ER
UIT HET WOORD
O
Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; G. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
li JEUGDLEVEN li
isSSS ALLERLEI iïiSS
I
hou werlj
'5 - R'dam
t.t. vil Vlaardingen
sgeling
PJES
ONDER REDACTIE VAN
J
PREDIKBEURTEN
op ZONDAG 5 OCT. 1930
4GZAKEN
Dl WEER
zeket
,zorgd
lunzen
11 keuS
Ltcn en
f\s men
|d zek«
en de
i te zi)n'
ffDKonrn
11005 en 11946
»TDIENST
SLHARNIS"
|15 MEI 1930.
tNISi
)insdag V. Middel»
Vlaardingen 7.00
8.00 v.m.
Zon» Feestdagen)*
v.m. A.Vlaardin»
otterdam 10.00 v.m.
nsdag V. Rotterdam
|dingen 3.00 n.m.f
n.m.
Zon» Feestdagen)*
.m. V. Vlaardingen
|elle 2.25 n.m.
n.m.
p den trein van 7.21
an Vlaardingen.
op den trein van
d. van Vlaardingen.
i den trein van 14.40
.51 (2.51 n.m.) te
5 op den trein van
15.51 (3.51 n.m.) te
overstappen.
25 n.m.
n te beschouwen
chdag, Hemelvaartsdag
beide Kerstdagen
d met Kerstmis en
arkt op een anderen
ordt gehouden, zal
ist op dien dagge»
PLAATS VAN
IDE STOOM.
ENST TE
DAM IS
Reederiln trant.
r VOOR DEN ZONDAG ~1
~irï:
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Dr. J.
Severijn van Dordrecht (collecte).
Middelharnis, v.m. 9.30 en en s av. 6 uur de
heer Barneveld van Delft (collecte)
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 uur leesdienst en n.m.
2 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge.
Ooltgensplaat v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van
Nieuwe Tonge en 's av. 6 uur Ds. Rappard
van Dinteloord.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. Dekker (Doop).
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Polhuijs
van Stad aan 't Haringvliet.
Goedereede, n.m. 2 uur Ds. Vlasblom van Oude
Tonge.
Ouddorp, v.m. (H. A.) en n.m. (Doop en
Dankz.) Ds. van Ameide.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
van der Velden van Rotterdam.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, n.m. Ds. van der Velden van R dam.
Ouddorp, v.m. en n.m. de heer Mobach, cand.
te Haarlem.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur lees
dienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois (extra
collecte).
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. D. Mulder van Middelburg.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
■KsaatsassnaH BB tstsaa
sa
STICHTELIJKE OVERDENKING
IT ING, BIJHOU.
N CONTROLEE»
ER BOEKEN
riEKANTOOR
Tel. 78
HBaaRBaaaieaB sa bbbbbbbbbbbis
HET KLE1NGELOOF BESTRAFT.
Maar zoo Gij iets kunt, wees met
innerlijke ontferming over ons bewogen
en help ons.
En Jezus zeide tot hem: zoo gij kunt
gelooven. Marcus 9 22, 23.
Het was voor den vader, over wien Marcus
hier spreekt, niet gemakkelijk om in de wonder
macht van Jezus te gelooven.
Terwijl de Heere zelf op den berg der ver
heerlijking was, had deze vader de hulp inge
roepen van Jezus' discipelen. Het ging om zijn
kind. Hij had een jongen, die bezeten was door
een, stommen geest.
De ellende van zijn kind was niet meer om
aan te zien. Nu eens wierp de booze geest hem
in het water, dan weer in het vuur; het was
haast een wonder, dat hij nog leefde.
En de vader stond machteloos tegenover deze
ellende. Wat moest een mensch beginnen tegen
een boozen geest.
Daarom was het zulk een verrassing voor
hem, toen hij van Jezus en Zijn discipelen
hoorde, dat ook de booze geesten aan hen on
derworpen waren.
Terstond was hij,-met zijn zieke kind, naar
Jezus' discipelen gegaan en had hen gesmeekt
den boozen geest uit te drijven.
Maar hoe werd de arme man teleurgesteld
Wel had de Heere aan Zijn discipelen macht
over de booze geesten gegeven.
De discipelen hebben ook wel getracht, om
aan den wensch van den vader te voldoen.
Zij hebben al hun geesteskracht gespannen,
om de booze uit te drijven.
