ze het staat er, maar het is de grootste onge rijmdheid. Zoo gaat het vaak. Louter onbekendheid met den Bijbel komt hier uit. Er is tusschen beide verzen niet de minste tegenspraak Maar de Bijbelbestrijders halen de. teksten eenvoudig uit hun verband. Want wanneer we letten op de redenen, die in beide gevallen opgegeven worden, valt die schijnbare tegenstrijdigheid direct weg. Vers 4 luidtAntwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gel ij k wordt. Dat wil dus zeggen Wij moeten den zot niet naar zijn dwaasheid ant woorden, want als we dat deden, dan zouden we in onze beantwoording dezelfde verkeerdheden toonen. Vers 5 echter, waar staatAntwoord den zot naar zijn dwaasheid opdat hij in zijn oogennietwijszij wil zeggen wij moeten hem zulk een antwoord geven, dat zijn dwaas heid duidelijk aan het licht komt. Van tegenstrijdigheid is dus geen sprake. Moeilijkheden leveren soms ook de getals- opgaven van het Oude Testament. Een sterk voorbeeld hiervan geeft 2 Samuel 24 in vergelijking met 1 Kron. 21, handelend beide over Davids volkstelling. De getallen, in be doelde hoofdstukken, kloppen niet. Bij de verklaring daarvan houdt men dikwijls te. weinig rekening met de groote menschelijke factor, die heeft gewerkt bij de samenstelling en dicteering van de boeken der Heilige Schrift. Het plaatsen van vele, op elkaar gelijkende letters, of het niet letten op kleine, haast onbe duidende teekentjes of letters, waardoor soms geheel verschillende getallen geschreven werden, was daarvan de oorzaak. Vaak geeft echter vergelijking met wat in overeenkomende teksten staat, de oplossing en vallen vele moeilijkheden aanstonds weg. Van die schijnbare tegenstrijdigheden blijft bij wat nauwkeurige studie en vergelijking dan ook meestentijds niet veel over. Toch worden, ook in het vereenigingsleven, meer dan eens vele minuten verknoeid met de oplossing van zulke duisterheden en vraagt men zich wel eens af, of de Bijbel dan tot niets an ders gegeven is dan om allerlei bedenkingen, die tegen zijn echtheid rijzen en alle zwarigheden, die in het brein opkomen, op te lossen. Waarlijk niet. Voor ons zijn juist die verborgenheden en moeilijkheden een duidelijk bewijs van de echt heid, de goddelijkheid der Schrift. Als de Bijbel een gewoon boek was, zouden ongetwijfeld de ongeloovigen zeggen Hij mist alle eigenschappen' van te zijn een goddelijk boek hij verschilt in niets van een ander ge- schrif, door menschen voortgebracht. Maar juist nu de Schrift zooveel onbegrijpe lijke en mysterieuze dingen bevat, springt dade lijk in het oog, dat hier is de openbaring van een oneindigen God, Die den mensch in vele raadselen leven doet. Want nu kennen we maar ten deele. Maar eenmaal wordt dat anders en wordt de sluier opgelicht van veel, wat ons verstand te boven gaat. Die verborgenheden zijn ons niet zonder oor zaak gegeven Die tegenstrijdigheden in den Bijbel hebben hun bedoeling. Want nu ons verstand tekort schiet, moet de werking van het geloof meer op den voor grond treden. Juist door al dat duistere wordt het aan vaarden van de Heilige Schrift als Gods Woord een zaak van geloof. Nu de Bijbel vele z.g. ongerijmdheden bevat, nu er zooveel vreemde en ongelooflijke dingen in voorkomen, nu de eene tekst vaak strijdt tegen een andere, nu is er zooveel te meer geloof voor noodig om door Gods genade te komen tot de belijdenis En toch, ondanks dat alles, is de Bijbel van begin tot eind het Woord van God. ■H Maar, gelijk we reeds zeiden, studie des Bij bels verheldert veel wat ons onaannemelijk lijkt. Daarom moeten' onze jonge menschen den Bijbel bestudeeren. Het is waar de Satan maakt ons wijs, dat de Schrift zoo moeilijk te verstaan is en in ons binnenste doet hij dan opkomen de gedachte, dat het wellicht maar beter is, om ons met haar, die we toch bijna niet begrijpen, niet te be moeien. Maar dat is de duivelsche misleiding 1 De Bijbel teekent den weg der zaligheid zóó eenvoudig en toch ook zóó helder, dat naar het woord van