PUROL
Prou. stalen van Zuid-Holland.
FEUILLETON
van Huid en Voelen
inbouw.
Zaterdag 6 September 1930. No. 3674
TWEEDE BLAD.
SCHAAKRUBRIEK.
Land- en Tuinbouw.
Van een arm dorp
dat rijk werd
Ijst in verhouding
igroote voorraden,
Beperking der pro-
lijwel onveranderd,
Ji gunstiger voor-
In aanzienlijk hoo-
le. Naar schatting
yste halfjaar 3950
over het geheele
en voor de flauwe
[wel de passeering
poor een dochter-
klijke, als gevolg
velk tot dusverre
Ir der beurs werd
|an ongeveer 50
den over het alge-
oleumindustrie we-
hwaarschijnlijk, dat
pnkomsten tot be-
afloopen. Boven-
I van olieproducten
ptegen. De Ameri-
an zeer zeker de
den. Een verdere
a, dat de toestand
f-ustheid aanleiding
de oud-gouverneur
Idea in een pers-
lard. De personeel-
|l hebben naar zijne
dat hierdoor tege-
aats hebben, welke
goede zal komen,
verkloosheid groo-
weken tijd is het
het zal de vraag
|iitsche Rijksspoor-
binnenlandsche in-
hte effect zal heb-
fcdwongen prijsver-
krtels is inderdaad
plitiek.
BOUWWERELD.
den),
|g van slakken,
Ikunnen de slakken
in den waren zin
kenplaag. Slakken
ge, welig begroeide
llroge akkers komen
voor haar levens
dat zij het er on-
De slak scheidt
wel des te meer,
[in zij verkeert, des
Tscheiding kan voor
Het droogleggen
bestrijdingsmiddel
plant zich voort
aeest in Augustus
|>lusminus 400. De'0'
sterk, het behoef.
dat er plotseling
voorschijn komen.
weken reeds uit.
|ve de meeste slak-
tijds zijn zij vol-
Ir worden er eieren
pter overliggen. Zij
pvermogen. Van de
geborgen, gaan er
te niet. Zij hebben
|e een groot aantal
gt de slak door, in
vochtig, verborgen
wintering zullen er
en; die den winter
Drjaarswarmte weer
in het najaar aan-
lorjaar weinig over.
Irjaar komt dan ook
Ir ook een voor iefffy
pij wel dat het ver
kom ik nu opeens
ad, maar toen be-
lis was. Ik ben ook
jieengefietst vroeger,
haar je zin gehad
ran mij. Dank voor
pok nog een langen
je niet even bij mij
Middelharnis was
Dank voor de kaart
lij de Kerkstraat?
|t boekje is je toe-
itie is het geen tijd
Oat begrijp ik best.
groeten terug. Is
ij hebt veel genoten
amsche Diergaarde
elk jaar een keertje
hen ook zoo mooi.
alleen al wel een
oonhoven is 't ook
je toch veel gezien,
nooit geweest. Dat
iel. Dat ben ik met
weer in de vacantie,
niet te vervelen. Je
n, Moe eens helpen
vat spelletjes doen.
els.
erdam. Met Konin-
lam altijd heel wat
Ie Maas zou ik ook
:n. Maar de vacantie
lat jij met je vriendje
t branden. Wil je
en terug doen
dsels t
1 A. te Den Bommel:
ed?
el A. te Den Bommel:
n de verkeerde rich-
uit 28 letters en is
anal.
sjesnaam.
abrieksstad in Zuid-
13, 14.
ngensnaam.
ergestelde van ja.
:t een 28, 27, 28.
met vermelding van
»n adres, tot Vrijdag
onden aan
RUUS,
Scheldebode",
SOMMELSDIJK.
™W,SIGN0WSÉS
Correspondentie deze Rubriek betreffende te zenden
aan F. W. Nannlng Middelharnis,
No. 163.
Probleem no. 188 van een onzer oplossers
heeft tot sleutelzet e'en viervoudig dameoffer,
n.l. 1. De3.
Varianten zijn
1 Pe3: 2. Lel mat.
1. Le3: 2. Lf6 mat.
l' fe3: 2. g3 mat.
l' Te3: 2. h8D of T.
1. Le5: 2. Df2 mat.
De dreiging is 2. Df4.
De varianten-vorming is goed, vooral na
1 Le3:
Het dameoffer is door al de jaren, dat de
problematiek beoefend wordt, al heel wat keer
in problemen opgenomen.
W. von Pittler meent in probleem no. Iv4
een zesvoudig offer geconstrueerd te hebben.
M. i. is daar een luchtje aan. De dame staat
in den voorstand reeds twevoudig in. Er is
dus een winst van 4.