Maar het hielp hun niet. Zij stonden tegen
over dezen geest even machteloos als alle andere
menschen. Geen wonder, dat de vader nu alle
geloofsvertrouwen verloor. Hij zag de machte
loosheid der discipelen. Hij hoorde het spottend
gepraat van Farizeeën en andere vijanden van
Jezus.
Hij moest wel vreezen, dat er voor zijn kind
geen hulp meer te vinden was.
Jezus* discipelen zijn nog vaak de oorzaak,
dat anderen tot twijfel komen'.
Wanneer er geen kracht uitgaat van ons
geloof; wanneer wij machteloos staan tegenover
de ellende der wereld
wanneer ons Christendom geen troost en steun
meer geeft aan menschen, die in de macht van
het booze gevangen zijn, dan worden wij oor
zaak, dat anderen gaan twijfelen aan God.
Velen hebben het geloof in Jezus verloren,
omdat zij bij Jezus' discipelen de kracht van het
geloof niet zagen.
Indien Jezus zelf niet van den berg gekomen
was, dan ware het met den vader uit deze
historie ook zoo gegaan.
Maar Jezus kwam.
En met Jezus komt de verlossing.
Hij liet den vader vertellen het lange verhaal
van het verdriet, dat zoovele jaren het geluk
van zijn leven verdonkerd had.
En de man begon weer te hopen.
Maar o, zijn vertrouwen' was nog zoo zwak.
Hij durfde haast niet te gelooven, dat Jezus
nog helpen kon.
Zijn bede is vol wankeling en vrees: ,,I n-
dien Gij iets kunt, wees met innerlijke
ontferming over ons bewogen en help ons."
Doch luister nu eens, hoe Jezus dit klein
geloof bestraft.
Het komt tot Hem met een „indien".
tin Jezus antwoordt met een ander „indien".
ndteri gij gelooven kunt."
e Heere wil zeggen: Aan Mijn kunnen
oe t ge niet te twijfelen. Als g ij maar kunt.
s gij maar gelooven kunt. Want alle dingen
zijn mogehjk dien, die gelooft."
JJe vader dacht: Mijn zoon kan niet meer
geholpen worden. Zijn nood is te diep. De
heipers zijn te zwak, Maar Jezus zegt: Hij kan
wel geholpen worden. Als gij mgar gelooft. Als
gij de kracht maar zoekt bij Hem, die de Al
machtige is."
De Heere moet ook ons vaak vermanen om
ons kleingeloof.
Wat leven wij weinig bij de almacht van het
geloof.
Wanneer wij niet aanstonds krijgen, wat wij
begeerenwanneer ons gebed niet terstond
wordt verhoord, dan doen we zoo vaak als
deze vader en gaan twijfelen aan God.
Ge zult b.v. strijden tegen de een of andere
karakterzonde. Maar het gelukt u niet het kwaad
er onder te krijgen. De oude zonde duikt telkens
opnieuw in u op. En nu twijfelt ge of ge. wel
ooit van die zonde verlost worden zult.
Een ander is maatschappelijk in moeilijke
omstandigheden geraakt. Zijn zaken liepen
achteruit. De zorgen klommen. De Heere scheen
geen antwoord te geven op het gebed. Toen
zonk het geloof ineen. Het bidden hield op of
het werd, vol twijfel en kleingeloof: „Indien
Qj iets kunt".
Een derde wordt bezocht met een langdurig
ziekbed. De weken en maanden kruipen voorbij,
zonder dat er eenige kans op beterschap schijnt
te komen. Zoo nu en dan leeft de hoop even
op, maar ze zinkt ook telkens weer in. Dan
sluipt de moedeloosheid binnen. En het bart
vraagt twijfelend„Indien Gij iets kunt
wees dan met innerlijke ontferming bewogen
Tegenover al die vormen van kleingeloof
stelt Jezus Zijn: Indien gij gelooven kunt. Alle
dingen zijn mogelijk dien, die gelooft.
Voor het geloof zijn alle dingen mogelijk,
omdat het ons verbindt aan dien God, voor
Wien geen ding te wonderlijk is.
Het geloof leert ons met Paulus zeggen: Ik
vermag alle dingen door Christus, Die mij
kracht geeft.
Natuurlijk beteekent dit niet, dat wij alles
ontvangen wat w ij willen. God leent ons Zijn
almacht niet. om onze begeerte en wil te doen.
