ANK
L UIT HET WOORD J
I m
PREDIKBEURTEN
issk allerlei :::sa
OER
SFdarn ï.t. fia Viaardingeo
RECHT
1
ILTGEdSPUSAT
Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht; G. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAR DER ZEE, Wapenveld WÊÊÊÊM
sr.fvsrsnr
».aV*n r
MPJES
g-Courant
POTHEEEK
opce" berustend
bloed, maakt het
ns en biggen heeft.
chrijft
5KAM, Hoornaar.
its bij
verkoop te
86
)onhoven
wmmêêêêsbkssuêêêêbkêêêêmsêêêê onder redactie van Lh
OP ZONDAG 7 SEPT. 1930
enhou werlf
175 R'dam
LEF. 11005 en 11946
IBOOTDIENST
DBELHARNIS"
rEEGELING
ade 15 MEI 1930.
LHARNIS i
en Dinsdag V. Middel»
A. Vlaardingen 7.00
:rdam 8.00 v.m.
beh. Zon» 6. Feestdagen)*
ais 6.40 v.m. A. Vlaardin»
h. Rotterdam 10.00 v.m.
v.m.4
RDAM.
n Dinsdag V. Rotterdam
Vlaardingen 3.00 n.m. f
s 5.30 n.m.
aeh. Zon» S. Feestdagen)*
.15 n.m. V. Vlaardingen
Brielle 2.25 n.m.
s 6.30 n.m.
ng op den trein van 7.21
van Vlaardingen.
ting op den trein van
2 v.m. van Vlaardingen.
g op den trein van 14.40
14.51 (2.51 n.m.) te
iting op den trein van
en 15.51 (3.51 n.m.)te
ogen overstappen.
g 1.25 n.m.
n zijn te beschouwen
'aaschdag, Hemelvaartsdag
n de beide Kerstdagen
rband met Kerstmis en
ekmarkt op een anderen
g wordt gehouden, zal
dienst op dien dagge»
GPLAATS VAN
lEMDE STOOM»
ÏIENST TE
ERDAM IS
er de Reederijstraat.
BILLIJK
O TERUG
RIJSCOURANT
A GENTEN
TEN
KEN
01
lo
aand, des middags
TONGE iederen
D.
om biggen waar-
toom 2 weken
er geen verschil
„Force" gerust
odige inlichtingen
NIPIUS te
loereeJOH.
te Dirksland
F ELS BURG,
WAASBERG
A
r VOOR DEN ZONDAG f|
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 uur Ds. Vlasblom van
Oude Tonge en 's av. 6.30 uur leesdienst.
Middelharnis, v.m. 1Q> uur leesdienst en s av.
6.30 u. Ds. v. d. Wal van Dirksland (Doop).
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst ,en s av-
6 uur Ds. Polhuijs van Stad aan t H.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas
blom.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en s av.
6 uur Ds. Dekker (Voorb. H. A.).
Dirksland, v.m. Ds. van der Wal 'en 's av.
leesdienst
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide van
Ouddorp en n.m. 2.30 uur leesdienst.
Goedereede, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe
Tonge (Doop).
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. van
Ameide (Doop).
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer
Jansen van Doorn.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en n.m. Ds. Gunst van Oegst-
geest.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Westerhuis van
Hellevoetsluis.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. *6.30 leesdienst.
Vrijdagavond 7 uur Ds. Barth van Borssele.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 'en 's av. 6 uur
de heer Remeijn.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OLID-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
DOOPSGEZINDE KERK.
Ouddorp, v.m. Ds. Keuser.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
BB BBBISBBBBBBsi
COREN OM TE HOOREN.
Wie ooren heeft om te hooren, die
hoore. Matth. 13 9.
Er schuilt in deze spreuk een verborgenheid.
Het is e'en raadselachtig woord.
,,Wie ooren heeft
Maar immers: ieder welgeschapen mensch
heeft ooren.
Toen God den mensch formeerde uit het stof
der aarde, en in zijn neusgaten inblies den adem
des levens, toen plantte Hij hem ook het zintuig
van het gehoor in; dat wondere oor, dat, haast
nog kunstiger bewerkt dan het oog, als een teer
plantgewas, zich, vaü de oorschelp uit, tot
achter het trommelvlies, in de fijnste vezeltjes
door het hoofd vertakt.
