EN
IÏI10
IE T0H6E
L UIT HET WOORD
Dr. J. S EVE RIJN, Dordrecht; Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
I
t>
R
a
PREDIKBEURTEN
ALLERLEI
L
ONDER REDACTIE VAN
uwerij
R'dant
taar bij
i broogas.
tin gen
OP ZONDAG 24 AUG. 1930
STICHTELIJKE OVERDENKING
126
r VOOR DEN ZONDAG
I
1005 en 11946
laden,
Jn er
Irten
jvater,
|ging,
fteerd.
lelijks
Jpit en
|gega-
vens
rUNL
t»en
dheii
htingen gratis.
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Enkelaar van Ouderkerk aan den IJsel.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer
Barneveld van Delft (collecte).
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur leesdienst
en n.m. 2 uur de heer Vetter van Langstraat.
Den Bommel, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur
Ds. Vlasblom van Oude Tonge.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en s av. 6
uur de heer Vetter van Langstraat.
Langstrraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. Dekker.
Herkingen, vjn. 9.30 'en 's aV. 6 uur de heer
Overweel.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Enkelaar
van Ouderkerk aan den IJsel.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds,
Bouma van Rijsenburg.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m, 9.30 en 's av. 6 uur lees
dienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Maandagavond 7 uur Ds. Lemain van Leiden.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 'en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur de heer
Romijn van Oosterland.
Vrijdag 28 Aug., 's av. 6.30 uur, de heer P.
Honkoop, student Theol. School.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
SS
El
m
Zoekt en gij zult vinden,
Mattheus 7
7b.
Zoeken is een zeer vermoeiend werk, maar
dat is het inzonderheid wanneer men vurig
verlangt te vinden. Men kan zoeken naar het
geen men heeft bezeten, maar nu kwijt is; men
kan zoeken naar hetgeen men niet dadelijk onder
het oog heeft, en meent kwijt te zijn; maar
men kan óók zoeken naar hetgeen men nooit
bezeten heeft en begeert te bezitten. Sommigen
zoeken ook als menschen, die niet verlangen te
vinden. Men neemt dan slechts de uitwen
dige houding aan van iemand, die zoekt, en
dat zoeken wordt zoogenaamd des te ernstiger,
wanneer men zijn onwil of onverschilligheid of
traagheid tracht te verbergen. Zulk een houding
is enkel leugen.
Het voorwerp, dat gezocht wordt, kan iemand
1 meer of minder belang inboezemen. Dit hangt
niet altijd af van de waarde van het voorwerp,
dat men zoekt. Het hangt zeer dikwijls af van
den prijs, die iemand er op stelt. De Heiland
stelt ons in de bekende gelijkenis een vrouw
voor, die haar penning verloren heeft. Wat
maakt die vrouw zich druk, om die onnoozele
penning weer te vinden, 't Is de moeite waard,
om daar zoo n drukte voor te maken. Zij keert
het huis met bezemen en laat geen plekje on
bezocht. Eindelijk heeft ze haar penning ge
vonden Zij kan haar vreugde niet bedwingen,
maar begeert dat ook haar geburinnen blijde
met haar zullen zijn over het vinden van de
verloren penning. Is het niet overdreven
Voor sommigen wèl, maar voor die zoekende
vrouw niet. Voor een arme is een klein geld
stukje soms van groote beteekenis. Een gierig
aard zoekt uit een heel ander beginsel zelfs
naar het kleinste muntstuk, dat tot zijn bezit
behoort. Hij zoekt naar allerlei middelen, om
zijn vermogen uit te breiden.
Het hart, dat mild gemaakt is door den Heere,
zoekt naar allerlei middelen om aan anderen
wèl te doen. Hij, die door zijn God in een
lijdensweg wordt geplaatst, zoekt naar lijdenden,
die hij uit eigen ervaring vertroosten en be
moedigen kan. Zoo ook de geredde zondaar,
die eens in de diepte der ontdekking aan zijn
verlorenheid den Heere zoekt met geween, zal
nu ook andere zondaren opzoeken, die, evenals
hij weleer, in .ellende der ziel verkeeren, om
hen te bemoedigen en ze te wijzen op Hem, die
Zich laat vinden van elke ziel, die Hem zoekt.