No. 194.
W. VON PITTLER.
Die Schwalbe 1930.
Zwart: Ke5, Lg2, Pe8, g7, pi. a5, b4, e4,
f6, f7, h4, h5.
Wit geeft mat in twee (2) zetten.
Oplossing inzenden vóór Donderdag 25 Sep
tember.
Stand van den ladderwedstrijd na
probleem no. 189.
188
189
Totaal.
W. Nieuwland
50
2
4
56
C. Hofland
50
50
(6)
J. L. Braber
39
2
41
(1)
A. van Dijk
41
r~
41
(6)
„Udi"
35
35
(6)
J. P. Coppens
33
2
1
34
J. Nieuwenhuizen
29
2
31
(1)
G. van Gelder
20
2
4
26
F. C. Laas
11
2
4
17
A. Verbrugge
4
2
4
10
Mat in 2 zetten. 1. De6.
Streng genomen is 't dus een viervoudig offer.
Er is echter reeds een vijfvoudig offer vertoond
zondergepromoveerde stukken.
De oplossing van no. 189 is
1. c2—c4, dus zwart c7c5.
De symmetrische zetten zijn n.l. dezelfde, dus
niet f7—f5.
2. Ddla4 Dd8~a5
3. Da4—c6 Da5c3.
4. Dc6~c8 mat.
Probleem voor den wedstrijd,
No. 195.
W. VERBON - Amsterdam.
T. N. S. B. 1930.
Zwart (11).
li
Wit (10).
Wit: Kb3, Df2, Tc4, h6, Pe7, f8, pi. a4,
b2, c5, h3.
De prijs over Juli is gewonnen door
W. NIEUWLAND.
Enkele oplossers gaven van no. 189 de vol
gende oplossing
1. d4, d5; 2. Dd3, Dd6; 3. Df5, Df4; 4. Dc8
mat.
Deze is niet van Loyd zelf, doch m. i. correct.
Wel geeft Loyd een 2e oplossing, n.l.
1. d4, d5; 2. Dd3, Dd6; 3. Dh3, Dh6; 4. Dc8
mat. M. i. kan 't ook in drie zetten: 1. Pc3,
Pc6; 2. Pb5, Pb4; 3. Pc7 mat. Hierbij zijn
variaties mogelijk.
Oplossing Eindspel no. 223.
1Tf2; 2. Lf2: pat, of 2. Ke4, Tf7 enz.
Oplossing Eindspel no. 224.
1Kdl
2. Tc8, Tal remise.
Na 2Tc2? verliest zwart door 3. Td8f,
Kei; 4. Ta8, Kdl; 5. Tal, Tel; 6. Tel mat.
Oplossing Eindspel no. 225.
1. f7, Tfl; 2. Lf6, pion f7 is nu niet meer
tegen te houden.
B.v. 2Telf; 3. Kd7, Tdlt; 4. Kc7,
Tc 1 f5. Kb7, Tblf; 6. Ka7 enz.
Oplossing Eindspel no. 226.
1. Td2f, Ke6; 2. Th2f, Tal; 3. Ta2, Kf6;
4. Tf2, Ke6; 5. Ta2! remise.
B.v. 5Kf5; 6. Tal, Lal; 7. Ke7, of:
5Kd6; 6. Td2-J, Ke6; 7. Ta2 enz.
Oplossing Eindspel no. 227.
1. Kf6f, Kf8; 2 Th4, Ke8; 3. Ke6, Kd8;
4. Kd6, Kc8; 5. Kc6; Kb8; 6. Th8f, Ka7; 7. Th7f
Ka6; 8 Th8 Ka5; 9. Kc5, Ka4; 10. Kc4, Ka3;
11. Ta8, Kb2; 12. Tb8, Kal; 13. Ta8f enz.
Eindspel no. 228.
Keemink en Fahrni 124.
Wit: Ka8, Pbl.
Zwart: Kd4, pi. e2.
Wit speelt, zwart wint.
Eindspel no. 229,
Keemink 'en' Fahrni 125.
Wit: Ka8, Pf2.
Zwart: Kf4, pi. b2.
Zwart wint, wit begint.
CORRESPONDENTIE.
F. C. L. Betreffende no. 187 1. Db6, b4;
2. Lc4, heeft U gelijk, doch bekijkt U eens
1Ld6,
Jos. Duv, No. 150. 1. Kb2, aardige bl. na
ontp.No. 141. 1. Dg6.
J. P. C. Er is niet gegeven, dat de stukken
verzet werden, Loyd is overleden.
WitA. Rubinstein. ZwartS. Landau.
2e matchpartij.