Met die gehoorzenuwen vangen we de klan
ken op, die van buiten af, door luchttrillingen,
tot ons komen. Onze ooren zijn alzoo de twee
deuren naar de straat, waardoor wij in gemeen
schap staan met de buitenwereld.
En toch, niet ieder mensch, die ooren heeft,
hoort nu ook.
Dooven hebben wel ooren, maar zij hooren
niet. De twee deuren naar de straat zijn bij
hen gesloten. Zij zijn afgesloten van de wonder-
schoone klankenwereld.
Niet alleen echter bij ziekte van het gehoor
orgaan, maar ook waar geen organisch gebrek
is, kan toch het geval zich voordoen, dat wie
ooren heeft, niet hoort.
Als gij s nachts slaapt, hebt ge nog wel
ooren, maar toch hoort ge dan niet. Velerlei
geluiden kunnen dan in uw slaapkamer door
dringen, zonder dat ge wakker wordt.
Ja zelfs overdag, als ge klaar wakker op uw
kamer aan t werk zijt, hoort ge toch niet het
tikken van de klok, ook al is het doodstil om
u heen. Alleen wanneer ge opzettelijk en met
het bepaalde doel om te hooren, uw oor te luis
teren legt, dan alleen hoort ge dat tikken. Hier
uit nu blijkt ons, dat ook wie ooren heeft,
daarom toch nog volstrekt niet altijd hoort.
t„i„ °°r 'l,1?331" een instrument, een werk
tuig, een middel om te hooren.
aii zelf heye7narS^eVniet UW telefoon is> maar
ook is W on door de telefoon, zoo
ook is het met uw oor, maar zijt gij het zelf
die hoort door het oor. J
Niet het oor. maar de ziel hoort.
wfT 'f j6" werkzaa»heid van onzen geest
Stel ge zit verdiept in de lezing van een
boeiend verhaal. Dan zult ge weinig of niets
hooren van wat in uw omgeving gesproken
wordt. Ge vangt wel geluiden op. maar ae
onderscheidt ze niet. Ge hebt slechts attentie
voor wat u op dat gegeven oogenblik inte
resseert, n.l. het verhaal.
Gelukt het den omstanders echter uw ge
iten daarvan af te leiden en uw belangstel-
ing te wekken voor hetgeen door hen verhan-
ppnow' cdan neemt 9'b doove van zooeven,
ternr, apS volle gebruik van uw gehoor
vanni- drin9en de klanken, die ge op-
om t'o h UW zie' door- Gij die ooren hebt,
om te hooren, gij hoort nu ook.
Mpf-^Wo'?1'011 k66/' i°m te booren. die hoore."
keer 7iin 6 j-?1. besloot de Heiland menig
verhorol^^^119- E" dan had dit w°°zd "a
w 8 n,zm' Het was een raadselachtig woord.
dan sprak hij tot de schare door ge
lijkenissen, van den zaaier of van het onkruid
onder de tarwe; van het zuurdeeg in het meel,
of van de nieuwe lappen op het oude kleed;
in een woord, van heel gewone, alledaagsche
dingen uit het natuurlijke leven. En dan besloot
hij opeens met dien vreemden uitroep: ,,Wie
ooren heeft om te hooren, die hoore
Hoorden zij dan niet Immers ja Maar waar
toe dan die geheimzinnige vermaning
't Was hun een raadsel, dat hen verlegen
maakte en tot nadenken stemde.
En zoo dikwijls zij nu voortaan langs den
korenakker gingen, of brood bereidden, of klee-
ren verstelden, zoo dikwijls ook kwam die
raadselachtige spreuk van Jezus hun weer in
de gedachten, en werd hun consciëntie er door
verontrust.
Totdat ze verstonden, hoe de Heiland
aldus, in voorvallen uit fret aardsche leven, hun
de verborgenheden van het Koninkrijk der he
melen verkondigde.
Immers van de schepping der wereld aan,
worden Gods onzienlijke dingen uit de schep
selen verstaan en doorzien.
Die sprake der natuur gaat uit over de
gansche aarde.
