PUROL Prou. stalen van Zuid-Holland. FEUILLETON van Huid en Voelen inbouw. Zaterdag 6 September 1930. No. 3674 TWEEDE BLAD. SCHAAKRUBRIEK. Land- en Tuinbouw. Van een arm dorp dat rijk werd Ijst in verhouding igroote voorraden, Beperking der pro- lijwel onveranderd, Ji gunstiger voor- In aanzienlijk hoo- le. Naar schatting yste halfjaar 3950 over het geheele en voor de flauwe [wel de passeering poor een dochter- klijke, als gevolg velk tot dusverre Ir der beurs werd |an ongeveer 50 den over het alge- oleumindustrie we- hwaarschijnlijk, dat pnkomsten tot be- afloopen. Boven- I van olieproducten ptegen. De Ameri- an zeer zeker de den. Een verdere a, dat de toestand f-ustheid aanleiding de oud-gouverneur Idea in een pers- lard. De personeel- |l hebben naar zijne dat hierdoor tege- aats hebben, welke goede zal komen, verkloosheid groo- weken tijd is het het zal de vraag |iitsche Rijksspoor- binnenlandsche in- hte effect zal heb- fcdwongen prijsver- krtels is inderdaad plitiek. BOUWWERELD. den), |g van slakken, Ikunnen de slakken in den waren zin kenplaag. Slakken ge, welig begroeide llroge akkers komen voor haar levens dat zij het er on- De slak scheidt wel des te meer, [in zij verkeert, des Tscheiding kan voor Het droogleggen bestrijdingsmiddel plant zich voort aeest in Augustus |>lusminus 400. De'0' sterk, het behoef. dat er plotseling voorschijn komen. weken reeds uit. |ve de meeste slak- tijds zijn zij vol- Ir worden er eieren pter overliggen. Zij pvermogen. Van de geborgen, gaan er te niet. Zij hebben |e een groot aantal gt de slak door, in vochtig, verborgen wintering zullen er en; die den winter Drjaarswarmte weer in het najaar aan- lorjaar weinig over. Irjaar komt dan ook Ir ook een voor iefffy pij wel dat het ver kom ik nu opeens ad, maar toen be- lis was. Ik ben ook jieengefietst vroeger, haar je zin gehad ran mij. Dank voor pok nog een langen je niet even bij mij Middelharnis was Dank voor de kaart lij de Kerkstraat? |t boekje is je toe- itie is het geen tijd Oat begrijp ik best. groeten terug. Is ij hebt veel genoten amsche Diergaarde elk jaar een keertje hen ook zoo mooi. alleen al wel een oonhoven is 't ook je toch veel gezien, nooit geweest. Dat iel. Dat ben ik met weer in de vacantie, niet te vervelen. Je n, Moe eens helpen vat spelletjes doen. els. erdam. Met Konin- lam altijd heel wat Ie Maas zou ik ook :n. Maar de vacantie lat jij met je vriendje t branden. Wil je en terug doen dsels t 1 A. te Den Bommel: ed? el A. te Den Bommel: n de verkeerde rich- uit 28 letters en is anal. sjesnaam. abrieksstad in Zuid- 13, 14. ngensnaam. ergestelde van ja. :t een 28, 27, 28. met vermelding van »n adres, tot Vrijdag onden aan RUUS, Scheldebode", SOMMELSDIJK. ™W,SIGN0WSÉS Correspondentie deze Rubriek betreffende te zenden aan F. W. Nannlng Middelharnis, No. 163. Probleem no. 188 van een onzer oplossers heeft tot sleutelzet e'en viervoudig dameoffer, n.l. 1. De3. Varianten zijn 1 Pe3: 2. Lel mat. 1. Le3: 2. Lf6 mat. l' fe3: 2. g3 mat. l' Te3: 2. h8D of T. 1. Le5: 2. Df2 mat. De dreiging is 2. Df4. De varianten-vorming is goed, vooral na 1 Le3: Het dameoffer is door al de jaren, dat de problematiek beoefend wordt, al heel wat keer in problemen opgenomen. W. von Pittler meent in probleem no. Iv4 een zesvoudig offer geconstrueerd te hebben. M. i. is daar een luchtje aan. De dame staat in den voorstand reeds twevoudig in. Er is dus een winst van 4. No. 194. W. VON PITTLER. Die Schwalbe 1930. Zwart: Ke5, Lg2, Pe8, g7, pi. a5, b4, e4, f6, f7, h4, h5. Wit geeft mat in twee (2) zetten. Oplossing inzenden vóór Donderdag 25 Sep tember. Stand van den ladderwedstrijd na probleem no. 189. 