ANK L UIT HET WOORD J I m PREDIKBEURTEN issk allerlei :::sa OER SFdarn ï.t. fia Viaardingeo RECHT 1 ILTGEdSPUSAT Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; G. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAR DER ZEE, Wapenveld WÊÊÊÊM sr.fvsrsnr ».aV*n r MPJES g-Courant POTHEEEK opce" berustend bloed, maakt het ns en biggen heeft. chrijft 5KAM, Hoornaar. its bij verkoop te 86 )onhoven wmmêêêêsbkssuêêêêbkêêêêmsêêêê onder redactie van Lh OP ZONDAG 7 SEPT. 1930 enhou werlf 175 R'dam LEF. 11005 en 11946 IBOOTDIENST DBELHARNIS" rEEGELING ade 15 MEI 1930. LHARNIS i en Dinsdag V. Middel» A. Vlaardingen 7.00 :rdam 8.00 v.m. beh. Zon» 6. Feestdagen)* ais 6.40 v.m. A. Vlaardin» h. Rotterdam 10.00 v.m. v.m.4 RDAM. n Dinsdag V. Rotterdam Vlaardingen 3.00 n.m. f s 5.30 n.m. aeh. Zon» S. Feestdagen)* .15 n.m. V. Vlaardingen Brielle 2.25 n.m. s 6.30 n.m. ng op den trein van 7.21 van Vlaardingen. ting op den trein van 2 v.m. van Vlaardingen. g op den trein van 14.40 14.51 (2.51 n.m.) te iting op den trein van en 15.51 (3.51 n.m.)te ogen overstappen. g 1.25 n.m. n zijn te beschouwen 'aaschdag, Hemelvaartsdag n de beide Kerstdagen rband met Kerstmis en ekmarkt op een anderen g wordt gehouden, zal dienst op dien dagge» GPLAATS VAN lEMDE STOOM» ÏIENST TE ERDAM IS er de Reederijstraat. BILLIJK O TERUG RIJSCOURANT A GENTEN TEN KEN 01 lo aand, des middags TONGE iederen D. om biggen waar- toom 2 weken er geen verschil „Force" gerust odige inlichtingen NIPIUS te loereeJOH. te Dirksland F ELS BURG, WAASBERG A r VOOR DEN ZONDAG f| NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge en 's av. 6.30 uur leesdienst. Middelharnis, v.m. 1Q> uur leesdienst en s av. 6.30 u. Ds. v. d. Wal van Dirksland (Doop). Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst ,en s av- 6 uur Ds. Polhuijs van Stad aan t H. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas blom. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. Dekker (Voorb. H. A.). Dirksland, v.m. Ds. van der Wal 'en 's av. leesdienst Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Melissant, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide van Ouddorp en n.m. 2.30 uur leesdienst. Goedereede, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge (Doop). Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van Ameide (Doop). GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer Jansen van Doorn. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en n.m. Ds. Gunst van Oegst- geest. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Westerhuis van Hellevoetsluis. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. *6.30 leesdienst. Vrijdagavond 7 uur Ds. Barth van Borssele. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 'en 's av. 6 uur de heer Remeijn. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OLID-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. DOOPSGEZINDE KERK. Ouddorp, v.m. Ds. Keuser. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING BB BBBISBBBBBBsi COREN OM TE HOOREN. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore. Matth. 