Om ons Heen. HOEKTE VOO TTE50 "Ü""W £3 Voor de Vrouw. Voor de Jeugd. DRAISm-vAN-VALKEriBURCS De Drinkwatervoorzie ning van ons land. ten, die een fontein in de steenrots vond. Er is in die kerk dus een storende oorzaak aanwezig die de natuurlijke uiting van haar tegenhoudt bijaldien' de geldgierigheid, aller kwalen wortel, deze bron der liefde en der barmhartigheden in haar doet opdrogen en de ellendige, die naar God roept, door de kerk van Christus ledig wordt heengezonden. Dit is een ontzaggelijke schuld voor den Heere, voor hem, die, in het oordeel van den grooten dag, eens de liefde zijner Bruid voor hem, den Bruidegom, af zal meten naar de warmte of de koelheid, waarmee zijn hongerigen gespijst zijn of zijn naakten ge kleed, In toorne moet hij zich dus keeren tegen een kerk, die hem zeiven wegschuift uit het Heiligdom, om er het afgodsbeeld van Mammom weer op te richten, en er kan geen „licht van het vriendelijk aanschijn" in zijn kerk stralen, als koude berekenende zelfszucht en hebzucht weer de plaats inneemt die de barmhartigheid in zijn heilig huis toekomt. Zeer verkeert deed men dus, bij de deformatie der kerk dusver van dezen gruwelijken misstand te zwijgen. Wel, dit moet toegegeven, raakt deze deformatie niet het wezen der keek, maar haar levensuiting even als een verdorren 'en verschrompelen van bloe sem en vrucht nog geen bewijs is dat de boom strierf in den wortelmaar toch blijft zelden bloesem en vrucht uit, indien het leven in den wortel niet krank is. Daarom zal men wel doen met ook hierop voortaan scherper te letten, en dat in drieërlei opzicht. En wel, ten eerste, wat het diaconale ambt aller geloovigen aangaat om toe te zien, of in de leden der kerk van Christus de aandrift, om zijn goud en zilver te offeren, met genoegzamen prikkel werkt. Een geloovige moet altoos een blijmoedig gever zijn. Het moet niet een afgeperste gave wezen, maar willige offerande. Ja dieper zelfs nog dient de genegenheid des harten bespied, of er maar niet een toewerpen is van een aalmoes, maar een priesterlijk deelnemen der deernis. Of er niét is hoogheid, die zich naar den ellendige ne- derbuigt, maar diepe ontferming, die zich met den armste en nooddruftigste één weet als broe ders en zusters in den Heere. Ook of er niet is Farizeeuwsch vertoon van offervaardigheid, maar een reiken van aalmoezen in het verbor gene opdat de Vader, die in het verborgen ziet, zulks in het openbaar vergelde. In de tweede plaats dient onderzocht, of de kerk niet slechts in haar leden, door het ambt aller geloovigen, maar ook in haar centraal liefdeambt, t.w. door de bediening der diakenen, op de hoogte van haar roeping blijft. En wel met name of de diakenen hun roeping gevoelen, om de kunst van geven in de kerke Gods te ontwikkelen, of zij naar de hooge beteekenis van hun ambt, be seffen, de voetstappen van Christus te moeten drukken in het spijzen van den hongerigen en het genezen van den kranke en eindelijk of zij, wel verre van tevreden met koud en koel en I onbarmhartig uit te deelen de penningen die in komen, er integendeel hun hart op zetten en niet rusten, eer al wat God nooddruftig maakte, ook geholpen zij door de liefde Gods, die de Heilige Geest uitstort in de kerk. En in de derde plaats eindelijk dient scherpelijk toegezien of de kerke Gods bij dezen arbeid der liefde j en des mededoogens, niet afgaat op gevoel, maar haar vastigheid zoekt in Gods Woord haar taak niet beperkt tot een aalmoes reiken aan den bedelaar, maar ook de ellendigen opzoekt, wier nood in het verborgene tot God schreit en bovenal of zij. naarmate de wateren van den nood klimmen, ook de mate harer liefde wete uit te zetten, door ook als kerk zorg te dragen voor wat krank 'en gebrekkig, verlaten en ver minkt is en aldus, in den naam des Heeren Jezus, zich te ontfermen over wie doof of blind, idioot of krankzinnig, kreupel of me- Iaatsch, of met welk ander