Daar is geen spraak of oord,
daar is geen volk bekend,
dat, zelfs tot 's werelds end,
der hemelen stem niet hoort.
En toch, hoorende, hoort de mensch niet.
Hij hoort wel de vele stemmen der natuur,
maar hij hoort er de stem Gods niet in. Hij
verstaat niet, hoe de natuurlijke dingen, als in
een geheime taal, van geestelijke dingén spreken.
Zoo heerde als herder,
En brood en bronne,
De morgënzonne,
Het groene kruid,
Ze drukken alle
Een hooger waarheid,
Vol diepte en klaarheid,
Verzinlijkt uit.
Maar de mensch is doof voor die stemmen
der natuur als stemmen Gods. Totdat hij te
eeniger tijd met de ooren hoort, en met het
hart verstaat en zich bekeert.
Wie dan ooren heeft om te hooren, die
hoore.
In dit licht bezien, verkrijgt deze raadsel
achtige spreuk dus ook een geestelijken zin.
Want er bestaat een innig verband tusschen
de werkzaamheden van het oor en die van het
hart.
Toen de Heere het hart van Lydia opende,
nam zij acht op hetgeen van Paulus gesproken
werd. Zoo is dan het geloof uit het gehoor.
En zoo openbaart zich de bekeering des harten
in gehoorzaamheid aan het Woord Gods.
Dan gaat het gesproken woord niet langs uw
oor slechts henen. Maar dan legt gij uw oor
te luisteren. Dan luistert ge aandachtig en heil-
begeerig. Dan hoort ge het Woord zóó, dat
ge het ter harte neemt. Dan hoort uw ziel het.
Dan dringt het door tot in uw binnenste. En
dan doet het daar zijn werking. Dan werkt het
in u, die gelooft. Dan wekt het daar berouw
en verootmoediging, bekeering en gehoorzaam
heid. En gij, die ooren hebt om te hooren, gij
hoort nu ook.
O zeker, tot zulk hooren zijn we uit ons-
zelven onbekwaam. Van nature toch missen we
het vermogen om het Woord Gods in onze ziel
op te vang'en. Sedert wij aan Satan het oor
geleend hebben, zijn wij doof geworden voor
de stem Gods. En alleen door de wederbarende
kracht van den Heiligen Geest kan het gehoor-
vermogen in ons hersteld worden.
Maar hoe volstrekt ons onvermogen om te
hooren ook is, toch gaat van 's Heeren wege
de roepstem tot ons uit: Hoort, en uwe ziel
zal leven. En in dien weg der gehoorzaamheid
aan Zijn bevel doet Hij 't ons dan ook ervaren,
dat Hij zelf ons een hoorend oor gemaakt heeft,
en dat onze ziel bij Zijn Woord ook in waar
heid leeft.
PROPAGANDA.
Wanneer de maand September is aangebro
ken, gaat de zomer ons meer en meer verlaten,
en komt de winter ons steeds nader.
Ook in onze Jeugdvereenigingen is op te mer
ken den invloed van zomer en winter. Eigen
aardig echter, in de zomer herscht op vele ver-
eenigingen een wintersche doodsheid, terwijl in
den winter een zomersche drukte valt waar te
nemen.
Dit is nu wel een niet goed te praten feit,
doch we hebben er mee te rekenen. Er zijn
helaas nog altijd jonge menschen, die den euve
len moed hebben in den zomer te zeggen: Het
is veel te mooi weer om in een verenigings
lokaal zich op te sluiten. Dit is dan de dank
baarheid voor het schoone weer, dat God
schenkt. En men verzoekt alzoo den Heere, dat
Hij ongunstig weer zal beschikken. Anderen
hebben het in den zomer te druk om op hun
beurt een inleiding te maken. Hun jonge krach
ten en de lange zomersche dagen worden enkel
gebruikt om in stoffelijke dingen werkzaam te I
zijn.
En zeker, dat de zomer er is om te verzamelen
voor den winter, leeren ons zelfs de mieren
(Spr. 6), doch dit mag niet gaan ten koste van
onze geestelijke belangen, en dën arbeid in Gods
Koninkrijk. Ook in den zomer gebiedt Christus
ons: Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijne
gerechtigheid en alle andere dingen zullen u
toegeworpen worden.