Het geloof kan alles wat de Heere wil.
Doch daarom mogen wij ook onder geen
enkele omstandigheid moedeloos zijn.
We hoeveel nooit tot den Heere te zeggen
Indien Gij kunt.
Het is slechts de vraag of wij gelooven
kunnen.
Indien wij gelooven kunnen in Gods almacht;
Zijn wijsheid; Zijn genade en liefde,
dan zullen wij overwinnen in den moeilijksten
strijd
dan kunnen wij dragen den diepsten nood
dan blijven wij vertrouwen ook in de lang
durigste beproeving.
BBEBBBBBBBBB BB BBBBBBBBBBBB
BBBBBBBBBBBB BB aBBSaBBBBBBfl
„DIENEN".
Dit is een woord, dat ons reeds dadelijk on
aangenaam tegenklinkt. Het is immers nu de
tijd, dat ieder gaarne vrij is, een onafhankelijke
positie inneemt, ja dat men van dienen niet
weten wil. Inzonderheid onze jonge menschen
vinden het misschien een woord, dat vroeger
wel zin had, doch dat tegenwoordig wel uit ons
woordenboek kan geschrapt worden.
Toch zal ons bij nader inzien blijken, dat het
woord dienen nog altijd van kracht is, en dat
de zaak zelve nog overal wordt gevonden.
Wij durven reeds aanstonds beweren, dat alle
menschen dienen. Niet één uitgezonderd. Dit
nu is geen schande. En wel om de eenvoudige
reden, dat wij op dienen aangelegd zijn, wij er
toe geschapen zijn.
Billijk zou het zijn als de schepselen nu -ook
hun Schepper dienden. Onbillijk is het, dat de
mensch den dienst Gods heeft opgezegd, en
liever er toe over ging om den duivel te dienen.
En er is Goddelijke genade toe noodig wil de
mensch weer zijn Schepper en Herschepper
gaan dienen.
Die dat niet willen meenen veelal, dat zij
vrij zijn. Zij doen al wat hen behaagt, zij laten
na al hetgeen waar zij geen lust in hebben. En
zoo denken zij, dat niemand door hen gediend
wordt. Doch zoolang zij menschen zijn dienen
zij ook. Meestal de goden van den tijd, als de
godin mode, de geldgod Mammon, of de liefde
god Venus enz. De Psalm spreekt ook van
lieden, die maken van den buik hun god.
Alles komt ten slotte neer op tweeërlei dienen,
n.l. het dienen van God en daartegenover het
dienen der zonde en der wereld, en in haar van
den overste der wereld.
En nu komen onze jonge menschen voor de
keus te staan wien zij dienen zullen in hun
jeugd en in hun verder leven. Ook tot hen
komt het woord van Jozua: Kiest u wien gij
dienen zult. Hen wordt dus niet gevraagd, of
zij dienen zullen of niet, neen, dit staat vast:
Ieder dient. De keus loopt alleen over het
wien zij dienen zullen.
Nu is het reeds heerlijk, 'dat wij mogen kiezen.
We worden tot het dienen van God niet ge
dwongen, neen wanneer wij er geen lust aan
heben, kunnen wij het ook laten. Vandaar, dat
ded ichter spreekt van: Uw liefde dienst.
Ook de werelddienst wordt ons niet opge
drongen. De verloren zoon ging eigener be
weging heen naar het vergelegen land, om daar
overdadiglijk te leven.
Toch, al mogen wij zelve kiezen, dit neemt
niet weg, dat de keus voor velen moeilijk is.
En wel, omdat zij niet goed weten wat de dienst
Gods en wat de dienst der wereld inhoud.
Laat ons dit dan wat nader bezien.
Over den dienst der wereld kunnen we kort
zijn. Het is een zich overgeven aan al datgene
wat op deze aarde voor ons vleesch te ge-
Jnieten valt. Het kan ook genoemd worden de
begeerlijkheid der oogen, de begeerlijkheid des
vleesches en de grootschheid des levens. Nu kan
dit voor een tijdlang de zinnen zeer' bekoren.