lijden bezocht is. En merkt men nü, helaas, dat dit machtig werk der liefde en des ontfermens kwijntdat de kunst om te geven niet meer wordt verstaan dat de kerk liefst aan anderen overlaat wat haar eeretaak isen dat de ellendige en nood druftige zijn aangezicht van de kerke Christi afwendt, wetende, dat daar voor zijn klachte toch geen gehoor is, dan mag en moet uit deze verdorring van de vrucht der liefde wel terdege het gevolg getrokken, dat zulk e'en kerk in haar wortel verkankerd is. „Zooveel ge dit niet aan een mijner minste broeders gedaan hebt, zooveel hebt gij dit ook aan mij niet ge daan", is haar dreigende veroordeeling. Het wordt hier gezegd op de manier zooals alleen Dr. Kuyper dat zeggen kan. Gelukkig is er sinds dien veel verbeterd. Het diaconaat is in vele gemeenten in eere hersteld. In vele opzichten kwam er verbetering. Men begreep weer wat het eigenlijk zeggen wil diaken te zijn. En zooals altijd gaat het één met het ander gepaard. Thans wordt niet alleen voor de armen, maar ook voor de ouden van dagen in vele gemeenten op voortreffelijke wijze gezorgd. Het werd voor menige kerk een eere haar armen geheel los te maken van het burgerlijk armbestuur en zelf te verzorgen (zooals het in Gods Kerk ook eigen lijk behoort). Overal verrezen flinke en gerie felijk ingerichte tehuizen voor oudën van dagen waar de ouden een voortreffelijke verzor ging genieten. Er is inderdaad op dit gebied nog veel op te knapp'en. De kerk heeft eeuwen lang gezucht onder de verkillenden adem van een revolutiegeest, die in liberalisme tot openbaring kwam. Zij heeft zich daaraan ontworsteld, waartoe God de Heere mannen als Dr. Kuyper heeft willen gebruiken, maar wij zijn nog niet waar we zijn moeten. Maar als de oogen er maar voor open zijn, dan zijn we al een flinke stap vooruit op den goeden weg. UITKIJK. Mgr. Prof. Dr. W. H. Nolens werd dezer dagen zeventig jaar. Een feit, dat in politieke kringen natuurlijk herdacht wordt. „De Maasbode" wijdt er een heel nummer aan waarin de voorzitters der Tweede Kamer fracties hun hulde brengen aan den staatsman, wiens voornaamste deugd wel zijn groote voor zichtigheid is. Aalberse zegt: „Pindarus schrijft: Vaak is zwijc/en de hoogste wijsheid, die een mensch be denken kan. Zoo ook is het zwijgen van Dr. Nolens een der uitingen van zijn zelfbedwang, maar vooral ook van zijn groote voorzichtigheid, die echter vrij is van alle vreesachtigheid." Colijn schrijft„Mannen van zooveel rijpe ervaring en zooveel inzicht in de psychologie van de Kamer zijn voor elk parlement van on schatbare waarde." Albarda schrijft „Niemand kon twijfelen aan de diepte van overtuiging, waaruit zijn politiek voortspruit, noch aan haar oprechtheid. Hier door heeft Dr. Nolens ieders achting verworven ook die van zijn tegenstanders. Die achting geldt niet alleen zijn werk maar ook zijn persoon." H. P. Marchant schrijft„Onder zijn collega's zullen er niet zijn, die niet hoogachting voor hem gevoelen en wie hunner hem nader hebben leeren k'ennen houden van hem." Schokking schrijft: „Inderdaad, Dr. Nolens is toegankelijk, niet in den engeren maar zelfs ruimeren zin van het woordwij hebben als Chr. Hist, ervaring daarvan, vooral in vroegere jaren, wanneer de omstandigheden in bizonde ren zin tot overleg leiden." H. J. Knottenbelt schrijft„Hij is een merk waardig man. Misschien wel het meest om zijn gaven als leider." Hoogstaande mannen hebben bij alle critiek de waardeering van het geheele volk. Het komt doordat zij het partijbelang zien als landsbelang en het iweede niet aan het eerste ondergeschikt mak'en." Mannen van nationale beteekenis. Zij zijn niet groot in aantal Op een tentoonstelling te Brussel was een stand van het Internationaal Centrum tot actie ven strijd tegen het Communisme. Aan alle wan den grijnzen U foto's tegen in hun naakte af schuwelijke realiteit, zegt de corresp. van „De