Om ons Heen.
HOEKTE VOO
TTE50 "Ü""W £3
Voor de Vrouw.
Voor de Jeugd.
DRAISm-vAN-VALKEriBURCS
De Drinkwatervoorzie
ning van ons land.
ten, die een fontein in de steenrots vond. Er
is in die kerk dus een storende oorzaak aanwezig
die de natuurlijke uiting van haar tegenhoudt
bijaldien' de geldgierigheid, aller kwalen wortel,
deze bron der liefde en der barmhartigheden
in haar doet opdrogen en de ellendige, die naar
God roept, door de kerk van Christus ledig
wordt heengezonden. Dit is een ontzaggelijke
schuld voor den Heere, voor hem, die, in het
oordeel van den grooten dag, eens de liefde
zijner Bruid voor hem, den Bruidegom, af zal
meten naar de warmte of de koelheid, waarmee
zijn hongerigen gespijst zijn of zijn naakten ge
kleed, In toorne moet hij zich dus keeren tegen
een kerk, die hem zeiven wegschuift uit het
Heiligdom, om er het afgodsbeeld van Mammom
weer op te richten, en er kan geen „licht van
het vriendelijk aanschijn" in zijn kerk stralen,
als koude berekenende zelfszucht en hebzucht
weer de plaats inneemt die de barmhartigheid
in zijn heilig huis toekomt. Zeer verkeert deed
men dus, bij de deformatie der kerk dusver van
dezen gruwelijken misstand te zwijgen. Wel, dit
moet toegegeven, raakt deze deformatie niet het
wezen der keek, maar haar levensuiting even
als een verdorren 'en verschrompelen van bloe
sem en vrucht nog geen bewijs is dat de boom
strierf in den wortelmaar toch blijft zelden
bloesem en vrucht uit, indien het leven in den
wortel niet krank is. Daarom zal men wel doen
met ook hierop voortaan scherper te letten, en
dat in drieërlei opzicht. En wel, ten eerste,
wat het diaconale ambt aller geloovigen aangaat
om toe te zien, of in de leden der kerk van
Christus de aandrift, om zijn goud en zilver
te offeren, met genoegzamen prikkel werkt. Een
geloovige moet altoos een blijmoedig gever zijn.
Het moet niet een afgeperste gave wezen, maar
willige offerande. Ja dieper zelfs nog dient de
genegenheid des harten bespied, of er maar niet
een toewerpen is van een aalmoes, maar een
priesterlijk deelnemen der deernis. Of er niét
is hoogheid, die zich naar den ellendige ne-
derbuigt, maar diepe ontferming, die zich met
den armste en nooddruftigste één weet als broe
ders en zusters in den Heere. Ook of er niet is
Farizeeuwsch vertoon van offervaardigheid,
maar een reiken van aalmoezen in het verbor
gene opdat de Vader, die in het verborgen ziet,
zulks in het openbaar vergelde. In de tweede
plaats dient onderzocht, of de kerk niet slechts
in haar leden, door het ambt aller geloovigen,
maar ook in haar centraal liefdeambt, t.w. door
de bediening der diakenen, op de hoogte van
haar roeping blijft. En wel met name of de
diakenen hun roeping gevoelen, om de kunst van
geven in de kerke Gods te ontwikkelen, of zij
naar de hooge beteekenis van hun ambt, be
seffen, de voetstappen van Christus te moeten
drukken in het spijzen van den hongerigen en
het genezen van den kranke en eindelijk of zij,
wel verre van tevreden met koud en koel en I
onbarmhartig uit te deelen de penningen die in
komen, er integendeel hun hart op zetten en niet
rusten, eer al wat God nooddruftig maakte,
ook geholpen zij door de liefde Gods, die de
Heilige Geest uitstort in de kerk. En in de
derde plaats eindelijk dient scherpelijk toegezien
of de kerke Gods bij dezen arbeid der liefde j
en des mededoogens, niet afgaat op gevoel, maar
haar vastigheid zoekt in Gods Woord haar
taak niet beperkt tot een aalmoes reiken aan
den bedelaar, maar ook de ellendigen opzoekt,
wier nood in het verborgene tot God schreit
en bovenal of zij. naarmate de wateren van den
nood klimmen, ook de mate harer liefde wete uit
te zetten, door ook als kerk zorg te dragen
voor wat krank 'en gebrekkig, verlaten en ver
minkt is en aldus, in den naam des Heeren
Jezus, zich te ontfermen over wie doof of
blind, idioot of krankzinnig, kreupel of me-
Iaatsch, of met welk ander lijden bezocht is.