188 189 Totaal. W. Nieuwland 50 2 4 56 C. Hofland 50 50 (6) J. L. Braber 39 2 41 (1) A. van Dijk 41 r~ 41 (6) „Udi" 35 35 (6) J. P. Coppens 33 2 1 34 J. Nieuwenhuizen 29 2 31 (1) G. van Gelder 20 2 4 26 F. C. Laas 11 2 4 17 A. Verbrugge 4 2 4 10 Mat in 2 zetten. 1. De6. Streng genomen is 't dus een viervoudig offer. Er is echter reeds een vijfvoudig offer vertoond zondergepromoveerde stukken. De oplossing van no. 189 is 1. c2—c4, dus zwart c7c5. De symmetrische zetten zijn n.l. dezelfde, dus niet f7—f5. 2. Ddla4 Dd8~a5 3. Da4—c6 Da5c3. 4. Dc6~c8 mat. Probleem voor den wedstrijd, No. 195. W. VERBON - Amsterdam. T. N. S. B. 1930. Zwart (11). li Wit (10). Wit: Kb3, Df2, Tc4, h6, Pe7, f8, pi. a4, b2, c5, h3. De prijs over Juli is gewonnen door W. NIEUWLAND. Enkele oplossers gaven van no. 189 de vol gende oplossing 1. d4, d5; 2. Dd3, Dd6; 3. Df5, Df4; 4. Dc8 mat. Deze is niet van Loyd zelf, doch m. i. correct. Wel geeft Loyd een 2e oplossing, n.l. 1. d4, d5; 2. Dd3, Dd6; 3. Dh3, Dh6; 4. Dc8 mat. M. i. kan 't ook in drie zetten: 1. Pc3, Pc6; 2. Pb5, Pb4; 3. Pc7 mat. Hierbij zijn variaties mogelijk. Oplossing Eindspel no. 223. 1Tf2; 2. Lf2: pat, of 2. Ke4, Tf7 enz. Oplossing Eindspel no. 224. 1Kdl 2. Tc8, Tal remise. Na 2Tc2? verliest zwart door 3. Td8f, Kei; 4. Ta8, Kdl; 5. Tal, Tel; 6. Tel mat. Oplossing Eindspel no. 225. 1. f7, Tfl; 2. Lf6, pion f7 is nu niet meer tegen te houden. B.v. 2Telf; 3. Kd7, Tdlt; 4. Kc7, Tc 1 f5. Kb7, Tblf; 6. Ka7 enz. Oplossing Eindspel no. 226. 1. Td2f, Ke6; 2. Th2f, Tal; 3. Ta2, Kf6; 4. Tf2, Ke6; 5. Ta2! remise. B.v. 5Kf5; 6. Tal, Lal; 7. Ke7, of: 5Kd6; 6. Td2-J, Ke6; 7. Ta2 enz. Oplossing Eindspel no. 227. 1. Kf6f, Kf8; 2 Th4, Ke8; 3. Ke6, Kd8; 4. Kd6, Kc8; 5. Kc6; Kb8; 6. Th8f, Ka7; 7. Th7f Ka6; 8 Th8 Ka5; 9. Kc5, Ka4; 10. Kc4, Ka3; 11. Ta8, Kb2; 12. Tb8, Kal; 13. Ta8f enz. Eindspel no. 228. Keemink en Fahrni 124. Wit: Ka8, Pbl. Zwart: Kd4, pi. e2. Wit speelt, zwart wint. Eindspel no. 229, Keemink 'en' Fahrni 125. Wit: Ka8, Pf2. Zwart: Kf4, pi. b2. Zwart wint, wit begint. CORRESPONDENTIE. F. C. L. Betreffende no. 187 1. Db6, b4; 2. Lc4, heeft U gelijk, doch bekijkt U eens 1Ld6, Jos. Duv, No. 150. 1. Kb2, aardige bl. na ontp.No. 141. 1. Dg6. J. P. C. Er is niet gegeven, dat de stukken verzet werden, Loyd is overleden. WitA. Rubinstein. ZwartS. Landau. 2e matchpartij. 1. d4, Pf6; 2. c4, e6; 3. Pc3, Lb4; 4. e3, b6 (Beter 4Lc3:f, daar wit nu de verdub beling vermijden kan); 5. Pge2, Lb7; 6. a3, Le7; 7 d5! (Om g3 en Lg2 mogelijk te maken); 7d6; g3, 0—0; 9. Lg2, Pbd7; 10. 0-0, (dreigt de6: met pionwinst); 10Pe5; 11. b3 (Opnieuw dreigt de6:); 11. ed5: (Of 11Tb8; 12. Pd4, Dd7; 13. de6:, fe6: 14. Lh3)12. f4, Ped7; 13. cd5:, Te8; 14. b4, Lf8; 15 Pd4 g6; 16. h3, Lg7; 17. Kh2, a5; 18. Tbl, Te7; 19. Pc6, Lc6: 20. dc6:, Pf8; 21. Dd3, Pe6; 22. Tf2, De8; 23. Pd5, Pd5: 24. Ld5:, ab4: 25. ab4:, Pd8 (Om na b5 met Pe6 en Pc5 voort te zetten); 26. Tc2, Kh8; 27. g4 (De partij met de grootste bewegings vrijheid rukt de vleugelpionnen naar voren); 27Df8; 28. Ld2, Pe6; 29. Tfl, f5 (Anders volgt f5 en f6); 30. g5, Dc8; 31. Kg3, Ta7; 32. h4! (Beslissend); 32Da8; 33. h5, Ta3; 34. Tc3! (Op 34Lc3: volgt nu 35. Lc3:f, Kg8; 36. hg6:, hg6: 37. Thl en Dd4); 34Tc3: 35. Lc3:, gh5: 36. Lf6! (36 Lf6: 37. gf6:, Dg8f; 38. Kh2, Te8; 39. Tgl, Df7; 40. Df5:); 36Te8; 37. Df5:, Da3; 38. Tel, Lf6: 39. gf6:, Dc3; 40. Kf2, Dd2f; 41. Kfl (Te2? dan De2:f, Ke2:, Pd4f); 41 Tg8; 42. De6:, Tgl|; 43. Kgl:, DeLf; 44. Kg2, De2f; 45. Kh3. Zwart