Maasbode". Terechtstellingen, martelingen, moorden, enz. Deze stand werd ingericht door den heer Jo seph Quillet, schrijver van het boek: „Moskou zonder sluiers" waarvan ook een Nederlandsche vertaling komt. Hij heeft met zijn zoon lange maanden in Russische kerkers gezucht en hadcfen, eenmaal daaruit ontsnapt geen ander denkbeeld meer dan aan de geheele wereld te toonen welke toè- standen er in- Oost-Europa heerschen. In Rusland vallen de klokken onder de bij len der vernielers en worden de kerken met den grond gelijk gemaakt ofworden als speel holen ingericht. Het Wolga-Boatmen-lied klinkt niet meer over de steppen, zelfs dat kan men niet meer zingen. Een- aannemer had bij een werk aan een pu- blieken weg een bordje geplaatst Attentie Het publiek wordt beleefd verzocht bij even- tueele klachten betreffende gedragingen en uit latingen van ons personeel, hiervan direct mel ding te maken aan den opzichter of uitvoerder." Het Volk was er woest over. Dat durft een aannemer te besteken tegenover den werkman Die aannemer is zelf begonnen als straatmaker, n.b. hij had ook op het bordje kunnen zetten Als niet komt tot iet kent iet zichzelv'en niet. Aldus Het Volk in gloeiende verontwaardi ging. Wat Het Volk er niet bij zet Dat het werkvolk schunnige taal uitsloeg te gen vrouwen en meisjes en daarover klachten bij den aannemer waren ingekomen. Maar daarmee zou het roode hoofdorgaan niet in het gevlei komen van zijn lezers Op 't oogenblik is de Europeesche Conferen tie aan den gang. Belangrijke zaken worden op deze conferentie besproken, o.m. de plannen van Briand, die e'en Europeeschen Statenbond wil stichten, of althans iets dat daarop lijkt. Zal het lukken Het plan-Briand is al volop in de Pers be sproken. Briand wenscht nu dat deze conferen tie reeds een principieele beslissing zal nemen over zijn plan, om tot een Europeesche Confe deratie te komen. Na wat gemarchandeerd te hebben, besloot de conferentie tenslotte dat zij sympathie betuigen zal met een plan dat tot samenwerking leidt, daar de Europeesche sa menwerking voor het behoud van den vrede nuttig zal zijn. Schoone woorden Maar De sociaal-democrat'en gaan de straten langs om handteekeningen voor het petitionnement aan de regeering om ontwapening of althans geen nieuwe vlootplannen te maken. Zij pochen er al op dat zij ongeveer 80.000 lijsten geplaatst hebben. Het loopt storm met de handteekeningen, staat in Het Volk te lezen. „Wij moeten de christelijke regeering toonen dat het ons volk ernst is met zijn afkeer van het militairisme." Groote woorden. Maar we leven toch in een democratischen tijd. 'Wij hebben toch zoo iets als algemeen kiesrecht En heeft de S. D. A. P. bij de laat ste verkiezing niet duidelijk laten blijk'en dat Zij tegen ontwapening is Hoe komt zij er dan bij te zeggen, dat ONS VOLK een afkeer van landsverdediging heeft De verkiezingen hebben toch duidelijk anders geleerd Heel 't petitionnement is dan ook niet anders dan comedie. Zeg dat alles teekent wat slechts teekenen kan, dan blijft de uitslag nog precies eender als bij de verkiezingen. En wat schiet dat op De S. D. A. P. heeft altijd geijverd voor algemeen kiesrecht, waarom lijkt haar dat wapen niet deugdelijk meer En bovendienwelke waarde moet men aan zoo'n petitionnement hechten Er wordt zoo ontzaggelijk mee geknoeid Er worden' zooveel leugens bij verkochtDe gek ste dingen worden hieromtrent verteld. Er was er een die had het in dienst niet zoo best ge had als bij moeder thuis. „Maar ik teeken vast zei-ie. In Het Volk stond zelfs een ingezonden stuk van een militair die zich te beklagen had over zijn behandeling in militairen dienst en deswege maar hoopte dat er velen op het pe titionnement zouden teekenen In één woord het is een groote poppekast... Wat meer de aandacht vraagt is het feit dat er tegenwoordig zoo veel aanrandingen plaats heben van vrouwen en meisjes. Er blij ken heel wat misdadige individuen