13 9. Er schuilt in deze spreuk een verborgenheid. Het is e'en raadselachtig woord. ,,Wie ooren heeft Maar immers: ieder welgeschapen mensch heeft ooren. Toen God den mensch formeerde uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten inblies den adem des levens, toen plantte Hij hem ook het zintuig van het gehoor in; dat wondere oor, dat, haast nog kunstiger bewerkt dan het oog, als een teer plantgewas, zich, vaü de oorschelp uit, tot achter het trommelvlies, in de fijnste vezeltjes door het hoofd vertakt. Met die gehoorzenuwen vangen we de klan ken op, die van buiten af, door luchttrillingen, tot ons komen. Onze ooren zijn alzoo de twee deuren naar de straat, waardoor wij in gemeen schap staan met de buitenwereld. En toch, niet ieder mensch, die ooren heeft, hoort nu ook. Dooven hebben wel ooren, maar zij hooren niet. De twee deuren naar de straat zijn bij hen gesloten. Zij zijn afgesloten van de wonder- schoone klankenwereld. Niet alleen echter bij ziekte van het gehoor orgaan, maar ook waar geen organisch gebrek is, kan toch het geval zich voordoen, dat wie ooren heeft, niet hoort. Als gij s nachts slaapt, hebt ge nog wel ooren, maar toch hoort ge dan niet. Velerlei geluiden kunnen dan in uw slaapkamer door dringen, zonder dat ge wakker wordt. Ja zelfs overdag, als ge klaar wakker op uw kamer aan t werk zijt, hoort ge toch niet het tikken van de klok, ook al is het doodstil om u heen. Alleen wanneer ge opzettelijk en met het bepaalde doel om te hooren, uw oor te luis teren legt, dan alleen hoort ge dat tikken. Hier uit nu blijkt ons, dat ook wie ooren heeft, daarom toch nog volstrekt niet altijd hoort. t„i„ °°r 'l,1?331" een instrument, een werk tuig, een middel om te hooren. aii zelf heye7narS^eVniet UW telefoon is> maar ook is W on door de telefoon, zoo ook is het met uw oor, maar zijt gij het zelf die hoort door het oor. J Niet het oor. maar de ziel hoort. wfT 'f j6" werkzaa»heid van onzen geest Stel ge zit verdiept in de lezing van een boeiend verhaal. Dan zult ge weinig of niets hooren van wat in uw omgeving gesproken wordt. Ge vangt wel geluiden op. maar ae onderscheidt ze niet. Ge hebt slechts attentie voor wat u op dat gegeven oogenblik inte resseert, n.l. het verhaal. Gelukt het den omstanders echter uw ge iten daarvan af te leiden en uw belangstel- ing te wekken voor hetgeen door hen verhan- ppnow' cdan neemt 9'b doove van zooeven, ternr, apS volle gebruik van uw gehoor vanni- drin9en de klanken, die ge op- om t'o h UW zie' door- Gij die ooren hebt, om te hooren, gij hoort nu ook. Mpf-^Wo'?1'011 k66/' i°m te booren. die hoore." keer 7iin 6 j-?1. besloot de Heiland menig verhorol^^^119- E" dan had dit w°°zd "a w 8 n,zm' Het was een raadselachtig woord. dan sprak hij tot de schare door ge lijkenissen, van den zaaier of van het onkruid onder de tarwe; van het zuurdeeg in het meel, of van de nieuwe lappen op het oude kleed; in een woord, van heel gewone, alledaagsche dingen uit het natuurlijke leven. En dan besloot hij opeens met dien vreemden uitroep: ,,Wie ooren heeft om te hooren, die hoore Hoorden zij dan niet Immers ja Maar waar toe dan die geheimzinnige vermaning 't Was hun een raadsel, dat hen verlegen maakte en tot nadenken stemde. En zoo dikwijls zij nu voortaan langs den korenakker gingen, of brood bereidden, of klee- ren verstelden, zoo dikwijls ook kwam die raadselachtige spreuk van Jezus hun weer in de gedachten, en werd hun consciëntie er door verontrust. Totdat ze verstonden, hoe de Heiland aldus, in voorvallen uit fret aardsche leven, hun de verborgenheden van het Koninkrijk der he melen verkondigde. Immers van de schepping der wereld aan, worden Gods onzienlijke dingen uit de schep selen verstaan en doorzien. Die sprake der natuur gaat uit over de