den profeet Jesaja zelfs de dwazen zoo ze dien bewandelen, niet dwalen zullen. En gelooven onze jonge menschen nu werke lijk, dat onze God, die ons de Schrift zelf gege ven' heeft, niet machtig is om ons zóó te be werken, dat we Zijn Woord, al behooren we dan ook tot de minst ontwikkelden en ongelet- terden, begrijpen en verstaan kunnen En heeft Hij niet de macht, om te bewerken, dat de Bijbel voor den meest intellectueelen jeugdmensch een gesloten boek blijft Inderdaad, iemand kan verstandelijk den Bij bel nóg zoo goed begrijpen en meer dan een ander geboeid worden door zijn verheven schoonheid in woorden en gedachten om de Schrift werkelijk te verstaan is meer noodig. Het gaat er niet om, wat de lezer kan, maar wat de Schrift zelf doet en die Schriften zijn machtig hen, die met een geloovig hart lezen, wijs te maken tot zaligheid en alle bedenkingen weg te nemen. Indien we als jonge menschen de Schrift recht willen verstaan, moeten we haar biddend én' met een geloovig hart bestudeeren en lezen. Dat is zoo heel noodig in een tijd als de onze, waar er zooveel dingen zijn, die onze jeugd afhouden van de persoonlijke Bijbelstudie. Daar is haast geen tijd voor. En Satan ziet het gaarne. Daarom sta ook in het jonge leven de Schrift in het centrum onzer belangstelling. Alle dingen aangaande Christus zijn daarin te vinden. Maar als de Heilige Geest ons daarbij niet leidt, zal Bijbelstudie niet baten. We moeten er daarom om bidden. Want„Lees den Bijbel bij het halfduistere licht der rede en hij is overdekt met een floers, er rusten wolken en donkerheid op maar breng dit boek met gebogen knieën 'en met een gebro ken hart en plaats het onder de stralen van de Zon der gerechtigheid en in het klare licht van Christus zult ge klaarlijk „het licht zien." LIEFDE IN HET JONGE LEVEN. II. We zouden dan nu den vinger leggen op enkele verkeerdheden, die zich in het jonge leven voordoen op het terrein der liefde. Dit wordt wel allerwege toegestemd, dat de lente des levens niet alleen schoon en heer- 1 ij k is, doch tevens gevaarlijk en moei- 1 ij k. Schoon is dit tijdperk, omdat hierin de mensch tot volle zelfbewustzijn van zijn menschheid komt. Achter hem liggen niet dan blijde herinneringen eener onbezorgde jeugd, voor hem een schoone toekomst, die hem toe laat dien' te scheppen zoo hij wil. Doch ook is het een ge v a a r 1 ij k e tijd, omdat die zonden, die in zijn eerste jeugd slechts als aanleg in zijn hart waren opgesloten, nu beginnen te ont kiemen en den jongen mensch plaatsen voor de keuze tusschen goed en kwaad. H e e r l ij k tijd perk, omdat het een tijdperk is van ophouwen en nog zoo weinig van afbreken, maar daarom juist zoo m o e i 1 ij k. Opgebouwd moet worden de persoonlijkheid tot een krachtige vesting, van waaruit voortaan blijvend de strijd des levens zal gevochten worden. Want, hoe de jonge ling jong is, beteekent ditwijls hoe en of de grijsaard oud zal zijn. Laat dit alles nu voornamelijk de geestelijke zijde van den mensch gelden, ook wat zijn stof felijk deel aangaat is het weinig anders. Ziel en lichaam zijn helaas niet meer in heerlijke harmonie vereenigd om in alles Gods wil te betrachten. Door de zonde is er strijd gekomen tusschen den geest en het vleesch, en omgekeerd. Deze strijd begint vooral voor den jongen mensch als hij zich geestelijk bewust wordt: Ik ben een mensch, een zondaar, terwijl hij of zij omtrent het lichaam bewust wordt: Ik ben een m a n en een vrouw. Nu zagen we de vorige week waartoe God het huwelijk instelde. Namelijk voor een groot deel om het menschelijk geslacht voort te planten. En hiertoe gaan er in de lente des levens groote veranderingen in het lichaam plaats vinden. Waarom deze leeftijd wel genoemd wordt den leeftijd van de geslachtsrijpheid. Ons lichaam is voornamelijk ingericht voor drie hoofdwerkingen, n.l. het denken en willen, de voeding of stofwiseling, en de voortplanting. Deze komen tot stand door de werking van het bloed. En nu is het door Gods