rond te loo- pen die de gelegenheid waar nemen om op de schandelijkste en brutaalste wijze meisjes en vrouwen aan te randen. Het is te hopen dat de justitie streng ingrijpt en waar de misdadiger in de val loopt deze goed gestraft wordt. Het wordt anders in wat eenzame streken on mogelijk 's avonds op den weg te vertoeven. En dat moest in dezen modernen tijd toch tot de antiqiteiten behooren. De jaarbeurs is weer geopend.. Het is de 23ste. En de secretaris-generaal zei aan het slot van zijn openningsrede „Laat mij U aan den vooravond van den XXIIIe Ned. Jaarbeurs mogen welkom heeten bij den loop van deze 23ste jaarbeursklok, die door den ne vel heen zijn geluid zal doen weerklinken om van heinde en ver de zakenmenschen tezamen te roepen tot werkzaamheid. In de navolging van de klok van Schiller vereeuwigd, moge deze beursklok den naam van Concordia dra gen, omdat eendracht samenwerking van indu- striën en handel thans een eerste vereischte is. En ook zij ditmaal aan Schiller' meesterwerk ontleend de klokkespreuk „Vives voco" (de levenden roep ik) want ook de jaarbeurs roept tot zich „de levenden". Ge proeft den ouden energieken handelsgeest uit zulke kloeke woorden Een gezonde handelsgeest is goed, maar het kan ook een hartstocht worden. Dat blijkt al weer uit de wijze, waarop met de vondsten van de Andrêe-expeditie gemarchandeerd wordt. „De Maasbode" weet er van te vertellen „De kranten hebben om het alle'enrecht dr publicaties van den heer Horn gevochten. Het Noorsche Svalbardkantoor, dat een regeerings- orgaan is, had er een duit aan willen verdienen om meerdere expedities naar het ijsgebied te kunnen uitrusten. Het kantoor verkocht het monopolie van het rapport van den heer Horn voor 40.000 kronen aan „Aftenposten", die het verder aan de we reldpers doorgaf. Er isover- die veertigduizend kronen heel wat te doen geweest. „Aftenposten" zette annonces in de andere bladen, die daardoor de kruimels kregen, die van de gedekte tafel vielen. Alles ging goed en wel, totdat de manschap pen van de „Bratvaag" zich begonnen te roeren. Is er geld te verdienen, dan willen wij er bij zijn, verklaarden zij. Hebben anderen aan de eer der vondst genoeg, dan zijn ook wij daarmee tevreden, maar men vergete niet, dat niet dr. Horn maar wij de overblijfselen ontdekten en dat de wet ons deze als zoodanig toewijst. De manschappen droegen hun rechten over aan de Zweedsche regeering en de Noorsche verklaarde, dat zij het gpld niet wilde hebben en het aan de manschappen afstond." i. Het drinkwatervraagstuk heeft vele kanten, onder meer een hygiënische', een administra tieve, een technische en een finantieele. Aanvankelijk treedt de hygiënische kant het meest op den voorgrond, omdat daaruit de nood zakelijkheid naar voren komt, zorg te dragen voor de voorziening van de geheele bevolking met goed drinkwater. De hygiënisten hebben in dit opzicht hun plicht gedaan: heti nzicht, dat een goede drink watervoorziening noodzakelijk is, is in vele hoof den doorgedrongen. Staat echter de wenschelijkheid van een goe de drinkwatervoorziening vast, dan treedt de hygiëne op den achtergrond, en is slechts te be schouwen als een deel van den technischen kant van het vraagstuk. De administratieve, technische en finantieele kant zijn echter onafscheidelijk aan elkander verbonden, en moeten in onderling verband worden bezien. Wanneer in den tegenwoordigen tijd gespro ken wordt over de wenschelijkheid van een goede drinkwatervoorziening voor allen, leidt het geen twijfel, dat deze slechts te verkrijgen is, door het oprichten van drinkwaterleidingen. Het spreekt wel van zelf, dat het in onze steden niet mogelijk is op andere wijze dan door een centrale waterleiding goed drinkwa ter te verstrekken. Doch ook in de dorpen is een centrale drinkwaterleiding de eenige juiste oplossing. Wel behelpt men zich daar met re genwater en welwater, en in sommige streken met