Is de zomer alzoo een slappe tijd in onze
jeugdorganisaties, in den winter komt er weer
nieuwe actie. Zij, die gewoon zijn om met het
mooie weer weg te blijven, komen weer trouw.
Degenen, die in den zomer nimmer tijd konden
vinden voor het vereenigingswerk, worden weer
gewillig. Jaarvergaderingen, ringvergaderingen
enz., voor al deze dingen krijgt men weer
ambitie.
Het spreekt vanzelf, dat de vereenigingen van
den wintertijd moeten halen wat er van te halen
valt. En ook hiervan geldt het: Een goed begin
is het halve werk:
En waarmede moet dan de wintercampagne
aanvangen Met propaganda. En het is daar
over, dat wij in dit stukje een en ander willen
opmerken.
Wat propaganda is, weet vrijwel iedereen.
Het is elk middel, dat wordt aangewend om
voor een bepaalde zaak, richting, vereeniging
en2. nieuwe aanhangers te winnen. Of ook om
zekere beginselen meer en meer ingang te doen
vinden.
Wat is er veel propaganda in de wereld.
Eigenlijk slechts van tweeërlei soort, n.l. voor
God en voor Satan, voor Christus en voor
Belial, voor het Koninkrijk der hemelen en voor
het rijk der duisternis. En waar wij ook propa
ganda voor maken, of gemaakt hebben, het
wordt steeds in een van deze twee weer
gevonden.
Ook de Gode vijandige wereld maakt propa
ganda. Satan zelve heeft in het Paradijs reeds
het heillooze beginsel: Gij zult als God wezen,
gepropageerd. Helaas, de mensch maakte dit
verderfelijke beginsel tot het zijne, bleef in zijn
Godvruchtig beginsel niet staande, en werd-een
aanhanger des duivels. En zoo-zetten Satan met
zijn demonen, en met zijn menschelijke dienaren
hun propaganda voort, alle eeuwen door.
De overste dezer wereld maakt inzonderheid
propaganda onder jonge menschen. Alle konink
rijken dezer wereld, zoo zegt hij, m. a. w. volop
aardsche genieting, zal ik u geven, indien gij
slechts mij als uw heer zult aanbidden. En
helaas velen, ook gedoopten, worden bekoord
door de aanbiedingen van den leugenaar van
den beginne. Achter de roode vaan der S.D.A.P.
zien wij talloos velen, die wij, wat hun afkomst
betreft, achter de kruisbanier van Jezus Christus
zouden zoeken.
Ook onze Heiland maakt propaganda voor
zich en al Zijn verworven heilgoedeben. Hij
dwingt niemand om tot Hem te komen, en in
Zijn dienst zich vrijwillig te stellen als een goed
krijgsknecht van den Koning der eere, neen Hij
raadt het ons aan, zeggende: Ik raad u, dat gij
van mij koopt goud, beproefd, komende uit het
vuur, opdat gij rijk moogt worden. (Openb.
3 18). En gelukkig, van de Schepping af, tot
Christus' wederkomst toe, altijd zijn er, die,
bewerkt door den Heiligen Geest, zich hebben
gewonnen gegev'en en die alles hebben verkocht,
om de parel van groote woorde te gewinnen.
Ook nu, in onze zoo donker genoemde dagen.
Wij mogen er zeker van zijn, dat er ook nu
nog jonge menschen zijn, die in de eenzaamheid
het naar waarheid uitspreken: Trek mij, Heere,
zoo zal ik LI naloopen.
Degenen nu, die Christenen geworden zijn,
worden ook weer allen propagandisten voor hun
Koning en zijn rijk. Ten minste als het Schrif-
turlijke Christenen zijn. Zeker, er zijn ook ge-
loovig'en. die allang tevreden zijn als zij slechts
in den hemel mogen komen. Of hun kinderen,
hun bloedverwanten en in het algemeen hun
naasten al onbegenadigd zijn en dreigen ver
loren te gaan, het laat hen volkomen koud. 't
Zal er immers slechts één uit een stad zijn, zoo
zeggen ze, en 't is al mooi, dat zij het mogen
zijn. Dezulken hebben zoo niets over zich van
hun Zaligmaker, die sprak: Komt allen tot mij.
