Rot
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
m
.ARKEf
m
«,9 suiker
koekjes
IN HOC SIGNO VINCES
an Flak-
in leuk
eiland.
n Zn.
26 -
3P
No: 3670
ZATERDAG 23 AUGUSTUS 1930
45STE JAARGANG
EERSTE BLAD.
atschappij
'straat 18a
RATIS
Vageningen
W. BOEKHOVEN ZONEN
LING WAARBORG
CHAP
VERDAM, SINGEL
-IT IN 1922.
VOORWAARDEN
?ISICO. BILLIJKE
N KUNNEN ALS
ENT WORDEN
2TEAMSTERDAM
.411® stsikken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
n het kantoor-
uze bij
«nmelsdijk
JDE MEU-
L A. BOER
itterdam m
roenten en FrulS
Telef. 81431
wd adres.
32 cent per 70 K.G.
ro of bij een Bankier
9—10; 's middags
/IANS, Rotterdam.
VOEDSTERHEEREN.
Op den Uitkijk.
CHOT,
t wilde zich bij Boronow in
ïgen. Hij vroeg een reisbiljet
vroeg de beambte.
:t", zei de Schot, „als ik terug
schien wel op een kinder-
ND.
ouw: „Zes keer heb ik ge
en eenzaam meisje licht en
aar leven, en de eenige brief,
was vande gasfabriek."
TUURLIJKE HISTORIE.
rijn vader, die een hartstoch-
En z'n vriendje vraagt, of
n.
dt Jan, „buitengewoon snel.
|en nog heeft m'n vader 'n
ie telkens grooter werd als
r
40
Deze Courait veisch?at eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bi] vooruitbetaling f 8.50 per Jaar,
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. latere, No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan,
Advertentien worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Groentemarkt
rceel 200.
- II.
De wereldlijke Overheid behoort de
voedsterheer der Kerke Christi te zijn.
Aldus wil men het in Staatk. Geref.
kring.
Het lijkt zoo mooi
Maar het is tegen Gods uitdrukkelij-
ken wil, die scheiding maakt tusschen
het terrein der bizondere zaligmakende
genade en het terrein der gemeene gra
tie.
En waar het in de praktijk werd toe
gepast, liep het altoos verkeerd uit.
„Gij zijt het zout der aardezei
ristus tot Zijn discipelen.
DH is de kerke Christi.
M^ar dan is het ook eisch dat dit
zout een afzonderlijke substantie is,
slechts dan kan het zijn zegenend werk
doen.
Doch wannéér het vermengd wordt
met wereldsche bestanddeelen wordt
het krachteloos.
De historie in ons land heeft het be
wezen.
In ons voorgaand artikel hebben we
gezien hoe het ging in het laatst van
de achttiende eeuw toen de wereldlijke
Overheid als voedsterheer der kerk
de nieuwe psalmberijming in de
plaats van die van Datheen met geweld
wilde invoeren.
De kerk werd getyranniseerd
Maar zoo werpt men ons tegen
dat was al in de achttiende eeuw,
en het tijdperk van verval was in-
etreden.
Een argument dat niets zegt.
In onze dagen leven we in nog groo-
tere afval en tóch willen sommigen de
Overheid weer voedsterheer der kerk
maken, omdat art. 36 het nu eenmaal
eischt.
Bovendien we leefden toch in de
„Gereformeerde Republiek"
Maar het is ook onjuist, dat het ty-
rannieke optreden der Overheid alleen
in dit laatst der achtiende eeuw voor
kwam.
De Kerk heeft den druk der wereld
lijke Overheid ondervonden alle dagen
van de z.g. Geref. Republiek.
Ook in het bloeitijdperk.
De beste onzer Gereformeerde theo
logen hebben het met de „voedsterhee-
ren" aan den stok gehad
Een frappant staaltje vonden we in
een artikel van Ds. J. W. Gunst, dat
een fel licht werpt op de praktijk der
voedsterheeren in de jaren 1650, dus
nog niet zoo heel lang na de beroemde
Dordtsche Synode.