En merkt men nü, helaas, dat dit machtig
werk der liefde en des ontfermens kwijntdat
de kunst om te geven niet meer wordt verstaan
dat de kerk liefst aan anderen overlaat wat
haar eeretaak isen dat de ellendige en nood
druftige zijn aangezicht van de kerke Christi
afwendt, wetende, dat daar voor zijn klachte
toch geen gehoor is, dan mag en moet uit
deze verdorring van de vrucht der liefde wel
terdege het gevolg getrokken, dat zulk e'en kerk
in haar wortel verkankerd is. „Zooveel ge
dit niet aan een mijner minste broeders gedaan
hebt, zooveel hebt gij dit ook aan mij niet ge
daan", is haar dreigende veroordeeling.
Het wordt hier gezegd op de manier zooals
alleen Dr. Kuyper dat zeggen kan.
Gelukkig is er sinds dien veel verbeterd.
Het diaconaat is in vele gemeenten in eere
hersteld.
In vele opzichten kwam er verbetering.
Men begreep weer wat het eigenlijk zeggen
wil diaken te zijn.
En zooals altijd gaat het één met het ander
gepaard.
Thans wordt niet alleen voor de armen, maar
ook voor de ouden van dagen in vele gemeenten
op voortreffelijke wijze gezorgd. Het werd voor
menige kerk een eere haar armen geheel los
te maken van het burgerlijk armbestuur en zelf te
verzorgen (zooals het in Gods Kerk ook eigen
lijk behoort). Overal verrezen flinke en gerie
felijk ingerichte tehuizen voor oudën van
dagen waar de ouden een voortreffelijke verzor
ging genieten.
Er is inderdaad op dit gebied nog veel op
te knapp'en.
De kerk heeft eeuwen lang gezucht onder de
verkillenden adem van een revolutiegeest, die
in liberalisme tot openbaring kwam.
Zij heeft zich daaraan ontworsteld, waartoe
God de Heere mannen als Dr. Kuyper heeft
willen gebruiken, maar wij zijn nog niet waar
we zijn moeten.
Maar als de oogen er maar voor open zijn,
dan zijn we al een flinke stap vooruit op den
goeden weg.
UITKIJK.
Mgr. Prof. Dr. W. H. Nolens werd dezer
dagen zeventig jaar.
Een feit, dat in politieke kringen natuurlijk
herdacht wordt.
„De Maasbode" wijdt er een heel nummer
aan waarin de voorzitters der Tweede Kamer
fracties hun hulde brengen aan den staatsman,
wiens voornaamste deugd wel zijn groote voor
zichtigheid is.
Aalberse zegt: „Pindarus schrijft: Vaak is
zwijc/en de hoogste wijsheid, die een mensch be
denken kan. Zoo ook is het zwijgen van Dr.
Nolens een der uitingen van zijn zelfbedwang,
maar vooral ook van zijn groote voorzichtigheid,
die echter vrij is van alle vreesachtigheid."
Colijn schrijft„Mannen van zooveel rijpe
ervaring en zooveel inzicht in de psychologie
van de Kamer zijn voor elk parlement van on
schatbare waarde."
Albarda schrijft „Niemand kon twijfelen aan
de diepte van overtuiging, waaruit zijn politiek
voortspruit, noch aan haar oprechtheid. Hier
door heeft Dr. Nolens ieders achting verworven
ook die van zijn tegenstanders. Die achting geldt
niet alleen zijn werk maar ook zijn persoon."
H. P. Marchant schrijft„Onder zijn collega's
zullen er niet zijn, die niet hoogachting voor
hem gevoelen en wie hunner hem nader hebben
leeren k'ennen houden van hem."
Schokking schrijft: „Inderdaad, Dr. Nolens is
toegankelijk, niet in den engeren maar zelfs
ruimeren zin van het woordwij hebben als
Chr. Hist, ervaring daarvan, vooral in vroegere
jaren, wanneer de omstandigheden in bizonde
ren zin tot overleg leiden."
H. J. Knottenbelt schrijft„Hij is een merk
waardig man. Misschien wel het meest om zijn
gaven als leider."
Hoogstaande mannen hebben bij alle critiek
de waardeering van het geheele volk. Het komt
doordat zij het partijbelang zien als landsbelang
en het iweede niet aan het eerste ondergeschikt
mak'en."
Mannen van nationale beteekenis.
Zij zijn niet groot in aantal
Op een tentoonstelling te Brussel was een
stand van het Internationaal Centrum tot actie
ven strijd tegen het Communisme. Aan alle wan
den grijnzen U foto's tegen in hun naakte af
schuwelijke realiteit, zegt de corresp. van „De
Maasbode". Terechtstellingen, martelingen,
moorden, enz.