Wijsheid en Voorzienigheid zoo, dat de ontwikkeling der geslachtsorganen langzamerhand afloopt. Dus wanneer de jonge man (want over hem zouden wij het inzonderheid hebben) volgroeid is licha melijk en geestelijk, dan komt ook de tijd der geslachtsrijpheid. Dit bewerkt ook een verhoog de werking in het zieleleven van den jongeling. Hij komt tot het bewustzijn van het geslachts vermogen. Dit had, ware de mensch zonder zonde gebleven, beteekend, dat hij gevoeld had, dat het Gods wil was, dat hij niet alleen zou blijven, doch zou uitgaan naar een andere ziel, om door God zelve in de hoogste en reinste liefde vereenigd te worden, en alzoo als éën ziel, éri als één lichaam een geslacht voort te brengen, dat leefde om God te dienen en lief te hebben. Zoo zou hij gehoorzaam geweest zijn aan het Godelijk gebod: Weest vruchtbaar en vervult de aarde. Doch nu is daar de zonde, die den Psalmdichter deed zingen: Sla de zonden nimmer ga, die mijn jonkheid heeft bedreven, en die hem, terugziende op eigen jeugd en jonge lingsjaren, deed'vragen: Waarmede zal de jonge ling zijn pad zuiver houden De zonde, die de liefde van den mensch tot God verbreekt, ver stoorde ook de hoogste liefde tusschen mensch en mensch, d.i. de liefde tusschen man en vrouw. En deze verstoring vindt haar ontzaglijkste uitdrukking in de verwoesting, die de zonde op het gebied van het geslachtsleven heeft aan gebracht. Gods Woord, de wereldgeschiedenis als wereldgericht, de maatschappij waarin wij leven, leeren ons hoe het wel en wee, niet slechts van menschen, maar ook van volken en natiën innig samenhangt met de reinheid of onreinheid van het' geslachtsleven. Dr. G. Esselink, arts te Hilversum, is juist terwijl ik dit schrijf, door de radio bezig zijn hoorders hiervan met ernst te overtuigen. Nu is het hier niet de plaats om hierover. verder uit te wijden. Het is beter, dat onze jonge menschen eens lezen een drietal boekjes hier over, n.l. „Stomme zonden" door Johanna Bree- voort, „Verkeerde gewoonten" door Ds. H. W. Laman en „Kuischheid" door Ds. J. J. Knap. Trouwens ook de Bijbel toornt voortdurend te gen deze jeugdzonden. Lees slechts Spreuken 7 over den verstandeloozen jongeling. In Hebreen 13 4 heet het: Het huwelijk is eerlijk onder allen en het bed onbevlekt, doch hoereerders en overspelers zal God oordeelen. Ook onze jongedochters schijnen niet vrij uit te gaan. Jezus Sirach zegt in zijn apocrief boek: De hoererij eens wijf wordt bekend aan de ver heffingen der oogen, en aan hare oogbrauwen. Bewaar een onbeschaamde dochter zeer nauw, opdat zij 'niet, wanneer zij ruimte vindt, die voor haar gebruike. Neemt acht op haar onbeschaam de oogen, en verwondert u niet, als zij tegen u zoude mishandelen. Gelijk een reizende man dorstende, den mond opent als hij een fontein vindt, en van alle water dat nabij is drinkt, alzoo zal zij haar tegenover eiken paal neder zetten, en den pijlkoker voor den pijl open doen. Gelukkig zijn er in Gods Woord ook navol genswaardige voorbeelden. Jozef bijvoorbeeld, die van de verleiding der zonde vluchtte, zeg gende: Zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God Toch gelooven wij, dat vele jongens en meisjes tot de zonde worden henengetrokken mede door de schuld der ouders. Deze toch hebben de moeilijke taak te vervullen hun grootere kinderen met de noodige tact te onderwijzen in hetgeen zij langzamerhand weten moeten. Dit laten zij veelal na, zeggende: Zij komen het toch wel te weten. En dit is waar, doch de vraag is: hoe En het antwoord is; Door allerlei smerige boe ken en prenten, die reeds hun tienduizenden hebben verslagen, zooals de straat en de omgang met verkeerde vrienden en vriendinnen haar duizenden. In de Mozaische wetten werd den ouders ge last op het platte dak hunner woningen een hek te timmeren, opdat geen kind er zou afvallen. Zoo mogen de ouders van thans wel een nauwe afrastering maken om allerlei vuile boeken en bladen uit hun huis te weren. Slechte boeken kunnen zooveel