1. d4, Pf6; 2. c4, e6; 3. Pc3, Lb4; 4. e3, b6
(Beter 4Lc3:f, daar wit nu de verdub
beling vermijden kan); 5. Pge2, Lb7; 6. a3, Le7;
7 d5! (Om g3 en Lg2 mogelijk te maken);
7d6; g3, 0—0; 9. Lg2, Pbd7; 10. 0-0,
(dreigt de6: met pionwinst); 10Pe5;
11. b3 (Opnieuw dreigt de6:); 11. ed5:
(Of 11Tb8; 12. Pd4, Dd7; 13. de6:,
fe6: 14. Lh3)12. f4, Ped7; 13. cd5:, Te8;
14. b4, Lf8; 15 Pd4 g6; 16. h3, Lg7; 17. Kh2,
a5; 18. Tbl, Te7; 19. Pc6, Lc6: 20. dc6:, Pf8;
21. Dd3, Pe6; 22. Tf2, De8; 23. Pd5, Pd5:
24. Ld5:, ab4: 25. ab4:, Pd8 (Om na b5 met
Pe6 en Pc5 voort te zetten); 26. Tc2, Kh8;
27. g4 (De partij met de grootste bewegings
vrijheid rukt de vleugelpionnen naar voren);
27Df8; 28. Ld2, Pe6; 29. Tfl, f5 (Anders
volgt f5 en f6); 30. g5, Dc8; 31. Kg3, Ta7;
32. h4! (Beslissend); 32Da8; 33. h5,
Ta3; 34. Tc3! (Op 34Lc3: volgt nu
35. Lc3:f, Kg8; 36. hg6:, hg6: 37. Thl en Dd4);
34Tc3: 35. Lc3:, gh5: 36. Lf6! (36
Lf6: 37. gf6:, Dg8f; 38. Kh2, Te8; 39. Tgl,
Df7; 40. Df5:); 36Te8; 37. Df5:, Da3;
38. Tel, Lf6: 39. gf6:, Dc3; 40. Kf2, Dd2f;
41. Kfl (Te2? dan De2:f, Ke2:, Pd4f); 41
Tg8; 42. De6:, Tgl|; 43. Kgl:, DeLf; 44. Kg2,
De2f; 45. Kh3. Zwart geeft op.
(Rott. Schaaknieuws).
DE VERPLICHTE CONTROLE OP
DE UIEN,
De verplichte controle op de uien zal onzen
handel in dat product wijzigen. Straks zullen
alleen de uien, die voldoen aan de door de
Regeering vast te stellen eischen, kunnen worden
geëxporteerd. Aan wantoestanden, die nu helaas
nog bestaan, moet 'en zal dan radicaal een einde
komen. Ongestaarte uien en partijen, waarin
allerlei kwalen en gebreken zitten, zullen niet
meer over de grenzen gaan. Dat zal het eerste
resultaat zijn, dat wordt bereikt; en het gevolg
daarvan zal wezen, dat er in het buitenland
meer vraag naar de Hollandsche uien zal ont
staan.
Te dezen opzichte zijn we niet verwend. Wij
staan bij de afnemers van uien in een slecht
blaadje, al waren er meerdere handelaren, die
veel zorg aan de uien besteedden en een goed
product exporteerden. Er gingen echter nog veel
te veel slechte en ongesorteerde uien over de
grenzen, die oorzaak waren, dat de naam van
onze uien in het algemeen niet hoog stond aan
geschreven.
Een tweede resultaat der verplichte controle
zal zijn, dat de boer met of tegen zijn zin zal
gaan medewerken om zijn uien in betere con
ditie af te leveren. Het ligt voor de hand, dat
men overal zal gaan stichten centrale sorteer- en
verpakplaatsen, want het zal uiterst bezwaarlijk
gaan, dat ieder zijn uien zelf sorteert. Het is
veel voordeeliger en doelmatiger als straks op
alle plaatsen, waar uien van eenige beteekenis
worden geteeld, centrale verpakkings
stations komen, waar door een goede sor-
teermachine de uien naar behooren worden ge
sorteerd, en gezuiverd van alles wat er niet
in hoort. Het zal de boeren bij elkaar brengen
en hun de beteekenis do'en begrijpen van een
goeden reeëlen afzet van hun uien.
Dan komt het derde resultaat: de boer zal
gaan inzien, dat het veilen van zijn goed ge
sorteerde uien voor hem het voordeeligst is.
Eerst nadat door den boer de uien worden
gesorteerd, kan er van veilen sprake zijn. Zoo
kan ook voor den boer een betere afzet van zijn
producten verkregen worden.