gansche aarde. Daar is geen spraak of oord, daar is geen volk bekend, dat, zelfs tot 's werelds end, der hemelen stem niet hoort. En toch, hoorende, hoort de mensch niet. Hij hoort wel de vele stemmen der natuur, maar hij hoort er de stem Gods niet in. Hij verstaat niet, hoe de natuurlijke dingen, als in een geheime taal, van geestelijke dingén spreken. Zoo heerde als herder, En brood en bronne, De morgënzonne, Het groene kruid, Ze drukken alle Een hooger waarheid, Vol diepte en klaarheid, Verzinlijkt uit. Maar de mensch is doof voor die stemmen der natuur als stemmen Gods. Totdat hij te eeniger tijd met de ooren hoort, en met het hart verstaat en zich bekeert. Wie dan ooren heeft om te hooren, die hoore. In dit licht bezien, verkrijgt deze raadsel achtige spreuk dus ook een geestelijken zin. Want er bestaat een innig verband tusschen de werkzaamheden van het oor en die van het hart. Toen de Heere het hart van Lydia opende, nam zij acht op hetgeen van Paulus gesproken werd. Zoo is dan het geloof uit het gehoor. En zoo openbaart zich de bekeering des harten in gehoorzaamheid aan het Woord Gods. Dan gaat het gesproken woord niet langs uw oor slechts henen. Maar dan legt gij uw oor te luisteren. Dan luistert ge aandachtig en heil- begeerig. Dan hoort ge het Woord zóó, dat ge het ter harte neemt. Dan hoort uw ziel het. Dan dringt het door tot in uw binnenste. En dan doet het daar zijn werking. Dan werkt het in u, die gelooft. Dan wekt het daar berouw en verootmoediging, bekeering en gehoorzaam heid. En gij, die ooren hebt om te hooren, gij hoort nu ook. O zeker, tot zulk hooren zijn we uit ons- zelven onbekwaam. Van nature toch missen we het vermogen om het Woord Gods in onze ziel op te vang'en. Sedert wij aan Satan het oor geleend hebben, zijn wij doof geworden voor de stem Gods. En alleen door de wederbarende kracht van den Heiligen Geest kan het gehoor- vermogen in ons hersteld worden. Maar hoe volstrekt ons onvermogen om te hooren ook is, toch gaat van 's Heeren wege de roepstem tot ons uit: Hoort, en uwe ziel zal leven. En in dien weg der gehoorzaamheid aan Zijn bevel doet Hij 't ons dan ook ervaren, dat Hij zelf ons een hoorend oor gemaakt heeft, en dat onze ziel bij Zijn Woord ook in waar heid leeft. PROPAGANDA. Wanneer de maand September is aangebro ken, gaat de zomer ons meer en meer verlaten, en komt de winter ons steeds nader. Ook in onze Jeugdvereenigingen is op te mer ken den invloed van zomer en winter. Eigen aardig echter, in de zomer herscht op vele ver- eenigingen een wintersche doodsheid, terwijl in den winter een zomersche drukte valt waar te nemen. Dit is nu wel een niet goed te praten feit, doch we hebben er mee te rekenen. Er zijn helaas nog altijd jonge menschen, die den euve len moed hebben in den zomer te zeggen: Het is veel te mooi weer om in een verenigings lokaal zich op te sluiten. Dit is dan de dank baarheid voor het schoone weer, dat God schenkt. En men verzoekt alzoo den Heere, dat Hij ongunstig weer zal beschikken. Anderen hebben het in den zomer te druk om op hun beurt een inleiding te maken. Hun jonge krach ten en de lange zomersche dagen worden enkel gebruikt om in stoffelijke dingen werkzaam te I zijn. En zeker, dat de zomer er is om te verzamelen voor den winter, leeren ons zelfs de mieren (Spr. 6), doch dit mag niet gaan ten koste van onze geestelijke belangen, en dën arbeid in Gods Koninkrijk. Ook in den zomer gebiedt Christus