RKftLK A UK EE" PEN l lm voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Orgaan el - mam IN HOC SIGNO VINCES WEN? an Flak- en leuk eiland. en Zn* BUIIEKGEiME IIJEEKKOMST. ischappïj »traatl6a ATIS o No. 3668 ZATERDAG 16 AUGUSTUS 1930 45STE JAARGANG EERSTE BLAD, Op den Uitkijk, e merk lenderstel sterk! Veevoeder Ibaar. 40 bet kantoor* RO HARO L :URD f 2,20 iURD f 3,- nelsdijk X X X X O X .RO HARO AH® «takken voor de Redactie bestemd, Advertentlën en verdere Administratie, franco toe tekenden aan de Uitgevers Kipstraat 70 f 5,90 N DÉKEN CADEAU TERDAM, Tel. 55121 ïuze bij VOEDSTERHEEREN. /oor prima waren, die consument verlangt, ropeesch centrum van te voorzienen stijg'en- eerste tientallen van Italende afnemers vin- tiend voor ons. Maar eemaal herhaald „wei- let niet alleen van be- wordt, maar er moet corden tegen loonende worden zeer ge- fcn van andere landen. willen wij de markt ouden, om den prijs te hans een deel van het kening te nemen. Ook een prijsdrukkenden In de tweede plaats nog •ogenblik nog niets ge- I,stijgenden levensstan- IDuitschland. Veel eer Dosheid, de finantieele de publieke lichamen [•ijven hebben te wor- het leVenspeil in bree- oei in de omringende vergete men niet lisme sterk geremd. )n gevoelen, dat men- zeer veel afhangt van Ituurlijk ook een goede |n zaak van groote be ien uitvoer bevorderen. O ïer 57331 X O (f X O Deze Courait verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1,— b| vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f'8.50 per jaar. AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS W. BOEKHOVEN A ZONEN SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 tent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan. AdvertentlCn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. an ouds om zijn goede :t daar ook. f«r 25,-, f 30,- en hooger f 8,— xtimelsdijk I. Het woord „Voedsterheeren" wordt tegenwoordig nog al eens gebruikt. De Staatk. Gereformeerden willen de wereldlijke Overheid tot „voedster heeren over de Kerke Christi" maken. Vroeger kwam het woord nogal eens voor. In de oude schrijvers treft men het telkens aan. Zij beleden, dat de Overheid de voedsterheeren der kerk moesten zijn. Dit in navolging van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis. In Gods Woord komt het woord „voedsterheeren" slechts één keer voor. In Jesaja 49 vers 23 staat: „En konin- £n zullen uwe voedsterheeren zijn, en ne vorstinnen uwe zoogvrouwen", f uit het verband, waarin het hiér voorkomt, zou mogen worden afgeleid wat de Staatk. Geref. er van maken, betwijfelen we zeer. Doch dat laten we thans in het mid den, In ieder geval heeft men het na de Reformatie aldus beleden, dat de we reldlijke overheid de voedsterheeren der kerk behoorde te zijn. De antirev. partij neemt dat stand punt niet in. Wij belijden, dat de Gereformeerde vaderen die toch ook menschen waren, en een Roomsche leer der on feilbaarheid kennen we niet hierin gedwaald hebben. Gods Woord leert het nergens. De Heiland heeft nimmer gerept van odanige taak der Overheid, ook de lostelen niet. Wel vinden we op verscheidene plaatsen het tegenovergestelde ver meld. Meermalen is dat, ook in ons blad betoogd. Doch waar we nu eens op wijzen wil den is op de prakt ij k, waarbij deze theorie» in haar toepassing onder de Gereformeerde) Republiek der Neder landen is uitgeloopen. Het wordt van St. Geref. zijde al toos voorgesteld, alsof het toen een ideale toestand was. Telkens wordt naar die dagen terug gewezen als een lichtend voorbeeld voor onzen tijd. Waren de wereldlijke machthebbers in die dagen werkelijk „voedsterhee ren in den goeden zin van het woord Het lijkt er niet op. Telkens weer openbaarde de over heid van stad en gewest zich in plaats als voedsterheer als een ware tyran over de kerk, die de zuivere openbaring van het Reformatorische leven teaen- hield. Wie het anders