Men rekent niet met de wet Gods, men denkt
niet aan ernstige dingen als dood en 'eeuwig
heid, en zoo leeft men voort vroolijk en blij
van de eene genieting in de andere, en men
he*?ft wat aan zijn jonge leven. Toch is het
slechts schijngeluk wat zij bezitten. Vrede heb
ben zij niet waarachtige vreugde missen zij,
troost voor de vele moeiten, zorgen en teleur
stellingen des levens kennen zij niet. En als ze
iets ouder worden en al hun goed hebben door
gebracht kan de wereld hen niet meer gebruiken,
komen ze als bij de zwijnen terecht, en vergaan
van zielehonger. En niet alleen stelt dit leven
hen zeer teleur, doch ook de dood grijnst hen
aan, en het oordeel wordt over hen uitgespro
ken. Satan voert hen mee als zijn buit naar de
donkere krochten dér hel en verzekert hen
Omdat gij mij nu zoo trouw gediend hebt, zal
ik u eeuwig pijnigen. En daar ligt nu de onge
lukkige, die in zijn leven, en vooral in zijn
jeugd misschien zooveel „biertjes" en „borrel
tjes" inzwolg, hem wordt zelfs een druppel
water ter verkoeling zijner tong geweigerd.
Dit is in 't kort de werelddienst, en het loon
daarop, geschetst. Het kan ook wat mooier, en
ook wat leelijker toegaan, doch het einde is
voor allen: een eeuwige nacht.
Daar stellen wij nu tegenover het dienen van
God. Hier is veel van te zeggen, doch we willen
ons slechts tot enkele opmerkingen bepalen. Dat
zij waardevoller is dan de werelddienst, blijkt
reeds hieruit, dat zij nagemaakt wordt. In de
Colossenzenbrief wordt gesproken van eigen-
willigen Godsdienst. Deze nu is af te keu
ren. Als wij God zullen dienen moet niet onze
wil, doch Gods wil, die ons in den Bijbel is
meegedeeld, ons hierbij leiden. Nu is Godsdienst
God kennen, eeren en liefhebben. Kennen niet
alleen met het verstand uit de natuur en uit de
Schriftuur, doch ook met het hart als onze
God en Vader om Zijns Zoons Christus wille.
Eeren doen wij God als wij Hem in al onze
gedachten, woorden en werken prijzen om Zijn
deugden, 'en' in alles naar Zijn inzettingen leven,
en naar Zijn geboden handelen, vooral het ge
bod om in Zijn Zoon te gelooven. En God lief
hebben moet geschieden voor al Zijn goeder
tierenheden en trouw aan ons bewezen, en voor-
al omdat Hij zelf Liefde is, en alzoo lief de
wereld had, dat Hij Zijn Zoon Iiaar schonk.
Nu heeft God ons niet noodig om Hem te
dienen. Hij is de Algenoegzame in zichzelven,
die niet van menschen gediend wordt als iets
behoevende. Wij mogen den Heere dienen
en juist daarin zaligheid genieten. Zacharias,
de vader van Johannes den Dooper, zeide im
mers: Opdat wij Hem dienen zoude zonder
vreeze. Wie God dient heeft niets te vreezen
in leven en in sterven. De werelddienaars vree
zen steeds, dat hun geluk en vreugde hen zal
ontglippen. Dienstknechten en dienstmaagden des
Heeren hebben de belofte voor dit en voor het
toekomende leven.
Vele jonge menschen meenen ook, dat het
dienen van God somber is. Dit vermoeden zij,
omdat er wel vromen rondloopen, wier gezicht
altijd onweer voorspelt. Psalm 100 zegt het wel
anders. Het heet daar: Dient den Heere met
blijdschap. Deze blijdschap is natuurlijk anders
dan die der wereld, in wier lachen dikwijls de
wanhoopskreet des harten wordt vernomen. Het
is de hartelijke vreugde des geloofs, dat onze
schuld is verzoend, en dat na dit leven de
eeuwige zaligheid wacht, waarin God verheer
lijkt' wordt.
Dan, het dienen van God bestaat niet alleen
in het groote, doch ook in het kleine. Ieder kan
Hem dienen op de plaats waar hij gesteld is.
Wanneer wij in getrouwheid arbeiden met ons
lichaam en met onzen geest, zooals het van ons
gevraagd wordt, dan dienen wij Jehova, en
geschiedt Zijn wil als in den hemel, op de aarde.
Jammer dat velen geen lust hebben om hun
leven te besteden in dienst van den God van
zaligheden. Men wil nog wel dienen, doch dan
moet er ook aan te ver dienen zijn. Ook in
onze Jeugdverenigingen kennen wij ze, die
nimmer willen dienen. Als ze in het bestuur
worden gekozen, zij weigeren het aan te nemen.