ons: Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid en alle andere dingen zullen u toegeworpen worden. Is de zomer alzoo een slappe tijd in onze jeugdorganisaties, in den winter komt er weer nieuwe actie. Zij, die gewoon zijn om met het mooie weer weg te blijven, komen weer trouw. Degenen, die in den zomer nimmer tijd konden vinden voor het vereenigingswerk, worden weer gewillig. Jaarvergaderingen, ringvergaderingen enz., voor al deze dingen krijgt men weer ambitie. Het spreekt vanzelf, dat de vereenigingen van den wintertijd moeten halen wat er van te halen valt. En ook hiervan geldt het: Een goed begin is het halve werk: En waarmede moet dan de wintercampagne aanvangen Met propaganda. En het is daar over, dat wij in dit stukje een en ander willen opmerken. Wat propaganda is, weet vrijwel iedereen. Het is elk middel, dat wordt aangewend om voor een bepaalde zaak, richting, vereeniging en2. nieuwe aanhangers te winnen. Of ook om zekere beginselen meer en meer ingang te doen vinden. Wat is er veel propaganda in de wereld. Eigenlijk slechts van tweeërlei soort, n.l. voor God en voor Satan, voor Christus en voor Belial, voor het Koninkrijk der hemelen en voor het rijk der duisternis. En waar wij ook propa ganda voor maken, of gemaakt hebben, het wordt steeds in een van deze twee weer gevonden. Ook de Gode vijandige wereld maakt propa ganda. Satan zelve heeft in het Paradijs reeds het heillooze beginsel: Gij zult als God wezen, gepropageerd. Helaas, de mensch maakte dit verderfelijke beginsel tot het zijne, bleef in zijn Godvruchtig beginsel niet staande, en werd-een aanhanger des duivels. En zoo-zetten Satan met zijn demonen, en met zijn menschelijke dienaren hun propaganda voort, alle eeuwen door. De overste dezer wereld maakt inzonderheid propaganda onder jonge menschen. Alle konink rijken dezer wereld, zoo zegt hij, m. a. w. volop aardsche genieting, zal ik u geven, indien gij slechts mij als uw heer zult aanbidden. En helaas velen, ook gedoopten, worden bekoord door de aanbiedingen van den leugenaar van den beginne. Achter de roode vaan der S.D.A.P. zien wij talloos velen, die wij, wat hun afkomst betreft, achter de kruisbanier van Jezus Christus zouden zoeken. Ook onze Heiland maakt propaganda voor zich en al Zijn verworven heilgoedeben. Hij dwingt niemand om tot Hem te komen, en in Zijn dienst zich vrijwillig te stellen als een goed krijgsknecht van den Koning der eere, neen Hij raadt het ons aan, zeggende: Ik raad u, dat gij van mij koopt goud, beproefd, komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden. (Openb. 3 18). En gelukkig, van de Schepping af, tot Christus' wederkomst toe, altijd zijn er, die, bewerkt door den Heiligen Geest, zich hebben gewonnen gegev'en en die alles hebben verkocht, om de parel van groote woorde te gewinnen. Ook nu, in onze zoo donker genoemde dagen. Wij mogen er zeker van zijn, dat er ook nu nog jonge menschen zijn, die in de eenzaamheid het naar waarheid uitspreken: Trek mij, Heere, zoo zal ik LI naloopen. Degenen nu, die Christenen geworden zijn, worden ook weer allen propagandisten voor hun Koning en zijn rijk. Ten minste als het Schrif- turlijke Christenen zijn. Zeker, er zijn ook ge- loovig'en. die allang tevreden zijn als zij slechts in den hemel mogen komen. Of hun kinderen, hun bloedverwanten en in het algemeen hun naasten al onbegenadigd zijn en dreigen ver loren te gaan, het laat hen volkomen koud. 