Northonputten, doch behelpen blijft het. De droge zomers hebben wel geleerd, dat de regenwatervooraad niet onuitputtelijk is, en dat ook de welputten opdrogen kunnen, afgezien nog van het minder hygiënische van beide. Ook Northonputten, die dan bij elke woning noodig zijn, geven niet de gewènschte oplossing, zoodat het vast staat, dat een goede drinkwatervoorzie ning slechts verkregen kan worden door middel van centrale drinkwaterleidingen. Het lag voor de hand, dat het gemeenten wa ren, die het eerste de zorg voor een goede drinkwatervoorziening aan zich trokken, ook lag het voor de hand, dat het de groote ge meenten waren, waar de eerste waterleidingen zijn opgericht, omdat in die dagen de hygiënische toestanden in de steden bij het platteland ten achter stonden. Het was verklaarbaar, echter onjuist, dat het Rijk zich aanvankelijk aan de drinkwater voorziening onttrok. Eerst in het begin der twin tigste eeuw brak beter inzicht baan. Wanneer men inziet, dat, vooral tengevolge van het mo derne verkeer en den invoer van levensmidde len van het platteland, in een gemeente een epedemie kan uitbreken, ten gevolge van slechte hygiënische toestanden in andere gemeente, is het wel duidelijk, dat het Rijk zich eerder met de drinkwatervoorziening had moeten bemoeien. Staat eenmaal de noodzaak tot het oprichten van een drinkwaterleiding in e'en gemeente vast, dan is voorlóopig de allesbeheersch'ende vraag, waar behoorlijk water te vinden is, doch onmid dellijk daarna of de belangen van meerdere ge meenten te dien opzichte niet parallel loopen. Administratief het eenvoudigste, technisch niet altijd het beste en finantieel niet steeds het goedkoopste verloopt de oprichting wanneer een gemeente slechts voor zich zelf wil zorgen, en het geluk heeft goed drinkwater, op gebied van een andere gemeente zich bevindend, kan verkrijgen. Met het bovenstaande wordt in het geheel geen afwijzende houding aangenomen tegen af zonderlijke waterleidingen voor elke gemeente, dikwijls kan een eigen waterleiding voor be paalde gemeenten in alle opzichten te verkiezen zijn; er is slechts bedoeld, dat de beslissing om trent eigen of gemeenschappelijk bedrijf slechts genomen behoort te worden, krachtens admini stratieve, technische en financieele overwegin gen. Wisten alle gemeentebesturen de zaken van deze zijde te bezien, dan zou nog veel meer tot stand gebracht zijn; doch rivaliteit, de wensch om baas in eigen huis te blijven en politiek dringen veeltijds de eenig juiste overwegingen op den achtergrond, zoodat ondanks de vele plannen op dit gebied nog te weinig is bereikt. De belangrijke gevallen van samenwerking, dus van de z.g. groepswaterleidingen zijn: Het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-Hol land, de N.V. Waterleiding-Maatschappij „Zuid- Beveland" en de N.V. Waterleiding-Maatschap pij Tholen; de N.V. Waterleiding-Mij. Noord brabant, de N.V. Interc. Waterleiding Gebied Leeuwarden, de N.V. Westlandsche Drinkwa- terleidng-Maatschappij en de gemeenschappelijke voorziening der gemeenten HUlegom, Lisse, Sas- senheim en Warmond. Van de bovengenoemde bedrijven kan het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord- Holland niet als een geval van samenwerking worden beschouwd, zeker niet een vrije samen-1®} werking. Het bedrijf is de gemeente als het ware opgelegd, waarmede bedoeld is, dat de gemeen ten wel vrij zijn al dan niet aan het bedrijf aan te sluiten, doch door een provinciale verorde ning ernstig worden belemmerd, somtijds belet e'en eigen bedrijf te stichten of bij een naburige gemeente aan te sluiten, in het belang van een doelmatige drinkwatervoorziening der provincie. Hier dus dwang, doch een dwang, die gepaard gaat met een groote activiteit op het gebied der daadwerkelijke watervoorziening. In Noord-Holland bepalen dus voor elke ge meente afzonderlijk de administratieve, techni sche en financieele