Op tijd hun werk af, en dan zoo, dat het ook
werk kan genoemd worden, zij zien er geen
kans toe. Dit .alles komt, omdat hun lijfspreuk
niet is: Ik dien. Gelukkig zijn alleen zij, die
Paulus kunnen nazeggen als hij het heeft over
den Allerhoogste: „wiens ik ben, welken ik ook
dien". Dezulken moeten volgens Zondag 1 alle
dingen der zaligheid dienen.
O. J. W. K.
SBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBflBBBH
s H
B BBSB S3
DE ZENDINGSWEEK.
Week van Gebed, Toewijding en Offer,
29 November 1930.
HOE STAAT HET IN DE GEMEENTE
MET DE VOORBEREIDING VAN
DE ZENDINGSWEEK?
In elke gemeente is voor de zendingsweek een
voorbereiding van twee zijden noodig; de eene,
van anderen uitgaande, om U tot een goed
gebruik van deze week te brengen; de andere
van U zelf om tot een gezegend doorleven van
die week te komen.
Wat dit laatste betreft, U weet immers wel,
dat men voor een innig en goed gebed voor
bereid moet worden, dat men toewijding en offer
lééren moet Is niet het beste gebed zulk één,
dat uit den drang en nood van de ziel voort
komt, uit het gemoed, dat bewogen is en geperst
door de ervaring en zorg over zichzelf of an
deren. Laat van nu af het zendingswerk dage
lijks in Uw gedachten en gebed levend zijn
dan verzamelt gij ook reeds van nu af de gave,
die straks geen uiting van schrielheid, maar
van liefde en toewijding zal zijn.
DE LICHAMELIJKE OEFENING,
De bekende tekst: „De lichamelijke oefening
is tot weinig nut; maar de godzaligheid is tot
alle dingen nut, hebbende de beloften des tegen-
woordigen en toekomenden levens", wordt nog
al eens aangehaald in betrekking tot de sport-
beweging.
Eigenaardig, de sport-liefhebbers en de sport-
haters maken er ieder op hun wijze gebruik van.
Prof. van Nes zegt terecht in „Tekst en uit
leg", dit is een tekst, die in onzen sportlievenden
tijd vaak wordt aangehaald.
Nu staat hier wel in het Grieksch een woord,
dat met ons „gymnastiek" verband houdt. De
Apostel wil vooral, dat de geloovigen zich zullen
trainen, oefenen tot het leven der godzaligheid.
In het verband van den tekst gaat het over
het zich verre houden van allerlei oudwijfsche
mythen en over het beleven van wat men be
lijdt. Het gaat tegen degenen, die in dien tijd
in uiterlijke spijs-onthouding, in huwelijks
schuwheid, in schijnheilige lichaamsplagerijen, in
allerlei nuttelooze en noodelooze oefeningen den
geheelen godsdienst zochten.
Hoewel het Grieksche woord ook gebruikt
werd van lichaams-oefeningen in het worstel
perk, zoo is het toch opmerkelijk, dat in het
Nieuwe Testament dit woord nergens gebruikt
wordt van wat wij noemen sport, maar wel in
den zin van bekwamen en oefenen in het scher
pen der zinnen. Zoo staat het in Hebr. 5 14,
„die door de gewoonheid de zinnen geoefend
hebben", in Hebr. 12 11, waar gesproken
wordt van de kastijding, die een vreedzame
vrucht der gerechtigheid geeft, degenen, die er
door geoefend worden. Zoo in ongunstigen
zin; 2 Petr. 2 14: „hebbende het hart g e-
o e f e n d in gierigheid 1"
Nergens wordt het woord gebruikt voor wat
wij noemen sport-oefeningen.
Maar kan het dan toch in den tekst 1 Tim.
4 8 „de lichamelijke oefening is tot weinig
nut", die beteekenis niet hebben Ons dunkt
van niet.
We hebben er enkele commentaren op na
geslagen.
En dan vonden we b.v.; „hij, die door enkel
uiterlijke onthouding de begeerlijkheid des
vleesches temmen wil, komt tot de ware god
zaligheid niet en daarom is het van weinig nut".
Verder nemen we hier over: Wat kracht zou
er in de tegenstelling zijn„De worstel- en
strijdoefeningen zijn tot weinig nut, derhalve,
o Timotheus, oefen u niet in de worstel-perken
en leer den Christenen niet allerlei lichaams
oefeningen; maar godzalig leven.