Daaraan is groote behoefte. De boer moet
betere prijzen voor zijn producten krijgen en de
kans daarop verbetert belangrijk, als hij het
en Doorzitten bij Wielrijden, Zonnebrand
fi. en Smetten, verzacht en geneest men met
Doos 30-60 tn 90 ct. Tube 80 O.
Bij Apoth. en Drpgisten
met een beter product en een beter verkoop
systeem gaa't probeeren. De resultaten door den
tuinbouw met het veilen verkregen, bewijzen
hoe gunstig een goede verkoopswijze werkt.
Zoo kan er uit het kwaad der verplichte con
trole voor onzen landbouw nog veel goeds ge
boren worden.
„Het kwaad" noemen wij de verplichte
controle. Een beter woord is een verplichte con
trole niet waard. Het is een stok, waarmee ge
slagen moet worden en die pijn zal veroorzaken.
Maar het is voor het bestwil van onzen land
bouw. al zal het door velen niet als zoodanig
worden gewaardeerd.
Voor het U. C. B. zal het een zware taak
zijn, alleen al om de critiek, die zal moeten
worden geslikt en waarmede men niet karig zal
zijn.
En de critiek zal niet uitblijven. Het is te
hopen, dat naast de critiek ook warme steun
zal worden ondervonden, steun in de eerste
plaats van den teler zelf, voor zoover hij inziet,
dat de verplichte controle, al loopt zij aan
vankelijk wat stroef, hem winst en voordeel zal
opleveren. Steun ook van den handel, die mede
de groote voordeelen van de beter afgeleverde
uien plukken zal.
(„De Tuinderij").
DE WATERKEERINGEN VAN FLAKKEE.
Het verslag der Handelingen van de Staten-
zitting'en is tegen betaling der kosten weder ver
krijgbaar gesteld en ons blad heeft gemeend zijn
lezers(essen) met hetgeen er in de Staten ver
handeld wordt, enkele mededeelingen te doen.
Het geheele verslag afdrukken mag men niet
vergen. Wat ons het voornaamste lijkt, zullen
wij uit het verslag na'ar voren brengen. Wij zien
een verschil met vorige verslagen. Voorheen
werd de eerste vergadering alleen gehouden voor
het trekken der afdeelingen, waarbij de naam
van ieder lid in de zes afdeelingen voorkomt,
en had de voorlezing plaats van de onderwerpen,
die naar de afdeelingen werden verwezen of in
handen gesteld van Commissies uit de Staten
benoemd maar nu stellen de leden ook vra
gen, waarover zij in de e.k, zitting van Ged.
Staten inlichtingen verlangen. In deze eerste
zitting zijn aan het woord geweest de leden
C. Warnaer, Diepenhorst. Van Eesteren, Gar
denier en Braat. De vier eersten hadden het
over het verslag van den Hoofdingenieur over
1929 omtrent het toezicht op de waterkeeringen
en de heer Braat hield een interpellatie over
belemmeringen in het verkeer op Voorne en
Putten.
De Voorzitter begon aldus: Ik stel voor, deze
missieve dat is het verslag van den Hoofd
ingenieur voor kennisgeving aan te nemen.
Maar zoo vlug als anders ging dit niet.
Uit onze mededeelingen zal blijken, dat de
heeren daarmede geen genoegen konden nemen.
DE WATERKEERINGEN TE OUDDORP.
De VOORZITTER. Ik meen te handelen in
den geest van die leden die den vorigen keer
inlichtingen hebben gevraagd wanneer ik thans
aan het College van Gedeputeerde Staten ge
legenheid geef daarop van antwoord te dienen.
De heer SCHAPER, lid van Gedeputeerde
Staten. Mijnheer de Voorzitter Over dit be
langrijke onderwerp hebben den vorigen keer
een aantal spreker het woord gevoerd om te
kennen te geven, wat zij gaarne zouden willen
weten.
Om zoo gauw mogelijk te beginnen wil ik er
op wijzen, in de eerste plaats, dat den vorigen
keer over de kwestie van de kust van Goeree
is gesproken door de heeren C. Warnaer en
Gardenier. De eerste heeft Gedeputeerde Staten
dank gezegd voor het bezoek, n.l. door mij per
soonlijk, aan de streek gebracht. Deze dank is
wederkeerig, want de heer Warnaer heeft mij
niet alleen tot geleide gestrekt en mij in aan
raking gebracht met uitnemende deskundigen op
de plek waar het kwaad schuilt, maar hij heeft
bovendien zijn auto beschikbaar gesteld in het
belang der Provincie, ten einde e'en juist onder
zoek mogelijk te maken.