Deze stand werd ingericht door den heer Jo
seph Quillet, schrijver van het boek: „Moskou
zonder sluiers" waarvan ook een Nederlandsche
vertaling komt.
Hij heeft met zijn zoon lange maanden in
Russische kerkers gezucht en hadcfen, eenmaal
daaruit ontsnapt geen ander denkbeeld meer
dan aan de geheele wereld te toonen welke toè-
standen er in- Oost-Europa heerschen.
In Rusland vallen de klokken onder de bij
len der vernielers en worden de kerken met den
grond gelijk gemaakt ofworden als speel
holen ingericht.
Het Wolga-Boatmen-lied klinkt niet meer over
de steppen, zelfs dat kan men niet meer zingen.
Een- aannemer had bij een werk aan een pu-
blieken weg een bordje geplaatst
Attentie
Het publiek wordt beleefd verzocht bij even-
tueele klachten betreffende gedragingen en uit
latingen van ons personeel, hiervan direct mel
ding te maken aan den opzichter of uitvoerder."
Het Volk was er woest over. Dat durft een
aannemer te besteken tegenover den werkman
Die aannemer is zelf begonnen als straatmaker,
n.b. hij had ook op het bordje kunnen zetten
Als niet komt tot iet kent iet zichzelv'en niet.
Aldus Het Volk in gloeiende verontwaardi
ging.
Wat Het Volk er niet bij zet
Dat het werkvolk schunnige taal uitsloeg te
gen vrouwen en meisjes en daarover klachten
bij den aannemer waren ingekomen.
Maar daarmee zou het roode hoofdorgaan niet
in het gevlei komen van zijn lezers
Op 't oogenblik is de Europeesche Conferen
tie aan den gang. Belangrijke zaken worden op
deze conferentie besproken, o.m. de plannen
van Briand, die e'en Europeeschen Statenbond
wil stichten, of althans iets dat daarop lijkt.
Zal het lukken
Het plan-Briand is al volop in de Pers be
sproken. Briand wenscht nu dat deze conferen
tie reeds een principieele beslissing zal nemen
over zijn plan, om tot een Europeesche Confe
deratie te komen. Na wat gemarchandeerd te
hebben, besloot de conferentie tenslotte dat zij
sympathie betuigen zal met een plan dat tot
samenwerking leidt, daar de Europeesche sa
menwerking voor het behoud van den vrede
nuttig zal zijn.
Schoone woorden
Maar
De sociaal-democrat'en gaan de straten langs
om handteekeningen voor het petitionnement aan
de regeering om ontwapening of althans geen
nieuwe vlootplannen te maken. Zij pochen er
al op dat zij ongeveer 80.000 lijsten geplaatst
hebben. Het loopt storm met de handteekeningen,
staat in Het Volk te lezen. „Wij moeten de
christelijke regeering toonen dat het ons volk
ernst is met zijn afkeer van het militairisme."
Groote woorden.
Maar we leven toch in een democratischen
tijd. 'Wij hebben toch zoo iets als algemeen
kiesrecht En heeft de S. D. A. P. bij de laat
ste verkiezing niet duidelijk laten blijk'en dat Zij
tegen ontwapening is Hoe komt zij er dan
bij te zeggen, dat ONS VOLK een afkeer van
landsverdediging heeft De verkiezingen hebben
toch duidelijk anders geleerd
Heel 't petitionnement is dan ook niet anders
dan comedie. Zeg dat alles teekent wat slechts
teekenen kan, dan blijft de uitslag nog precies
eender als bij de verkiezingen.
En wat schiet dat op De S. D. A. P. heeft
altijd geijverd voor algemeen kiesrecht, waarom
lijkt haar dat wapen niet deugdelijk meer
En bovendienwelke waarde moet men
aan zoo'n petitionnement hechten
Er wordt zoo ontzaggelijk mee geknoeid Er
worden' zooveel leugens bij verkochtDe gek
ste dingen worden hieromtrent verteld. Er was
er een die had het in dienst niet zoo best ge
had als bij moeder thuis. „Maar ik teeken vast
zei-ie. In Het Volk stond zelfs een ingezonden
stuk van een militair die zich te beklagen had
over zijn behandeling in militairen dienst en
deswege maar hoopte dat er velen op het pe
titionnement zouden teekenen
In één woord het is een groote poppekast...
Wat meer de aandacht vraagt is het feit
dat er tegenwoordig zoo veel aanrandingen
plaats heben van vrouwen en meisjes. Er blij
ken heel wat misdadige individuen rond te loo-
pen die de gelegenheid waar nemen om op de
schandelijkste en brutaalste wijze meisjes en
vrouwen aan te randen. Het is te hopen dat de
justitie streng ingrijpt en waar de misdadiger in
de val loopt deze goed gestraft wordt.