De samenhang van het vers verklaart de
bedoeling van den Apostel. Timotheus en de
geloovigen moeten het niet in uiterlijke ingeto
genheid als zoodanig zoeken, niet in ascese.
Zeker kan er nuttigheid zijn in zekere onthou
ding, de matigheid wordt in de H. Schrift ook
bij de godzaligheid genoemd, maar wie het
dienen van God in die lichamelijke oefening
zoeken zou, vergat het geestelijke van den dienst
Gods en ruilde het meerdere voor het veel
mindere en ontoereikende in.
We zouden zeggen, laat bij de verdediging of
afkeuring van sportoefeningen deze tekst er
maar buiten.
De Heilige Schrift geeft ons elders wel aan:
welke waarde het lichaam heeft, dat ook de
geloovige roepen is om het lichaam goed te
verzorgen en rein te bewaren, ja, om ook alles
aan te wenden tot sterking en training van het
lichaam, mits het niet tot overdrijving leide,
zooals helaas, in onzen tijd bij vele jonge men
schen wordt gevonden. Nooit worde het lichaam
ook maar in eenig opzicht boven de ziel gesteld
OM DEN DOMINEE
Ds. D. Hogenbirk, van Charlois, herinnert
in zijn „Kerkbode" er aan, dat voor enkele
jaren op een Ouderlingenconferentie de op
merking gemaakt is, dat de liefde voor het
kerkelijk leven zich bij velen concentreert om
den dominee, die niet zelden een tooverachtigen
invloed schijnt uit te oefenen.
Gereformeerde menschen, die hun Catechis
mus kennen, weten, dat tooveren zondigen is
aldus schrijft hij verder. Zij weten ook, dat
wij allen schijn des kwaads te vermijden hebben.
Dus zullen zij niet zonder bezorgdheid van deze
mededeeling kennis nemen. En de predikanten,
hoeveel streelends er ook voor hen in ligt
wanneer zij bemerken, dat zij zoo hoog geplaatst
worden, mogen wel bijzonder op hun hoede
zijn, dat zij de leden niet tot een aanstoot
worden. Wanneer de dominee mee moet op
het huisbezoek, omdat hij „een tooverachtigen
invloed schijnt uit te oefenen", zouden wij haast
adviseeren: „Laat die man toch thuis blijven
De wapenen van onzen krijg zijn niet vleesche-
lijk.
Van die tooverachtigheid komt gewoonlijk
niet veel terecht. De leden der gemeente, mits
gaders de dominee, zijn menschen, en alle men
schen zijn veranderlijk. Zij ondergaan den in
vloed der tijden en gelegenheden. Menschen,
die hard wegloopen met een dominee, zoolang
hij niet bestraffend tegen hen behoeft op te
treden, matigen hun pas, wanneer zij door hem
vermaand worden. Een predikant, die zich sterk
voelt, omdat hij „zoo'n invloed heeft in de
gemeente", is een man, die zijn huis op het
zand bouwt. Wee hem, wanneer de waterstroo-
men komen en stormvlagen losbreken.
Ik herinner me een geval, waarin dit op ont
stellende wijze aan het licht trad.
Zeker, nu reeds ontslapen, leeraar van naam
genoot in sterke mate de sympathie van een
zuster der gemeente, die als „een moeder in
Israël" bekend stond. Zij noemde hem „klein
Davidje", omdat hij zoo eenig over de Psalmen
kon preeken, en dat deed hij dikwijls. Kwam hij
in de gemeente preeken, dan moest hij onder
haar dak logeerendat was haar rechtzij
gevoelde zich als eene, die engelen herbergt.
Maar het gebeurde, dat „klein-Davidje" met
deze zuster dispuut kreeg over „een stuk van
de Waarheid". Hij trok en zij trok, ieder aan
een eind, en de strijd bleef onbeslist. Zoo
scheidden ze. Maar toen na enkele weken de
ouderling, die het logies der preekheeren te
regelen had, aan het adres van „klein-Davidje"
het bericht van zijn komst bezorgen liet, luidde
het antwoord: „Ik hang hem liever aan de post
van mijn deur op
Dit is een heel sterk staaltje, maar zeer
typeerend, hoe het met dien tooverachtigen
invloed gaat.