De heer Warnaer heeft verklaard, dat hij
benieuwd is wat het Rijk in deze zal doen en
betoogd, dat het Rijk zich in deze niet zal kun
nen ontttrekken. Daarover wil ik een woord
spreken, met verwijzing naar wat elders, name-
lk in de Tweede Kamer, hierover gesproken is.
In het Voorloopige Verslag van de Rijks-
begrooting voor 1930, ten aanzien van het
negende hoofdstuk Waterstaat, is door sommige
leden gewezen op het gevaar, dat hier dreigt
op dezelfde plek, die wij bedoelen en de
Minister heeft geantwoord, bij artikel 41: het
kan zijn nut hebben dit te memoreeren en het
voor de geschiedenis 'en de toekomst in het
verslaug dezer debatten op te nemen
„De afneming van het duin aan de west
punt van het eiland Goedereede ten westen
van Ouddorp, heeft sinds eenigen tijd de
aandacht van ondergeteekende. De overge
bleven duinstrook is thans evenwel nog vol
doende breed en hoog om het inloopen van
den achterliggenden polder te vooarkomen.
Bij. voortschrijdenden achteruitgang zal het
treffen van eene voorziening moeten worden
overwogen."
Dit is te vinden op blz. 13 der Memorie van
Antwoord. Men ziet het, het Rijk twijfelt er
geen oogenblik aan, dat dit op zijn weg ligt.
De Minister zegt alleen, het is niet zoo erg
In de Kamer is tegen dezen optimistischen
toon opgekomen door meer dan één lid en de
Minister heeft daarop geantwoordbladz.
587 der Handelingen Tweede Kamer
„Ik voel mij ver de mindere van de heeren
Schaper, Zandt, Duijmaer van Twist"
de heer Reijmer is bescheiden, mijnheer de
Voorzitter, men hoort het „die een onder
zoek ter plaatse hebben ingesteld. Ik wil wel
zeggën, dat ik er niet ben geweest en er
waarschijnlijk niet spoedig komen zal. Ik heb
den indruk, dat hetgeen in de Memorie van
Antwoord staat juist is, n.l. dat er geen oogen-
blikkelijk gevaar dreigt, en ik meen, dat de
suggestie van den heer Schaper dan ook is,
dat er in de toekomst gevaar kan komen.
Gaarne wil ik toezeggen, dat ik naar aan
leiding van de redevoeringen van de heeren
Schaper, Zandt en Duijmaer van Twist nog
eens deze zaak onder de aandacht zal brengen
en dan aan de heeren mededeelingen zal
dóen."
Daarmede waren de beraalslagingen over dit
punt gesloten. Men ziet dus, de Minister deed
ook in zijn mondeling antwoord niet de minste
poging om de verantwoordelijkheid van het Rijk
af te schuiven.
Intusschen is bij ons ingekomen een brief van
19 Maart j.l„ waarbij de Minister uit een heel
ander vaatje tapt. Laat ik even zeggen, dat
Gedeputeerden in Januari, Juni en Juli het Rijk
op dit euvel hebben gewezen. Op 19 Maart
dus tusschen onze beide eerste brieven in
schrijft de Minister als volgt aan Gedeputeerden:
„Uw nevenaangehaalde brieven hebb'en aan
leiding gegeven tot een onderzoek naar de
verplichtingen van het Rijk ten aanzien van
het onderhoud van de duinen op Goeree.
Dit onderzoek heeft mij er toe geleid, dat
ik voor het Rijk voorshands geen verplichting
tot het doen uitvoeren van werken als door
U bedoeld kan erkennen.
Ik meen, dat deze aangelegenheid tusschen
uw College en het waterschapsbestuur nader
behoort te worden overgelegd. Daartoe moge
ik U thans uitnoodigen; in uw bericht zal ik
gaarne omtrent de opvatting van het water
schap worden ingelicht. Aangezien de toestand
echter bezwaarlijk bestendigd kan blijven en
maatregelen tot beteugeling van den afslag
genomen dienen te worden, heb ik gemeend
in afwachting van bedoeld overleg omtrent
deij onderhoudsplicht en onder voorbehoud
van de nader te treffen regeling, aan den
Hoofdingenieur-Directeur van den Rijkswater
staat in de directie Zuid-Holland en Utrecht
opdracht te kunnen verstrekken om, in over
leg met uw College en het waterschapsbestuur
een onderzoek in te stellen naar de maat
regelen, welke noodig mochten zijn ten be
hoeve van de instandhouding van de buitenste
zeewering op Goedereede tusschen de strand-
palen 4 en 38 en mij ter zake voorstellen te
doen toekomen."