Dat zijn zoekers, die vinden.
Zoo kan men ook zoeken naar eer en roem
en grootheid, en er zich voor aftobben. O, die
arme blinde zoekersAlsof daarin iets wezen
lijks was Zeker, dezulken meenen, dat er iets
wezenlijks in is, en men zoekt er verzadiging
m van een dorst, die onleschbaar is. Zij zoeken
en zij vinden, maar zij vinden niet wat zij
zoeken.
Duizenden wegen worden afgezocht en dui-
zenden levens worden versleten, ten laatste
vindt men. En wat is het? Teleurstelling 1 In
heel de menschheid is er niet één, die niet iets
zoekt. Vandaar de tooneelen van haat nijd,
toorn en gekijf, vijandschap en moord op 'groote
en kleine schaal. In de kleinste kringen en op
het groote slagveld. Op het gebied van Kerk,
Staat en Maatschappij zoekt ieder het. zijné
wat het meest zijn hart in bezit heeft, en dat
v™ ,met een brandende begeerte, die geen
middelen en wegen ontziet. Helaas, van het
paradijs af, toen het zoeken van het gelijk-zijn
aan o in het hart van den mensch buiten
^l01VTin* t,ot °P dag toe, is die
stroom der booze begeerlijkheid steeds dieper
en breeder geworden, een zondvloed gelijk, die
overal ellende en dood verspreid heeft De
toorn Gods wordt van den hemel geopenbaard
over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der
menschen. Maar de menschheid slaat er qeen
acht op. De mensch zoekt ook in dezen tijd
naar de oorzaak der ellenden, 'en hij vindt een
antwoord, maar het is niet het antwoord Gods
Daarom is het ook niet de waarheid, maar de
leugen, dien hij vindt.
Maar als de H, Geest komt in het hart van
dien zoekenden mensch en zet hem over uit
de wereld dier zelfmisleiding en verblinding,
in het licht der waarheid, verwondert het u
dan nog, dat deze ontdekking bij een ontzettend
schuldgevoel, een bittere zielesmart wekt Maar
dan is ook de weg der waarheid geopend, en
komt er een zoeken, zóó ernstig en begeerig,
als er nooit tevoren door ons gekend werd.
En op dat zoeken, dat de H, Geest ons leert,
volgt een vinden, dat niet teleurstelt, maar
de stoutste verwachtingen overtreft. In- dien
weg vinden wij Hem, die het leven is en het
leven geeft. Het eeuwige leven. Dat is waar
geluk. Dat is een vinden, dat aanvankelijk
zielerust geeft. En na dit vinden volgt er dan
weder een zoeken, n.l. een zoeken van een
teeder lev"en, de reine liefde, het innig gelooven,
en boven alles een zoeken van de eere des
Heeren.
BELIJDENIS DES GELOOFS.
IV.
Genade verbond, Doop en Belijdenis doen,
In den volksmond hoort men nog al eens zeg
gen, dat die of die zich met Pasch'en b.v. laten
„aannemen".
Deze term „aannemen" in plaats van „be
lijdenis doen" is verkeerd, omdat ze uit
gaat van deze gedachte
Vóór dat iemand zich laat aannemen is hij
geen lid der kerk. 'k Hoorde al eens iemand
zeggen, die nog geen belijdenis gedaan had: „ik
ben nog los man". Een ander zegt: „ik hoor
nog bij geen eene kerk en daarom mag ik ook
wel eens bij een dominee gaan luisteren van
een kerk waar ik anders nooit kom."
Deze gedachte is echter totaal fout.
Toen gij en ik gedoopt werden hebben onze
ouders op een der doopvragen, die ik hier
volgen laat, „ja" geantwoord
„Hoewel onze kinderen in zonden ontvangen
en geboren zijn, en daarom aan allerhande
ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve on
derworpen, of: gij niet bekent, dat zij (d.w.z.
onze kinderen) dat zij in Christus geheiligd zijn
en daarom als lidmaten Zijnex* gemeente be-
hooren gedoopt te wezen."