Het wordt anders in wat eenzame streken on
mogelijk 's avonds op den weg te vertoeven.
En dat moest in dezen modernen tijd toch tot de
antiqiteiten behooren.
De jaarbeurs is weer geopend..
Het is de 23ste. En de secretaris-generaal zei
aan het slot van zijn openningsrede „Laat mij
U aan den vooravond van den XXIIIe Ned.
Jaarbeurs mogen welkom heeten bij den loop
van deze 23ste jaarbeursklok, die door den ne
vel heen zijn geluid zal doen weerklinken om
van heinde en ver de zakenmenschen tezamen
te roepen tot werkzaamheid. In de navolging
van de klok van Schiller vereeuwigd, moge
deze beursklok den naam van Concordia dra
gen, omdat eendracht samenwerking van indu-
striën en handel thans een eerste vereischte is.
En ook zij ditmaal aan Schiller' meesterwerk
ontleend de klokkespreuk „Vives voco" (de
levenden roep ik) want ook de jaarbeurs roept
tot zich „de levenden".
Ge proeft den ouden energieken handelsgeest
uit zulke kloeke woorden
Een gezonde handelsgeest is goed, maar het
kan ook een hartstocht worden. Dat blijkt al
weer uit de wijze, waarop met de vondsten van
de Andrêe-expeditie gemarchandeerd wordt.
„De Maasbode" weet er van te vertellen
„De kranten hebben om het alle'enrecht dr
publicaties van den heer Horn gevochten. Het
Noorsche Svalbardkantoor, dat een regeerings-
orgaan is, had er een duit aan willen verdienen
om meerdere expedities naar het ijsgebied te
kunnen uitrusten.
Het kantoor verkocht het monopolie van het
rapport van den heer Horn voor 40.000 kronen
aan „Aftenposten", die het verder aan de we
reldpers doorgaf.
Er isover- die veertigduizend kronen heel
wat te doen geweest.
„Aftenposten" zette annonces in de andere
bladen, die daardoor de kruimels kregen, die
van de gedekte tafel vielen.
Alles ging goed en wel, totdat de manschap
pen van de „Bratvaag" zich begonnen te roeren.
Is er geld te verdienen, dan willen wij er bij
zijn, verklaarden zij.
Hebben anderen aan de eer der vondst genoeg,
dan zijn ook wij daarmee tevreden, maar men
vergete niet, dat niet dr. Horn maar wij de
overblijfselen ontdekten en dat de wet ons deze
als zoodanig toewijst.
De manschappen droegen hun rechten over
aan de Zweedsche regeering en de Noorsche
verklaarde, dat zij het gpld niet wilde hebben en
het aan de manschappen afstond."
i.
Het drinkwatervraagstuk heeft vele kanten,
onder meer een hygiënische', een administra
tieve, een technische en een finantieele.
Aanvankelijk treedt de hygiënische kant het
meest op den voorgrond, omdat daaruit de nood
zakelijkheid naar voren komt, zorg te dragen
voor de voorziening van de geheele bevolking
met goed drinkwater.
De hygiënisten hebben in dit opzicht hun
plicht gedaan: heti nzicht, dat een goede drink
watervoorziening noodzakelijk is, is in vele hoof
den doorgedrongen.
Staat echter de wenschelijkheid van een goe
de drinkwatervoorziening vast, dan treedt de
hygiëne op den achtergrond, en is slechts te be
schouwen als een deel van den technischen
kant van het vraagstuk.
De administratieve, technische en finantieele
kant zijn echter onafscheidelijk aan elkander
verbonden, en moeten in onderling verband
worden bezien.
Wanneer in den tegenwoordigen tijd gespro
ken wordt over de wenschelijkheid van een
goede drinkwatervoorziening voor allen, leidt
het geen twijfel, dat deze slechts te verkrijgen
is, door het oprichten van drinkwaterleidingen.
Het spreekt wel van zelf, dat het in onze
steden niet mogelijk is op andere wijze dan
door een centrale waterleiding goed drinkwa
ter te verstrekken. Doch ook in de dorpen is
een centrale drinkwaterleiding de eenige juiste
oplossing. Wel behelpt men zich daar met re
genwater en welwater, en in sommige streken
met Northonputten, doch behelpen blijft het.