De Minister, die in zijn mondeling antwoord
vrij optimistisch was, ziet nu ineens de zaak
donker in en schuift nu de zaak op de Provincie
af. Dat kan hij gemakkelijk doen, want dan
kost het het Rijk geen c'entDaarmede hebben
wij ons echter niet tevreden gesteld en ik kan
den heer Warnaer verzekeren, dat wij dezen
brief niet maar eenvoudig voor kennisgeving
hebben aangenomen.
In dezen brief staat geen enkel argument,
waarom het voor de Provincie zou zijn en niet
voor het Rijk. Wij kunnen dus mededeelen, dat
30 Mei een ^historisch gedocumenteerd betoog
naar den Minister is verzonden, waarin wordt
aangetoond, dat het Rijk wel degelijk de ver
plichting heeft. Bovendien is thans ten allen
overvloede aan onzen hoofdingenieur verzocht,
met den Hoofdingenieur-Directeur van den
Rijkswaterstaat en het betrokken polderbestuur
te overleggen en voorstellen te doen, maar met
deze conditie, neergelegd in een breed gedocu
menteerd betoog, dat het Rijk hier de ver
plichting heeft. Het is niet wenschelijk en ook
niet noodig, de verplichting van het Rijk over
te nemen. Thans rest ons niets anders dan af-
wacht'en, wij hopen niet te lang. Zoo mogelijk
zullen in November of December in de Staten-
Generaal afgevaardigden van Zuid-Holland in
het bijzonder kunnen optreden om den Minister
eens nader aan den tand te voelen. Ik heb het
den vorigen keer gedaan en toen als Gedepu
teerde min of meer mijn functies vermengd. Dat
is geen gewoonte van mij. Er zijn gelukkig ook
leden van deze Staten, onverschillig van welke
partij, die het als een eersten plicht zullën ge
voelen om den Minister te wijzen op dezen plicht
en desnoo:ds overlegging te eischen van de nota,
die door ons aan de Regeering is gezonden.
Meer kan ik op het oogenblik den heer
Warnaer niet antwoorden. Wij zijn er van over
tuigd, dat daar ingegrepen en geholpen moet
worden.
De heer C. WARNAER. Mijnheer de Voor
zitter Ik dank Gedeputeerden en inzonderheid
den heer Schaper voor het antwoord, waardoor
ik zeer bevredigd ben. Waar de Minister in de
Tweede Kamer heeft verklaard, dat hij den
toestand niet kent, zou ik den Minister willen
vragen den toestand ter plaatse te gaan zien,
want hij kan nu in een dag van uit Den Haag
heen en weer komen. Ik vind het van belang,
dat de betrokken Minister, op grond van per
soonlijk onderzoek, oordeelt.
Gedeputeerde Staten hebben terecht gezegd,
dat de zorg voor deze duinenreeks op den weg
ligt van het Rijk. Het Rijk heeft nu eenmaal d'en
strijd aangebonden met de Noordzee; het heeft
daar in de onmiddellijke nabijheid sinds jaren
geleden dammen in zee gemaakt en dat is een
aanwijzing voor den betrokken Minister om rin
die richting door te gaan. Met gewoon onder
houd kan men het daar niet af; men moet daar
buitengewone kosten maken. Daarom zullen de
Kamerleden die voor deze quaestie voelen, bij
de komende begrooting van Waterstaat hun
aandacht aan dit punt moeten wijden en zullen
zij daarbij den Minister van Waterstaat niet
met rust moeten laten.
door
H. KINGMANS,
41)
De bevelen werden onmiddellijk opgevolgd.
Met stevigen tred liepen de schipbreukelingen,
die Italianen bleken te zijn, begeleid door eenige
jongens naar het dorp, terwijl tien paar flinke
knuisten den bewustelooze naar „Het wapen
van Zeeduin" droegen, op den voet gevolgd
door dokter Van Stralen en Hertha.
Deze laatste sloeg nog een blik achterwaarts:
Krijn en zijn mannen waren weer gereed, de
kokende zee in te gaan, om, als God het wilde,
nóg tien leden der bemanning te halen
„Dappere kerels", mompelde zij.
De Italianen dronken in „Het wapen van
Zeeduin" heete koffie; sommigen van hen vroe
gen. in gebarentaal, eten; anderen lachten: het
leed was geleden; met een blik vol dankbaarheid
in de oogen keken zij de omstanders aan.
In één der hotelkamers waren de dokter en
Hertha met den bewustelooze bezig. Zij be
proefden de middelen, die aangewend moesten
worden en smaakten de voldoening, dat het
bewustzijn terugkeerde; de oogleden openden
zich; een trek van verbazing gleed over het
donker getinte gelaat; er kwam dan blijdschap
op; de mond opende zich en stamelde eenige
onverstaanbare woorden.