We nemen er het volgende uit over
Den 23en October dan van het jaar
1658 kwam de Kerkeraad te Utrecht
„extraordinair" bijeen, naar aanleiding
van het feit, dat een der leden van de
vroedschap een der aan dit college be-
hoorende prebenden (een jaarlijksch
inkomen vroeger tot Kerkelijk gebruik
geschonken) had geweigerd voor zijn
persoon te aanvaarden, toen aan hem
de beurt was om het zich toe te eigenen.
Bij den Kerkeraad vond dit gedrag al-
gemeene instemming. Immers het was
onrecht, dat aan de Kerk de rechtmatig
toekomende prebende werd onthou
den en aan een particulier persoon ver
viel, al was deze dan verplicht er iets
van af te zonderen tot onderhoud van
predikanten en scholen.
De Kerkeraad besloot de magi
straatspersonen, die in het vervolg de
prebende konden genieten, aan te spo
ren het goede voorbeeld te volgen van
den
weigeraar.
Tevens werd het besluit genomen bij
de vroedschap aan te dringen op een
resolutie, waarbij alle dergelijke proven
(toegezegde jaarlijksche giften voor
Kerkelijke doeleinden) zouden bestemd
worden voor het doel, waartoe zij ei
genlijk gegeven waren.
Prof. Voetius, Ds. Lodenstein en een
ouderling werden afgevaardigd om met
de overheid te spreken.
Niettegenstaande al haar leden de
prebende hadden laten voorbijgaan,
weigerde de vroedschap het gedane
verzoek in te willigen en verzocht te
gelijkertijd van de predikanten advies
uit te brengen op den Kerkeraad, aan
gaande de Kerkelijke goederen? hun
tevens verbiedende de zaak op den
kansel te brengen.
Na verloop van ruim een half jaar
werd door een zevental predikanten,
n.l. Essenius, Lodenstein, Gentman,
van de Velde, van den Bogaart, Teel-
linck en Theodorius een stuk ingele
verd, waarin Voetius zijn adhaesie be
tuigde in een onderschrift.
Dit stuk hield in, dat een Gerefor
meerd Christen de genoemde goederen
niet rechtvaardig kon bezitten, daar de
schenkers deze voor den godsdienst ge
geven hadden, en het genieten van de
inkomsten onder titels, uit het pausdom
overgebleven, superstitie (bijgeloof)
was.
De overige predikanten, Teekmaij,
Flaman, van Henghel en Heymenberg,
dienden weder een half jaar later hun
advies in, lijnrecht tegenovergesteld
aan dat hunner collega's.
Dit gaf onder de leeraren te Utrecht,
van welke nu vier (verreweg de min
derheid dus) op de hand der vroed
schap waren, aanleiding tot verdeeld
heid. Deze laatsten moesten zich het
afkeurend oordeel van den Kerkeraad
over hun advies laten welgevallen, bij
welke gelegenheid het vrij heftig schijnt
te zijn toegegaan.
Doch de stedelijke regeering liet de
minderheid van den Kerkeraad niet in
den steek.
Onmiddellijk na het gebeurde besloot
zij, op grond van Art. 37 der Dordtsche
Kerkenordening, dat voortaan twee po
litieke commisarissen de Kerkeraads-
vergaderingen zouden bijwonen.
Helaas, de toenmalige Kerkenorde
ning gaf, zij het dan ook ingaande te
gen goed Gereformeerde beginselen,
hiertoe het recht. Desnoods kon de
overheid van haar recht gebruik maken.
Art. 37 van genoemde Kerkenorde
ning luidde aldus: In allen Kerken sal
een Kerkenraad zijn bestaande uit Die
naren des Woords en Ouderlingen,
denwelke ten minste alle weken eens
t' samenkomen sullen, alwaar den Die
naar des Woords (ofte Dienaren, soo
daar meer zijn) bij gebeurte praesideren
en die acte regeere sal. En sal ook de
Magistraat van de plaatse respectivelijk
in dien 't haar gelieft, een ofte twee van
haren wesende Lidmaten der Gemeen
te, bij den Kerkeraad mogen hebben,
om te aanhooren en mede van de voor
vallende saken te delibereren.