overwegingen niet meer den aard van het bedrijf, doch geldt ongeveer bij uitsluiting het motief der hygiëne der geheele provincie. Deze eischt, dat een ieder van goed drink water voorzien wordt; het vraagstuk is dus ver ruimd en moet thans in zijn drie geledingen voor de geheele provincie worden bezien, met terzijdestelling van het belang van elke ge meente afzonderlijk. En zoo behoort het vraagstuk bezien te wor den, in den grond zelfs nog ruimer, want wat voor de provincie geldt, geldt ook voor het Rijk, n.l. dat het gaat om de hygiëne der geheele bevolking van ons land. Doch ook interprovinciale samenwerking is lastig, zoo mogelijk nog lastiger dan intercom munale, en zou tot consequentie hebben, dat het Rijk de geheele taak op zich nam. Zooals dit meer gaat met theoretisch opge- 'k Had weer e'en kerschversche eerste klas gekregen. Zooveel kinderen, zooveel vraag- teekens voor mij. Wat zal 't wezen met elk. Al dadelijk trekken enkele je aandacht. De één doordat hij a 1 te dom, de ander doordat hij al re beweeglijk en weer een derde door dat hij erg kwiek is. Klein Lientje viel niet op. Het duurde wel een week eer ik „erg" in haar had. Och natuur lijk, ik wist wel, dat ik Lientje X. in mijn klas gekregen had, zusje van x-jes, die mijn eerste en tweede klas al gepasseerd waren. Ik had al met 't kleintje gepraat, haar wat geholpen met 't schrijven en letters leeren, net als de andere kinderen, maar na e'en week wist ik er ook nog verder niets van te vertellen. Ze was zoo'n stil bescheiden meisje, een kinderlijk kindje nog. Een echt lief gezichtje had ze. Knap, neen dat eigenlijk heelemaal niet, daarvoor was 't gezicht niet regelmatig genoeg, en het dapper wipneusje was ook al een verhindering om 't een knap kindje te noemen. Maar haar gezichtje had zoo iets onzegbaar liefs, dat het mij later telkens meer aantrok. Ze was het kleinste meisje uit mijn klas. Hoe 't precies kwam, - weet ik niet, maar ze werd kleine Lientje genoemd, en dat bleef zoo. Zelf vond ze 't ook best. Klein Lientje deed haar best, een uitblinkertje was het in geen geval. Dat had ik ook niet verwacht, geen der voorgaande broertjes of zusjes was een kraan in 't leer'en geweest. Dan hadden ze ook allemaal nog dit zwak, dat ze bijna niet rekenen konden. Al twee weken had ik kleine Lientje in mijn klas. Ze deed haar best, 't ging ook aardig goed, voor rekenen vreesde ik evenwel een beetje, al leek het me beter te gaan dan vroeger bij haar broertjes en zusjes. In die twee weken had ze nog niets uit zichzelf tegen mij verteld. Ze kleurde wel van blijdschap als ik ze prijzen kon, en blij keken dan haar vriendelijke hlauwe kijkers mij aan, doch daarbij was het gebleven. Na twee weken werd het echter opeens anders. Dat kwam door 't „nieuwe zusje". Klein Lientje kwam mij toen op 't plein al tegen. Haar wangen hadden een kleurtje van opwinding en haar oogjes straalden zoo blij, zoo blij, dat ik haar als vanzelf moest aanzien. De vinger werd opgestoken, alsof ze al in school was. „Juffrouw, ik heb een nieuw zusje gekregen." Dat vond ik natuurlijk ook heel groot nieuws. Klein zusje zou Ali heeten, en zei Lientje nog, „we zijn er allemala o zoo blij mee." De groote broertjes en zusjes kwamen mij dit nieuws ook nog eens vertellen. Ja, besloot ook 't groote zusje haar verhaal, we zijn d'r net zoo blij mee. Even kwam mij dit groote, aardige gezin voor den geest. Negen broertjes en zusjes waren er al. Kleine Lientje was al zes jaar lang de jongste gebleken, en nu met dat nakomertje waren ze o zoo blij. Wat al zorgen, dacht ik, want vader was gewoon werkman, maar ik had het dappere moedertje eens zelf hooren zeggen: „Er zijn veel zorgen, maar er is zooveel lief, en dan God is er toch in ons leven." Doo* dit nieuwe zusje is de vriendschap be gonnen tusschen Lientje en mij. Eiken morgen kwam ze mij tegen en dan hoorde ik hoe zusje 't maakte. Zusje was wel eens stout, eventjes maar. Maar daar kon ze volgens Lientje heusch niets aan do'en, want dan had ze een beetje pijn gehad. Meestal was ze „o zoo erg lief". Waf heb ik me dikwijls verwonderd hoe in klein Lientje kon samengaan die echt kinderlijke naieviteit en toch haast moederlijke bezorgdheid voor 't kleine zusje. 