't Zal er immers slechts één uit een stad zijn, zoo zeggen ze, en 't is al mooi, dat zij het mogen zijn. Dezulken hebben zoo niets over zich van hun Zaligmaker, die sprak: Komt allen tot mij. En van Paulus, die schreef: Wij bidden u van Christus wege, laat u met God verzoenen. De ware Christen echter tracht door zijn woord en wandel ook anderen voor Christus te gewinnen, en tot het geloof te brengen. Hij tracht op te volgen het bevel van den Apostel Judas (vs. 22 en 23a): En ontfermt u wel over eenigen, onderscheid makende. Maar behoud anderen door vreeze, en grijpt ze uit het vuur. Het spreekt echter vanzelf, dat zij, die dën Christus Gods aanprijzen als den eenigen redder en verlosser der wereld, tevens propaganda maken voor hetgeen van Christus is. Immers Christus' naam moet op. alle terrein als Koning worden uitgeroepen. De Chr. kerk, de Chr. school, de Chr. pers, de Chr. radio, de Chr. politiek, de Chr. vakorganisatie, voor die alle moet hij een wakkere propagandist zijn. Niet hel minst echter voor de Chr. Jeugdvereenigingen. Wel hebben deze vereenigingen reeds een mooie plaats veroverd, maar toch hoe weinig zijn het nog die bij een vereeniging zijn aangesloten, vergeleken bij de groote schaar van jonge men schen, die om verschillende redenen zich nog steeds afzijdig houden. En nu moeten niet alleen de vereenigingen trachten het ledental te ver- hóogen, neen op ieder, die den naam van Chris tus noemt, rust deze plicht. Dat de Jeugdvereenigingen goed zijn, en waar voor ze goed zijn, behoeven we in dit stukje niet aan te toonen. Dit is bekend genoeg, en gelooft ook bijna ieder. Alleen maar, ze moeten tot meerderen bloei gebracht worden. Ouders en onderwijzers moeten reeds de kinderen steeds weer wijzen op deze vereenigingen, waar ze straks niet alleen op mogen, doch ook op moeten gaan. Onze kerkeraden hebben bij huisbezoek deze zaak niet te vergeten. Ieder, die niet in de termen valt om zelf lid te zijn, mag niet verzuimen zich als begunstiger te laten in schrijven. Toch is dit alles niet genoeg. De vereenigingen zelf moeten ook propaganda voerén. Eigenlijk voortdurend, doch vooral als de winter op komst is. Dan heeft men de meeste kans. Ver schillende manieren zijn mogelijk. Plaatselijk moeten de propagandamiddelen worden over wogen. Men ga niet dwingend te werk, doch radend, naar Jezus' voorbeeld. Het moet niet ons doel zijn eigen vereeniging omhoog te ste ken ten koste van anderen, van welke men geen leden moet afsnoepen. Wij moeten trachten jonge menschen. die alleen spoedig zullen af dwalen, 't zij naar rechts of links, op onze ver eeniging te krijgen, waar ze onder Gods zegen worden gevormd voor hun verder leven. Laat zoo op ons eiland in deze maand en vervolgens weer propaganda worden gevoerd. Met de bede in het hart: Och Heer, geef thans Uw zeqeninqen. O. J. w. K. VRIENDSCHAP. De vriendschap is zeker wel een kostelijk goed; we hebben er allen behoefte aan en goede vrienden te mogen hebben, is nooit genoeg te waardeeren. Vrienden, die meer aankleven dan een broe der wat wordeh ze weinig gevonden Toch mogen we ons allen wel e'ens af vragen als we weinig vrienden hebben, of het woord van Uilenspiegel ook niet voor ons be- teekenis heeft, als hij zegt: „Ik heb weinig vrien den, maar ik maak het er na". Onze echte vrienden stooten we zoo dikwijls af en pas als we ze verloren hebben, voelen we het gemis. In de H. S. vinden we zulk een schoon voor beeld