Tot gij gedoopt werd heeft uw vader
of iemand anders bekend, dat gij lidmaat van
Christus gemeente waart, en ieder gedoopt kind
des Verbonds spreke in zijn hart aldus
Toen ik gedoopt ben heeft mijn vader van
mij in t midden van Gods ware kerk voor
Gods aangezicht beleden, dat ik een lidmaat
van die ware kerk ben. Ik sta dus niet meer los
van die kerk. Ik ben ingelijfd in de zichtbare
ware kerk van Christus, ik heb de voorrechten
dier kerk mogen genieten, ik heb de prediking
des Woords mogen hooren, ik heb gestaan onder
de tucht van 's Heeren Woord en onder de
tucht van den kerkeraad, die mij in de cate
chisatie heeft onderwezen tot het doen van
belijdenis des geloofs.
Op welken grond heeft uw vader van u be
kend, dat gij lid van Christus' kerk waart
Ik zal u 't antwoord geven met de woorden
van Brakel in diens Redelijke Godsdienst, op
blz. 970.
„Zoo zijn dan de kinderen der bond-
genooten in het verbond."
Ten bewijze zegt hij eerst
„In Gods Woord staatAnders waren uwe
kinderen onrein, maar nu zijn ze heilig. In
wendige heiligheid hebben ze niet, maar ze
worden heilig genaamd, omdat een van hunne
ouders geloovig en alzoo in het verbond waren
en zoo zijn de kindneren heilig door een ver-
bondsheiligheid. Daar is geen uit-
w endig verbond, daar is tusschen God 'en de
geloovige maar één verbond en dat is het ver
bond der genade. Zóó zijn dan de kinderen der
Bondgenooten in het Verbond."
Op blz. 970-971 lees ik in zijn boek:
„De kinderen hebben deel aan de
goederen des Verbonds, aan de ver
diensten van Christus, aan de beloften, aan
de zaligheid."
Op blz. 968 leès ik
„De geheele kracht des doops is dat kind
te verzegden het verbond der ge
nade en al deszelfs beloften, niet
dat het die heeft, maar dat het recht aan die
heeft en dat God het aan het zelve zal vol
brengen.
Alle kinderen der bondgenooten, 't z ij b e-
keerde of onbekeerde (n.l. de bond
genooten), 't zij vóór of na het ontvangen des
Doops in hare jonkheid sterv'en'de moeten ge
houden worden zalig te zijn, en alzoo te zijn
kinderen des verbonds. Zijn de ouders onbe
keerd en in trouweloos in 't verbond, dat is
op haar eigen rekening, de zoon zal niet dragen
de misdaad des vaderszoo heeft men ze ook
voor WARE bondgenooten en kinderen Gods
te houden als ze opwassen, totdatze
metterdaad vertoonen, dat ze trouweloos zijn
in het verbond en geen deel aan de beloften
hebben. Ze vallen niet uit de genade, en de
verzegeling wordt niet vernietigd, maar 't is
e'en b e w ij s, dat de doop hun geen zegel
was. De doop verzegelt alléén de uitver
korenen. Maar als sommigen na een zondig
leven bekeerd worden zoo was de doop hun een
zegel, dat ze waarlijk bondgenooten waren."
Op blz. 969 lees ik
„Geheiligd zijn wil zeggen, dat de kinderen
der bondgenooten uit kracht van het verbond,
met de bondgenooten en hunne kin
deren opgericht, de goederen deszelfs (n.l.
de goederen des genadeverbonds) in recht
hebben en de bezitting zullen deelachtig
worden, en dewijl de kinderen niets vertoonen
dat vóór of tégen is, zoo hebben w ij ze niet
te onderscheiden, maar uit kracht van de
belofte voor kinderen Gods te houden, tot
dat zij het coutrarie (d.i. het tegendeel) ver
toonen.
Zoodat in Christus geheiligd te zijn is: deel
te hebben aan Christus.
Het kind wordt bekend in Christus geheiligd
te zijn, dat van geen uitwendig verbond
gezegd kan worden."