geeft op. (Rott. Schaaknieuws). DE VERPLICHTE CONTROLE OP DE UIEN, De verplichte controle op de uien zal onzen handel in dat product wijzigen. Straks zullen alleen de uien, die voldoen aan de door de Regeering vast te stellen eischen, kunnen worden geëxporteerd. Aan wantoestanden, die nu helaas nog bestaan, moet 'en zal dan radicaal een einde komen. Ongestaarte uien en partijen, waarin allerlei kwalen en gebreken zitten, zullen niet meer over de grenzen gaan. Dat zal het eerste resultaat zijn, dat wordt bereikt; en het gevolg daarvan zal wezen, dat er in het buitenland meer vraag naar de Hollandsche uien zal ont staan. Te dezen opzichte zijn we niet verwend. Wij staan bij de afnemers van uien in een slecht blaadje, al waren er meerdere handelaren, die veel zorg aan de uien besteedden en een goed product exporteerden. Er gingen echter nog veel te veel slechte en ongesorteerde uien over de grenzen, die oorzaak waren, dat de naam van onze uien in het algemeen niet hoog stond aan geschreven. Een tweede resultaat der verplichte controle zal zijn, dat de boer met of tegen zijn zin zal gaan medewerken om zijn uien in betere con ditie af te leveren. Het ligt voor de hand, dat men overal zal gaan stichten centrale sorteer- en verpakplaatsen, want het zal uiterst bezwaarlijk gaan, dat ieder zijn uien zelf sorteert. Het is veel voordeeliger en doelmatiger als straks op alle plaatsen, waar uien van eenige beteekenis worden geteeld, centrale verpakkings stations komen, waar door een goede sor- teermachine de uien naar behooren worden ge sorteerd, en gezuiverd van alles wat er niet in hoort. Het zal de boeren bij elkaar brengen en hun de beteekenis do'en begrijpen van een goeden reeëlen afzet van hun uien. Dan komt het derde resultaat: de boer zal gaan inzien, dat het veilen van zijn goed ge sorteerde uien voor hem het voordeeligst is. Eerst nadat door den boer de uien worden gesorteerd, kan er van veilen sprake zijn. Zoo kan ook voor den boer een betere afzet van zijn producten verkregen worden. Daaraan is groote behoefte. De boer moet betere prijzen voor zijn producten krijgen en de kans daarop verbetert belangrijk, als hij het en Doorzitten bij Wielrijden, Zonnebrand fi. en Smetten, verzacht en geneest men met Doos 30-60 tn 90 ct. Tube 80 O. Bij Apoth. en Drpgisten met een beter product en een beter verkoop systeem gaa't probeeren. De resultaten door den tuinbouw met het veilen verkregen, bewijzen hoe gunstig een goede verkoopswijze werkt. Zoo kan er uit het kwaad der verplichte con trole voor onzen landbouw nog veel goeds ge boren worden. „Het kwaad" noemen wij de verplichte controle. Een beter woord is een verplichte con trole niet waard. Het is een stok, waarmee ge slagen moet worden en die pijn zal veroorzaken. Maar het is voor het bestwil van onzen land bouw. al zal het door velen niet als zoodanig worden gewaardeerd. Voor het U. C. B. zal het een zware taak zijn, alleen al om de critiek, die zal moeten worden geslikt en waarmede men niet karig zal zijn. En de critiek zal niet uitblijven. Het is te hopen, dat naast de critiek ook warme steun zal worden ondervonden, steun in de eerste plaats van den teler zelf, voor zoover hij inziet, dat de verplichte controle, al loopt zij aan vankelijk wat stroef, hem winst en voordeel zal opleveren. Steun ook van den handel, die mede de groote voordeelen van de beter afgeleverde uien plukken zal. („De Tuinderij"). DE WATERKEERINGEN VAN FLAKKEE. Het verslag der Handelingen van de Staten- zitting'en is tegen betaling der kosten weder ver krijgbaar gesteld en