van echte, onbaatzuchtige vriendschap bij David en Jonathan. Men zou oppervlakkig be schouwd zeggen, dat deze wel het minste ge schikt waren om vrienden te zijn. De een een vorstenzoon de ander een schaapherder. De een de kroonprins van Israël en de ander de jongste zoon van een burger van Bethlehem. Bovendien schenen ze voorbestemd om el kander te haten door het feit, dat David Jona than's mededinger was naar den koningskroon. Immers was het woord waarheid, dat Saul eens in de hitte des toorns had uitgesproken „Zoolang als de zoon van Isai leven zai, zult gij noch uw koninkrijk niet bevestigd worden." En toch gevoelde Jonathan zich aangetrokken tot David, die naar menschelijk oordeel zijn vijand moest zijn. Er valt bij deze twee op te merken een zielsverwantschap, een zich gebonden voelen aan elkander. Echte vriendschap toch is maar geen ver standswerk, al zal ook dit niet geheel werkeloos zijn in deze dingen, maar is een zich één ge voelen in het hoogste, in begeerten, in idealen, in toekomst. Ik houd dan ook niet van de z.g. „allemans vrienden", omdat hier den schijn er maar al te dikwijls opligt. Vriendschap moet onbaatzuchtig zijn 'en niet als die van sommige handelaars, die, zoolang ge hun klant zijt, zoo vriendelijk mogelijk zijn, maar zoodra er geen winst meer voor hen te halen is, U den rug toekeeren. Ook op onze vereenigingen kunnen we de vriendschap onder elkander niet missen; er moet zijn een liefde tot en voor elkander. Men wachte zich er echter voor om de vriendschap naar het uiterlijke af te meten. Sommigen zijn uitbundiger en anderen weer ingetogen en koeler. Een David en een Jonathaan vallen elkander als echte Oosterlingen om den hals en kussen elkander. Wij, Westerlingen, zijn aan deze uitbundig heid niet gewoon, al klopt soms bij deze of gene ook in deze streken wel een Oostersch hart. De vriendschap moet duurzaam zijn en mag niet door deze of gene omstandigheid verkoelen. Als het gerucht van Jonathan's dood tot David komt, dan gaat het stormen in zijn ziel en hij geeft zijn hart lucht in dat wonderschoone lied: „Mijn hart is benauwd om uwentwil, mijn broe der Jonathan, uwe liefde was mij wonderlijker dan de liefde der vrouwen." Laat deze vriendschap zich niet alleen be perken tot binnen de vereenigingen, maar laat ze ook buiten dezelve tot openbaring komen. Dan zal er ook van ons kunnen gezegd wor den „Ai ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't als zonen Van 't zelfde huis als broeders samenwonen." DE VLAG VAN THUIS. Onder de Indische militairen was een stoere Fries. Hij sprak niet veel, maar zijn dienst was in orde. Ook in zijn „dienen" legde hij zijn ziel. Hij ging steeds recht door zee en kwam eerlijk voor zijn meening uit. Vloeken deed hij niet en zelfs wanneer het geplaag van zijn makkers hem zoo nu en dan woedend maakte, zou hij nooit eens flink uit razen. „Dikke woorden" gebruikte hij niet. 't Spreekt vanzelf, dat hij door veel collega's zoo nu en dan eens „genomen" werd. Maar blijkbaar deerde hem dat niet. Integendeel hij gaf meermalen een antwoord dat „raak was". Zoo gebeurde het, dat een collega hem eens vroeg 's avonds mee te gaan naar een beruchte buurt. 