Zoo zien we dus, dat de kinderen der ge-
loovigen in, het verbond, zijn.
Ten slotte, ten overvloede zegt Brakel op
blz. 373
„Wij maken onderscheid tusschen een u i t-
wendige inlating in het verbond
en e'en uitwendig verbond.
Wij zeggen, dat er in alle tijden zoodanige
zijn, die zich uitwendig in laten in het
verbond der genade en zich maar u i t-
w endig verbond, daar is tusschen God en de
onder de bondgenooten ergerlijk gedragen, maar
hun uitwendig gedrag' maakt ge e n uitwen
dig verbond. Daar is wèl: een uitwen
dige inlating in het verbond, maar er is
géén uitwendig verbond."
Tot zoover Brakel.
Op grond van de verbondsbeloften zijt gij
dus gedoopt.
Op grond van de verbondsbeloften heeft uw
vader, heeft de kerk u aangemerkt, gehouden
voor een waar kind van God.
Ze weet dat niet zeker.
Ze kennen de harten niet. De verborgenheden
zijn voor den Heere. Ze veronderstellen
slechts, dat ge waar lid der kerk zijt en
daarom hebben ze u gedoopt.
Nu zijn echter in alle verbonden twee
deelen begrepen en juist door die twee
d e e 1 e n des Verbonds moet ge uitgedreven
tot het doen van belijdenis des geloofs. Van
uw doop naar uw b e 1 ij d e n i s.
Daarover nog eens een volgend maal.
IETS OVER HET LEZEN VAN
DEN BIJBEL.
Wij lezen in „De Waarheidsvriend"
De Bijbel is geen boek voor ontspanning,
opbouwing of stichting, de Bijbel is levens
brood, spijs, krachtvoedsel, levend water, melk
voor jonge kinderen, honing, manna of in
welke beelden de Schrift zichzelf verder noe
men mag.
Men kan den Bijbel lezen, maar dit is niet
genoeg, men moet Gods Woord als voedsel in
zich opnemen, als spijs en drank nuttigen.
Ie. Om te kunn'en eten, moet men leven.
Een doode kan geen spijs, hoe smakelijk ook,
bekoren. De natuurlijke mensch begrijpt niet de
dingen, die des Geeestes zijn. Ook een Nico-
demus moest wedergeboren worden, om de ge
heimen van het Koninkrijk der hemelen te ver
staan. Geestelijk doode menschen zullen niets
vinden in den Bijbel. Het orgaan om het Woord
Gods in zich op te nemen ontbreekt hun. Maar
zoodra iemand ontwaakt uit den slaap des doods
dan hongert hem. Het schuld- en zondebewust-
zijn roept om vergeving. De ziel drinnkt de
boodschap van genade en heil begeerig in, én
eigent zich het woord van verzoening toe.
De eerste en groote voorwaarde is dus
leven. „Als nieuwgeboren kinderkens zijt zeer
begeering naar de onvervalschte melk", zegt
Petrus.
Ieder masker van zelfbedrog moet hier af
gerukt worden. Het gaat niet om vrome ge
voelens, maar om leven uit God.
2e. Zieken kunnen of mogen niet eten. Ook
een levend kind van God kan den smaak voor
Gods Woord verliezen, als de ziel innerlijk
krank is. Onvoorzichtig wandelen, een bevlekt
en niet weder gereinigd geweten, spelen met de
zonde, ongehoorzaamheid tegen het Woord en
den Geest Gods leidt tot geestelijke krankheid
en wanneer niet door ernstige boete een terug
keer tot de eerste liefde volgt, dan verliest
Gods Woord zijn kracht. Het verlangen naar
dat Woord ontbreekt. Men leest nog, doch
alleen uit plichtsgevoel, zonder vreugde, zonder
zegen, zonder vrucht. Hier past de vermaning
uit Openbaringen 3 om te waken en te ver
sterken het overige, dat sterven zou. Zulk een
toestand is zeer gevaarlijk, en hier kan de
zielenherder een helpend en terechtbrengend
werk verrichten, Is de krankheid met haar oor
zaken weggenomen, dan komt de honger naar
het Brood des levens vanzelf.