ons blad heeft gemeend zijn lezers(essen) met hetgeen er in de Staten ver handeld wordt, enkele mededeelingen te doen. Het geheele verslag afdrukken mag men niet vergen. Wat ons het voornaamste lijkt, zullen wij uit het verslag na'ar voren brengen. Wij zien een verschil met vorige verslagen. Voorheen werd de eerste vergadering alleen gehouden voor het trekken der afdeelingen, waarbij de naam van ieder lid in de zes afdeelingen voorkomt, en had de voorlezing plaats van de onderwerpen, die naar de afdeelingen werden verwezen of in handen gesteld van Commissies uit de Staten benoemd maar nu stellen de leden ook vra gen, waarover zij in de e.k, zitting van Ged. Staten inlichtingen verlangen. In deze eerste zitting zijn aan het woord geweest de leden C. Warnaer, Diepenhorst. Van Eesteren, Gar denier en Braat. De vier eersten hadden het over het verslag van den Hoofdingenieur over 1929 omtrent het toezicht op de waterkeeringen en de heer Braat hield een interpellatie over belemmeringen in het verkeer op Voorne en Putten. De Voorzitter begon aldus: Ik stel voor, deze missieve dat is het verslag van den Hoofd ingenieur voor kennisgeving aan te nemen. Maar zoo vlug als anders ging dit niet. Uit onze mededeelingen zal blijken, dat de heeren daarmede geen genoegen konden nemen. DE WATERKEERINGEN TE OUDDORP. De VOORZITTER. Ik meen te handelen in den geest van die leden die den vorigen keer inlichtingen hebben gevraagd wanneer ik thans aan het College van Gedeputeerde Staten ge legenheid geef daarop van antwoord te dienen. De heer SCHAPER, lid van Gedeputeerde Staten. Mijnheer de Voorzitter Over dit be langrijke onderwerp hebben den vorigen keer een aantal spreker het woord gevoerd om te kennen te geven, wat zij gaarne zouden willen weten. Om zoo gauw mogelijk te beginnen wil ik er op wijzen, in de eerste plaats, dat den vorigen keer over de kwestie van de kust van Goeree is gesproken door de heeren C. Warnaer en Gardenier. De eerste heeft Gedeputeerde Staten dank gezegd voor het bezoek, n.l. door mij per soonlijk, aan de streek gebracht. Deze dank is wederkeerig, want de heer Warnaer heeft mij niet alleen tot geleide gestrekt en mij in aan raking gebracht met uitnemende deskundigen op de plek waar het kwaad schuilt, maar hij heeft bovendien zijn auto beschikbaar gesteld in het belang der Provincie, ten einde e'en juist onder zoek mogelijk te maken. De heer Warnaer heeft verklaard, dat hij benieuwd is wat het Rijk in deze zal doen en betoogd, dat het Rijk zich in deze niet zal kun nen ontttrekken. Daarover wil ik een woord spreken, met verwijzing naar wat elders, name- lk in de Tweede Kamer, hierover gesproken is. In het Voorloopige Verslag van de Rijks- begrooting voor 1930, ten aanzien van het negende hoofdstuk Waterstaat, is door sommige leden gewezen op het gevaar, dat hier dreigt op dezelfde plek, die wij bedoelen en de Minister heeft geantwoord, bij artikel 41: het kan zijn nut hebben dit te memoreeren en het voor de geschiedenis 'en de toekomst in het verslaug dezer debatten op te nemen „De afneming van het duin aan de west punt van het eiland Goedereede ten westen van Ouddorp, heeft sinds eenigen tijd de aandacht van ondergeteekende. De overge bleven duinstrook is thans evenwel nog vol doende breed en hoog om het inloopen van den achterliggenden polder te vooarkomen. Bij. voortschrijdenden achteruitgang zal het treffen van eene voorziening moeten worden overwogen." Dit is te vinden op blz. 13 der Memorie van Antwoord. Men ziet het, het Rijk twijfelt er geen oogenblik aan, dat dit op zijn weg ligt. De Minister zegt alleen, het is niet zoo erg In de Kamer is tegen dezen optimistischen toon opgekomen door meer dan één lid en de Minister heeft daarop geantwoordbladz. 