(Het zij hier even opgemerkt, dat de
Synode van de Geref. Kerken in Ne
derland, gehouden in 1905 te Utrecht,
het laatste gedeelte van dit artikel ge
schrapt heeft en laten vervallen, als ge
heel tegen het Gereformeerde Kerk
recht ingaande, en het artikel aldus
heeft aangenomen: In alle Kerken zal
een Kerkeraad zijn, bestaande uit de
Dienaren des Woords en de Ouder
lingen, dewelke, althans in grootere ge
meenten, in den regel alle weken eens
te zamen komen zullen, alwaar de Die
naar des Woords (of de Dienaren, zoo
daar meerdere zijn, bij beurte) presi-
deeren en de actie regeeren zal).
Het besluit van de stedelijke regee-
ring was olie in het vuur. De quaestie
moest nu maar eens uitgestreden wor
den. Was de vroedschap soms van mee
ning geweest, dat de Kerkeraad de hee-
ren vriendelijk zou ontvangen, dan had
hij zich vergist. Zij had evenwel ook al
kunnen weten, dat vooraanstaande we
tenschappelijke Gereformeerde predi
kanten het met Art. 37 der Kerkenorde
lang niet eens waren. Over de ver
houding tusschen Kerk en Overheid
was telkens wrijving en strijd.
De Kerkeraad poogde eerst de regee
ring door middel van een remonstran
tie, opgesteld door Prof. Voetius, Ds.
Lodenstein en twee anderen, van haar
besluit te doen afzien. Dit merkwaardig
stuk, waarin o.a. gezegd wordt, dat er
niets was geschied dat tot dezen nieu
wen maatregel aanleiding had kunnen
geven; dat zoodoende de Gereformeer
de Kerk minder vrijheid genoot dan de
secretarissen; dat het bewuste artikel
door nood gedrongen in de Kerken
ordening was opgenomen, omdat an
ders de provinciën haar niet zouden
hebben goedgekeurd; dat de twee ge
committeerden overbodig waren, daar
reeds verscheidene leden der vroed
schap als ouderlingen en diakenen in
den Kerkeraad zitting hadden, en ein
delijk, dat er artikelen der Kerkenor
dening waren, die eerder in practijk
dienden te worden gebracht, zooals het
vijftigste artikel over het houden van
Nationale Synoden. Dit stuk, ingele
verd door Lodenstein, Gentmaji en den
hoogleeraar Berkringer, miste zijn doel.
Eer nog het antwoord op de remon
strantie was ontvangen, verlangden de
beide gecomitteerden zitting te nemen,
hetgeen hun door den Kerkeraad be
leefd werd geweigerd, die bij deze ge
legenheid tevens besloot, de werkzaam
heden te staken, zoodra de vroedschap
haar resolutie zou doorzetten, wat men
trachtte te voorkomen door aan Prof.
van Henghel, Ds. Lodenstein en een
ouderling op te dragen, de leden van
den magistraat afzonderlijk over de
zaak te spreken. Vergeefsche moeite.
De Kerkeraad besloot bij vernieuwing
niet te zullen vergaderen in tegenwoor
digheid der politieke commissarissen,
en liet weder een remonstrantie bene
vens een doleantie opstellen door de
predikanten Lodenstein, Teellinck en
een ouderling. Deze predikant Teel
linck was Johannes, de zoon van den
beroemden Ds. Willem Teellinck.
Het tot tweemalen toe genomen be
sluit werd thans ten uitvoer gelegd.
Voorloopig zou men niet weder ver
gaderen; de tegenwoordige praeses en
scriba zouden een wakend oog houden
over alle voorvallende zaken iedere
predikant en ouderling werd gemach
tigd, om uit naam van den Kerkeraad
attestatiën af te geven aan leden hun
ner wijk, terwijl bij zwarigheden de
broeders van de eene wijk met die der
naastbijgelegene zouden raadplegen.
Ten slotte verklaarde de vergade
ring, dat zij, indien men mocht gedwon
gen worden, iets te behandelen in te
genwoordigheid der politieke commis
sarissen, dit voor nul en geener waarde
zou houden.
De eindclausule hield in, dat geen
verandering in het besluit van den Ker
keraad zou worden gebracht, dan in
een volle, vrije vergadering.