3e. Door slecht voedsel kan men de etenslust
bederven. Armeensche weeskinderen, die maan
denlang van gras en aarde geleefd hadden,
konden haast niet meer aan gewonen kost wen
nen. Zoo ook wie gedachten en zinnen met
aardsche dingen overlaadt, door verstrooiing,
zorgen, wereldsche belangen of geheel opgaat
in uiterlijken arbeid, die verliest den geestelijken
trek in Gods Woord. De geest, overvuld met
andere dingen, heeft geen plaats meer de ge
zonde, goede spijzen in zich op te nemen.
Men kan echter ook door 't gebruik van te
veel zoetigheden den trek in gewoon brood ver
liezen. Als Christelijke tijdschriften, Christelijke
dagbladen, Christelijke verhalen of wijsgeerige
verhandelingen inplaats van den Bijbel gelezen
worden' om daaruit onzen geest te voeden, dan
wordt de smaak in het krachtige voedsel van
den Bijbel bedorven. „Streng dieet" is hier voor
geschreven, tijdelijk zelfs het op zich zelf goede
mijden, zich op het gewone concentreeren, totdat
de verwende geestelijke maag weer normaal
werkt en de gezonde honger terugkeert.
4e. Men kan echter ook door ondervoeding
en overwerken de capaciteit van voedselopname
verliezen.
Hier ligt voor velen een groot gevaar. De
hedendaagsche jacht van den arbeid, het gebrek
aan stilte en eenzaamheid, gepaard met groote
lichamelijke vermoeienis, deze hebben zulk een
slechten invloed op ons geestelijk leven, dat
onze geestelijke zintuigen de oogen, en ooren
van onze ziel in hun functie belemmerd
worden. Langzamerhand neemt het vermogen
om geestelijk voedsel op te nemen af. Homoeo-
pathische doses zijn toereikend (een enkele tekst
wordt nog opgenomen). Het is ermede alsof
iemand in haast sta.ande even een stukje brood
zou eten om dadelijk weer aan den arbeid te
gaan, zonder de noodige rust te gunnen om het
voedsel tot zich te nemen totdat hij eindelijk
krachteloos wordt 'en inzinkt.
In gestichten en vereenigingen worden menig
maal in geestelijken zin kinderen gekweekt, die
gevoerd moeten worden, die niet alleen hebben
leeren eten, en daarom innerlijk niet zelfstandig
worden. Worden dezulken dan overgeplaatst in
een geestelijk doode omgeving, dan kunnen ze
geen geestelijk voedsel tot zich nem'en uit Gods
Woord, omdat de levende qétneenschap met
Christus, het eeuwige Woord, ontbreekt.
Laten we dus voor de ons toevertrouwde
jeugd allereerst vragen of God het leven in ze
wil wekken. Dan dat leven verzorgen en ver
sterken, en eindelijk de beste levensomstandig
heden voor ze uitkiezen.
Van het allergrootste gewicht is echter, dat
wij opvoeders en ouders zelf in het Woord Gods
leven, er onze kracht uit putten, en door de
inwoning van Gods Geest een levende Bijbel
uitlegging zijn, een levende brief van Christus,
die onze omgeving duidelijk lezen kan.
Als geestelijke moeders en vaders moeten wij
zelf het voedsel gemeten, dat wij anderen willen
geven; en van de macht en den invloed van
den Heiligen Geest in ons eigen hart zal onze
geestelijke invloed op anderen afhangen.
Alleen op deze wijze zullen wij kinderlijk
vertrouwen winnen, dat ons vrijmoedig inner-
lijken nood openbaart.
Trouwe, geloovige voorbidding zal onze kin
deren helpen om tot innerlijk gezond geestelijk
leven te geraken, zoodat ze niet alleen zelf met
geestelijken honger en verlangen Gods Woord
gaan lezen, maar ook op hun beurt anderen
voeren tot de fonteinen der levende wateren.
Uit het Duitsch.
E. v. T.—W.
MAAR TWEE KINDEREN.