De droge zomers hebben wel geleerd, dat
de regenwatervooraad niet onuitputtelijk is, en
dat ook de welputten opdrogen kunnen, afgezien
nog van het minder hygiënische van beide. Ook
Northonputten, die dan bij elke woning noodig
zijn, geven niet de gewènschte oplossing, zoodat
het vast staat, dat een goede drinkwatervoorzie
ning slechts verkregen kan worden door middel
van centrale drinkwaterleidingen.
Het lag voor de hand, dat het gemeenten wa
ren, die het eerste de zorg voor een goede
drinkwatervoorziening aan zich trokken, ook
lag het voor de hand, dat het de groote ge
meenten waren, waar de eerste waterleidingen
zijn opgericht, omdat in die dagen de hygiënische
toestanden in de steden bij het platteland ten
achter stonden.
Het was verklaarbaar, echter onjuist, dat
het Rijk zich aanvankelijk aan de drinkwater
voorziening onttrok. Eerst in het begin der twin
tigste eeuw brak beter inzicht baan. Wanneer
men inziet, dat, vooral tengevolge van het mo
derne verkeer en den invoer van levensmidde
len van het platteland, in een gemeente een
epedemie kan uitbreken, ten gevolge van slechte
hygiënische toestanden in andere gemeente, is
het wel duidelijk, dat het Rijk zich eerder met
de drinkwatervoorziening had moeten bemoeien.
Staat eenmaal de noodzaak tot het oprichten
van een drinkwaterleiding in e'en gemeente vast,
dan is voorlóopig de allesbeheersch'ende vraag,
waar behoorlijk water te vinden is, doch onmid
dellijk daarna of de belangen van meerdere ge
meenten te dien opzichte niet parallel loopen.
Administratief het eenvoudigste, technisch niet
altijd het beste en finantieel niet steeds het
goedkoopste verloopt de oprichting wanneer een
gemeente slechts voor zich zelf wil zorgen, en
het geluk heeft goed drinkwater, op gebied
van een andere gemeente zich bevindend, kan
verkrijgen.
Met het bovenstaande wordt in het geheel
geen afwijzende houding aangenomen tegen af
zonderlijke waterleidingen voor elke gemeente,
dikwijls kan een eigen waterleiding voor be
paalde gemeenten in alle opzichten te verkiezen
zijn; er is slechts bedoeld, dat de beslissing om
trent eigen of gemeenschappelijk bedrijf slechts
genomen behoort te worden, krachtens admini
stratieve, technische en financieele overwegin
gen.
Wisten alle gemeentebesturen de zaken van
deze zijde te bezien, dan zou nog veel meer tot
stand gebracht zijn; doch rivaliteit, de wensch
om baas in eigen huis te blijven en politiek
dringen veeltijds de eenig juiste overwegingen
op den achtergrond, zoodat ondanks de vele
plannen op dit gebied nog te weinig is bereikt.
De belangrijke gevallen van samenwerking,
dus van de z.g. groepswaterleidingen zijn: Het
Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-Hol
land, de N.V. Waterleiding-Maatschappij „Zuid-
Beveland" en de N.V. Waterleiding-Maatschap
pij Tholen; de N.V. Waterleiding-Mij. Noord
brabant, de N.V. Interc. Waterleiding Gebied
Leeuwarden, de N.V. Westlandsche Drinkwa-
terleidng-Maatschappij en de gemeenschappelijke
voorziening der gemeenten HUlegom, Lisse, Sas-
senheim en Warmond.
Van de bovengenoemde bedrijven kan het
Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-
Holland niet als een geval van samenwerking
worden beschouwd, zeker niet een vrije samen-1®}
werking. Het bedrijf is de gemeente als het ware
opgelegd, waarmede bedoeld is, dat de gemeen
ten wel vrij zijn al dan niet aan het bedrijf aan
te sluiten, doch door een provinciale verorde
ning ernstig worden belemmerd, somtijds belet
e'en eigen bedrijf te stichten of bij een naburige
gemeente aan te sluiten, in het belang van een
doelmatige drinkwatervoorziening der provincie.
Hier dus dwang, doch een dwang, die gepaard
gaat met een groote activiteit op het gebied der
daadwerkelijke watervoorziening.
In Noord-Holland bepalen dus voor elke ge
meente afzonderlijk de administratieve, techni
sche en financieele overwegingen niet meer den
aard van het bedrijf, doch geldt ongeveer bij
uitsluiting het motief der hygiëne der geheele
provincie.
Deze eischt, dat een ieder van goed drink
water voorzien wordt; het vraagstuk is dus ver
ruimd en moet thans in zijn drie geledingen
voor de geheele provincie worden bezien, met
terzijdestelling van het belang van elke ge
meente afzonderlijk.