'k Wist dus precies hoe Ali 't steeds maakte, ik wist wanneer de eerste tand verscheen, en wanneer zusje ging staan. In de tweede klas hield ik klein Lientje ook bij me. Maar Lientje bleef zooals ze was. Op een keer zag ik ze aankomen en ik dacht al dadelijk, wat zou er zijn. 't Kind zag er zoo ontsteld uit. Ze stapte regelrecht op me aan. „Kindje, wat is er „Juffrouw, klein zusje En verder zweeg ze, maar haar blauwe kijkers keken me zoo droevig aan, dat ik er, ondanks mezelf, van onder den indruk kwam. „Wat is er dan, vertel het me maar, is zusje ziek „Haast verdronken in de sloot naast ons huis". Toen dat er uit was kon ze verder vertellen. En ik kreeg 't heele verhaal te hooren, hoe dokter er geweest was, en wat dokter gezegd had. „Ja, en juffrouw, de dokter zei als zus nog één uurtje in het water had gelegen, was ze dood geweest". 'k Begreep natuurlijk, dat dokter gezegd had, al was het maar één minuut langer geweest. Maar ik kon er zelfs niet om glimlachen, want er sprak nog zooveel angst uit 't lieve kindergezichtje daar voor mij. Lientje was vrij goed in 't leeren, beter dan broertjes en zusjes, die ik al eens gehad had; alleen maar dat rekenen, dat wilde niet vlotten. Maar Lientje wilde de sommetjes kennen. Geen eerzucht was het echter, die Lientje drong tot extra krachtsinspanning. Van alle eerzucht om uit te blinken of nummer een te zijn, was Lientje vrij. Ze was stil en bescheiden, maar ze wilde haar sommetjes kennen. 't Ging niet gemakkelijk, toch kan ik ook niet zeggen, dat het heelemaal niet ging. Elk nieuw „geval" van optellen en aftrekken, dat ze inder daad kende, was een duur gekochte overwinning. Daar waren heel wat kwartiertjes en verloren minuutjes aan gegeven. Werk mee naar huis geven, nu dat deed ik niet graag bij die kleintjes. 't Helpt meestal niet veel. Maar Lientje wilde zoo graag verder, 'k zou het dan maar eens probeeren. En het ging, het ging zelfs heel goed. Eiken dag een blaadje vol. 'k Kon 't op school ook merken. Heel lang zaam ging ',t vooruit en to'en in April klas twee mij verliet, was Lientje even ver met rekenen als de anderen. Maar wat heeft het van dat kleine meiske een volharding gevergd. Als ik vlak bij mij 't kleine blonde kopje ijverig gebogen zag over de lei, en ik zag Lientje's ernst en ijver bij die sommen, die toch eigenlijk maar erg waren, dan dacht ik vaak: Klein, klein meiske, je kunt ons grooten wel beschamen met jou ijver en volharding in je werk. M'n beste nichtjes en neefjes 1 De prijswinners hebben zeker de prijzen al ontvangen Van een paar heb ik al een brief er over ontvangen. Nu het Waren er heel wat, hè In mijn kast is tenminste een heele ruimte gekomen nu alle prijzen verzonden zijn. Verbeeld je, nu heb ik net den uitslag van een wedstrijd gegeven en daar vraagt nu een neef: „Tante gaat u nu weer denken over een nieuwen wedstrijd Nu ik mag eerst wel e'ens goed mijn prijzenhoekje vullen, hoor, voor ik een wedstrijd uitschrijf. Maar toch, al schrijf ik geen grooten wedstrijd uit, ik wil jullie toch wel wat te doen geven. En als ik jullie wat te doen geef, wil ik altijd graag prijzen uitdeelen, Dat is toch moeilijk, hoor. 