„Waarom kennen wij geen Italiaansch zeide
dokter Van Stralen, niet zonder humor.
„Je bent gered en hier veilig", zeide Hertha
in het Engelsch.
„Yes, yes", stamelde de schipbreukeling. Hij
had Hertha verstaan en weer gleed een dank
bare glimlach over zijn gelaat.
,,U weet ook overal raad op, zuster", meende
dokter Van Stralen, vol bewondering in zijn
stem.
„De meeste zeelieden kennen wel een mondvol
Engelsch", zeide Hertha. „Dat heeft Krijn Ver
meulen mij wel verteld."
„U is nog al goed bevriend met schipper
Vermeulen, geloof ik 'k Meende het in de
loóds op te merken
„Hij is een vriend van mij", antwoordde Her
tha eenvoudig.
„Dat heb ik bemerkt. U hebt den man toch
niet een bepaalden dienst bewezen
Hertha glimlachte.
„Ik ben er mij niet van bewust", zeide zij.
„Het is dus alleen, omdat hij tot uw gods-
dienstigen kring behoort
„Ik behoor niet tot den een of anderen gods-
dienstigen kring. Ik ben belijdend lid van de
kerk."
„Neemt u mij niet kwalijk", haastte Alfred
van Stralen zich te zeggen. „Ik ben in die dingen
niet zoo thuis, 'k Heb alleen bemerkt, dat u
anders over die zaken denkt dan de meeste
menschen in Zeeduin. En de menschen, die met
u medegaan, dragen u op de handen. Ik kan
mij dat voorstellen, voegde hij er bij, met een
weeken klank in zijn stem. „Men doet het zon
der die dingen reeds."
Hertha boog zich verward over den Italiaan-
schen zeeman, die ingeslapen was. Haar hart
bonsde. Twee stroomingen kampten in haar:
^voelde zich dankbaar in de onmiddellijke na
bijheid van den man, dien zij liefhad, maar aan
den anderen kant voelde zij diep, hoe onnoeme
lijk breed de afgrond was, die hem van haar
scheidde
Dan. in eenen, richtte zij zich op en zeide,
met een toonlooze stem: „U moet naar het strand
gaan, dokter. De reddingsboot kan terugkeeren
met andere schipbreukelingen en dan kan uw
hulp noodig zijn."
„U hebt gelijk", zeide hij. „Wij zullen gaan."
„Het lijkt mij beter, dat ik hier blijf en alles
voor de nieuwe gasten dn gereedheid breng",
vond Hertha, vlug sprekend en zijn blik ont
wijkend.
„Er is hier niets te doen", antwoordde de
jonge dokter. „Ginds kan uw hulp noodig zijn."
,,U hebt zooeven zelf gezien, dat er op het
strand niet te helpen is. Men moet toch naar
hier komen."
Hij moest voor zichzelf erkennen, dat zij gelijk
had. Haar woorden stelden hem slechts teleur,
omdat hij gaarne met haar alleen naar het
strand was gegaan, wat Hertha natuurlijk wel
had begrepen.
„U hebt misschien gelijk", zeide hij. „Ik zal
eens gaan kijken. Mocht hulp noodig zijn, dan
kom ik zoo gauw mogelijk met de betrokkenen
hier. Dag zuster. Tot straks."
Even aarzelde hij nog, om het vertrek te
verlaten. Maar Hertha had zich over den sla-
penden Italiaan gebogen en ontweek zijn blik
ken. Alleen hoorde hij haar zachten groet
„Dokter".
Duizendmaal liever had Hertha Alfred ge
zegd. Groote tranen kwamen te voorschijn, toen
hij de hotelkamer verlaten had. Zij voelde, dat
haar geestkracht wegzonk. Maar zij begreep
ook, dat er een eind aan komen moest. Hij zocht
een gelegenheid, om zich te verklaren. Zij moest
hem die gelegenheid maar geven. Want zóó
ging het niet langer. Of zou zij morgen haar
ontslag aanvragen en zoo spoedig mogelijk ver
trekken Dan behoefde zij hem het jawoord niet
te weigeren.
Hertha verkeerde in een heftigen tweestrijd,
die nog voortduurde, toen de nieuwe schipbreu
kelingen arriveerden.
Medische en verpleegstershulp was evenwel
niet noodig. De mannen waren, hoewel ver
kleumd van de koude en door en door nat, zeer
monter en knapten geheel op, toen zij warm
drinken 'en voedsel hadden gehad en zich, zoo
goed en kwaad dat ging, verkleed hadden.