We moeten er allervoorzichtigst mee zijn, en
ook in dit verband gedachtig zijn aan het ver
maan: „En wordt niet ijdel als het vermogen
gedurig aanwast, waakt en let, dat gij het hart
er nooit op zet, dan wordt gij door geen schijn
bedrogen".
Maar het kan toch ook niet ontkend worden,
dat bovengenoemde opmerking iets goeds naar
voren brengt.
Waar het gaat over de vraag, of bet huis
bezoek van den predikant gunstig zou ontvangen
worden, kan het antwoord niet twijfelachtig zijn.
De meeste leden der gemeente, ook al hebben
zij (gelukkig) volstrekt geen aanleg „betooverd"
te worden, zouden gaarne den dominee op ge
regelde tijden onder hun dak zien. Ze hebben
behoefte aan versterking van den band tusschen
hem en hen. Soms loopen zij rond met allerlei
vragen en bezwaren, over welke zij wel eens
gaarne met den dominee zouden spreken. Betreft
dat nu menschen, die durven, dan weten zij
den weg naar de pastorie. Er wordt dan ook
bij leeraars, die hun roeping verstaan, meer
behandeld tusschen hen en de leden der ge
meente, dan menigeen vermoedt. En die uren
van vertrouwelijke, hartelijke samenspreking zijn
waarlijk voor de schapen en den herder geen
dorre plaatsen. Niet zelden bewaren ze de
liefelijkste herinnering aan die gesprekken. Maar
niet alle menschen durven. Soms moet de
dominee zich verbazen over de onvrijmoedigheid
van vele oprechte zielen en helpt al zijn pogen
om hen daarvan te verlossen' niets.
Ik ben er vast van overtuigd, dat de predi
kanten in groote gemeenten, die gedwongen zijn
om verder van de gemeente te leven dan voor
haar bloei wenschelijk is, aangenaam verrast
zouden zijn, wanneer zij in de harten konden
lezen, hoezeer hun bezoek wordt gewenscht en
gewaardeerd.
Dat is nog een verblijdend teeken, vooral in
onze dagen.
Er mag dan soms iets onzuivers in zijn van
wege e'eri al te sterke gehechtheid aan den
persoon van den predikant, dat het echte goud
hier niet ontbreekt, is onwedersprekelijk.
Daarom moet het ons te meer bezighouden
en ter harte gaan, dat dit geregeld contact met
den predikant in het huisbezoek onder ons niet
mogelijk is.
KLEINE VOSSEN.
Van meer dan één kant ving ik dezer dagen
de vraag op „Dominé, wat dunkt u nu toch
eigenlijk wel van die telkens wederkeerende
vragen om voorbede en dankzegging in de
gemeente
Ik gaf daarop geen rechtstreeks bescheid,
maar beloofde dat in deze rubriek te zullen
doen.
Wel stelde ik den vrager een wedervraag,
n.l.„Hoe bedoelt u uw vraag
Daarop werd breede toelichting gegeven.
Het bleek me, dat men daartegen nog al
bezwaren gevoelde.
Vooral de vrees voor formalisme zat
hoog, zéér hoog.
Men zinspeelde er op, hoe gedachteloos een
dergelijke aanvrage somtijds tot stand kwam.
Eveneens, hoe al en toe sommige voorbeden
of dankzeggingen, vooral in een groote gemeente,
meer dienst schijnen te doen als publieke be
kendmaking van een min of meer gewichtige
familiegebeurtenis dan dat ze voorwerp zouden
zijn van ernstig gebed.
Men meende zelfs, dat het daarom beter was,
deze oude usantie te laten vervallen.
En zoo vroeg men: „Wat is u w gedachte
daarover
Wat ik er van denk
Dat is niet zoo heel gemakkelijk te zeggen.
Natuurlijk trekt niemand onzer de S c h r i f-
tuurlijkheid van voorbede en gemeen
schappelijke dankzegging in twijfel.
Zelfs zijn we het er allen over eens, dat juist
hierin één der schoonste vruchten genoten kan
worden van de gemeenschap der hei
ligen.
Het wordt in onzen tijd maar al te weinig
gevoeld, dat wij allen één lichaam zijn, en dat
wij elkanders leden zijn, ja,- dat als er één lid
lijdt, allen lijden.
Wanneer David uit bange ziekte is hersteld,
dan is het hem zielsbehoefte en tevens ziele-
weelde om met allen, die den Naam des
Heeren vreezen, zijn God te danken.