Dat was altijd hun ideaal geweest: ze zouden
graag twee kinderen hebben. Geen kinderen,
neen, dat zouden ze niet graag willen, dan wist
je niet, waar je voor leefde. Maar een groot
gezin, daar waren ze toch ook beiden erg bang
voor. Wat was er aan zoo'n koppel kinderen
veel te doenWat kon men daar al niet
beleven, vooral, wanneer de kinderen wat groo-
ter werden En wat zat je lang in de kleintjes,
dat is voor een moeder toch ook maar niet
alles Jaren en jaren lang kun je maar nergens
heen. Én dan de geldelijke bezwaren. Zij hadden
ze wel onder hun kennissen, die er eenvoudig
altijd arm onder gebleven waren, dat ze de zorg
voor zes, zeven 'en meer kinderen hadden ge
dragen. Voor zichzelf konden zulke menschen
haast nooit wat nemen, het was eenvoudig een
leven van opoffering geweest voor de kinderen.
Dan wilden zij aan hun eigen leven wel wat
meer hebben, daarom: twee kinderen en daar
mee uit, zoo was hun wensch.
En hun wensch werd vervuld. Ze kregen eerst
een jongen, toen e'en meisje en daar bleef het
bij. Maar het viel hun niet mee, dat er met twee
kinderen nog zooveel werk is. Dat was nacht en
dag optrekken met die kinderen. Zij had een
heele beste vriendin, die met een talrijker kroost
gezegend was en haar zoo wel eens aardig kon
plagen en onder de hand hard de waarheid kon
zeggen. Die wees er haar voortdurend op, dat
zij veel te veel werk van haar twee kinderen
maakte. Niet alleen, dat ze er altijd over praatte
'en in die kinderen allerlei wonderen ontdekte,
maar ze was er ook altijd mee bezig en maakte
daardoor die kinderen veeleischend en onge
durig. „Ja", zei de vriendin dan, als zij klaagde,
„ik heb niet zooveel tijd voor de mijne, die
helpen zich zelf en ik geloof dat voor de
kinderen nog beter is ook."
Er kwam nog iets bij. Haar twee kinderen
waren niet sterk. Die hadden de uiterste ver
zorging noodig. Nu beweerde de vriendin wel
weer, dat dit ook kwam, dat zij veel te bang
was, dat de kinderen buiten kwamen, „je ver-
papt en verbroeit ze", zei die, maar dat was
natuurlijk onzin. Haar kinderen waren niet sterk
en daarom moesten ze goed verzorgd en gevoed
worden. Dan was het maar gelukkig, dat )e er
maar twee had. Als ze zich moest indenken, dat
ze zes kinderen had, zooals haar vriendin, dus
driemaal zooveel zorg en driemaal zooveel on
kosten, dan wist ze geen raad, dat was een
voudig onmogelijk. Nu was het wel waar, als
ze naar het gezin van die vriendin keek, daar
waren de zorgen en de onkosten niet driemaal
zoo groot, daar leefden ze heel wat vroolijker
en gelukkiger, ja, maar die menschen waten ge
zonder en sterker, dat was nu eenmaal zoo.
Zoo waren de twee kinderen hun zwakke
jeugd doorgekomen en nu vinden we op een
avond vader en moeder in de huiskamer, zicht
baar in een gedrukte stemming. Het gaal niet
goed met de kinderen. Zij kunnen hen niet thuis
houden. En zij hadden altijd gedacht, dat dit nu
de tijd zou zijn, dat ze wat aan de kinderen
kregen. Ze hebben gezorgd voor lectuur, voor
een orgel, maar 't was nooit goed. Daar had je
nu b.v. de geschiedenis met het orgel. Dat had
den ze al vroeg gekocht en de kinderen kregen
orgelles. De jongen wou al gauw niet langer, hij
had er trouwens geen aanleg en geen geduld
voor. Maar het meisje kon al in korten tijd
aardige versjes spelen. Daar hadden ze schik
in gehad. Dat was nu ook al weer uit. Ze had
er van gehoord, dat een piano veel mooier wat,
eigenlijk ook veel voornamer stond en nu wou
ze een piano hebben. Ze hadden al e'ens naar
den prijs geïnformeerd, maar daar waren ze
van geschrokken, dat ging eenvoudig niet, de
kinderen begonnen toch al zooveel te kosten.