Vroolijk en opgelucht, omdat zij uit bangen
doodsnood gered waren, vertoefden zij in het
café, nadat de kapitein aan Hertha in vloeiend
Duitsch had gevraagd, hoe de eene zeeman het
maakte. Hertha kon hem gerust stellen. De man
sliep en zou den volgenden dag, naar alle waar
schijnlijkheid, weer geheel de oude zijn.
„Het doet mij groot genoegen", zeide hij. „Ik
heb veel respect voor uw dappere zeelieden. Zij
hadden een bijna bovenmenschelijke taak, om
ons te redden. De'hemel vergelde het hun."
Dokter Van Stralen hoorde het gesprek aan.
„God heeft u allen gered", zeide Hertha ont
roerd.
De kapitein van het gestrande schip sloeg
een kruis.
„Zoo is het", antwoordde hij. „De Heilige
Maagd beschermde ons."
Hertha reikte hem de hand.
„Ik dank u en den dokter zeer voor uw hulp.
Wij zullen het niet vergeten.
Hertha vertrok, op den voet gevolgd door den
dokter,o wat zij zeer wel opmerkte. Opeens
voelde zij een rustige rust over zich komen.
„Zuster
„Ja, dokter."
„Staat u mij toe, u naar huis te geleiden 7"
„Het is slechts een stap of wat, dokter", zeide
Hertha. „Ik loop zoo vaak alleen des avonds.
Niemand doet mij iets."
Zij stonden op de stoep van „Het wapen van
Zeeduin". Hoewel de wind ietwat was gaan
liggen, was het nog guur. Hertha huiverde.
„Waarom ontwijk je mij stelselmatig, Her
tha vroeg hij op zulk een teedefen toon, dat
Hertha's hart schier stilstond.
„Laat mij spreken", drong hij aan, toen zij
niet antwoordde.
Hertha liep de stoep af en stond toe, dat hij
nevens haar ging.
„Ik moet u spreken", herhaalde hij. „Er
moet klaarheid komen."
Er klonk iets bevelends in zijn stem. Hertha
nam hem dat niet kwalijk. Hij zou geen man
geweest zijn, als hij het zich steeds had laten
welgevallen, dat zij hem opzettelijk ontweek.
En hij had gelijk: er moest klaarheid komen;
zóó ging het niet langer; hij moest weten, dat
zij hem het jawoord niet kon geven en waarom
niet.
Vandaar, dat zij, uiterlijk met een rustige
stem, zeide: „Wij kunnen hier op straat, in dezen
storm, niet spreken. De eenige oplossing is,
dat u met mij naar huis gaat. Dan kunt u zeg
gën. wat u denkt, te moeten zeggen."
Opzettelijk sprak zij op zakelijken toon. Hij
besefte in de verste verte niet, wat het haar
kostte, dus te spreken. Als tegen een berg, zóó
zag Hertha tegen het komende onderhoud op.
En in haar kloppend hart rees een stil gebed
op
Dan nam zij zich voor, dat hart te pantseren.
Maar dat voornemen verdween als sneeuw
voor de zon, toen hij op haar kamer zat en
haar met een smeekenden blik aanstaarde. O,
was die scheidslijn er niet, hoe vol vertrouwen
en vol liefde zou zij zich aan zijn borst vlijen
„Begrijp je niet, waarom ik je te spreken heb
gevraagd vroeg Alfred van Stralen. „Ja, je
begrijpt het wel, Hertha Waarom ontwijk je
mij toch, al die weken 'k Heb het wel bemerkt.
Maar ik k a n het niet langer dragen. O, Hertha,
ik heb je lief. Het is niet een gril. Het is een
diepe, reine liefde. Geloof je dat niet?"
„Ik geloof het", stamelde Hertha. „Ik weet
het zeker. Juist daarom heb ik je ontweken.
Want wat je wil, kan niet. Het kan niet
onder deze omstandigheden. Onze levensbe
schouwingen loopen mijlen ver uiteen. Er is een
diepe klove tusschen."
Hij maakte een onwillig gebaar.
„Ja, Alfred" Hertha kleurde diep, toen
zij geheel spontaan zijn naam uitsprak „och
laat mij je éénmaal bij je naam mogen noe
men."....."
„Je moet dat altijd doen, ons leven lang",
viel hij haar in de rede op een toon vol inge
houden hartstocht. Meteen deed hij een poging,
Hertha's hand te grijpen, maar zij trok die schie
lijk terug.
„Laat mij uitspreken", stamelde zij, geheel in
de war. „Er is tusschen ons een diepe klove.
Zoolang die niet is gedempt, moet ik mijn hart
het zwijgen opleggen. Wij kunnen niet als
man en vrouw door het leven gaan, omdat wij
niet gelijk denken."
(Wordt vervolgd).