587 der Handelingen Tweede Kamer „Ik voel mij ver de mindere van de heeren Schaper, Zandt, Duijmaer van Twist" de heer Reijmer is bescheiden, mijnheer de Voorzitter, men hoort het „die een onder zoek ter plaatse hebben ingesteld. Ik wil wel zeggën, dat ik er niet ben geweest en er waarschijnlijk niet spoedig komen zal. Ik heb den indruk, dat hetgeen in de Memorie van Antwoord staat juist is, n.l. dat er geen oogen- blikkelijk gevaar dreigt, en ik meen, dat de suggestie van den heer Schaper dan ook is, dat er in de toekomst gevaar kan komen. Gaarne wil ik toezeggen, dat ik naar aan leiding van de redevoeringen van de heeren Schaper, Zandt en Duijmaer van Twist nog eens deze zaak onder de aandacht zal brengen en dan aan de heeren mededeelingen zal dóen." Daarmede waren de beraalslagingen over dit punt gesloten. Men ziet dus, de Minister deed ook in zijn mondeling antwoord niet de minste poging om de verantwoordelijkheid van het Rijk af te schuiven. Intusschen is bij ons ingekomen een brief van 19 Maart j.l„ waarbij de Minister uit een heel ander vaatje tapt. Laat ik even zeggen, dat Gedeputeerden in Januari, Juni en Juli het Rijk op dit euvel hebben gewezen. Op 19 Maart dus tusschen onze beide eerste brieven in schrijft de Minister als volgt aan Gedeputeerden: „Uw nevenaangehaalde brieven hebb'en aan leiding gegeven tot een onderzoek naar de verplichtingen van het Rijk ten aanzien van het onderhoud van de duinen op Goeree. Dit onderzoek heeft mij er toe geleid, dat ik voor het Rijk voorshands geen verplichting tot het doen uitvoeren van werken als door U bedoeld kan erkennen. Ik meen, dat deze aangelegenheid tusschen uw College en het waterschapsbestuur nader behoort te worden overgelegd. Daartoe moge ik U thans uitnoodigen; in uw bericht zal ik gaarne omtrent de opvatting van het water schap worden ingelicht. Aangezien de toestand echter bezwaarlijk bestendigd kan blijven en maatregelen tot beteugeling van den afslag genomen dienen te worden, heb ik gemeend in afwachting van bedoeld overleg omtrent deij onderhoudsplicht en onder voorbehoud van de nader te treffen regeling, aan den Hoofdingenieur-Directeur van den Rijkswater staat in de directie Zuid-Holland en Utrecht opdracht te kunnen verstrekken om, in over leg met uw College en het waterschapsbestuur een onderzoek in te stellen naar de maat regelen, welke noodig mochten zijn ten be hoeve van de instandhouding van de buitenste zeewering op Goedereede tusschen de strand- palen 4 en 38 en mij ter zake voorstellen te doen toekomen." De Minister, die in zijn mondeling antwoord vrij optimistisch was, ziet nu ineens de zaak donker in en schuift nu de zaak op de Provincie af. Dat kan hij gemakkelijk doen, want dan kost het het Rijk geen c'entDaarmede hebben wij ons echter niet tevreden gesteld en ik kan den heer Warnaer verzekeren, dat wij dezen brief niet maar eenvoudig voor kennisgeving hebben aangenomen. In dezen brief staat geen enkel argument, waarom het voor de Provincie zou zijn en niet voor het Rijk. Wij kunnen dus mededeelen, dat 30 Mei een ^historisch gedocumenteerd betoog naar den Minister is verzonden, waarin wordt aangetoond, dat het Rijk wel degelijk de ver plichting heeft. Bovendien is thans ten allen overvloede aan onzen hoofdingenieur verzocht, met den Hoofdingenieur-Directeur van den Rijkswaterstaat en het betrokken polderbestuur te overleggen en voorstellen te