En van Paulus, die schreef: Wij bidden u van
Christus wege, laat u met God verzoenen. De
ware Christen echter tracht door zijn woord en
wandel ook anderen voor Christus te gewinnen,
en tot het geloof te brengen. Hij tracht op te
volgen het bevel van den Apostel Judas (vs.
22 en 23a): En ontfermt u wel over eenigen,
onderscheid makende. Maar behoud anderen
door vreeze, en grijpt ze uit het vuur.
Het spreekt echter vanzelf, dat zij, die dën
Christus Gods aanprijzen als den eenigen redder
en verlosser der wereld, tevens propaganda
maken voor hetgeen van Christus is. Immers
Christus' naam moet op. alle terrein als Koning
worden uitgeroepen. De Chr. kerk, de Chr.
school, de Chr. pers, de Chr. radio, de Chr.
politiek, de Chr. vakorganisatie, voor die alle
moet hij een wakkere propagandist zijn. Niet hel
minst echter voor de Chr. Jeugdvereenigingen.
Wel hebben deze vereenigingen reeds een mooie
plaats veroverd, maar toch hoe weinig zijn het
nog die bij een vereeniging zijn aangesloten,
vergeleken bij de groote schaar van jonge men
schen, die om verschillende redenen zich nog
steeds afzijdig houden. En nu moeten niet alleen
de vereenigingen trachten het ledental te ver-
hóogen, neen op ieder, die den naam van Chris
tus noemt, rust deze plicht.
Dat de Jeugdvereenigingen goed zijn, en waar
voor ze goed zijn, behoeven we in dit stukje
niet aan te toonen. Dit is bekend genoeg, en
gelooft ook bijna ieder. Alleen maar, ze moeten
tot meerderen bloei gebracht worden. Ouders
en onderwijzers moeten reeds de kinderen steeds
weer wijzen op deze vereenigingen, waar ze
straks niet alleen op mogen, doch ook op moeten
gaan. Onze kerkeraden hebben bij huisbezoek
deze zaak niet te vergeten. Ieder, die niet in
de termen valt om zelf lid te zijn, mag niet
verzuimen zich als begunstiger te laten in
schrijven.
Toch is dit alles niet genoeg. De vereenigingen
zelf moeten ook propaganda voerén. Eigenlijk
voortdurend, doch vooral als de winter op
komst is. Dan heeft men de meeste kans. Ver
schillende manieren zijn mogelijk. Plaatselijk
moeten de propagandamiddelen worden over
wogen. Men ga niet dwingend te werk, doch
radend, naar Jezus' voorbeeld. Het moet niet
ons doel zijn eigen vereeniging omhoog te ste
ken ten koste van anderen, van welke men geen
leden moet afsnoepen. Wij moeten trachten
jonge menschen. die alleen spoedig zullen af
dwalen, 't zij naar rechts of links, op onze ver
eeniging te krijgen, waar ze onder Gods zegen
worden gevormd voor hun verder leven.
Laat zoo op ons eiland in deze maand en
vervolgens weer propaganda worden gevoerd.
Met de bede in het hart: Och Heer, geef thans
Uw zeqeninqen.
O. J. w. K.
VRIENDSCHAP.
De vriendschap is zeker wel een kostelijk
goed; we hebben er allen behoefte aan en goede
vrienden te mogen hebben, is nooit genoeg te
waardeeren.
Vrienden, die meer aankleven dan een broe
der wat wordeh ze weinig gevonden
Toch mogen we ons allen wel e'ens af
vragen als we weinig vrienden hebben, of het
woord van Uilenspiegel ook niet voor ons be-
teekenis heeft, als hij zegt: „Ik heb weinig vrien
den, maar ik maak het er na".
Onze echte vrienden stooten we zoo dikwijls
af en pas als we ze verloren hebben, voelen
we het gemis.
In de H. S. vinden we zulk een schoon voor
beeld van echte, onbaatzuchtige vriendschap bij
David en Jonathan. Men zou oppervlakkig be
schouwd zeggen, dat deze wel het minste ge
schikt waren om vrienden te zijn.