'k Heb er toch wat op gevonden, 'k Zal vijf platen uitloyen. Dus weer vijf kansen op een mooie plaat. Dat is fijn. Wat moeten jullie er voor doen •Wel het is dezen keer een aardrijkskundige opgaaf. Jullie zullen moeten opzoeken alle plaatsnamen waarin kerk of kerke voorkomt. B.v. Ridder kerk, of Grijpskerke (Z.) Mochten jullie soms een enkele plaatsnaam vinden, waarin 't woord kerk vooraan staat net als bij Kerkwijk (Gelderland), dan mag je die er ook bij nemen. Zoo, nu kunnen jullie aan 't werk. De inzendingen hoef je mij niet apart toe te sturen, die mag je g e 1 ij k met de op lossingen van de raadsels inzenden, die ik vol gende week opgeef. Alleen wil ik graag, dat je de plaatsnamen nummert, want anders móet ik ze eiken keer maar weer tellen gaan. Ik geloof, dat jullie dit wel e'en prettig werkje zullen vinden. Een poosje geleden gaf ik ook zoo'n aardrijkskundige opgave. Toen hebben jullie alle plaatsen eindigend op dam opge zocht. Een neefje had in dat zoeken zoo'n plezier gekregen, dat hij mij vroeg of ik den volgenden keer alle plaatsnamen eindigend op e n eens wilde laten opzoeken. Maar daar waag ik mij inet aan, want daar zijn er zooveel van, dat ik nog al een poosje zou noodig hebben om alles uit te zoeken. Daarom laat ik jullie nu maar de plaatsnamen waarin kerk voorkomt opzoeken. Werk maar plezierig, want er zijn er toch nog al aardig wat. Allemaal heel veel hartelijke groeten van jullie TANTE TRUUS. Ingezonden door Gretha van der K. te Andelst: DE WONDERBARE REDDING. 't Is nog vroeg in den morgen. Een roode gloed in het Oosten meldt reeds het komen van de zon. De dessa-bewoners zijn al druk in de weer. Ordelijk staan de buffels achter elkaar te wachten op het commando van den .drijver. Weldra zijn allen op de naastbij gelegen sawah druk aan het werk; moeizaam trekken de dieren de ploegen achter zich aan. Hun logge pooten plompen in het troebele water. Al hooger klimt de zon. Maar kijk I wat beduidt dit De buffels worden onrustig. Hun neusgaten ver wijden zich. Angstig snuivend kijken zij rond. Hun lichamen sidderen. Er dreigt gevaar. Dan, opeens, een gil. Een van de jongens heeft het gemerkt. Daar staat in al zijn majesteit Grijpklauw de tijger. Wat een verwarring brengt die te weeg. De touwen worden doorgesneden. De jongens werken zich op hun buffels en voort gaat het in wilden draf. Maar als zij de dessa bereikt hebben, misken zij Nsanna. Hun oogen dwalen over het rijst veld heen en ontwaren een vreeselijk schouw spel. Boda staat over het lichaam zijner meester heen, om hem zoodoende tegen de klauwen van den tijger te beschermen. Zijn gehoornde kop wat gebogen, gericht naar den rustverstoorder. Deze waagt den sprong, doch wordt opgevan gen door den buffel, die hem den buik open rijt, waarna de tijger spoedig aan bloedverlies sterft. Ingezonden door Leendert M. B. te Rotterdam: OPSTEL VAN VLIEGEREN. Jan, Kees en Klaasje gingen met z'n drieën vliegeren. Jan was de oudste, die moest eerst den vlieger vasthouden en dan Kees. Klaasje wisten ze het nog niet of hij het doen mocht, want hij was pas vier jaar en dan zoo'n grooten vlieger vast te houden. Misschien nam de vlieger Klaasje wel mee de lucht in, neen, dat ging niet, met zoo'n klein Klaasje. Jan had zijn beurt gehad, nu was Kees aan; de beurt. Kees was ook geweest, nu moest dus- Jan weer. Maar Klaasje zei: „Ikke ook beurt hebben Maar Jan zei: „Nee Klaasje, jij bent nog te klein om den vlieger vast te houden".- En wat gebeurde er toen, toen, ja boent be gon Klaasje te schreien: „Ikke moesje zegt 1" Toen zei Jan met een barre stem: „Hier deug niet en houd hem goed vast, hoor". Toen begon Klaasje te lachen, nou mocht hij ook den vlieger vasthouden. Zoo'n kleine jongen met zoo'n grooten vlieger En Klaasje had al een heelen tijd vastgehouden. Maar hij was er niet zoo gelukkig aan toe, want er kwam meer wind opzetten en hoe langer hoe sterker werd de wind. En op het laatst, toen kon Klaasje hem niet meer vasthouden. Sssttt, daar ging de vlieger en de jongens liepen den vlieger zoo hard ze konden achterna. En Klaasje begon weer te schreien. De jongens liepen net zoo lang tot ze hem hadden en toen kwamen ze weer bij Klaasje. „Jij mag hem nooit meer vasthouden, hoor." De vlieger was kapot. „Stoutert", zei Jan, en zoo gingen ze naar huis.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 2