Twintig dagen na deze merkwaar
dige samenkomst kwam men bijeen, om
te vernemen, dat de vroedschap bij haar
resolutie bleef en den Kerkeraad het
vergaderen gelastte.
Deze verklaarde zich hiertoe volko
men bereid, mits men daarin niet ver
hinderd werd door de afgevaardigden
van den magistraat.
Een comité werd benoemd om, in ge
val van nood, de loopende zaken af
te doen.
In dit comité hadden zitting de vier
predikanten, n.l, Lodenstein, Essenius,
Gentman en Theodorius, en even zoo
vele ouderlingen.
Een laatste poging om het ergste te
voorkomen werd nog gewaagd. Alle
predikanten, hoezeer zij ook verdeeld
waren geweest over de geestelijke goe
deren, en alle ouderlingen, behalve zij
die tevens leden der vroedschap wa
ren, zonden een adres aan den magis
traat, met verzoek om de resolutie in
te trekken; tevergeefs, deze bleef bij
het genomen besluit.
De politieke commissarissen kwamen
heel deftig de vergadering van den
Kerkeraad binnen, maar onmiddellijk
werd deze gesloten, om eerst drie we
ken daarna heropend te worden.
De voedsterheeren gelastten midde
lerwijl den Kerkeraad te vergaderen en
de gecomitteerden toe te laten. De Ker
keraad was wel tot het eerste, maar
niet tot het laatste bereid, en besloot
tevens, zich tot de classis en Synode
te wenden.
Nog eenmaal werd een remonstrantie
opgesteld. De regeering was het talmen
moede geworden: zij nam het besluit,
dat de Kerkeraad zich binnen vijf da-
Ook de Oostersche vrouw weet
dat Purol de huid gaaf en gezond
maakt en bovendien fluweelzacht.
gen zou hebben te verklaren, of hij de
zitting bleef weigeren, in welk geval de
vroedschap zou overgaan tot executie
van Art. 37 en handhaving van haar
recht.
Intusschen was, bij monde van Ds.
Lodenstein, het advies der classis ge
vraagd. Deze beloofde tusschenbeide te
zullen komen, en raadde den Kerkeraad
aan bij de weigering te volharden.
Geen wonder, want aan den anderen
kant had de stedelijke regeering de
Staten van Utrecht in de kwestie be
trokken, deze verzochten nu den Ker
keraad om bericht over de zaak, het
welk door Essenius, Lodenstein en een
ouderling in een memorie gegeven
werd.
Eer de strijd tot beslissing kwam,
zou de bovendrijvende partij in den
Kerkeraad door een zwaren slag wor
den getroffen. De twist over de geeste
lijk goederen en over het aanstellen van
politieke comissarissen was niet binnen
de muren der vergaderzaal gebleven,
maar door de anti-regeeringsgezinde
predikanten op den kansel gebracht.
Van deze plaats werd gedurende 2
jaren de regeering heftiglijk aangeval
len, .voortnamentlijck", zegt een des
tijds uitgekomen geschrift, „door Van
de Velde, Teellinck, Lodenstein, die
maeckten 't mede op syn Orateurs".
Dat Lodenstein hier naast Van de
Velde en Teellinck genoemd wordt als
een der heftigste predikers tegen den
magistraat, moet ons niet verwonderen.
In later dagen verklaart hij 't voor een
der grootste misslagen, dat de kerk van
haar bezittingen is beroofd.
Het prediken der drie genoemde leer
aars, wellicht ook van sommige hunner
gelijkgezinde collega's, over de hangen
de quaestie, vond een geopend oor bij
het volk, dat zijn ongenoegen begon te
openbaren, en een dreigende houding
aannam.
In den zomer van 't jaar 1660 meen
den de vroedschap en de Staten der
provincie met geweld tusschen te moe
ten treden.
Den 19den Juli werd den predikanten
Van de Velde en Teellinck bij acte van
den magistraat aangezegd, dien dag
vóór zes uur des namidags de stad,
en bij acte van de Staten binnen vier en
twintig uur de provincie te ver
laten, „op pene van bannisement" (ver
banning).
Een zware slag.
Vooreerst vooral voor een der predi
kanten, die een zieke vrouw had en een
stervend kind.