Zoo wist je tenslotte haast niet wat je met zulke
kinderen moest aanvangen. Je meent ze aan huis
te binden en ze zijn maar meest de deur uit, op
een leeftijd, dat ze op de straat niets goeds
leeren.
Met de jongen ging het heelemaal niet goed.
Die wou b.v. niet meer naar de kerk. Ze waren
Gereformeerd, maar hadden het nu van begin
af niet zoo precies met kerkgaan genomen. Je
hoefde toch niet altijd tweemaal te gaan. 't Was
wel eens te warm of te koud, te laat of te vroeg
en 't scheelde toch ook maar veel, wie er
preekte. Die ideeën had zoonlief natuurlijk gre
tig ingedronken en toen hij zoo'n '16 jaar was
maar eerlijk verklaard, dat hij aan heel dat
kerkgaan niet veel aardigheid had en maar een
enkelen keer hadden ze hem mee kunnen krijgen.
Ja, als er een man van naam optrad, dan ging
hij mee, 't moest een beroemde redenaar wezen,
wat had je aan die gewone preekjes. Hoe wei
nig vader en moeder zelf aan hun kerkelijk
leven ook ooit gehad hadden, dit was hun toch
nog een oorzaak van verdriet. Hun beide fami
lies waren altijd Gereformeerd geweest. En dat
zoo'n jongen daar nu zoo uitliep 1
Met zijn werk ging het ook niet goed. Hij
wist nietswat hij wilde, hing het heertje uit en
kostte onder de hand een hoop geld. En was
hij nu nog maar handelbaar en vriendelijk ge
weest tegen vader en moeder Neen, daar praat
ten ze ook nu weer over, waar ze het toch aan
verdiend hadden, dat zoo'n kind zoo tegen zijn
ouders kon doen
En moeder had niet minder over haar half
volwassen dochter te klagen Ze hadden goed
afgesproken, dat ze, nadat ze goed lang school
gegaan had, bij moeder in huis zou komen, om
dan op cursussen verder naaien en koken te
leeren. Dan kon moeder het met haar eigen
dochter af en behoefde geen vreemde hulp meer
over de vloer. Wat had haar dat mooi geleken
Dat mooie toekomstbeeld was evenwel ook
jammerlijk gebroken. Het kind had eenvoudig
geen aardigheid aan huiselijken arbeid. Dat
kopjes wasschën altijd maar weer, dat stoelen
wrijven, dat akelig gepieker met de naald, ze
stak bij alles de tong uit. 't Liefst liet ze moeder
voor de werkjes zitten. En de kleeren, ja, die
waren nooit mooi genoeg en 't moest maar
wat nieuws wezen.
Dat was ook weer het onderwerp van gesprek
op het moment, dat wij hen daar in gedrukte
stemming in de huiskamer aantreffen. Ze moeten
heusch met hun kleine gezin al aan het reke
nen. De kinderen kosten zooveel, dat moeder
al een winter te lang met haar mantel loopt en
dat vader al eens zuinig over zijn sigaren moet
doen. En nu willen ze wel toegeven, dat zoo,
iets ook niet erg is, als het dan met de kinderen
maar goed gaat. En daarmee zijn ze dan even
ver als de menschen, die in het groote gezin
van 't begin af en welbewust en van heeler
harte hun offers gebracht hebben.
De vriendin, dat moet ik nog even vertellen,
is er ook al eens aan te pas gekomen. Die heeft
de conclusie getrokken Jullie ook, met je voor
opgezette idee van twee kinderen. Zoo iets
hoort in geloovige kringen niet thuis, 't is zui
vere geest van de wereld, mensch. Wie uit het
geloof leeft, denkt er anders over. Je bent niet
voor jezelf in de wereld. En merk je wel, dat
zulke kinderen, die maar samen leven, leelijke
egoïsten worden. Neen, hoor, ik moet van
zulke voortuitloopen niets hebben. En ik zeg je,
als T#e meer zulke menschen in onze kringen
krijgen, als jullie nou, dan is onze kracht ge
broken, 't is 't begin van 't eind, dat zeg ik je."