Slaat er den honderd en zestienden psalm
maar eens op na. „Ik zal met vreugd' in het
huis des Heeren gaan, om daar met lof, Uw
grooten Naam te danken.
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken. Elk
hef met mij den Naam des Heeren aan
Het deugt niet in het leven eener gemeente,
waar nimmer voorbede wordt gevraagd.
Daar is een der schoonste levenssnaren stuk
gesprongen. Daar is reformatie in de liefde
dringend noodig.
En aan bezwaren uit die bond, mag niet één
duimbreed voet gegeven worden.
Veeleer klinke daartegen het apostolisch ver
maan: „Gij zijt allen broeders".
Maar al stellen we dit voorop: er zijn ook
gevaren van formalisme!
De voorbede moet voorbede blijven.
Voorbedeen dus gebed.
Gebeden daarom een waarachtig
en behoeftig komen tot God.
Daarom mogen wij haar slechts dan begeeren,
indien de nood ons waarachtig uitdrijft tot God,
of ook de vreugde onze ziel .doet opspringen
in den Heere.
Zij is alleen dan echt, wanneer zij ontkiemt
aan het besef des geloofs, vriend en metgezel
te zijn van allen, die Gods Naam ootmoedig
eeren.
Wanneer het u slechts begonnen zou zijn
een bekendmaking te plaatsen onder vrienden
en kennissen, wanneer enkel de kerkelijke
usantie u er toe noopt, wanneer slechts on
nadenkende sleur u drijft, dan wordt de voor
bede ontheiligt en tot een aanfluiting gemaakt
Daarom past heilige keur.
Zelfkeur in uw motieven.
Keur ook over datgene, wat ze wenscht in
te dragen tot het gebed der gemeente.
Soberheid is hier eisch.
En: Geest en Waarheid.
Wordt dat in 't oog gehouden, dan is de
voorbede een zegen.
Een levensteeken voor u zelf en voor de
gemeente.
En tevenseen kracht in het strijdperk
van dit leven.
Wanteen krachtig gebed des
rechtvaardigen vermag veel.
KLEINE VERTROOSTINGEN.
Een heel mooi hoofdstuk uit Jonker's pracht
boek „Voor donkere dagen" draagt dit opschrift.
De schrijver staat daarin stil bij de duif, die
tot de ark wederkeerde met een olijftakje in
haar bek. Daarover fantaseert de diepzinnige
Jonker dan zooals hij alleen dat vermag en
wijst er ons op hoe God dikwijls kleine ver
rassingen en kleine vertroostingen vóóruit zendt,
de voorboden van groote vreugde, die op
komst is. Straks, zegt hij, gij zult het zien, heft
zich uit de golven der tegenwoordige verder
fenis een heilig land omhoog, een schoon land,
een land waarocer een zonne zal rijzen, die
geen ondergang kent. En in dit vooruitzicht
kunnen wij ook midden in de benauwdheid der
tegenwoordige wereld met vader Camphuyzen
glimlachend uitroepen: „al wat men lijdt is
lijdelick. Waarom 't Is alles tijdelick."
Klaag dan niet, gij die uw k'ruis achter Jezus
draagtVoel u Gods kind Voel u erfgenaam
Zijner heerlijkheid en dus midden in de ar
moede onschatbaar rijk Wat doet het er toe
of gij nu in nood zijt en benauwdheid Het
is wel meer gebéurd, dat de ramp op Moria
reeds gereed was, vóór dat de bevende hand
was opgeheven om het vreeselijke offer te bren
gen. Het is wel meer gebeurd, dat iemand die
't eene oogenblik klaagde: „nu is alles ver
loren het volgende oogenblik kon jubelen: „nu
is alles gewonnen 1" Het is wel meer gebeurd,
dat de duif met het olijftakje juist kwam aan
vliegen, toen gij op het punt waart het venster
dicht te smakken en in een donker hoekje u
hopeloos terug te trekken.
Blijft wachten, in hope 1
Luister maar of gij niet reeds de blanke
duivenvleugelen hoort ruischen in de verte 1
Luister maar.
Luister maar goed, met een biddend hart.
Al wordt het avond, al wordt het nacht
toth blijven luisteren. Toch blijven luisteren,
ook al hoort gij niets, letterlijk niets.
(GUNNING Christus Consolator)
-
li
S V'
LI;