doen, maar met deze conditie, neergelegd in een breed gedocu menteerd betoog, dat het Rijk hier de ver plichting heeft. Het is niet wenschelijk en ook niet noodig, de verplichting van het Rijk over te nemen. Thans rest ons niets anders dan af- wacht'en, wij hopen niet te lang. Zoo mogelijk zullen in November of December in de Staten- Generaal afgevaardigden van Zuid-Holland in het bijzonder kunnen optreden om den Minister eens nader aan den tand te voelen. Ik heb het den vorigen keer gedaan en toen als Gedepu teerde min of meer mijn functies vermengd. Dat is geen gewoonte van mij. Er zijn gelukkig ook leden van deze Staten, onverschillig van welke partij, die het als een eersten plicht zullën ge voelen om den Minister te wijzen op dezen plicht en desnoo:ds overlegging te eischen van de nota, die door ons aan de Regeering is gezonden. Meer kan ik op het oogenblik den heer Warnaer niet antwoorden. Wij zijn er van over tuigd, dat daar ingegrepen en geholpen moet worden. De heer C. WARNAER. Mijnheer de Voor zitter Ik dank Gedeputeerden en inzonderheid den heer Schaper voor het antwoord, waardoor ik zeer bevredigd ben. Waar de Minister in de Tweede Kamer heeft verklaard, dat hij den toestand niet kent, zou ik den Minister willen vragen den toestand ter plaatse te gaan zien, want hij kan nu in een dag van uit Den Haag heen en weer komen. Ik vind het van belang, dat de betrokken Minister, op grond van per soonlijk onderzoek, oordeelt. Gedeputeerde Staten hebben terecht gezegd, dat de zorg voor deze duinenreeks op den weg ligt van het Rijk. Het Rijk heeft nu eenmaal d'en strijd aangebonden met de Noordzee; het heeft daar in de onmiddellijke nabijheid sinds jaren geleden dammen in zee gemaakt en dat is een aanwijzing voor den betrokken Minister om rin die richting door te gaan. Met gewoon onder houd kan men het daar niet af; men moet daar buitengewone kosten maken. Daarom zullen de Kamerleden die voor deze quaestie voelen, bij de komende begrooting van Waterstaat hun aandacht aan dit punt moeten wijden en zullen zij daarbij den Minister van Waterstaat niet met rust moeten laten. door H. KINGMANS, 41) De bevelen werden onmiddellijk opgevolgd. Met stevigen tred liepen de schipbreukelingen, die Italianen bleken te zijn, begeleid door eenige jongens naar het dorp, terwijl tien paar flinke knuisten den bewustelooze naar „Het wapen van Zeeduin" droegen, op den voet gevolgd door dokter Van Stralen en Hertha. Deze laatste sloeg nog een blik achterwaarts: Krijn en zijn mannen waren weer gereed, de kokende zee in te gaan, om, als God het wilde, nóg tien leden der bemanning te halen „Dappere kerels", mompelde zij. De Italianen dronken in „Het wapen van Zeeduin" heete koffie; sommigen van hen vroe gen. in gebarentaal, eten; anderen lachten: het leed was geleden; met een blik vol dankbaarheid in de oogen keken zij de omstanders aan. In één der hotelkamers waren de dokter en Hertha met den bewustelooze bezig. Zij be proefden de middelen, die aangewend moesten worden en smaakten de voldoening, dat het bewustzijn terugkeerde; de oogleden openden zich; een trek van verbazing gleed over het donker getinte gelaat; er kwam dan blijdschap op; de mond opende zich en stamelde eenige onverstaanbare woorden. „Waarom kennen wij geen Italiaansch zeide dokter Van Stralen, niet zonder humor. „Je bent gered en hier veilig", zeide Hertha in het Engelsch. „Yes, yes", stamelde de schipbreukeling. Hij had Hertha verstaan en weer gleed een dank bare glimlach over zijn gelaat. ,,U weet ook overal raad op, zuster", meende dokter Van Stralen, vol