De een een vorstenzoon de ander een
schaapherder.
De een de kroonprins van Israël en de ander
de jongste zoon van een burger van Bethlehem.
Bovendien schenen ze voorbestemd om el
kander te haten door het feit, dat David Jona
than's mededinger was naar den koningskroon.
Immers was het woord waarheid, dat Saul
eens in de hitte des toorns had uitgesproken
„Zoolang als de zoon van Isai leven zai, zult
gij noch uw koninkrijk niet bevestigd worden."
En toch gevoelde Jonathan zich aangetrokken
tot David, die naar menschelijk oordeel zijn
vijand moest zijn.
Er valt bij deze twee op te merken een
zielsverwantschap, een zich gebonden voelen aan
elkander.
Echte vriendschap toch is maar geen ver
standswerk, al zal ook dit niet geheel werkeloos
zijn in deze dingen, maar is een zich één ge
voelen in het hoogste, in begeerten, in idealen,
in toekomst.
Ik houd dan ook niet van de z.g. „allemans
vrienden", omdat hier den schijn er maar al
te dikwijls opligt.
Vriendschap moet onbaatzuchtig zijn 'en niet
als die van sommige handelaars, die, zoolang
ge hun klant zijt, zoo vriendelijk mogelijk zijn,
maar zoodra er geen winst meer voor hen te
halen is, U den rug toekeeren.
Ook op onze vereenigingen kunnen we de
vriendschap onder elkander niet missen; er moet
zijn een liefde tot en voor elkander.
Men wachte zich er echter voor om de
vriendschap naar het uiterlijke af te meten.
Sommigen zijn uitbundiger en anderen weer
ingetogen en koeler.
Een David en een Jonathaan vallen elkander
als echte Oosterlingen om den hals en kussen
elkander.
Wij, Westerlingen, zijn aan deze uitbundig
heid niet gewoon, al klopt soms bij deze of
gene ook in deze streken wel een Oostersch
hart.
De vriendschap moet duurzaam zijn en mag
niet door deze of gene omstandigheid verkoelen.
Als het gerucht van Jonathan's dood tot David
komt, dan gaat het stormen in zijn ziel en hij
geeft zijn hart lucht in dat wonderschoone lied:
„Mijn hart is benauwd om uwentwil, mijn broe
der Jonathan, uwe liefde was mij wonderlijker
dan de liefde der vrouwen."
Laat deze vriendschap zich niet alleen be
perken tot binnen de vereenigingen, maar laat
ze ook buiten dezelve tot openbaring komen.
Dan zal er ook van ons kunnen gezegd wor
den
„Ai ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't als zonen
Van 't zelfde huis als broeders samenwonen."
DE VLAG VAN THUIS.
Onder de Indische militairen was een stoere
Fries.
Hij sprak niet veel, maar zijn dienst was in
orde.
Ook in zijn „dienen" legde hij zijn ziel.
Hij ging steeds recht door zee en kwam eerlijk
voor zijn meening uit.
Vloeken deed hij niet en zelfs wanneer het
geplaag van zijn makkers hem zoo nu en dan
woedend maakte, zou hij nooit eens flink uit
razen.
„Dikke woorden" gebruikte hij niet.
't Spreekt vanzelf, dat hij door veel collega's
zoo nu en dan eens „genomen" werd.
Maar blijkbaar deerde hem dat niet.
Integendeel hij gaf meermalen een antwoord
dat „raak was".
Zoo gebeurde het, dat een collega hem eens
vroeg 's avonds mee te gaan naar een beruchte
buurt.
't Eenige wat hij antwoordde was: „Schrijf
je het aan je moeder Dat antwoord was dui
delijk genoeg.
Geën wonder, dat hem ten slotte eens ge
vraagd werd Zeg, Jelle, onder welke
vlag vaar je eigenlijk?
En 't eenvoudige antwoord wasOnder
de vlag van thuis.
Zie hier de waarde van het Christel ij ke,
het Gereformeerde gezinsleven.
„Onder de vlag van thuis."
Misschien zijn er lezers van ons blad, die
zich daarboven verheven gevoelen; die meenen,
dat zij oud en wijs genoeg zijn om eigen wegen
te kiezen en die dan bij voorkeur wegen be
wandelen, die nieuw zijn, zoodat de dreigende
gevaren niet worden gekend.