Verder voor de gemeente van Ut
recht, die zich op eenmaal van twee
bij hen zeer geliefde predikanten zag
beroofd.
Maar de voedsterheeren bleven on-
vermurmbaar en zetten door. Het von
nis werd uitgevoerd.
De Staten van Utrecht hadden zorg
gedragen, dat v^n de zijde van het volk
geen verzet was te duchten, door eeni
ge weken van te voren aan de Staten
van Holland en West-Friesland ge
noegzaam militairen te verzoeken, die
met de meeste bereidwilligheid gezon
den werden.
Had men door dezen maatregel kun
nen verhinderen, dat onder het volk
oproer ontstond, men kon niet beletten,
dat naar aanleiding van het gebeurde
tal van vlugschriften het licht zagen,
zoowel vóór als tegen de partij der
verdreven predikanten, dat de harts
tochten hevig werden gaande gemaakt
en zwaar getroffen partij met de bit
terste scheldnamen werd bejegend. De
hartstochten laaiden op.
Het gevolg van de harde maatrege
len was, dat de Kerkeraad het hoofd
moest buigen voor de Voedsterheeren
en hun moest toestaan zitting in den
Kerkeraad te nemen.
Ziedaar de praktijk van de „Voed
sterheeren"
De St. Geref. partij wil art. 36 weer
realiseeren.
Ze weten niet wat zij doen
In een nummer van zijn serie „Studiën en
Schetsen" van het jaar 1921 wees Prof. Fabius
er op, dat President Wilson, evenals Asquith
en Bonar Law dit gedaan hadden, de revolutie
in Rusland had toegejuicht. En toen na vier
jarig bestaan wel bleek, dat het toch heusch
geen salonrevolutie was, bleef het er verre van
daan, dat Wilson erkende, dat hij zich in den
aard dier revolutie had vergist, want in een
nota aan den samenkomenden Oppersten Raad
te Parijs schreef hij, dat „de Russische revolutie
in haar hoofddoel weldadig is en dat men zich
haar van binnen vreedzaam moet latën ontwik
kelen tot een bevredigende oplossing".
Wilson is gestorven en we beleven het jaar
onzes Heeren 1930. Zou hij, in dien God hem
het leven had gespaard, nog op hetzelfde stand
punt gestaan hebben De vraag stellen is ge
makkelijker dan haar beantwoorden. Het is zoo
moeilijk vast te stellen wat iemand zou gedaan
hebben indien hij geleefd had De mensch is
een wonderlijk wezen
Maar dat de Russische revolutie nog steeds
niet tot een „bevredigende oplossing gekomen
is" en nog minder zich „vreedzaam ontwikkelt
is een voor ieder zichtbaar feit.
Het gaat er nog steeds van kwaad tot erger.
Het is zooals Prof. Fabius schreef: men ver
gist zich in den aard van de uitbarsting.
En dat is niet alleen met Wilson en de En-
gelsche staatslieden het geval geweest.
Het socialisme tracht alle verwantschap met
het bolsjewisme te loochenen, hetgeen begrijpelijk
is. De toestanden in Rusland vormen nu niet
bepaald een pracht propaganda-middel.
Toch heeft óók het socialisme in den be
ginne anders ten aanzien van het gebeuren in
Rusland gestaan. Andries Sternheim, een Duitsch
socialist, scheef voor enkele jahen eens een
brochure, waarin hij het voor het socialisme op
nam. Deze noemde de bolsjewisten „vredes-
vrienden" en schreef: „Noem het een dictatuur
van of over het proletariaat, het is om het even,
maar dat de Sovjetregeering vanaf 1917 zich
tot doel stelt het socialisme in Rusland te ves
tigen, ook al is zij daarin nog niet geslaagd,
valt zeker niet te ontkennen."
„Het Volk" was het daar toen niet mee eens.
Het noemde toen de bolsjewisten de „onverzoen-
lijkste en giftigste vijanden van het socialisme",
Het blad vroeg: „Hoe kan een socialist zulke
hemeltergenden onzin schrijvën
Ook hier spreekt duidelijk een niet kennen
van den aard van hetgeen in Rusland gebeurt.
Want inderdaad heeft de Duitsche sociaal
democraat Andries Sternheim volkomen gelijk.