't Eenige wat hij antwoordde was: „Schrijf je het aan je moeder Dat antwoord was dui delijk genoeg. Geën wonder, dat hem ten slotte eens ge vraagd werd Zeg, Jelle, onder welke vlag vaar je eigenlijk? En 't eenvoudige antwoord wasOnder de vlag van thuis. Zie hier de waarde van het Christel ij ke, het Gereformeerde gezinsleven. „Onder de vlag van thuis." Misschien zijn er lezers van ons blad, die zich daarboven verheven gevoelen; die meenen, dat zij oud en wijs genoeg zijn om eigen wegen te kiezen en die dan bij voorkeur wegen be wandelen, die nieuw zijn, zoodat de dreigende gevaren niet worden gekend. En tochwij roepen hun toe: Blijf varen onder de vlag van thuis! Misschien merkt ge op. dat de verleiding in het Indische leger zooveel grooter is, dan hier in het vaderland. Zeg dat niet te lichtvaardig. Zoowel de jeugd in militairen dienst als bij de burgerij, staat aan groote zedelijke gevaren bloot. En zoowel van binnen als van buiten is een steun die u lokt om toch vooral „z e I f s t a n- d i g" te zijn. Leent uw oor maar niet aan die stem der verleiding. Denkt er aan. dat ge in uw ouderlijk huis geleerd hebt uw leven aan vaste regels te binden, die ontleend waren aan het Woord Gods. Laat die regels niet los 1 Die blijven gelijk waar ge ook zijt en wat ge ook zijt 1 Blijft, ook wanneer ge ouder wordt, varen onder de vlag van thuis. Laat geën valsche schaamte u weerhouden. En meent ook niet in uw eigenwaan, dat ge betere wegen kiezen kunt. Toont, dat ge God dankbaar zijt, dat hij u liet geboren worden in een Gereformeerd gezin. Dat legt verplichtingen op Zware verplichtingen. Immers ge hebt van kinds af aan den weg geweten. Luistert dan niet naar de stem, die u in fluistert, dat ge niet „zelfstandig" zijt. Wie bewust voortgaat in de lijn van zijn ouderlijk huis, offert niets van zijn zelfstan digheid op. En daarom schuilt er niets onteerends in, wanneer ge de wateren der groote levenszee opgaat onder de vlag van thuis. Steekt die vlag maar gerust uit. En bidt God, dat Hij u in uw jonge dagen reeds den moed moge geven van het blijmoedig getuigen. Zij, die getrouw zijn in 't goede, behoeven hëri niet te vreezen, die listig zijn in 't kwade; want de eersten hebben een God om op te vertrouwen: een God, die de vromen onder de hand zijner bescherming houdt en de kwaden onder de hand zijner tuchtiging. MATTHEW HENRY. B BS BBBB BI elflBBBBBBBBBBHBBBflBBBBBBBBBBB BRILJANTEN. Jezus trad niet op als wijsgeer of dichter. Hij wilde niet zijn een brillant redenaar of mystiek taaltoovenaar (zooals Tagore, Frederik van Eeden, Guido Gezelle voor ons zijn). Ge voelt de gewilde soberheid, de opzettelijke inbinding, ja inkorting van zijn bovenmatige (Ps. 45 8) gaven. Hij maakt zijn taak geheel ondergeschikt aan het ééne groote doelde prediking van Z ij n K o n i n k rij k, een Koninkrijk niet van de zienlijke aarde, maar van de onzienlijke hemelen, een geestelijk Koninkrijk, dat de mensch veroveren moet door desnoods alles te verkoopen, te verlaten, te verloochenen, te ver liezen I In dit Koninkrijk heeft geen mensch toegang, hetzij magnaat of magistraat, hetzij geleerde of kunstenaar, hetzij zijn naam Shakespeare of Beethoven, Dostojewski of Goethe is, geen winnaar van den Nobelprijs of diva op een schoonheidsconcours, tenzij zij van nieuws, dat is uit den hemel, ge boren z ij n. De oude Wandsbecker bode heeft het zoo schoon en trouwhartig gezegd: „als gij, zegt hij, de majestueuze zon ziet op- of ondergaan, en uw ziel wordt ontroerd, zoodat er tranen in uw oogen komen, laat dan uw tranen gerust vloeien, maar als uw ziel niet geroerd is, laat dan de zon zonder tranen onder ga a n". Vrome Schotsche boeren hebben een goede uitdrukking