En tochwij roepen hun toe: Blijf
varen onder de vlag van thuis!
Misschien merkt ge op. dat de verleiding in
het Indische leger zooveel grooter is, dan hier
in het vaderland.
Zeg dat niet te lichtvaardig.
Zoowel de jeugd in militairen dienst als bij
de burgerij, staat aan groote zedelijke gevaren
bloot.
En zoowel van binnen als van buiten is een
steun die u lokt om toch vooral „z e I f s t a n-
d i g" te zijn.
Leent uw oor maar niet aan die stem der
verleiding.
Denkt er aan. dat ge in uw ouderlijk huis
geleerd hebt uw leven aan vaste regels te binden,
die ontleend waren aan het Woord Gods.
Laat die regels niet los 1
Die blijven gelijk waar ge ook zijt en
wat ge ook zijt 1
Blijft, ook wanneer ge ouder wordt, varen
onder de vlag van thuis.
Laat geën valsche schaamte u weerhouden.
En meent ook niet in uw eigenwaan, dat ge
betere wegen kiezen kunt.
Toont, dat ge God dankbaar zijt, dat hij u
liet geboren worden in een Gereformeerd gezin.
Dat legt verplichtingen op
Zware verplichtingen.
Immers ge hebt van kinds af aan den
weg geweten.
Luistert dan niet naar de stem, die u in
fluistert, dat ge niet „zelfstandig" zijt.
Wie bewust voortgaat in de lijn van zijn
ouderlijk huis, offert niets van zijn zelfstan
digheid op.
En daarom schuilt er niets onteerends in,
wanneer ge de wateren der groote levenszee
opgaat onder de vlag van thuis.
Steekt die vlag maar gerust uit.
En bidt God, dat Hij u in uw jonge dagen
reeds den moed moge geven van het blijmoedig
getuigen.
Zij, die getrouw zijn in 't goede, behoeven
hëri niet te vreezen, die listig zijn in 't kwade;
want de eersten hebben een God om op te
vertrouwen: een God, die de vromen onder de
hand zijner bescherming houdt en de kwaden
onder de hand zijner tuchtiging.
MATTHEW HENRY.
B
BS BBBB BI
elflBBBBBBBBBBHBBBflBBBBBBBBBBB
BRILJANTEN.
Jezus trad niet op als wijsgeer of dichter. Hij
wilde niet zijn een brillant redenaar of mystiek
taaltoovenaar (zooals Tagore, Frederik van
Eeden, Guido Gezelle voor ons zijn). Ge voelt
de gewilde soberheid, de opzettelijke inbinding,
ja inkorting van zijn bovenmatige (Ps. 45 8)
gaven. Hij maakt zijn taak geheel ondergeschikt
aan het ééne groote doelde prediking
van Z ij n K o n i n k rij k, een Koninkrijk niet
van de zienlijke aarde, maar van de onzienlijke
hemelen, een geestelijk Koninkrijk, dat de
mensch veroveren moet door desnoods alles te
verkoopen, te verlaten, te verloochenen, te ver
liezen I
In dit Koninkrijk heeft geen mensch toegang,
hetzij magnaat of magistraat, hetzij geleerde of
kunstenaar, hetzij zijn naam Shakespeare of
Beethoven, Dostojewski of Goethe is, geen
winnaar van den Nobelprijs of diva op een
schoonheidsconcours, tenzij zij van
nieuws, dat is uit den hemel, ge
boren z ij n.
De oude Wandsbecker bode heeft het zoo
schoon en trouwhartig gezegd: „als gij, zegt hij,
de majestueuze zon ziet op- of ondergaan, en
uw ziel wordt ontroerd, zoodat er tranen in uw
oogen komen, laat dan uw tranen gerust vloeien,
maar als uw ziel niet geroerd is, laat
dan de zon zonder tranen onder
ga a n". Vrome Schotsche boeren hebben een
goede uitdrukking gestempeld, als zij een weinig
den spot drijven met stadsmenschen, die op een
dag, liefst op een Zondag, eens naar buiten
gaan, misschien de natuur eerst ontluisteren met
vuil boterhampapier, om dan in luidruchtige
woorden ook eens te spreken van 'n heerlijken,
heerlijken zonsondergang. Deze menschen, zeg
gen zij, hebben wind in het hoofd.