bederven, goede boeken zoo veel goeds aankweeken. Op ieder dorp van Flak- kee behoort een Chr. leesbibliotheek, opdat de gedoopte jeugd, die lezen wil, goede lectuur kan verkrijgen. Ook in de maatschappij zijn dingen op te merken, die tot zonde kunnen leiden. Het is namelijk-veelal zoo, dat een getrouwde man en vader niet meer verdient dan de jonge gezellen. Dit heeft ten gevolge, dat de getrouwde veelal arm is en de ongehuwde in zijn stand rijk. En nu heeft men die overgang van bemiddeld tot onbemiddeld niet over voor het huwelijk. Men trouwt gewoon niet. Zoo zijn er velen tegen woordig. En voor iedere jongeling, die niet trouwt, moet weer een jongedochter „zonder doen". Doch men zoekt wel bevrediging zijner wellusten, en komt zelve en verleidt anderen alzoo tot zonde. En nu nog deze opmerking. Alle zonden wor den geboren uit het hart, waaruit de uitgangen des levens zijn. Wanneer ons hart nog onweder- geboren is, zullen ook onze jeugdzonden steeds welig blijven tieren, en zoo God het niet ver hoed, ons doen ondergaan in die plaats, waar de mensch zal zijn tot eeuwige afgrijzing. Laat ons daarom gedurig bidden: Schep een rein hart in ons, o God, en vernieuw in het binnenste van ons een vasten geest. Zalig zijn de reinen van hart, sprak Jezus, want alleen zij zullen God zien. O. J. W. K. asaBfr<?SI3BgiH^3l2H£EgglB£iHHBE3Süfa@>ia as sbuhib BB fl m a SB SESSIE '3B „SAMENBINDING". „Een broeder is wederspanniger dan een sterke stad; en de geschillen zijn als een grendel van een paleis". Ik 'geloof niet, dat op veel tegenspraak be hoeft gerekend te worden, als we zeggen, dat er in onzen tijd van samenbindende broederliefde weinig gezien wordt. Ik bedoel met het woord broeders meer diegenen, die zich in gehoorzaam heid buigen voor de waarheid van het Woord Gods. Verdeeldheid, haat, nijd, twisting, scheuring, vereting en verbijting van elkander, dat vindt men. Men vindt dat op kerkelijk terrein, men vindt dat niet minder op staatkundig gebied. Op kerkelijk terrein zien we de verschillende richtingen, al of niet in H. V., als paddestoelen uit den grond rijzen, en wij kunnen een pluri formiteit van kerken en kerkjes aanschouwen, die doet vragen: „Waar is het einde". En allen zijn ze even zuiver, want immers men trad steeds uit, omdat het niet zuiver genoeg was. De bitter heid waarmee die „broeders" elkander bestrijden vaak, doet pijnlijk aan. Wat is de broederlijke liefde ver van ons. En Jezus zegt: „Hieraan zullen zij elkander bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander". Wat wordt er van die liefde onder elkander gezien Waar is nog de liefde, die niet lichtelijk veroordeelt, die zich niet verheft; die niet verkettert; die niet zoekt naar kleinigheden om scheiding te brengen, maar die als er iets is, dat haar hindert allereerst doet inkeeren in zichzelf of misschien de fout bij henzelt ligt. Dit zou het exempel, dit zou het kenteeken van het ware discipelschap zijnde Liefde onder elkander. Allen zouden zij bekennen, dat de liefhebbende broeders, waarlijk volgelingen van Christus warén. En nu Men lacht wat om de Christelijke broeders. Men spot er mede en om onzentwil wordt de Naam des Heeren ge lasterd. We zagen reeds, dat dit op kerkelijk gebied van toepassing is, maar, en hier wilden we speciaal de aandacht op vestigen, ook op staat kundig gebied is dit zoo. We weten allen wel, die dit lezen, dat ons land bewoond wordt door een gemengde be volking. Ons land wordt niet bewoond alleen door Gereformeerden, niet alleen door Room- schen, ook niet alleen door sociaal-democraten, maar elk dier richtingen en zooveel andere rich tingen als er meer zijn hebben hun aanhangers. Dit nu kunnen we jammer vinden, kunnen we ook anders wenschen, feit is, dat niets bij geval geschiedt en we hebben er in te berusten, dat het den Heere God beliefd heeft ons in die bonte mengeling te plaatsen. Maar nu we er in geplaatst zijn hebben wij met getrouwheid onze

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 9