bewondering in zijn stem. „De meeste zeelieden kennen wel een mondvol Engelsch", zeide Hertha. „Dat heeft Krijn Ver meulen mij wel verteld." „U is nog al goed bevriend met schipper Vermeulen, geloof ik 'k Meende het in de loóds op te merken „Hij is een vriend van mij", antwoordde Her tha eenvoudig. „Dat heb ik bemerkt. U hebt den man toch niet een bepaalden dienst bewezen Hertha glimlachte. „Ik ben er mij niet van bewust", zeide zij. „Het is dus alleen, omdat hij tot uw gods- dienstigen kring behoort „Ik behoor niet tot den een of anderen gods- dienstigen kring. Ik ben belijdend lid van de kerk." „Neemt u mij niet kwalijk", haastte Alfred van Stralen zich te zeggen. „Ik ben in die dingen niet zoo thuis, 'k Heb alleen bemerkt, dat u anders over die zaken denkt dan de meeste menschen in Zeeduin. En de menschen, die met u medegaan, dragen u op de handen. Ik kan mij dat voorstellen, voegde hij er bij, met een weeken klank in zijn stem. „Men doet het zon der die dingen reeds." Hertha boog zich verward over den Italiaan- schen zeeman, die ingeslapen was. Haar hart bonsde. Twee stroomingen kampten in haar: ^voelde zich dankbaar in de onmiddellijke na bijheid van den man, dien zij liefhad, maar aan den anderen kant voelde zij diep, hoe onnoeme lijk breed de afgrond was, die hem van haar scheidde Dan. in eenen, richtte zij zich op en zeide, met een toonlooze stem: „U moet naar het strand gaan, dokter. De reddingsboot kan terugkeeren met andere schipbreukelingen en dan kan uw hulp noodig zijn." „U hebt gelijk", zeide hij. „Wij zullen gaan." „Het lijkt mij beter, dat ik hier blijf en alles voor de nieuwe gasten dn gereedheid breng", vond Hertha, vlug sprekend en zijn blik ont wijkend. „Er is hier niets te doen", antwoordde de jonge dokter. „Ginds kan uw hulp noodig zijn." ,,U hebt zooeven zelf gezien, dat er op het strand niet te helpen is. Men moet toch naar hier komen." Hij moest voor zichzelf erkennen, dat zij gelijk had. Haar woorden stelden hem slechts teleur, omdat hij gaarne met haar alleen naar het strand was gegaan, wat Hertha natuurlijk wel had begrepen. „U hebt misschien gelijk", zeide hij. „Ik zal eens gaan kijken. Mocht hulp noodig zijn, dan kom ik zoo gauw mogelijk met de betrokkenen hier. Dag zuster. Tot straks." Even aarzelde hij nog, om het vertrek te verlaten. Maar Hertha had zich over den sla- penden Italiaan gebogen en ontweek zijn blik ken. Alleen hoorde hij haar zachten groet „Dokter". Duizendmaal liever had Hertha Alfred ge zegd. Groote tranen kwamen te voorschijn, toen hij de hotelkamer verlaten had. Zij voelde, dat haar geestkracht wegzonk. Maar zij begreep ook, dat er een eind aan komen moest. Hij zocht een gelegenheid, om zich te verklaren. Zij moest hem die gelegenheid maar geven. Want zóó ging het niet langer. Of zou zij morgen haar ontslag aanvragen en zoo spoedig mogelijk ver trekken Dan behoefde zij hem het jawoord niet te weigeren. Hertha verkeerde in een heftigen tweestrijd, die nog voortduurde, toen de nieuwe schipbreu kelingen arriveerden. Medische en verpleegstershulp was evenwel niet noodig. De mannen waren, hoewel ver kleumd van de koude en door en door nat, zeer monter en knapten geheel op, toen zij warm drinken 'en voedsel hadden gehad en zich, zoo goed en kwaad dat ging, verkleed hadden. Vroolijk en opgelucht, omdat zij uit bangen doodsnood gered waren, vertoefden zij in het café, nadat de kapitein aan Hertha in vloeiend Duitsch had gevraagd, hoe de eene zeeman het maakte. Hertha kon hem gerust stellen. De man sliep en zou den volgenden dag, naar alle waar