De vrome Schotsche boeren gebruiken het
woord heerlijk maar zelden, ze zijn er te
sober voor, omdat hun ziel wel eens
gebeefd heeft voor heerlijkheid; het woord
heerlijk reserveeren zij liever voor de stad
met de twaalf paarlen poorten en
met hhre straten van zuiver goud, gelijk
doorluchtig glas I
Het is onloochenbaar, zegt Dr. Gunning in
zijn „Christus Consolator", dat vele oprechte
kinderen Gods met ziekten en kwalen
bezocht worden en dat zij eerlijk kunnen en
mogen betuigen, dat deze bezoeking hun niet
om eenige bewuste persoonlijke boezemzonde
of aanwijsbare overtreding van 's Heeren ge
boden wordt toegezonden. We hebben ons ook
in deze zaak, gelijk in zoo menige andere, te
buigen voor den ondoorgrondelijken
raad des Heeren. Hij doodt ën Hij maakt levend,
Hij maakt krank en Hij maakt gezond naar
Zijn souverein welbehagen.
H. W. L.
LIEFDE S KOMST.
Wen de Liefde nederdaalt,
Die haar ziel ten zoen komt geven,
Wordt de wereld overstraald
Met het licht van 't eeuwig levën
't Welbehagen wordt betoond,
't Welbehagen dat doet klagen,
Wijl 't smart des doods doet dragen
En Gods eigen Zoon niet schoont.
Wen de Liefde nederzijgt
Ruizelt mee de stille vrede
En die om zijn zonde hijgt,
Vindt rust op zijn legerstede.
Zaligheid zoemt neer na strijd
't Kostte wel der Liefde's leven.
Maar moest Zij haar ziel niet geven,
Werd het menschdom gunst bereid
Wen de Liefde van haar Troon
Afstijgt om de schuld te boeten
Van de wereld, die met hoon
Haren Koning durft te groeten,
Wordt het licht in stillen nacht
Heiligheid verteert het kwade
Toornigheid vliedt voor genade
Liefde erlangt haar volle macht.
Wen de Liefde dalwaarts zweeft,
Vlucht de vloek, die de aard verzwartte,
Wijl Zij slechts in lichtglans leeft,
Zij 't ook zon door leed en smarte
En der eeuwen wilde wee,
Of 't in woeste stormen bruiste.
Vindt zijn Man in den Gekruiste,
Die het wee verkeert in vree.
Toen de Liefde nederzag,
Vond Zij 'de aarde in nacht van toornen,
Toen Zij gaf zich, werd het dag
Voor de eens in hun God verloornen,
En klonk op het jubellied
God betoonde ons Zijn behagen
Liefde wou den vloek ons dragen
Wonderen zijn ons gescheid 1
j: P. VERGOUWEN.
CHRISTUS.
Hij is gekomen tot het Zijne,
En 't Zijne heeft Hem niet gekend
Hij is gekomen om te zoeken,
't Gezochte heeft zich afgewend.
Hij is gekom'en om te redden,
't Verloorne wees Hem smaad'lijk af
En wat Hij met Zijn bloed wou koopen,
Verried, verloochende Hem laf.
En toch, o smadelijk Verguisde,
Toch reikt Gij immer ons de hand
En toch, Gegeeselde, Gekruiste,
Wijst G' ons den weg naar 't Vaderland
En loch, hoe diep wij U ook griefden,
Blijft G' ons in liefde steeds nabij
En waar wij aan het kruis II klinken,
In boozen waan daar zegent Gij 1
Nóg wilt Gij arme zondaars redden,
Hen winnen voor Gods Koninkrijk
Nóg brengt Ge vreê aan moede zielen,
Nóg maakt Ge geestiijk armen rijk
Nóg wilt Gij helpen, nóg vertroosten,
Nóg brengt verdwaalden Gij naar huisi,
Mits wij, aan eigen-ik verstervend,
Ons need'rig klemmen aan Uw kruis.
Uit „Stamelingen"
door Nellie van Kol,