gestempeld, als zij een weinig den spot drijven met stadsmenschen, die op een dag, liefst op een Zondag, eens naar buiten gaan, misschien de natuur eerst ontluisteren met vuil boterhampapier, om dan in luidruchtige woorden ook eens te spreken van 'n heerlijken, heerlijken zonsondergang. Deze menschen, zeg gen zij, hebben wind in het hoofd. De vrome Schotsche boeren gebruiken het woord heerlijk maar zelden, ze zijn er te sober voor, omdat hun ziel wel eens gebeefd heeft voor heerlijkheid; het woord heerlijk reserveeren zij liever voor de stad met de twaalf paarlen poorten en met hhre straten van zuiver goud, gelijk doorluchtig glas I Het is onloochenbaar, zegt Dr. Gunning in zijn „Christus Consolator", dat vele oprechte kinderen Gods met ziekten en kwalen bezocht worden en dat zij eerlijk kunnen en mogen betuigen, dat deze bezoeking hun niet om eenige bewuste persoonlijke boezemzonde of aanwijsbare overtreding van 's Heeren ge boden wordt toegezonden. We hebben ons ook in deze zaak, gelijk in zoo menige andere, te buigen voor den ondoorgrondelijken raad des Heeren. Hij doodt ën Hij maakt levend, Hij maakt krank en Hij maakt gezond naar Zijn souverein welbehagen. H. W. L. LIEFDE S KOMST. Wen de Liefde nederdaalt, Die haar ziel ten zoen komt geven, Wordt de wereld overstraald Met het licht van 't eeuwig levën 't Welbehagen wordt betoond, 't Welbehagen dat doet klagen, Wijl 't smart des doods doet dragen En Gods eigen Zoon niet schoont. Wen de Liefde nederzijgt Ruizelt mee de stille vrede En die om zijn zonde hijgt, Vindt rust op zijn legerstede. Zaligheid zoemt neer na strijd 't Kostte wel der Liefde's leven. Maar moest Zij haar ziel niet geven, Werd het menschdom gunst bereid Wen de Liefde van haar Troon Afstijgt om de schuld te boeten Van de wereld, die met hoon Haren Koning durft te groeten, Wordt het licht in stillen nacht Heiligheid verteert het kwade Toornigheid vliedt voor genade Liefde erlangt haar volle macht. Wen de Liefde dalwaarts zweeft, Vlucht de vloek, die de aard verzwartte, Wijl Zij slechts in lichtglans leeft, Zij 't ook zon door leed en smarte En der eeuwen wilde wee, Of 't in woeste stormen bruiste. Vindt zijn Man in den Gekruiste, Die het wee verkeert in vree. Toen de Liefde nederzag, Vond Zij 'de aarde in nacht van toornen, Toen Zij gaf zich, werd het dag Voor de eens in hun God verloornen, En klonk op het jubellied God betoonde ons Zijn behagen Liefde wou den vloek ons dragen Wonderen zijn ons gescheid 1 j: P. VERGOUWEN. CHRISTUS. Hij is gekomen tot het Zijne, En 't Zijne heeft Hem niet gekend Hij is gekomen om te zoeken, 't Gezochte heeft zich afgewend. Hij is gekom'en om te redden, 't Verloorne wees Hem smaad'lijk af En wat Hij met Zijn bloed wou koopen, Verried, verloochende Hem laf. En toch, o smadelijk Verguisde, Toch reikt Gij immer ons de hand En toch, Gegeeselde, Gekruiste, Wijst G' ons den weg naar 't Vaderland En loch, hoe diep wij U ook griefden, Blijft G' ons in liefde steeds nabij En waar wij aan het kruis II klinken, In boozen waan daar zegent Gij 1 Nóg wilt Gij arme zondaars redden, Hen winnen voor Gods Koninkrijk Nóg brengt Ge vreê aan moede zielen, Nóg maakt Ge geestiijk armen rijk Nóg wilt Gij helpen, nóg vertroosten, Nóg brengt verdwaalden Gij naar huisi, Mits wij, aan eigen-ik verstervend, Ons need'rig klemmen aan Uw kruis. Uit „Stamelingen" door Nellie van Kol,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 9