voorstelt geeft blijk maar slecht met de vaderlandsche- en de kerkgeschiedenis op de hoogte te zijn. Trouwens er zit iets onlogisch in de voorstelling, die men van St. Geref. zijde tekens geeft, dat we terug moeten naar de oude paden van art. 36 tot welzijn van Kerk en Staat. Als het toch waar was, dat onze vaderen toen art. 36 zoo goed wisten toe te passen, vanwaar dan die groote afval, die we juist onder die toestanden gekregen hebben Niemand zal toch kunnen beweren, dat die afval pas gekomen is toen men die oude paden verlaten had De afval is al spoedig na het bloei tijdperk der' Reformatie gekomen. De achttiende eeuw, dat is dus tweehon derd jaar geleden, toonde al weinig meer van het fiere Gereformeerde le- ver>, dat men onder den druk van de vervolging gekend had. ^e inzinking kwam al spoedig en radicaal. De achttiende eeuw bereidde het goddelooze Fransche,tijdperk voor, dat over ons volk komen zou. En toch leefde toen de kerk nog on der die z.g. gezegende bemoeiing eener wereldlijke overheid, die zich „voed sterheer" betoonen wilde. Men zou zoo zeggen: dat heeft dan toch ook weinig geholpen In plaats dat men naar die periode terug wilde grijpen, moest men er van terugschrikken en het als een waar schuwend voorbeeld stellen een ieder, die dien kant uit wil. Want al blijft het een zwaar werk de geschiedenis te reconstrueeren 1 stellen we eens even de vraag: zou het niet oneindig veel beter met de kerk der Reformatie gegaan zijn, indien zij zich van stonde af aan volkomen los had kunnen houden van iedere overheids bemoeiing We gelooven het vast en zeker. De wereldlijke overheid behoort als zoodanig nu eenmaal tot het terrein der gemeene gratie en is dus blind, vol komen blind voor het heil der kerk, die op geheel ander terrein dat der bij zondere genade leeft en werkt. De wereldlijke overheid is uit de i aarde aardsch en kan dus niet anders dan de kerk naar omlaag, naar het aardsche neertrekken. Gelijk in de droeve historie van ons land gebleken is. Het scheen zoo goed te gaan De Gereformeerde kerk kreeg den voorrang. De Luthersche en Roomsche kerken werden niet „uitgeroeid", zelfs niet „geweerd" maar moesten zich toch wat achteraf houden. Wie staats- of gemeentebaantjes begeerde moest be lijdend lid der Geref. kerk zijn, enz. Of de overheid de ware kerk dus ook bevoorrechte En het ging zoo goed Natuurlijk gingen velen tot die Ge reformeerde kerk over, want dat gaf gelegenheid tot eervolle posities en baantjes, die vast brood gaven. Dat was de welvaart der kerk onder het regime dier z.g. „voedsterheeren". De kerk werd volkskerk, veruitwen- digde, veroppervlakkigde. Men behield den ouden vorm, maar het wezen was er uit weg. Het werd een doode ortho doxie, die allengs ook vatbaar werd voor allerlei valsche insluipsels, die in de achttiende eeuw gretig voedsel von den op den Hollandschen bodem. Tot de Fransche tijd plots overal een eind aan maakte en het straks het „vro- me"-eigengerechtigde leven onder li berale gematigdheid werd voortgezet. We weten er alles van We denken slechts aan 1834 en den schoolstrijd. Het ligt alles op één lijn. In het heden van de negentiende eeuw lag het verleden der achttiende eeuw, toen we onder de bescherming der voedsterheeren leefden. 'tWaren er ook voedsterheeren naar! Ze hielden zoo veel van de Geref. kerk, dat ze haar in hun „voedster- armen" hebben doodgedrukt Op die praktijk willen we in een paar artikeltjes wijzen. Het kan zijn nut hebben. Groen wees vaak op de noodzakelijk heid der kennis onzer landshistorie. Er zijn zoo vele gestrande scheep- kens, die ons tot bakens dienen kunnen! Er zijn zoovele harde lessen door onze vaders geleerd, die óók wij dienen te kennen We mogen het niet verbergen voor de kinderen, opdat het navolgende ge slacht die weten zoude, en dat zij hare I hope op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar zijn