schijnlijkheid, weer geheel de oude zijn. „Het doet mij groot genoegen", zeide hij. „Ik heb veel respect voor uw dappere zeelieden. Zij hadden een bijna bovenmenschelijke taak, om ons te redden. De'hemel vergelde het hun." Dokter Van Stralen hoorde het gesprek aan. „God heeft u allen gered", zeide Hertha ont roerd. De kapitein van het gestrande schip sloeg een kruis. „Zoo is het", antwoordde hij. „De Heilige Maagd beschermde ons." Hertha reikte hem de hand. „Ik dank u en den dokter zeer voor uw hulp. Wij zullen het niet vergeten. Hertha vertrok, op den voet gevolgd door den dokter,o wat zij zeer wel opmerkte. Opeens voelde zij een rustige rust over zich komen. „Zuster „Ja, dokter." „Staat u mij toe, u naar huis te geleiden 7" „Het is slechts een stap of wat, dokter", zeide Hertha. „Ik loop zoo vaak alleen des avonds. Niemand doet mij iets." Zij stonden op de stoep van „Het wapen van Zeeduin". Hoewel de wind ietwat was gaan liggen, was het nog guur. Hertha huiverde. „Waarom ontwijk je mij stelselmatig, Her tha vroeg hij op zulk een teedefen toon, dat Hertha's hart schier stilstond. „Laat mij spreken", drong hij aan, toen zij niet antwoordde. Hertha liep de stoep af en stond toe, dat hij nevens haar ging. „Ik moet u spreken", herhaalde hij. „Er moet klaarheid komen." Er klonk iets bevelends in zijn stem. Hertha nam hem dat niet kwalijk. Hij zou geen man geweest zijn, als hij het zich steeds had laten welgevallen, dat zij hem opzettelijk ontweek. En hij had gelijk: er moest klaarheid komen; zóó ging het niet langer; hij moest weten, dat zij hem het jawoord niet kon geven en waarom niet. Vandaar, dat zij, uiterlijk met een rustige stem, zeide: „Wij kunnen hier op straat, in dezen storm, niet spreken. De eenige oplossing is, dat u met mij naar huis gaat. Dan kunt u zeg gën. wat u denkt, te moeten zeggen." Opzettelijk sprak zij op zakelijken toon. Hij besefte in de verste verte niet, wat het haar kostte, dus te spreken. Als tegen een berg, zóó zag Hertha tegen het komende onderhoud op. En in haar kloppend hart rees een stil gebed op Dan nam zij zich voor, dat hart te pantseren. Maar dat voornemen verdween als sneeuw voor de zon, toen hij op haar kamer zat en haar met een smeekenden blik aanstaarde. O, was die scheidslijn er niet, hoe vol vertrouwen en vol liefde zou zij zich aan zijn borst vlijen „Begrijp je niet, waarom ik je te spreken heb gevraagd vroeg Alfred van Stralen. „Ja, je begrijpt het wel, Hertha Waarom ontwijk je mij toch, al die weken 'k Heb het wel bemerkt. Maar ik k a n het niet langer dragen. O, Hertha, ik heb je lief. Het is niet een gril. Het is een diepe, reine liefde. Geloof je dat niet?" „Ik geloof het", stamelde Hertha. „Ik weet het zeker. Juist daarom heb ik je ontweken. Want wat je wil, kan niet. Het kan niet onder deze omstandigheden. Onze levensbe schouwingen loopen mijlen ver uiteen. Er is een diepe klove tusschen." Hij maakte een onwillig gebaar. „Ja, Alfred" Hertha kleurde diep, toen zij geheel spontaan zijn naam uitsprak „och laat mij je éénmaal bij je naam mogen noe men."....." „Je moet dat altijd doen, ons leven lang", viel hij haar in de rede op een toon vol inge houden hartstocht. Meteen deed hij een poging, Hertha's hand te grijpen, maar zij trok die schie lijk terug. „Laat mij uitspreken", stamelde zij, geheel in de war. „Er is tusschen ons een diepe klove. Zoolang die niet is gedempt, moet ik mijn hart het zwijgen opleggen. Wij kunnen niet als man en vrouw door het leven gaan, omdat wij niet gelijk denken." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 3