En zoo behoort het vraagstuk bezien te wor
den, in den grond zelfs nog ruimer, want wat
voor de provincie geldt, geldt ook voor het Rijk,
n.l. dat het gaat om de hygiëne der geheele
bevolking van ons land.
Doch ook interprovinciale samenwerking is
lastig, zoo mogelijk nog lastiger dan intercom
munale, en zou tot consequentie hebben, dat
het Rijk de geheele taak op zich nam.
Zooals dit meer gaat met theoretisch opge-
'k Had weer e'en kerschversche eerste klas
gekregen. Zooveel kinderen, zooveel vraag-
teekens voor mij. Wat zal 't wezen met elk.
Al dadelijk trekken enkele je aandacht. De
één doordat hij a 1 te dom, de ander doordat
hij al re beweeglijk en weer een derde door
dat hij erg kwiek is.
Klein Lientje viel niet op. Het duurde wel
een week eer ik „erg" in haar had. Och natuur
lijk, ik wist wel, dat ik Lientje X. in mijn klas
gekregen had, zusje van x-jes, die mijn eerste
en tweede klas al gepasseerd waren. Ik had al
met 't kleintje gepraat, haar wat geholpen met
't schrijven en letters leeren, net als de andere
kinderen, maar na e'en week wist ik er ook
nog verder niets van te vertellen. Ze was zoo'n
stil bescheiden meisje, een kinderlijk kindje nog.
Een echt lief gezichtje had ze. Knap, neen dat
eigenlijk heelemaal niet, daarvoor was 't gezicht
niet regelmatig genoeg, en het dapper wipneusje
was ook al een verhindering om 't een knap
kindje te noemen. Maar haar gezichtje had zoo
iets onzegbaar liefs, dat het mij later telkens
meer aantrok.
Ze was het kleinste meisje uit mijn klas. Hoe
't precies kwam, - weet ik niet, maar ze werd
kleine Lientje genoemd, en dat bleef zoo. Zelf
vond ze 't ook best.
Klein Lientje deed haar best, een uitblinkertje
was het in geen geval. Dat had ik ook niet
verwacht, geen der voorgaande broertjes of
zusjes was een kraan in 't leer'en geweest. Dan
hadden ze ook allemaal nog dit zwak, dat ze
bijna niet rekenen konden.
Al twee weken had ik kleine Lientje in mijn
klas. Ze deed haar best, 't ging ook aardig
goed, voor rekenen vreesde ik evenwel een
beetje, al leek het me beter te gaan dan vroeger
bij haar broertjes en zusjes. In die twee weken
had ze nog niets uit zichzelf tegen mij verteld.
Ze kleurde wel van blijdschap als ik ze prijzen
kon, en blij keken dan haar vriendelijke hlauwe
kijkers mij aan, doch daarbij was het gebleven.
Na twee weken werd het echter opeens
anders. Dat kwam door 't „nieuwe zusje".
Klein Lientje kwam mij toen op 't plein al
tegen. Haar wangen hadden een kleurtje van
opwinding en haar oogjes straalden zoo blij,
zoo blij, dat ik haar als vanzelf moest aanzien.
De vinger werd opgestoken, alsof ze al in
school was. „Juffrouw, ik heb een nieuw zusje
gekregen."
Dat vond ik natuurlijk ook heel groot nieuws.
Klein zusje zou Ali heeten, en zei Lientje nog,
„we zijn er allemala o zoo blij mee."
De groote broertjes en zusjes kwamen mij
dit nieuws ook nog eens vertellen. Ja, besloot
ook 't groote zusje haar verhaal, we zijn d'r
net zoo blij mee.
Even kwam mij dit groote, aardige gezin voor
den geest. Negen broertjes en zusjes waren er
al. Kleine Lientje was al zes jaar lang de jongste
gebleken, en nu met dat nakomertje waren ze
o zoo blij.
Wat al zorgen, dacht ik, want vader was
gewoon werkman, maar ik had het dappere
moedertje eens zelf hooren zeggen: „Er zijn
veel zorgen, maar er is zooveel lief, en dan
God is er toch in ons leven."
Doo* dit nieuwe zusje is de vriendschap be
gonnen tusschen Lientje en mij.
Eiken morgen kwam ze mij tegen en dan
hoorde ik hoe zusje 't maakte.
Zusje was wel eens stout, eventjes maar.
Maar daar kon ze volgens Lientje heusch niets
aan do'en, want dan had ze een beetje pijn
gehad. Meestal was ze „o zoo erg lief".
Waf heb ik me dikwijls verwonderd hoe in
klein Lientje kon samengaan die echt kinderlijke
naieviteit en toch haast moederlijke bezorgdheid
voor 't kleine zusje.