geboden bewaren Inderdaad Het waren vaak harde heeren, die „voedsterheeren". De zuivere kerk heeft er maar al te vaak onder geleden Nog niet lang geleden verheerlijkte Ds. Kersten in „De Banier" de censuur, die er in die dagen bestond op het uit geven van drukwerken. We hebben er toen op gewezen, dat die censuur maar al te dikwijls heel willekeurig door de Overheid werd toegepast en juist de verspreiding der zuivere leer tegen werkte, zooals mannen als Brakel en Comri ondervondea hebben. We denken aan de invoering der nieuwe Psalmberijming in het laatst der achttiende eeuw. Men zou zoo zeggen, dat was toch zeker wel een zaak, die zuiver kerkelijk was en waar de wereldlijke overheid niets mee te maken had Geen sprake van Er is heel wat ellende uit voortge komen We denken aan „Sara Burgerhart" van Wolff en Deken, waarin een pas sage voorkomt over den ouden visscher te Maassluis, die op de vraag: „Is er geen nieuws antwoordde: „Joe wel, er is nieuws; ze willen met Saetans geweld ier nieuwe Zalmen ebben, maar Klaes eit kneukels an zen lijf. Wij wil len Daevis Zalmen ouwen, al zou Maassluis 't onderste boven." Maar het hielp niet. Ze werden met „Saetans geweld" toch doorgevoerd. En de nieuwe psalmberijming kwam in de plaats van die van Datheen. Hetgeen we niet afkeuren, let wel. Maar wat we wel, en zeer streng af keuren is, dat ze werden ingevoerd met geweld der wereldlijke overheid. Waren ze geen „voedsterheeren" De heer Janse heeft op verdienste lijke wijze den strijd beschreven, die er op Walcheren over dit vraagstuk gevoerd werd. Te Westkapelle kwam het tot een botsing. Op, last, der hooge •overheid moest de nieuwe psalmbundel worden ingevoerd en daarom gaven Burge meester en Schepenen van Westkapelle last, dat op Zondag 17 Maart 1776 voor 't eerst de nieuwe berijming in de kerk gezongen moest worden. Waren ze geen „voedsterheeren" Meteen werd den voofzanger gelast een vlugger tempo in te voeren. Alles op last der wereldlijke overheid. Let welDe voorzanger, Abraham Krijger, was er een sterk voorstander van en dus begon hij zegt Ingelse „met snorkenden hoogmoed zijn ont- heilige stem te verheffen". Maar „door inwendig licht geleerd" bleef het volk van Gods verkiezing niet slechts de oude psalmen van Datheen, maar ook het langzame gezang behouden. Dat werd allesbehalve stichtelijk. De „nieuwen" waren al klaar, toen de ouden „ter helfte" waren en ze zetten dan fluks de hoeden op. De ouden zon gen op sleepende maat hun vers ten einde. Maar de wereldlijke overheid was niet voor niets „voedsterheer" der kerk. O Ds. Kersten, luister goed Toen het zoo bleef voortgaan, riep de Overheid enkele „aanstokers" ter verantwoording op het stadhuis, maar niets mocht baten. Eindelijk werd na een jaar een zekeren IJsbrand Burggraaf, een tim merman, aangezegd, binnen 2 maal 24 uur te vertrekken uit Westkapelle Later was de Overheid gedwongen door het „oproerige volk" om Burg graaf van den ban te ontheffen. Zij rapporteerden dat aan de Overheid in Den Haag. Van uit Den Haag werd toen een sterke sojdatenmacht naar Walcheren gezonden en twee weken na den intocht van Burggraaf versche nen ruiters en soldaten (80 man) op Westkapelle en werden Izak Verstraa- ten, Lourens Caland en Willem Lous „boven ebrocht", d. w. z. in den toren opgesloten. Zes maanden lang hebben zij in gevangenschap te Veere gezucht en Mei 1779 werden Verstraaten en Caland gegeeseld en daarop verban nen. Verstraaten levenslang en Caland voor 30 jaar. Ook verscheidene ande ren werden gevangen gezet. „Zoo heeft" zegt Ingelse onze regeering de eenvoudige kinderen Gods aan den schandpaal gezet en uitgewor pen om des gewetens wil". Was de wereldlijke Overheid geen „voedsterheer" Dat ging om de nieuwe psalmberij ming Een uitzondering zult ge zeggen Geen sprake van Ieder oogenblik greep de Overheid mis, sloeg met het wereldlijk zwaard het zuivere tarwegraan