W. B.
BEWAAR UW HART
Waar Neerlandsch volk, zoo jong als oud,
Zich voorbereid, om 't feest der jaren,
Dat God onze Vorstin wou sparen
Te vieren, waar ons volk van houdt,
Daar danken, wij, verheugd van geest,
Den Naam van onzen God, die 't leven
Reeds vijftig jaar aan Haar wou geFen
Waarom wij dan ook vieren feest.
Maar dat de grond van dit festijn
Geboren uit een dankbaar leven,
In dezen God de eer mag legeven,
Wat 't doel van al ons werk moet zijn.
Dat niet de drijfveer is de zucht
Om ver van God, zichzelf te leven,
Zich aan den zwijnendraf te geven,
En zich ontwringt aan elke tucht.
Want 's werelds lust, die licht verleid
't Arglistig hart op booze paden,
Wil op dien dag de ziel verzaden,
Met spijze der verderf'lijkheid.
Daar zij dan toch het oog verblind
Voor 't heuglijk feit van Gods genade,
Die ons mef zegen overlaadde,
Als teeken, dat Hij ons nog mint.
O Neerlandsch volk, wil dan dit feit.
Dit heuglijk feest van vijftig jaren.
Dat God onze Vorstin wou sparen,
Nu vieren uit de dankbaarheid
Bewaar uw hart voor wereldzin,
Laat Satan niet uw leidsman wezen,
Wil -voor het kwaad der wereld vreezen,
Gaat met uw God dit feest dan in.
Versterkt uw ziel dan in 't gebed
De kracht waarin wij moeten strijden,
De sterkte van ons stoer belijden,
Waar God ons in de wereld zet.
Vooral de jeugd die in dien tijd,
Omringd door alle levenslusten,
Kan zoo gemak'lijk daarin rusten
Zijn hart dat wordt zoo licht verleid.
Bewaar dan, oud en jong, uw hart,
Laat u niet in de zonde leiden,
Wilt alle booze paden mijden,
Want deze zijn u tot een smart.
Viert feest voor Hare Majesteit,
Ter eere van uw God en Koning,
Die alles ziet uit Zijne woning,
Ook onze ongerechtigheid.
En waar wij straks dan vieren feest,
Daar buigen w' ons ootmoedig neder,
Belijdend, dat 't natuurlijk weder,
Dat God ons gaf, ons maakt bevreesd,
Want God gaat met Zijn slaande hand,
Over 't gansche aardrijk henen
Wij voelen ons genoopt tot weenen,
Omdat Gods recht is aangerand.
En daarom vraag ik, is het tijd
Om feest te vieren met de blijden,
Is onze taak niet dit te mijden,
Te voeren zelfs daartegen strijd?
Dan zeg ik neen, ons Vaderland,
Zoo rijk gezegend, moet nog eeren
In haar Vorstin den Heer der heeren;
Die haar ons gaf, dat is Zijn hand.
Maar wij zijn wars van zulk festijn,
Dat in den drank zijn vreugd wil vinden,
Wijl dat dé oocfen zal verblinden
Voor 't heil, dat God ons gaf in Zijn
Genade in d' Oranje-banden,
Door Hem gesnoerd met eigen handen,
Dat maakt ons Christenen zoo klein.
Want zoo wij mogen zien het werk,
Dat God in Nederland wil werken,
Hoe Hij steeds weer den band wil sterken,
Dan voelen wij ons in zwakheidsterk.
Want Nederland dat mag nog leven
Onder d' Oranje's ons gegeven v
In vrijheid met de Christus-Kerk.
Dat dringt ons om dien God te danken,
In ware feesttoon onze klanken
Te jub'len tot den hemeltroon,
In kleinheid voor Hem neergebogen,
Die ons wil zeeg'nen uit den hoogën,
In Christus Jezus Zijnen Zoon
Die ons nog geeft op Neerlandsch troon,
Ons een Oranje Koninginne
Dat Neerlandsch volk Haar altijd minne
O. A. P,
-j