'k Wist dus precies hoe Ali 't steeds maakte,
ik wist wanneer de eerste tand verscheen, en
wanneer zusje ging staan.
In de tweede klas hield ik klein Lientje ook
bij me. Maar Lientje bleef zooals ze was.
Op een keer zag ik ze aankomen en ik dacht
al dadelijk, wat zou er zijn. 't Kind zag er zoo
ontsteld uit. Ze stapte regelrecht op me aan.
„Kindje, wat is er
„Juffrouw, klein zusje
En verder zweeg ze, maar haar blauwe kijkers
keken me zoo droevig aan, dat ik er, ondanks
mezelf, van onder den indruk kwam.
„Wat is er dan, vertel het me maar, is zusje
ziek
„Haast verdronken in de sloot naast ons huis".
Toen dat er uit was kon ze verder vertellen.
En ik kreeg 't heele verhaal te hooren, hoe
dokter er geweest was, en wat dokter gezegd
had.
„Ja, en juffrouw, de dokter zei als zus nog
één uurtje in het water had gelegen, was ze
dood geweest".
'k Begreep natuurlijk, dat dokter gezegd had,
al was het maar één minuut langer geweest.
Maar ik kon er zelfs niet om glimlachen,
want er sprak nog zooveel angst uit 't lieve
kindergezichtje daar voor mij.
Lientje was vrij goed in 't leeren, beter dan
broertjes en zusjes, die ik al eens gehad had;
alleen maar dat rekenen, dat wilde niet vlotten.
Maar Lientje wilde de sommetjes kennen.
Geen eerzucht was het echter, die Lientje
drong tot extra krachtsinspanning. Van alle
eerzucht om uit te blinken of nummer een te zijn,
was Lientje vrij. Ze was stil en bescheiden,
maar ze wilde haar sommetjes kennen.
't Ging niet gemakkelijk, toch kan ik ook niet
zeggen, dat het heelemaal niet ging. Elk nieuw
„geval" van optellen en aftrekken, dat ze inder
daad kende, was een duur gekochte overwinning.
Daar waren heel wat kwartiertjes en verloren
minuutjes aan gegeven.
Werk mee naar huis geven, nu dat deed ik
niet graag bij die kleintjes.
't Helpt meestal niet veel.
Maar Lientje wilde zoo graag verder, 'k zou
het dan maar eens probeeren. En het ging, het
ging zelfs heel goed. Eiken dag een blaadje vol.
'k Kon 't op school ook merken. Heel lang
zaam ging ',t vooruit en to'en in April klas twee
mij verliet, was Lientje even ver met rekenen
als de anderen.
Maar wat heeft het van dat kleine meiske
een volharding gevergd.
Als ik vlak bij mij 't kleine blonde kopje
ijverig gebogen zag over de lei, en ik zag
Lientje's ernst en ijver bij die sommen, die toch
eigenlijk maar erg waren, dan dacht ik vaak:
Klein, klein meiske, je kunt ons grooten wel
beschamen met jou ijver en volharding in je
werk.
M'n beste nichtjes en neefjes 1
De prijswinners hebben zeker de prijzen al
ontvangen Van een paar heb ik al een brief
er over ontvangen. Nu het Waren er heel wat,
hè In mijn kast is tenminste een heele ruimte
gekomen nu alle prijzen verzonden zijn.
Verbeeld je, nu heb ik net den uitslag van
een wedstrijd gegeven en daar vraagt nu een
neef: „Tante gaat u nu weer denken over een
nieuwen wedstrijd Nu ik mag eerst wel e'ens
goed mijn prijzenhoekje vullen, hoor, voor ik
een wedstrijd uitschrijf.
Maar toch, al schrijf ik geen grooten wedstrijd
uit, ik wil jullie toch wel wat te doen geven.
En als ik jullie wat te doen geef, wil ik altijd
graag prijzen uitdeelen, Dat is toch moeilijk,
hoor.
'k Heb er toch wat op gevonden, 'k Zal
vijf platen uitloyen. Dus weer vijf kansen op
een mooie plaat. Dat is fijn.
Wat moeten jullie er voor doen
•Wel het is dezen keer een aardrijkskundige
opgaaf.
Jullie zullen moeten opzoeken alle plaatsnamen
waarin kerk of kerke voorkomt. B.v. Ridder
kerk, of Grijpskerke (Z.)
Mochten jullie soms een enkele plaatsnaam
vinden, waarin 't woord kerk vooraan staat
net als bij Kerkwijk (Gelderland), dan mag je
die er ook bij nemen.
Zoo, nu kunnen jullie aan 't werk.