ter neer, terwijl zij het welig groeiend onkruid spaarde. Kan het ook anders Had Christus zelf in zijn gelijkenis er niet tegen gewaarschuwd We hopen meer gevallen te noemen, waaruit blijkt hoe de Overheid tijdens de Gereformeerde Republiek als „voed sterheer" der kerk optrad. Zij het ons tot leering niet het pad van de St. Geref. op te wandelen. De Geamalgameerde Slagersvereenigingen van Groot Brittanje en Ierland hielden onlangs hun jaarvergadering, waar de verschillende afgevaardigden rapport uitbrachten. Een slim» me Schot uit Aberdeen rapporteerde dat de witte jasjes het best en goedkoopst schoon te krijgen zijn met 10 ets. Zeeppoeder »Ozil« van Wigleven, Rotterdam. 10 Sedert tien jaren hebb'en we in ons land de „volkstelling". Al behoeven we niet een iegelijk naar zijn „eigene stad te gaan om beschreven" te worden, zooals dat reeds op last van den machtigen Keizer Augustus geschiedde, toch worden we elke tien jaren beschreven. Ook dit jaar zal dit weer gebeuren. In den nacht van 31 December 1930 op 1 Januari 1931 zal geregistreerd staan hoe we heeten, wat we als beroep uitoefenen, of we huwd zijn en kinderen hebben, zelfs in welke geme'ente we dien nacht doorbrengen en welke godsdienstige gezindte we belijden. Vergis ik me niet al te zeer, dan worden er op de kaarten der volkstelling in de dertig godsdienstige gezindten opgesomd. En het zal niet onwaarschijnlijk zijn, dat er nog ingeschreven worden, die een godsdienst belijden, welke op de kaart niet staat afgedrukt. Het is te begrijpen, dat dit zaakje ons land weer heel wat kost. De ambtenaren die dat werkje verrichten, worden er afzonderlijk voor bezoldigd door het Rijk. En al is dat nu niet zoo'n wonder hoog bedrag, 't loopt toch op. En dan het papier en 'het drukloon Welk nut heeft dat nu eigenlijk hoorde ik iemand eens vragén. Dat was bepaald iemand, die weinig idee van de statistiek had. Toen ik het woord statistiek bezigde, trok hij z'n schouders op en zei: daar geef ik niet veel om. 'k Geloof, dat er wel meer zoo over denken. Toch heeft die statistiek wel eenig nut. Al geef Ik toe, dat men de waarde der statis tiek niet moet overdrijven. Een wetenschappelijk man riep eens uit: de statistiek is een veile deern. Hij bedoelde er mee, ze leent zich overal toe, je kunt er alles me doen, je kunt er mee be wijzen, dat zwart wit is. Inderdaad is de statistiek een wapen, waar mee men zichzelf kan verwonden. Dat komt door het feit, dat het leVen te machtig, te groot is om in het corset van sta tistische gegevens gewrongen te worden. Ik las er dezer dagen een aardige anecdote over, die ik hier zal weergeven. Een zeker blad schreef „Statistiek is een mooi ding. Maar van het mooie en goede kan men ook te veel krijgen. Toen ik een jaar of vijftien was, kreeg ik mijn eerste statistiek in handen. Ik las daarin: gehuwden leven gemiddeld 10J^ jaar langer dan ongehuwden. Deze conclusie was gebouwd op een heel fundament van gegevens. Ik heb dat getal opgeschreven. In het blad Anti-nicotine las ik later Statistische onderzoekingen hebben het bewijs geleverd, dat niet-rookers 12.3 jaar langer leVen dan rookers. Ik liet deze uitspraak lezen aan een oom, die rookt als een schoorsteen en die zei: Als iemand van 83 jaar, die nooit gerookt heeft, op zijn sterfbed ligt, hoe kan hij dan weten, dat hij maar net 71 zou geworden zijn, als hij wel ge rookt had Ik riposteerde: Maar oom, de statistiek Och jij, met je statistiek. Kan een niet-rooker soms zijn jaren terugrooken om het verschil te berekenen Men ziet het, mijn oom is geen voorstander van statistiek Toen ik mij wilde verzekeren, zei de man van de levensverzekering, dat premies voor geheel onthouders lager waren. Waarom Nog al natuurlijk. Geheel-onthouders leven 7~9 jaar langer dan andere menschen. Het spijt me, dat de kleinere premie en het langere leven me ontgaan, maar ik zal het getal noteeren. Ik hoorde verder yan den een of anderen Ieeraar, dat de mensch, die regelmatig zorgt voor middernacht te bed te gaan, volgens de statistiek 11.5 jaar langer leeft, dan iemand, die pas na middernacht gaat slapen. Ook dat moet met de waarheid strooken. Waarom zou trou wens een Ieeraar statistieken vervalsch'en Kort daarna las ik een levensbeschrijving van Benjamin Franklin, dat door regelmatig vroeg opstaan de levensduur met 13.081 jaar verlengd wordt. Bij een zoo nauwkeurige berekening tot in drie decimalen, is alle twijfel natuurlijk uit gesloten. Volgens een reclameplaat van een melkinrich ting die ik ergens te pakken kreeg, verlengt het gebruik van kefier het leven met 5 jaar en van yoghurt met 7.3 jaar. Het „müllern" m'en kent het wel, het kleine boekje: „Mijn systeem" voegt 7.6 jaar aan het gemiddelde leven toe. Dat is zoo dikwijls neergeschreven en nagepraat, dat men er geen woord meer over behoeft vuil te maken. Nieuw was het voor me, hoewel niet onver wacht, toen ik van een professor hoorde, die beweerde dat de vegetariërs hun vleeschetende medemenschen met 14.8 jaar slaan. En dan heb ik nog van een fabrikant gehoord, die garan deert, dat het dragen van jaegerhemden het leven een verlengstuk van 3.8 jaar geeft. Ik was onder die bedrijven 43 jaar geworden ën maakte toen het volgende optelsommetje Trouwen verlengt het leven met 10.5 jaar Niet-rookers leven langer 12.3 Geheelonth. verlengt het leven met 9.7 Slapen vóór middernacht verlengt het leven met11.5 Vroeg opstaan verlengt het leven met 13.8 Kefier en Yoghurt verl. het leven met 12.3 Het müllern verlengt het leVen met 7.6 Vegetarische leefw. verl. 't leven met 14.8 Jaegerhemden dragen verl.'t leven met 3.8 Maakt te zamen 96.3 jaar De geneeskundige dienst heeft het nagerekend en gezegd, dat het precies klopt." Zooals men ziet wordt hier met de statistiek een beetje de spot gedreven. En dat heeft zijn goede zijde. Toch moet men de waarde der statistiek der serieuze statistiek ook niet onderschatten. Zij is een belangrijk hulpmiddel in dienst der wetenschap, vooral der medische wetenschap. Als tak der wetenschap is ze nog niet zoo oud. Als haar schepper wordt meestal aangezien Hermann Conring (1681). Eerst vele later werd er een meer algemeen gebruik van gemaakt. De waarde der statistiek schuilt hierin, dat men van een groote menigte waargenomen feiten tot vergelijkingen en gevolgtrekkingen kan komen. Het is te begrijpen, dat dus die waargenomen feiten werkelijkheid moeten zijn, anders heeft de statistiek geen waarde. En dat is nu juist de moeilijkheid. Het is zoo moeilijk feiten te constateeren. Wanneer men tien personen een gebeurtenis laat beschrijven, zal men tien verschillende le zingen van het geval krijgen. Bekend is de proef, die een Leidsch professor hiermee nam. Zonder dat zijn studenten het wisten, liet hij e'ens een incident plaats hebben in de college zaal met een der aanwezige studenten. Het geval moest voor den senaat gebracht worden en daartoe had de professor volgens zijn zeggen getuigen noodig. Alle studenten moesten een rapport maken van het geval, want dat had hij noodig. Het gebeurde en toen bleek, dat geen 'enkel rapport precies het geval beschreef. Elk rapport was weer anders. Professor had zijn doel bereikt. Hij wees zijn studenten er op hoe voorzichtig men dient te zijn met verklaringen van ooggetuigen, zelfs al zijn het ontwikkelde en geschoolde menschen. Welnu, zoo staat het ook met de statistiek. Overigens is het ook soms moeilijk om tot een zuivere statistiek te komen, omdat er bij allerlei gevallen zich bepaalde bijzonderheden voordoen of feiten worden bedekt onder den sluier der ambtelijke geheimhouding of ver zwegen wegens private omstandigheden. Met statistische gegevens zij men dus altijd wel voorzichtig. Overigens is zij soms interessant.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1