De inzendingen hoef je mij niet apart
toe te sturen, die mag je g e 1 ij k met de op
lossingen van de raadsels inzenden, die ik vol
gende week opgeef. Alleen wil ik graag, dat
je de plaatsnamen nummert, want anders móet
ik ze eiken keer maar weer tellen gaan.
Ik geloof, dat jullie dit wel e'en prettig werkje
zullen vinden. Een poosje geleden gaf ik ook
zoo'n aardrijkskundige opgave. Toen hebben
jullie alle plaatsen eindigend op dam opge
zocht. Een neefje had in dat zoeken zoo'n
plezier gekregen, dat hij mij vroeg of ik den
volgenden keer alle plaatsnamen eindigend op
e n eens wilde laten opzoeken. Maar daar waag
ik mij inet aan, want daar zijn er zooveel van,
dat ik nog al een poosje zou noodig hebben
om alles uit te zoeken. Daarom laat ik jullie
nu maar de plaatsnamen waarin kerk voorkomt
opzoeken.
Werk maar plezierig, want er zijn er toch nog
al aardig wat.
Allemaal heel veel hartelijke groeten van jullie
TANTE TRUUS.
Ingezonden door Gretha van der K. te Andelst:
DE WONDERBARE REDDING.
't Is nog vroeg in den morgen. Een roode
gloed in het Oosten meldt reeds het komen van
de zon. De dessa-bewoners zijn al druk in de
weer. Ordelijk staan de buffels achter elkaar
te wachten op het commando van den .drijver.
Weldra zijn allen op de naastbij gelegen
sawah druk aan het werk; moeizaam trekken
de dieren de ploegen achter zich aan. Hun logge
pooten plompen in het troebele water. Al hooger
klimt de zon. Maar kijk I wat beduidt dit De
buffels worden onrustig. Hun neusgaten ver
wijden zich. Angstig snuivend kijken zij rond.
Hun lichamen sidderen. Er dreigt gevaar. Dan,
opeens, een gil. Een van de jongens heeft het
gemerkt. Daar staat in al zijn majesteit
Grijpklauw de tijger. Wat een verwarring brengt
die te weeg. De touwen worden doorgesneden.
De jongens werken zich op hun buffels en voort
gaat het in wilden draf.
Maar als zij de dessa bereikt hebben, misken
zij Nsanna. Hun oogen dwalen over het rijst
veld heen en ontwaren een vreeselijk schouw
spel. Boda staat over het lichaam zijner meester
heen, om hem zoodoende tegen de klauwen van
den tijger te beschermen. Zijn gehoornde kop
wat gebogen, gericht naar den rustverstoorder.
Deze waagt den sprong, doch wordt opgevan
gen door den buffel, die hem den buik open
rijt, waarna de tijger spoedig aan bloedverlies
sterft.
Ingezonden door Leendert M. B. te Rotterdam:
OPSTEL VAN VLIEGEREN.
Jan, Kees en Klaasje gingen met z'n drieën
vliegeren. Jan was de oudste, die moest eerst
den vlieger vasthouden en dan Kees. Klaasje
wisten ze het nog niet of hij het doen mocht,
want hij was pas vier jaar en dan zoo'n grooten
vlieger vast te houden. Misschien nam de vlieger
Klaasje wel mee de lucht in, neen, dat ging
niet, met zoo'n klein Klaasje.
Jan had zijn beurt gehad, nu was Kees aan;
de beurt. Kees was ook geweest, nu moest dus-
Jan weer. Maar Klaasje zei: „Ikke ook beurt
hebben Maar Jan zei: „Nee Klaasje, jij bent
nog te klein om den vlieger vast te houden".-
En wat gebeurde er toen, toen, ja boent be
gon Klaasje te schreien: „Ikke moesje zegt 1"
Toen zei Jan met een barre stem: „Hier deug
niet en houd hem goed vast, hoor". Toen begon
Klaasje te lachen, nou mocht hij ook den vlieger
vasthouden. Zoo'n kleine jongen met zoo'n
grooten vlieger En Klaasje had al een heelen
tijd vastgehouden. Maar hij was er niet zoo
gelukkig aan toe, want er kwam meer wind
opzetten en hoe langer hoe sterker werd de
wind. En op het laatst, toen kon Klaasje hem
niet meer vasthouden.
Sssttt, daar ging de vlieger en de jongens
liepen den vlieger zoo hard ze konden achterna.
En Klaasje begon weer te schreien. De jongens
liepen net zoo lang tot ze hem hadden en toen
kwamen ze weer bij Klaasje.
„Jij mag hem nooit meer vasthouden, hoor."
De vlieger was kapot.
„Stoutert", zei Jan, en zoo gingen ze naar
huis.